N\ 11655 Maandag 21 Februari, A0. 1898 jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. IF emlleton. ROZEKATE. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden. m f 1.10, Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PBIJ8 DER AD VERTENT EËN: Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. - Grooter# letters naar plaatsruimte. Voor bet incasseeren buiten de stad wordt f 0 05 berekend Aan een causerie van „Fidelio" in het Eaarlemsch Dagblad ontleenen wy hetgeen hier volgt: Een feit is het, dat er in dit jaar heelwat geld zal worden uitgegeven voor de K o- ninginnefeesten. Er bestaat algomeene samenwerking, 't Is waar, er loopt wel eens een enkele onder, die wat men noemt „tegen den draad ingaat", maar er zijn over3i excentrieke of uitmiddel puntige lieden. Zoo is er iemand, die een biljet, waarbij zyn bijdrage voor het Koninginnefeest gevraagd werd, beeft teruggezonden met de opmerking, dat, zoolang or nog aan alle kanten zooveel noodig was, feestvieren een misdaad moest worden geDoemd. Misschien denkt men, dat de man, die deze verpletterende phrase neerschreef, dan ook een buitengewoon men- schonvriend was, een philanthroop in het qua- draat, maar daarvaD, moet ik zeggen, heb ik nog nooit gehoord. Wat nu het misdadige van het fe38t betreft, laat ons dat eens van nabij bekijken. Ik heb meer menschen gesproken, die beweerden, dat het in dezen tijd van sociale nooden niet aan ging duizenden guldens voor feesten te beste den. Ze zeiden dat wel niet zoo mooi als onze vriend bovenbedoeld: „in onzen tijd is feest vieren een misdaad 1" (brrr), maar ze bedoelden dan toch iets dergelijks. Nu wou ik wel twee dingen vragen„Meent men, dat deze duizen den guldens, wanneer er geen feest was, zou den worden gegeven tot leniging van sociale nooden? Het antwoord op die vraag laat ik aan den lezer zolven over. De tweede vraag is deze: „Waar komen, naar men denken zou, deze duizenden terecht?" Hooren we de pessimisten praten, dan zou men meenon, dat op den Koninginnedag de feestcommissie in deftigen optocht naar het Noorderspaarne zal wandeleD, om daar de guldens en rijksdaalders van de burgerij 1° de ziite wateren te laten verdwijnen. Maar zóó gaat hat toch Immers niet! Het gold wordt toch niet weggeworpen en vernietigd, hot ver andert alleen maar van eigenaar. Aannemers van versiering, handelaars in verlichtingsarti kelen, manufacturers en, in verband met hen, fabrikanten en werklieden, verdienen er wat aan, de een wat meer, de ander wat minder. En in veel gevallen lijkt het een soort van ruilhandel. Een manufacturer verkoopt bijvoor beeld aan zijn buurman, die in lampions doet, een vlag voor het feest; deze op zijn beurt levert hem lampions voor zijn illuminatie. De rijksdaalders, wil ik maar zeggen, rollen op deze manier wel in do maatschappij rond, maar de wereld niet uit. Welke misdaad, wou ik maar weten, is er nu in dit rollen van die rijksdaalders gelegen tegenover de sociale nooden van dezen tijd? Zou het niet voor velen, patroons en werklieden, die met moeite .aan 't werk blijven, heelwat aangenamer en voordeeliger wezen, wanneer er wat meer van die feesten voorkwamen? „Ja, maar", zeggen anderen, „al dat geld is 100 gauw op; we moesten er liever iets blijvend! voor maken, eea monumentale fon tein of zoo iets." Als we zoo'n bouwwerk tot stand zouden brengen, dan was er wel een sommetje van veertig of vijftig duizend gulden voor noodig en dat bedrag krijgen we voor het Koninginnefeest in de verste verte niet by elkaar. Ik zal nu maar niet eens betoogen, dat bij zoo'n plan waarschijnlijk het heele bedrag uit de stad zou gaan, maar ik be twijfel of de onthulling van zoo'n fontein nu wel heel goed passen zou bij het feest, dat we ons vooratellen te vieren. In gedachte zie ik de burgerij al geschaard om de fontein, die staat te worden onthuld. De burgemeester klapt in de handen, het omhulsel valt, daar wordt de fontein zichtbaar de gemeente-architect drukt op een knopjo en daar schieten reuzenstralen uit de prachtfontein omhoog, die de naastby- staanden in een oogwenk daarnat hebben gemaakt en hen ontzet doen achteruit deinzen. Daarop gaan we naar huis en is ons ge- dachtenisfeest aan de inhuldiging der Koningin afgeloopen. Wat een groote fuif, nietwaar! Wat een pret! Wat een jool! 'tEenige, waar mee we ons dan verder zouden kunnen blij makeD, is met het besef, d*t we goud en zilver heel handig, en niet eens langs schei kundigen weg, hebben omgezet inwater! De oud Hollandsche degelijkheid wil liefst haar kapitalen deugdelijk beleggen. Zoo'n monumentale fontein van zwaren steen is veel tastbaarder bezit dan een decoratie van groen en lichtjes. Maar laat ons ook de dege lijkheid niet overdrijven! Op een dag als die, waarop de Koningin Haar achttienden verjaar dag viert; den dag, waarop Zy feitelijk de Regeering in handen noemt, moet er eens feest worden gevierd in den echten zin van het woord: er moet vrooltjkheid zijn, pret; er moeten vlaggen hangen en groen en bloe men wat maakt het voor zoo'n enkelen dag ten slotte uit, wat het kost? Wat meer geestdrift zonder financiëole becijferingen, wat meer warmte, direct uit het hart naar den mond, ze zouden ons, Nederlanders, niet kwalijk passen. „Een mijner bekenden", aldus de schrij ver der „Haagscho Sprokkelingen" in het Utrechtsch Dagblad die voor eenigen tijd hier ter stede (Den Haag) moest wonen, vroeg onlangs by advertentie „pension" in een vry eng begrensd gedeelte der stad. Hy kreeg 53 brieven. „Pension" is de aieuwerwetsche, deftig Haagscho naam voor gemeubileerde kamers met of zonder middageten van „de menschen". In vroegeren tyd was het erg „ordinair" zooals de Hagenaar zegt als men kamers verhuurde. Een juffrouw, die dat deed, was iemand uit den kleinen burgerstand be halve in de groote winkelstraten natuuriyk. Maar sinds het woord „pension" is uitge dacht, kan iedereen het zich veroorloven, aan gemeubileerde heeren h. b. b. h. b. of alleonloopende dames een gedeelte van zyn woning te verhuren; en mevrouwen, die vroeger verontwaardigd zouden zy'n geweest over het idee, dat ze kamers verhuurden, zetten nu kalm een bordje „pension" voor het raam van de benedenkamer, waarin zy zich behelpen, gelukkig in het bewustzyn, dat ze toch een deftig huis in een voorname straat bewonen. Dat ze er over het algemeen betere zaken mee maken dan de vroegere huisjuffrouwen, zou ik echter niet durven verzekeren. Het getal van 53 aanbiedingen op één aanvraag uit een klein gedeelte der stad doet althans vermoeden, en wat ik er wel eens van vernam bevestigt ditdat er ook op dit gebied een schromeiyke overproductie bestaat en menigeen ondervindt, dat het gemakke- lyker is, zich zware lasten van huur, belas ting, enz. op den hals te halen, dan er met voordeel uit te komen. 't Spreekt vanzelf, dat dit verschynsel sterk wordt bevorderd door de overproductie der bouwbazen, die met een vry groot overcom pleet van tameiyk dure huizen zitten en daardoor al erg gemakkeiyk zyn met het verhuren aan „economisch zwakken", van oordeel, dat de kans om min of meer gere geld de huur binnen te krygen, altyd nog voordeeliger is dan de zekerheid om niets te trekken van een leegstaand perceel. Een middel tegen schade door vogels in den zaaityd. B. schryft in het Nederlandsch Landbouw-Weekblad: Vroeger zoo verbaalt Der Praktische Ratgeber had ik veel last van allerlei vogels, niet alleen op het bouwland, maar ook in den tuin. Schieten en schrikken hielp niets meer; de vogels geraakten daaraan gewend en eindelyk zaten zy op de schrikken. Eenigen tyd geleden las ik in een land bouwblad, dat er een middel bestond tot voorkoming van schade door vogels op het bouwland. By het ingesteld onderzoek daar naar bleek het my, dat dit middel beBtond in menie, de bekende verfstof, dio men op do volgende wyze moet aanwenden: Men doet het zaad, voor het zaaien be stemd, in eon pot, by groote hoeveelüeid, iu een vat, giet daarop koud water, doch slechts zooveel, dat er oen dikke bry ontstaat; daarna schudde men by voortdurend roeren zooveel menie daarover uit, dat het geheel er als een roode soep uitziet. Men ga daarby met het roeren zoolang voort, totdat elke zaad- korrol rood gekleurd is. Men giete dan het water door een zeef in een ander vat af en droge de nu roodgekleurde zaadkorrels, door die op een plank uit te spreiden en vorvol- gons in het zonlicht of in een sterk ver warmde kamer te plaatsen. Dit drogen moet vlug geschieden. Is het zaad nu weder geheel droog ge worden, dan kan het uitgezaaid worden. Als er van dit geprepareerde zaad iets ovor'oiyft, dan kan het, zonder govaar voor het ver liezen der kiemkracht, voor het volgende jaar bewaard worden. Men is bovendien verzekerd, dat geen schadelyke insecton of knaagdieren dat zaad zullen aanvallen. Door bet aan wenden van dit middel heb ik reeds voel vreugde ondervonden. In myn tuin kwameo vroeger do doiven van myn buurman wel eens een bezoek brengen en vernielden dan myn erwten, die zoo mooi op regel begonnen te staan; zelfs haalden zy de erwten uit den grond. In het volgende jaar bezigde ik het bovenbeschreven middel en ziet, myo buren ondervonden de schade, door vogels veroorzaakt, terwyi in myn tuin wel vogels kwamen kyken, maar geen zaadje aanraakten, tot groote verbazing der buren, maar tot myn groote biydschap. Aan landbouwers, die tarwe zaaiden en door de kraaien veel schade leden, gaf ik dit middel aan de hand en mocht van ben een hartelijke dankbetuiging ontvangen. Der Praktische Ratgeber uit ten slotte den wen8ch, dat de landbouwers de goede ge volgen vao dit eenvoudig middel mogen ondervinden. In De Tijd lezen we onder het hoofdH e t duel op den Wassenaarschen weg, het volgende: Men weet, dat onlangs by Den Haag, op den Wassenaarschen Weg, twee meesters in de rechten meenden tegenover elkaar hun eer te moeten wreken door een duel, waarby beiden zyn gewond geraakt, en evenzeer is bekend, dat die heeren dezer dagen wegens dit feit hebben terechtgestaan, en het O. M., waargenomen door den substituut-officier mr. Van den Brandelor, de veroordeeling van mr. v. O. tot 1 maand, van mr. S. tot 5 dagen vorderde. Zeker een niet al te hard requisitoir! Mr. Van den Brandeler bleek dau ook, èn aan gaande het duel zelf èn omtrent het voorko man van het duel onder burgers allerzonder lingste begrippen te huldigen. Volgons hem is het duel niet een gelukkig! zelden voorkomend misdrijf, maar „een formaliteit, in de burgermaatschappy diep ingewor t e 1 d". Men oordeele naar het verslag van ztfn requisitoir, voorkomende in de Oprechte Iiaarlemsche Courant „Subst.-officier van justitie mr. Van den Brandeler begon zyn requisitoir met een korte herinnering aan het ontstaan van het twee gevecht, een formaliteit, die nu eenmaal in de maatschappy zoodanig Is ingeworteld, dat er voel zedeiyke moed voreischt wordt, om zich daaraan te onttrekken. Zeer scherp zette het O. M. voorop, dat hier van geen eerezaak sprake kon zyn. Het gebeurde in een andere stad mocht afkeurenswaardig zyn en den wrevel hebben opgewekt van mr. v. O., zeer zeker bestond daarin geen reden voor hem om een duel te provoceereD, en ongetwyfeld had hy veel beter gedaan, de excuses van mr. S. aan te nemen dan hem te dwingen een verklaring te onderteekeneo, die ook mr. Van den Bran deler van oordeel was, dat hy niet ondertee kenen kon, zonder zich onmogelyk te maken. Bovendien stood hetgeen elders is voorgeval len eigenlijk niet in verband met het duel. Hoe groot de pressie echter ook zy, die op mr. S. was uitgeoefend, de wet verbood het duel. Die pressie in aanmerking nemende, vorderde het O. M. de veroordeeling van mr. v. O. tot 1 maand en van mr. S. tot 5 dagen". Met instemming laten wy hier de kant teekening volgen, daarop gegeven in de joDgst aflevering van De Amsterdammer, Weekblac voor Nederland: „Of één maand gevangenisstraf de straf is, welke iemand behoort te ondergaan, die zelfs in een zaak, die geen eerezaak kon heeten, en trots aangeboden excuses, met een scherpe vechtsabel zyn tegenparty tracht te wondeD, het staat niet aan ons daarover te oordeelen. Maar waar wy ten ernstigste tegen moeten opkomen, het is de verzekering van een officier van justitie, die niet twee officieren, maar twee burgers, nogal twee Meesters in de Rechten vóór zich ziende, verklaart: dat het tweegevecht een formaliteit is, die nu eenmaal in de maatschappy zoo danig is ingeworteld, dat er veel zedelyko moed vereischt wordt om zich daaraan te onttrekken. Dit is onwaar. In onze burgormaatsc'nappy is het duel niet ingeworteld. Integendeel. In ien het er ooit ingeworteld mocht geweest zyn, indien zeggen wy dan is het reeds lang ontwor teld en zoo goed als uitgeroeid. In onze burgermaatschappy wordt byna nooit geduelleerd, wyi er volstrekt geen zedeiyke moed toe wordt vereischt oen te weigeren zich belachelijk te maken. In welke onzer hoogere maatschappeiyke kringen kent mr. v. d. Brandeler het duel als nog gebruikeiyk om beleedigingen te beantwoorden; hy geve eens een nadere toe lichting van zyn beweren, waar hy aldus, in de hoedanigheid van officier van justitie, onze hedendaagsche beschaving in verdenking brengt en natuuriyk, zy 't dan ook onwille keurig, daden bevordert, die strafbaar zyn. Zoo er eenige kring mocht wezen, waarin nog iets van dat oud vooroordeel voortleeft, wie zal zich niet ten uiterste verbazen over het feit, dat een meester in de rechten den zedelyken moed miste om de opdaging tot een duel af te slaan en dat een mr. in de Rechten dit niet als advocaat, maar als officier van justitie op rekening van een algemeen maatschappeiyk veroordeel stelt. Wij houden ons er van overtuigd, dat wy de meening van de geheele Nederlandsche pers uitspreken, als wy verklaren: Mr. Van den Brandeler heeft, rechteischende om welke reden dan ook der Nederlandscho burgermaatschappy onrecht aangedaan." Wy treffen in de Dordrechtèche Courant een hoofdartikel aan, geteekend Mr. A. R. Z., „het welk hot onderwerp tot afschaffing der plaatsvervanging behandelt met een degelykbeid en objectiviteit, aan welke de libe rale Pers ons op dit stuk niet heeft gewoon gemaakt", zooals De Tijd zich uitdrukt. De schryver ziet van zuiver militair stand punt in de afschaffing van de plaatsvervanging een voordeel. Daarentegen acht hy alles, wat uit sociaal oogpunt daarvóór wordt aangevoerd, van geen beteekenis. De ongelijkheid tusschen armen en rijkeD, ook ten aanzien van den militieplicht, zal door afschaffing van de plaats vervanging niet worden weggenomen, maar «i) „Met KcrstmisP had hy zuchtend uitgeroe pen. „Met Kerstmis kom ik je halen endaD, li3fsto, dan zal je er voor boeten, dat je me nu zoo onbarmhartig weigert, wat toch myn recht is." „Met Kerstmis," fluisterde zy als in een d/< o n en haar handen vouwden zich tot een gebïd. Wat was het opeens levendig geworden in de siille woning der predikantsweduwe! Roze kate jubelde en zong den geheelen dag, als in wedstryd met den kanarievogel. Wat deed die gulle, frisscbe meisjeslach goed! Ook aan het benedenhuis, waar de rechter Harden met zyn gezin woonde, de6lde zich iets van die vroolykheid mede. Kleine voetjes trippelden ia de gang en dan riepen de heldere kinder stemmetjes onder aan de trap: „Kom, tante Rozekate, kom, we willen paardje spelen!" Nu t lang duurde het dan, of lachend snelde Rozekate de trap af, kuste do kleintjes en jubffde en ravotte dan met hen, alsof zyzelve nog een kind was, totdat haar wangen gloei- d n cn het haar heur in de drukte van het hoofd gleed. Dan was het eventjes uit met spelen, zy moest eerst weer wat toilet maken, en grootmoedertje schudde lachend het hoofd, als zy zoo verhit en verfomfaaid boven kwam. Zou zy dan nooit eens verstandig worden? O ja, er kwamen ook tyden, dat zy zeer voretandig was; dat zy, als in een droom verzonken, ter neder zat. En als grootmoeder haar dan aanzag of haar naam noemde, dan vloog een hoog rood over haar wangen en lispelde zy, gelukkig glimlachend: „Met Kerstmis." Het heilige feest kwam met al zyn beko ring en kindervreugd, met dennegeur en kaarslicht. Het was Kerstavond. Boven en beneden was het den geheelen dag zeer druk geweest; ieder had toebereidselen te maken voor het feest. Tosn het avond begon te worden, werden de kinderen naar boven gestuurd, naar groot moedertje, zooals men de predikantsweduwe in het geheele huis noemde. De rechtersvrouw wilde het jonge volkje gaarne een oogenblikje kwyt zijD, om de noodige toebereidselen te kunnen maken. De jongste drie kinderen zaten om groot moedertjes leunstoel en luisterden vol aan dacht en spanning naar de Kerstsprookjes, die zy hun vertelde. Anders deed Rozekate dat meestal, maar dezen avond wa3 zy er niet toe in staat; haar hart sloeg haar tot in de keel; zy zou geen woord hebben kunnen uit brengen. En hoewel zy niets meer te doen had, zy en haar grootmoeder zouden den avond beneden vieren was zy toch zoo gehaast en onrustig, dat zy geen vyf minuten op dezelfde plaats kon blyven zitten. Bevend van opgewondenheid teldo zy de minuten. Om halfzes kon hij hier zyn en hy zou komen, heel zeker. Met beklemde adem haling stond zy boven aan de trap en luis terde scherp naar elk geluid. Daar reden de omnibussen van de hotels reeds voorby; nu kon hy elk oogenblik komen. Met knikkende knieën liep zy de trap half af en hield zich tegen de leuning staande. De opwinding be nam haar schier den adem. Daar ging de deur open, een zware tred, sporengekletter; hy was h6t! Met een onder drukten vreugdekreet snelde zy de onderste treden af. Dicht by de deur, waar de gang lamp slechts een zwak liebt wierp, zag zy een mannengestalte staan in den militairen mantel, en zonder na te denken wierp zy zich aan zyn borst. „Harry, Harry!" klonk bet lachend en weenend te geiyk van haar lippen. Doch reeds het volgend oogenblik vielen haar armen, die zy om zyn hals bad geslagen, slap naar be neden. Bleek als de dood zag zy den man in het gelaat. „Pardon, mejuffrouw," sprak smeekend en verlegen een zware stem. „U hier, ritmeester?" vroeg zy, als meende zy een geest te zien. „Ja, ik ben bet slechts, mejuffrouw, ik...." Zy vatte plotseling zyn arm en haar gelaat had een uitdrukking als van doodsangst. „Wat wat is er met Harry gebeurd? Is hy ziek? Om 's Hemels wil, spreek toch, ritmoesterr' Hy greep haar beide handen. „Kalm, kalm, mejuffrouwer is niets, waarover go u ongerust behoeft te maken. Harry is gezond; hy laat u barteiyk groeten. Zelf kon hy niet komen, omdat zyn vader plotseling ziek is geworden en zyn zoon wensebte te zien. Daarom droeg Harry my op, u dit te komen zeggen, en ik heb gaarne van de gelegenheid gebruik gemaakt, om tevens myn neef Barder te bezoeken." „Hy komt niet!," zeide zy zacht en al de bittere teleurstelling van dezen avond klonk in haar stem; van zyn woorden scheen zy alleen dit verstaan te hebben: „Hy komt niet". Zy leunde tegen den muur en bedekte de cogen met naar hand, om baar tranen niet te laten zien. Vol deelneming beschouwde hy haar; hy zag het wel, hoe zy moeite deed zich goed te houden, en het deed bem pyniyk aan, er getuige van te zyn. „Daar wy huiegenooten zyn", begon hy, en zyn stem nam een zoo zacht mogelyken klank aan, „mag ik misschien bopeD, u nog vaak te zien en te spreken. Voorloopig zou ik u wel willen verzoeken, my te wyzen, waar ik myn familie vinden kan. Gasverlich ting bestaat hier nog niet", voegde hij er lachend aan toe. „Pardon", lispelde het meisje, terwyl zy haar mond trachtte te dwingen tot een glim lach. „Ik vergat myzelve oen oogenblik. Mag ik u verzoeken?" En zy ging hem vóór naar de gang tot voor een deur, waarachter 6temmen klonken. „Als go hier aanklopt, zult ge wel toegang Moden. Tot weerziens, ritmeester." Hy groette haar en zy liep met zwaren, loomen tred de trap op. Toen zy do huiskamer binnen trad, had haar grootmoed9r reeds gedaan met vertellen en waren do kinderen juist van plan een Kerst lied te zingen. Maar toen de deur openging, drongen zy zich bedeesd tegen elkander aan, in de half angstige, half blyde verwachting, dat het Christuskindje hun wellicht zou vor- schynen. Doch toen de kleinen Rozekate herkenden, sprongen zy juichend op baar toe on bestorm den baar met vragen. Doch het meisje lette niet op do kinderen; zy wierp züïh in oen stoel en begon wanhopig te snikken. „Grootmama hy komt niet." Oogenblikkoiyk stond de oude vrouw naast baar. „Waarom niet, Rozekate? Hoe woet je dat? Hy kan toch morgen ook nog komen." Het meisje schudde het hoofd. Toen de kinderen Rozekate zagen weenen, drongen zy zich tegen haar aan en begonnen ook te schreien. De predikantsweduwe nam hen by de hand en tracht hen naar het venster, waarvoor de lantaarn brandde. „Weest toch sti), kinderen! Er is niets kwaads. Tante Rozskate had iemand ver wacht en die is niet gekomen. Gaat nu stil wat by het raam zitten." Zy keerde naar haar kleindochter terug, die eenigszins tot bedaren wa8 gekomen. „Kom, myn kind, vertel het nu eens!" Rozekate stond op en droogde haar tranen. „Ritmeester Kempen, zijn vriend en tevens de neef van den rechter, is zooeven hier ge komen. Hy bracht my een groet van Harry en zyn excuses. Harry is naar huis moeten gaan, zyn vader is plotseling ziek geworden.'* De oudo dame haalde verlicht adem. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5