N*. 11652. Donderdag W Februari. A0. 1898 r mo. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van don- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Inhuldigingsfeesten. F'euilleton. ROZEK&TE, IDSGH DAGBLAD. PEUS DEZEB CODEANTi Voor Leiden per 3 maanden. e.' FVwtoo pa- poet Afzonderiyko Nommers 1 1.46» 0.05. PB1JS DEB ADVEBTEMTIËN; Van 1-8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. ^Grootera letters naar plaatsruimte. Voor liet tocasseereD buiten de etad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In De Bodeorgaan van den Bond van Nederland8che Onderwijzers, richt hot hoofdbestuur van genoemden Bond, inge volge het besluit van de 22ste algem. verga dering, zich tot verschillende autoriteiten op het gebied der school en tevens tot de onder wijzers, naar aanleiding van de a. s. inhul digingsfeesten. Het schrijft o. adat er zijn collega's, die in principe er zich togen kanton, dat men bfj feesten, waarvan zö do strekking achten te liggen buiten het bevat tingsvermogen van de jeugd, de kinderen be trekt. Anderen kunnen een oorzaak voor de weigering aan de deelneming der feesten als onderwijzer vinden in do wijze, waarop de betrokken commission zijn samengesteld of handelen. En dan zyn er ook collega's, die om hun politieke denkbeelden beslist zullen weigeren diensten te prestöeren, waartoe zy door hun ambteiyken plicht niet genoopt kin nen worden. Voor doze allen roept het hoofdbestuur de verdraagzaamheid der autoriteiten iD. Onnoo- dige strengheid ook leidt z. i. niet tot ver sterking van het gezag, maar voert tot ver bittering. Hy rolevoert in dit verband het antwoord van den rrinister van binnenland- scha zaken aan de Eerste Kamer: „Zy (de Regeering) deelt in de meening, dat do over heid, zeker van de gevoelens van het over groot gedeelte van de bevolking, niet noodig heaft pressie op de onderwyzers te oefenen tot ambteiyke medewerking aan die feesten, waarvan de waarde 011 de beteekenis zeker niet door de uitoefening van pressie zouden wordon verhoogd". In aansluiting met dit ministeriGole antwoord dringt het hoofdbestuur er by de autoriteiten op aan: Stelt hen vrü van deelneming, die als onderwyzer liöver zich onthouden willen, en bindt het den collega's, die om eenigorlei reden, als onderwyzer, niet wenschen mee te werken, op het hart: „Geef noch door woord, noch door daad stof tot ergernis. Onthoudt u van alles, hetzy direct of indirect, waardoor gy andersdenkenden in hun overtuiging zoudt kunnen kwetsen. Weet voor allen te eerbie digen, wat gy voor u zelf vraagt: nl. eerbie diging van beginselen. Laat het heden het vtrleden niet beschamen: Nederland blyvede Sta^t. waar de gewetensvryheid steeds als een dierbaar kleinood beschouwd is". De Tijd teekent hierby aan: En toch moet dat gebeele openbare-onderwftzerscorps, voor zoover het met eigenaardige politieke (lees: socialistische) denkbeelden behept is entegen een nationale feestviering opziet als tegen een berg, onze vaderlandsche jeugd maar blyven opleiden naar het heet tot maatschappe- ïyke deugdenOf zyn vaderlandsliefde, eerbied voor de bestaande staatsinstellingen en hulde betoon aan de hoogste dragors van het gezag sinds eenigon tyd uit de lyst der maatschap- pelyke deugden weggeschrapt? Dat het ministerie niet aan overmaat van kracht lydt, is al zóó dikwerf en zoo van ülle zyden uitgesproken, dat deze bewering zonder meer het herhalen nauweiyks waard zou zyn. Hoe zal het echter in de toekomst gaan? Over die vraag spreekt Eet Centrum en zegt: „Het laat zich aanzien, dat Kabinetten, met een homogene liberale party achter zich, voortaan niet meer bestaanbaar zullen ztyn en dat ons Parlement eenige overeenkomst zal gaan vertoonen m$fc wetgevende lichamen als de Duitsche Ryksdag en de Fransche Kamer, waar men de groepen en fractiën by bot dozyn telt en geen enkele party, afzon derlijk genomen, meerderheid kan zyn. De verplichting, welke op de gezameniyko minderheden rust, wordt daardoor uit don aard der zaak grooter. Het land moet worden geregeerd, en hoe beter dit geschiedt, des te meer baat vindt daarby de algemeene zaak. Hieruit volgt, dat het niet raadzaam is a priori tegenover een ministerie, ook al telt men onder zyn loden geen enkelen geestver want, een vyandigo houding aan te nemen, maar dat men zooveel mogeiyk. trachten moet het te sturen in een goede richting. En te sterker doet deze wensch zich golden, wan neer, gelyk thans by ons het geval is, een zoo ernstige arbeid men denko slechts aan de sociale wetweving der Kamer wacht. Van beginsel-verloochening mag en kan bierby natuurlyk geen sprake z\jn. Maar een loyale oppositie sluit voor verschillende gevallen geenszins een loyale medewerking uit en over 't algemeen geDomen is deze verre te ver kiezen bovtn een politiek, welke haar hoogste ideaal vindt in een „zalig" nietsdoen. Een te ver gedreven quietisme en het obstructionisme openlyk of bedekt bren gen vele gevaren met zich en vormen met het anti clericalisme wel de drie govaarlykste „ismen", welke aan een nationale staatkunde in den weg staaD. En nu kan voor het obstructionisme nog „rai6on d'ótre" bestaan, nu kan bet soms zyn nut hebbeD, dat er slechts geadministreerd, niet geregeerd worde, het anti-clerlcalisme valt nooit of nimmer te verdedigen of te verontschuldigen. Met wortel en tak moet deze woekerplant worden uitgeroeid. Het pad der samenwerking zal dan vanzelf worden geëffend. En al biyit voor den noodzakelyken stryd der beginselen steeds een ruim veld open, op meer dan één punt zullen de verschillende partyen elkander de hand kunnen reiken tot het opbouwen van datgene, wat nuttig en heilzaam is voor het gemeenschappelijk vaderland.'' De Zeeuw vreest, dat de invoering van leerplicht een thans reeds te betreuren maatschappeiyk euvel in de hand zal werken. „Het gevaar is inderdaad niet denkbeeldig, dat menige jongeD, ook al is hy maar van middolmatigen aanleg, wanneer hy tot zyn veertiende jaar school gaat, zyn illusiën hooger stelt, geen lust toont in 't handwerk, waarby zyn vader groot werd, en zich een vak kiest, dat hemzelven geen schitterende toekomst opent en zyn ouders groot geldeiyk nadeel bezorgt. Het aantal jongens, die zich echamen zouden in een werkpak te loopen en daarom onder wyzer of kentoorklerk worden, is nu reeds zóó groot, dat de merkt, althans van de laatsten, overvoerd is. De leerplicht zal, naar wy vast gelooven, hun aantal niet weinig vergrooten. Dezulken zullen lastposten zyn voor hun ouders en aan de maatschappij weinig voor deel brengen. Ellende en ontevredenheid; bestendiging van misstanden zal indirect het gevolg van den leerplicht leerplicht zonder meer! moeten wezen. De quae&tie der vrijstelling van dienst van a. s. geestelijken kan, meent de Amhemsche Courant, geen punt van debat uitmakeD, omdat men elkaar toch nooit over tuigt. „Het is volstrekt geen minachting van den godsdienst, als de Middelburgsche Ct. overtuigd is en die overtuiging uitspreekt, dat het den toekomstigen geestelyke niet schaadt, ja zelfs met het oog op zyn latere roeping het voor hem zeer goed zou wezen, indien hy, in plaats van afgesloten van de wereld, in zyn jeugd door den omgang met jongelieden van ver schillende kunne en stand de gelegenheid had zyn blik te verruimen en meer wereldwys- heid te leeren dan tegenwoordig velen hunner bezitten. Maar evenzser als wy door onze tegenstanders de eeriykheid dezer meening erkend willen zien, zoo hebben ook de Katho lieken er aanspraak op, dat wy eerbied toonen voor de eerlyke en oprechte overtuiging, dat voor den aanstaanden geestelyke, „afzondering uit hot gewoel der wereld en dagelyksche oefeniug in het geestelyke en inwendige leven noodzakelyk zyn". En, zoo zouden wy den bestryders van de vrijstelling der geestelyken eindeiyk nog willen vragenkent gjj dan zoo weinig het inneriyk karakter der Katholieke Kerk, dat gy aan de oprechtheid dier meening by Katholieken kunt twyfelen? Voor do hiërarchische eenheid der Kerk en de tucht harer dienaren is zulk oen strenge, afgezon derde opleiding evenzeer noodig als het pries terlik coelibaat, en daar trouw aan de „alleen zaligmakende" Kerk een der hoogste plichten van den Katholiek ia en door zyn opvoeding met zyn geheelen geest is samengegroeid, zoo kan het wel niet anders of geestelyken en orde-broeders in de kazerne te brengen, moet indrui8chen tegen het gemoed van eiken vromen Katholiek." Wat eindeiyk de uitbreiding der vrystèlling tot de ordebroeders betreft, stemt de Amh. Ct. geheel in met de aanbeveling daarvan in do Memorie van Toelichting: „De ordebroeders zyn wel is waar geen geestelijken in de ge wone beteekenis van het woord, want zy ODtvangen geen wyding, maar zy leggen toch bindende geloften af en volgen tot het afleg gen dier geloften een byzondere opleiding in hun kloosters of gestichten, tot het geven van onderwys, tot ziekenverpleging enz. Er bestaat dus redeD, om hen voor de toepassing dezer wet met geestelyken gelyk te stellen." Geeft men, zegt het blad, deze redeneenng toe, dan zal moeten erkend worden, dat die gelykstelling met den voorgestelden verplich ten, persoonlijken dienst in nauw verband staat, m. a. w. thans in de wet moot worden uitgesproken, omdat de kloosteroorden het gemis der gelijkstelling van haar broeders met geestelyken tot dusverre konden verhel pen door het stellen van plaatsvervangers, zoodat zonder die uitbreiding de invoering van den persoonlijken dienst voor de klooster broeders een by uit6tek bateiyk karakter zou verkrijgen. Mag het „gedwongen" knoeien blyven bestaan? vragen de heeren dr. Yan Hamel Roos en Harmens in bun Maandblad tegen vervalschingen, naar aanleiding van een Inge zonden stuk in dat blad over zonderlinge toestanden in den boterhandel, voor zoover het onze Zuideiyke provinciën betreft. Hoewel in dat 6tuk toestanden besproken worden, welke uit den aard der zaak meer handelsusances en regelingen raken, achten zy het belangryk genoeg, om er do aandacht op te vestigen, vooral, daar er uit blijkt, dat tal van personen „gedwongen" worden door de toestanden, om tot knoeien bun toevlucht te nemen. Alleen daarover wenschen wy in kort ons oordeel te zeggen, zeggen voor noemde hoeren, aan daartoe bevoegde per sonen overlatende, door betere regelingen mogelyke verbeteringen in den zeer onhoud- baren toestand te brengen. „Wy zijn zeer beslist van meening, dat, indien in beginsel toegegeven wordt, dat men door lage prijzen of wat dan ook, moet gaan knoeien en dit vergoeiykt door zich te be roepen op het „gedwongen" worden, er nog veel minder reden bestaat, om een nood druftige te straffen, die, door het ongeluk vervolgd, in den hoogsten nood tot bedrog of diefstal zyn toevlucht neemt. Waar moet het heen in een goed georganiseerden Staat, indien strafbare feiten geduid worden, omdat de omstandigheden leiden tot het bedrijven daarvan? Wy wenschen met alle kracht te protesteeren tegen een logica, die de verval sching een noodzakelyk kwaad doetschyneD, en maken de justitie op de feiten in Brabant en Limburg nadrukkeiyk opmerkzaam, opdat zy zonder eenig voorbehoud de wet in al haar gestrengheid zal handhaven. Hetscbynt inderdaad, dat de botervervalsching aldaar op de meest brutale wyze plaats vindt, en groote hoeveelheden margarine als natuur- of roomboter dikwyis straffeloos vervoerd wordeD. „Wy zyn overtuigd^ dat de degelijke en eerlyke handel niet anders dan ten zeerste gebaat kan zyn door een strenge toepassing der Boterwet, zonder eenige consideratie welke dan ook, zoowel in ons land als in het buitenland en dat een verscherping dezer wet een der eerste en meest noodzakelyke bemoeiingen van onze tegenwoordige Regeering behoort te zyn." In de stoomlucifer8fabriek van de firma Dijkorman Co., te Breda, is deze week een 25 jarig werkman door phosphornecroso aangetast, zoodat hem het grootsto gedeelte van de onderkaak moest worden weggenomen. De Eieuwe Arnhemsche Courant herinnert er aan, dat in de zitting van 22 Dec. 1897 door den heer Pyttersen tot den minister van waterstaat de vraag werd gericht of de Regee ring bedacht was op het treffen van voor ziening omtrent het verwerken van witten phosphor in de lucifersfabrieken. De Minister antwoordde, dat thans een onderzoek wordt ingesteld, ten einde te kunnen nagaan in hoeverre maatregelen zullen zyn te nemen. Zoolang dit onderzoek niet is afgeloopen en de gevraagde adviezen niet zyn ingekomeD, kan z. i. moeilyk een beslissing te dezer zake worden genomen. De N. Amh. Ct. vraagt nu of de reeks van slachtoffers groot genoeg is om „te dezer zake een beslissing te nemen?" „Negen gevallen van afschuwelijke ver minking zyn geconstateerd; het ie in confesso, dat er meer gevallon hebben plaats gehad. Moeten er nu nog meer adviezen afgewacht, moet er nog langer onderzocht worden? Moeten er nog meer kaken worden „weggenomen," alvorens een Nederlandsche Minister kan be sluiten maatregelen te nemen, om een einds te maken aan deze fabricage van verminktoD, waar andere landen reeds lang bet voorbeeld gaven? „Is bet Dog niet genoeg, Excellentie?" Gisteravond vergaderden in café „Zomer- lust" alhier, welwillend coor d en eigenaar beschikbaar gesteid, de mannelijke bewoners van MareJyk, Piet Heinstraat, Aloalaao, enz., daartoj door de commissie tot versiering van genoemde straten opgeroepen. Na een aange name discussie genoot de genoemde commissis de eer ha^r plannen met algemeene stemmen aangenomen te zien. Intercomiïiun. telephoouverbindingen. Aangezien gebleken is, dat de uitbreiding van het intercommunale telephoonnet op de tot dusver gevolgde wijze niet is te verkrygen, zal worden ingetrokken het Koninkiyk besluit van 16 Juni 1897, waarby wordt gevorderd het waarborgen door de betrokken gemeente van een jaarlyksche opbrengst van ƒ1200. In verband daarmede zullen vervallen de ver plichtingen tot het waarborgen van opbrengst voor de aansluiting van Yiaardingen, Amers foort, Nymegen, Leiden en IJmuiden. Tot aanleg van nieuwo lynon en ver meerdering van het aantal draden tusschen do reeds aangesloten plaatsen, en ten behoeve van nieuwe aansluitingen, zal een gezamen-- lyke uitgave noodig zya van ƒ296,000, welk bedrag is aangevraagd op een suppl. begroo ting van Waterstaat. Yoor nieuwe aansluiting aan het inter* communale net komen in de eerste plaats ia aanmerking: nyverheids districten in Twente, Noord-Brabant en Groningen. Later zal wellicht geld worden aangevraagd vcor de aanstelling van een telephonist op elk der nieuwe tebphoonlynen. 13) Miss Ellen lachte spottend. „Ik vrees, professor, dat er andere redenen zijn, waarom manheer Antoni mjjn wensch niot vervullen kan. Misschien twijfelt hy of hy wel de noodige bekwaamheid heeft, om myn portret goed gelykend te maken. Dat Is ook moeilyk te verlangen by zulk een kame- leonnatuur als de mijne; mijn gelaat heeft immens, zooals iedereen beweert, ieder kwar tier, een andere uitdrukking! Ik zal dus mijn aardig plan maar laten varen." Wat ze met haar vleiend verzoek niet ver kregen had, verkreeg ze nu door haar spot- tonden twufel aan myn bekwaamheid. Ik maakte lachend een buiging. „Nu vergist ge u, miss Hoggard. Die twy- fel, waarop ge zoo don nadruk legt, is verre van my. Om dat u en mgn beeren collega's te bewyzen, ben ik bereid de vereerondo opdracht te aanvaarden, altyd onder voorwaarde, dat u, miss Hoggard, my volle vrybeid laat in het vaststellen der zittingen en dat het hono rarium, dat ik voor myn arbeid vorder, u niet te hoog is." Daarop noomde ik een betrekkeiyk zeer booge som. Allen en vooral myn aanwezige collega's zagen my verbaasd aan en er ontstond een plotseling zwygen. i Ten laatste zei de professor lachend: „Maar, beste Antoni, dat is nu waariyk wat te veel." Ik keek hem bedaard aan. „Neen, professor, niet voor het doel, dat ik voor oogon heb. Ik maak voor myzelf op geen stuiver van dat geld aanspraak, maar. ik bestem het voor de weduwe van myn ongelukkigen vriend, onzen zoo algemeen geachten collega Driessens." Op myn woorden volgde weer stilte, maar verscheidene aanwezigen knikten my goed keurend toe. Miss Ellen koek een weinig verlegen. „Ik zal my met den meesten yver van myn opdracht kwyten," ging ik voort; „ik zal er al myn kracht aan wyd.n, en als het portret voltooid is en door miss Hoggard en myn collega's is goedgekeurd, dan ver zoek ik miBS Heggard het gevraagde hono rarium professor Hendricbs ter hand te stellen, die het zeker wel op zyn gewone, kiesche manier aan de beklagenswaardige weduwe zal doen toekomen. Natuurlyk moet het v.or haar geheim blyven, waar dit geld vandaan komt; zy moet denken, dat het de opbrengst van den verkoop der schilderyen van haar man is. Ik verzoek dan ook bet geheele gezelschap ten opzichte van het bier verhandelde de meeste bescheidenheid in acht te nemen. „En nu, miss Hoggard, wat is uw besluit?" „Ik ben bereid uw eisch toe te staan; ik geef zelfs, met bet oog op hét goede doei, nog duizend gulden meer," antwoordde zy lieftallig. Reeds den volgenden dag begonnen de zittingen. Zy kwam van teen af dagelyks in myn atelier, begeleid door mevrouw Fourth- land of door een oude dienstbode. In bet eerst bleef de verhoudiDg tusschen ons dezeltde, ik behield myn koele bedaardheid, maar het kostte my voel moeite; ik moest al myn kracht er voor inspannen. De verzoeking was niet gering, om zoo dag aan dag, uron lang, in gezelschap to zyn met die verleidelyko vrouw, trek voor trek dat bekoorlyke gelaat te bestudeeren en al zyn schoonheid in my op to nomen. Door de inspanning, die ik moest aanwenden, om myn kalmte en koelbloedigheid te behouden, werd ik haast koeler en barscher dan de beleefd heid toeliet. Maar zy toonde ook oen geheel anderen aard. Haar dartele scherts, haar kokettseren waren gedaan; ze was ernstig, zacht en toe gevend. Uit haar oogen sprak somtyds een smach tend verlangen, dan weer blikte zy in de verte, in mymery verzonken. O, hoe klopte dan myn pols, hoe wild joeg my het bloed door de aderenDuizelend greep ik my soms aan myn ezel va3t. Zou het my evenzoover- gaan als myn gestorven vriend? Was ik ook al een prooi van dien onzaligen harts tocht? Maar dit wilde ik niet; ik wilde juist haar tot myn speelbal makon. En ik knarste op de tanden en gebood baar ruw en onbeschoft niet zulk een ernstig-zwaarmoedig gezicht te zetten, dat in het geheel niet met haar karakter overeenkwam. Eens, we waren toen juist alleen, sprong ze op met van toorn fonkelende oogen. Met een paar schreden stond ze naast my, zóó dicht, dat ik haar adem op myn voorhoofd voelde. „Waarom haat ge my toch? Dat pynigt my, dat kan ik niet verdragen 1" En zo stampte met haar kleinen voet driftig op den grond, terwyi haar feeënoogen door haar tranon heen schitterden. „Men beeft u verteld, dat ik schuld heb aan den dond van uw vriend, en nu veracht go my „Kan ik het dan helpen, dat de natuur my zooveel bekoorlykheid schonk? Is het myn schuld, dat die man zich door hartstocht voor my liet medesieepen? „Men zegt, dat ik met bem speelde, zooals ik met velen speel. En wil men nu daarom den staf over my breken? Zou men dan verlangen, dat ik al die beuzelaryeD, die dwaze liefdesverklaringen en ai die bewiorookiDg ernstig opvatte? Ik lach er om en vermaak er my mee, maar dikwyis verveelt hot my en dan houd ik die leeghoofdige dwazen voor den gek, zooals zy verdienen." Ze sprak hartstochteiyk en erg opgewonden, terwyi haar oogen stralen schoten. „O, als ge eens wist," vervolgde zy met zachte stem, „wat een afkeer ik heb van die laffe vleiers, hoe ik vurig verlangd heb naar een man, die myn meester kon zyn, voor wien ik het hoofd kon buigen, nederig en hoog moedig te gelyk I „En nu - nu haat gy my?" Zy slosg de handen voor het van smart verwrongen gelaat; haar lichaam trilde van het anikkoD. En toen? Ik had geen mensch moeten zyn, Harga- reta, geen man met snel bruisend bloed, als ik de weenende niet in myn armen geBloten, de tranon niet van haar wangen gekust ea geen woorden van liefde tot haar gesproken had. Al myn goede voornemens waren verstoven als kaf in den windze had myn ziel geheel in haar macht. Van de dagen en weken, die nu volgden, herinner ik my niet veel; ze gingen als in een roe3 voorby. Ik weet slechts, dat we niet meer alleen waren, en dat zy, na di9 eerste hartstochtelyke uitbarsting van gevoel, terug houdend was, vol teedere, maagdelijke be; schroomdheid. Een vurige, schuwe blik, een stille handdruk, dat was alles, wat ze my gaf. Maar als ze heengegaan was, dan stond ik voor haar portret en bedwelmde my aan haar schoonheid, en zoo raakte ik hoe langer hoe meer verward in de strikken der bekoorlyke vrouw. Myn leven zou ik met vreugde voor haar gegeven hebben; in gedachte vroeg ik haag wel honderd maal vergeving voor den twyfek dien ik jegens haar gekoesterd bad. Want ia myn oog was zy r#in en schuldeloos, ondanks alles, wat er gebeurd was, en was ik de eenige, de beDydenswaardige gelukkige, wien zy haai hart zou schenken. Ik werkte met koortsachtigen yver aan het portret, want na de voltooiing daarvan zod ik myn loon ontvangen, zooals ze my zoet-j lachend beloofd had. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5