N®. 11650. Dinsdag 15 Februari. A°. 1808 Courant wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en geêstdagsn, uitgegeven. Feuilleton» ROZEKATE. LEIDSCH DAGBLAD PRU8 DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10; Franco por post1.40. Afzonderlijke Nommere 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het Incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Hot proces Dreyfus-Zola. Op den zesden dag van het proces waren er krachtige maatregelen genomen, om het misbruik te voorkomen, dat personen, gekleed als advocaten, binnensluipen in de z*al. Er zjn voor de jonge advocaten slechts zestig plaatsen bescbikuaar gestold Kolonel Picquart zette den geest zijner Vrd dag gedane mededeelingen nader uiteen. „Ik g'loof," zeile hy, .j/dat Zola te ver is gegaan, toen hy zeide, dat do krijger,tad Esterhazy op bevel heeft vrijgesproken. Ik meen, dat do krygsraad oordeelde naar de stukken, die onvolledig en onvoldoende waren." Pi quart voegde er nog by, ddt een lid van den krijgsraad gezegd heeft „lk zie, dat do wjre beschuldigde Picquart is, en ik verzoek, dat hy in de gelegenheid gesteld worde ver klaring te geven van zyn gedrag". Daarna besprak Labori een nota van „Havas", ongetwyfeld officieus, en waaiin de juiste punten werden opgenoemd, waarover kolonel Pi quart zich voor den raad van onderzoek te verantwoorden had. Picquart erkent, dat de nota van „Havas" ongeveer de waarheid bevat, maar weigeit zich daarover vc-rdor uit te laten. Na een nieuwe confionta'ie tusschen Lauth en Picquart, betreffende het meermalen ge noemde kaarttelogram, waarby de president eenig ongeduld toonde, zeide de advocaat Clemenceau: „Eet spyt my vreeseiyk als ik iemand hier verveel." De President: „Gy verveelt niemand, maar do verdediging is wel een beetje langdradig." In antwoord op oen vraag van den presi dent zegt kolonel Picquart, dat de photographie van het borderel zoo juist en zuiver was, dat zy aan de experts werd voorgelegd. De kolooel heeft Leblois vyitien maal ontvangen. Dez» haeft ni9t onder de oogen gehad het geheime stuk, waarin stondccffe canaille de D. Kolonel HeDry biyft by zyn vroeger afge legde verklaringen. Het dossier lag op tafel en de enveloppe waarin het stuk in quaestie bt sloten was, lag gekeerd naar de zyde van Ledois. Generaal Gonse wordt weder gehoord en verklaart, dat het dossier in wanorde lag. Kolonel H-nry erkent dat da stukken van het dossier in de enveloppo waren. Labori antwoordt, dat er tegenspraak is tusscben de woorden van kolonel Henry en die in het rapport Ravary. Kolonel Henry doet osnige sehredon naar de plaats der verdediging en zegt, dat hy niet zal verdragen dat men zyn getuigenis in twyfel trekt. Vervolgens verklaarde Picquart, dat kolonel Sanakerr, dien hy opvolgde als chef der con traspionage, als testament aan „drie heeren" hal nagelaten de zorg om het dossier te be schutten, dat, naar hy zeide, de eer was van het bureau. „"Welnu, ik heb gedacht dat het belaDg meebracht licht en rechtvaardigheid te brengen." Generaal Gonse protesteer tegen de be schuldiging, door een blad tegen hem inge- tracht, dat hy kolonel Picquart naar de andere wereld heeft wiibn hilpon door hem naar Tripolis te zenden, waar de ernstige gebeur tenissen aan de greozen van M rokko zyn tegenwoordigheid konden nooizakeiyk mak n. „Na een pretest van L ibori zegt Clean nc au: „ik vr.ag vergunni g om aan do jury vonr te lezen artikel 319 v n den code der gerechte- lyke in.triutie in strafzaken." De president: „Dat gaat de jury niet aan." Mr. Cléraencoau protesteert: „ik sta ni.t toe dat men voor de jury zegt, dat h-tgeen ik bier doe, haar niet aangaat." 'Cfóüién- ceau stelt ten slotte een vraag, dia betrekking heeft op de data der gebeurtenissorv Met n oeite komt men hieiover tot ov rzen- stemming. Kolonel Picquart protesteert tegen de woor den van ko!o ;el Henry en handhaaft krachtig zyn ontkenningen. Kolonel H.nry roept uit: „Ik handhaaf be slist mijn verklaringenPicquart heeft gelogen." Kolonel Picquart virzoekt e.n nadere vo1- klaiing te mogen geven en vertelt: „Kolonel Henry, majoor Lauth en anderen, daarin by gestaan door majoor Du Paty ce Clam, brachten tegen my afschuwelijke be schuldigingen in, omdat zy niet wilden, dat men aan hun werk zou tornen. Ik voor my meen dat klaarheid moet worden gebracht. Na overstelpt te zyn met fceleedigingen, nu ik op het punt. sta uit het leger weggejaagd te icordevbeweer ik dat ik het slachtoffer ben van rr.yn goedo trouw en van myn zuivere hou icg." Mr. Clemenceau tracht weder ophelderingen te verkrygen omtrent enkele punt^D, waarovtr do kolonels Picquart en Henry hot oneens" zyn, maar de voorzitter verzet zich daartegen. Mr. Clemenceau protesteert, zeggende: „Wij willen de waarheid doen kennen. A'.s gy dat niet wilt, ontneem my dan htt woord." De voorzitter: „Ik ontneem u het woord f' (Gerucht). Mr. Labori (staat op): „Als gij het niet uw plicht acht ons het woord te verleenen, zullen wy maatregelen nomen om de rechten der verdediging te doen eerbiedigen." Na oen reeks incidenten verklaart fcolojel Henry ten slotte, dat nooit een stuk, waarin voorkomen de woordenCette canaille de D. itts hee'tte maken gehad mot do zaak Dreyfus. (Beweging). Mr. Demange, do verdediger van Dreyfus, komt voor. Hy zegt, dat hy tegen begin October vernam dat de heer Scheurer Keetntr behoordo tot degenen die geloofden aan de onschuld vaa Dreyfus. Hij was door dit bericht zeer getroffen. Later meende Mattbieu Dreyfus den waren schryver van het borderel te kennen, wiens naam dezelfde was van den persoon die cloor Scheurer-Kestner werd ver dacht. „Esterhazy werd, gelijk u bekend is, vrijgesproken," zegt mr. Demange. „Ik was daarovc-r zeer ontroerd, wat te begrypen is, omdat ik de mogelijkheid voorzag van een revisie van het proces-Dreyfus." Mr. Demange geeft verder een verhaal der feiten en verklaart waarom hy zich niet tot don minister van justitie wcaddo: „Ik sprak er 07er met de regoering, maar bemerkte dat deze van een herziening toch niets wilce weten." Mr. Labori: „Waarom ach'.ta men een her ziening mogelijk?" Mr. Demange: „Omdat men na de onthul ling van den heer Sjüós de overtuiging had gekregen, dat de wet geschonden was." Mr. Clémenceau vraagt den. gc-tu'ge of hij het oog heeft op een vertrouwtïyke mede deling van den ho r Sallès,tot wion een lil van den eersten krygeraad hid gezegd dat in raadkamer een geheim stuk was mede gedeeld. Mr. Demange: „J$ zeker!" (Ontroering). De voorzitter zegt, maar te hatIk z 1 deze vraag riet stellen." (Langdurig gelach). Mr. Latori vraagt of het facsimile van het borderel, dat door do „Matin" werd gepubli ceerd, i.iet een euidefcyke gtlykenis vertoonde met hst origineel, hetgeen door generaal De Pellieux wordt ontkend. Mr. Demange: „De geiykeais was treffend." Mr. Labori vraagt vorder of het het ori gineel van hit borderel was dat aan den krygtraad werd voorgelegd. Mr. Demange: „De leden van den krygs- raad, de regetringecoinmissaris en ik zelf hadden een photographie die door Bertillon was vervaardigd Na de zitting nam kolonel Mauve, die presideer le, ons allen onze photographieen af, deed ze in een enveloppe en vernietigde ze, geloof ik. Ik meen zelfs te weten dat ze verbrand werden. Ik weet niot of het cliché ook verbrand is." De zitting werd daarop geschorst. Het publiek sprak druk over het bc-laDgryk antwoord van Mr. Demange omtrent de ver klaringen van den .heer Sallès. Sommigen waren van oordeel dat de getuigenis van Demange zal leiden1 tot herziening van het proces-Dreyfus, onderen betwistten dat voor do herziening voldoende bewyz n voorhanden zouden zijn. De minister van justitie hoeft aan het ministerie van oorlog de processen verbaal ingediend aangaande het incident dat Vrijdag plaats had met den advocaat Courot aan het einde van de zitting van htt hof. Generaal Billot zal een klacht tegen Courot indianen wegen8 beleodiging van hot lager. In een pretest, door vela advocaten onder- toekend en aan den deken der orde overhan digd, spreken zy hun eerbiedige gevoelens uit voor de vaderlandsliefde verontwaar diging waarmede hy geprotesteerd heeft tegen d© toejuichingen, cien zelfden dag aan een ge tuige (Picquait) ten deel gevallen. De advocaten betreuren dez9 betoogieg en verwerpen elke solidariteit met de aauleggers er van; zy spreken voorts hun diep n eerbied uit voor het leger en voor de chefs er van. Na heropening van de zitting neemt Mr. Labori conclusion, omdat hst openbaar minis terie geen requisitoir heeft genomen tegen kolonel Henry, die kolonel Picquart zwaar belecdigd heeft. Getuige Ranc: „Ik weet wel dat gy my niet laat spreken over do wetsverkrachting die werd tegaan door het geheime stuk over te Iogg6n, maar gegeven de partijdigheid van den tweeden krygsraad, was Zola in zyn recht, torn hy schreef wat men hem nu verwyt." De afgevaardigde Jaurès wordt gehoord. Hy zegt dat by tegenwoordig W38 by de zittir.g van den krijgsraad die Esterhazy vry- sprak, en gaat aldus voort: „Uit deze vryspraak is een hoogo moreelp en sociale leer te trekken die de ongerustheid vsn t-?l van personen wettigt. Wannoer.de generale staf en majoor Esterhazy niet onder één hoedje hadden gespeeld, had men den majoor gevargi-n moeten nomen op dan dag, toen hy zegevierend het geheime stuk aan hot minhtr-rie van oorlog bracht; maar hy werd beschermd door de hooge chefs. Het blykt overal dat het procos niet werd gevoerd om recht te doen, maar om de daden van z kere militairen te rechtvaardigen." Getuige laakt de tekortkomingen der regeering en komt op tegen de behandeling met gesloten deuren, die niet te rechtvaardigen is. „Een ernstig feit is het nalaten van een ernstig onderzoek naar de gesluierde dame en het afgeven door deze van een gelnim stuk. „Yan het oogenblik af, waarop verteld werd dat op onwettige wyze een geheim stuk was medegedeeld, was de eerste plicht van onzv regeerders en het parlement de juistheid van dit gerucht na te sporen In het prrlement heeft men zonder resultaat beproefd opheldering omtrent het geheime stuk te verkrygen. De heer Méline heeft daar tot my gezegd, dat men my elders zou antwoorden, maar by myn weten is geen GDktl lid der regeering hier gekomen om voor de jury ophelRrn g te goveD. Het is altijd dezelfde duisternis. „Het is wonderlyk dat men in htt land van de vryheid niet weet of de wet geöerbicdigd of geschonden ie. „Ik wil bet geheim der anderen schenden ea zeggen dat do heeren Delcassó en Dnpuy my verzekerd hebben dat generaal Mercier hun slechts over het borderel heeft gesproken. En blykt nu dat er iets anders was, dan Is het onmogelijk dat men, welke schitterende oiensten men den lande ook bewezen heeft, zulk een geheim verzwijgt en zulk een vc-r- aofcwoordei^kheid op zich laadt. „Meer dan veertig afgevaardigden gelooven dat er een onwettige daad is begaan. Waarom eiscben zy geen licht? In do Kamer hebben my maar veertig van onze vrienden gesteund, mauT in do wandelgangen hebben velo anderen van verschillende groep.n tot my gezegd: „Gy hebt geiyk! Hos jammer dat de zaak niet na de verkiezingen g<komen is!" „Maar als do vryheid overwonnen moet worden, is het beter met basr onder te gaan dan zich medeplichtig to maken aan dubbel hartigheid en wetsverkrachting." Sprekende over de beleedïgingen, waaraan Zola blootstaat, zeide Jautès: „Zy vervolgen in hem een man die aan den generalen staf de elltndigo on verantwoorde lijkheid hoeft ontrukt die voor later rampen voorberei t. (Protesten achter in de zaal.; Ik buig rcy vol eertied voor de houding van Zol Jaurès keert naar zyn plaats terug onder betoogingen van verscbill.nden aard. Mr. Labori: Daar generaal De Pellieux hier verklaard heeft dat hot schrift van Esterhazy en dat van bet borderel niet op elkander ge lijken, moet, opdat de jury met kennis van zaken Zil kunnen oordeelen, het borderel hier zijn om de schriften te kunnen vergeiyken." De voorzitter weigert h.t toraerei op te: vragen aan bet dep^rt-ment van oorlog. On, danks hernieuwde pogingen van Mr. L?.l.o.1: handhaaft de voorzitter zyn wtigoiing. Mr. Clémenceau: „Ik constateer dat niemand ons wil helpeu om de waarhei 1 aan lut licht te brengen". De voorzitter: „Het is uw taak haar te do:r biyken". Deadly, i t generaal: „Over deze quies'.ier- heb ik my reeds uitgelaten." P^r schriftelijks conclusion kondigt mr Liboii aan dat hy nieuwe conclusion zal nemen, waarin de forrneelc eisch wordt gesteld dat het borderel ter vergelijking aan de jurg. zal worden voorgelegd. In een eerste vonnis geeft het Hof der. verdediging akte van het feit dat kolonel Henry tot kolonel Picquart heeft gezegd: „Gty hebt gelogen". In het tweede vonnis verwerpt het Hof de conclusiën omtrent het verkrijgen van het borderel. De heer Bertillon wordt gehoord. Mr. Labori„Gy hebt het oorspronkelijke borderel onder de oogen gehad." Bertillon„Zeer zeker." Mr. Labori: „Zou het borderel ook door oen ander dan Dr yfus geschreven kunnen zïln?" Bertillon„Het is beslist zeker dat men niet zal kunnen bewyzen dat een ander dan do eerste veroordeelde het borderel heeft kunnen scbryven." (Langduiige beweging). Mr. Labori vraagt getuige of hy deze mee ning zou kunnen demonstreeren, waarop dezo antwoordt: „Met het vloeiboek van den eersten veroor deelde zal ik deze demonstratie gev n. Laat my de b6wysstukken overhandigen die tydens het proces van 1894 in zyn domhilie zijn in beslag genomen, dan zal ik het bewys leveren." Mr. Labori doet don getuige een kleine teckeoing overhandigen, waarop een hoek van het vloeiboek is afgebeeld en vraagt inmidd'ls: „Wat kunt gy ons mededeelen over de ziak- Esterhazy?" B .rtillon: „Ik ben in deze zaak niet gemengd. Ik 20U alleen over de andere kunnen spreken. Als gy my evenwel do stukken, die ik gevraagd beb, geeft, zal ik met myn „schema" een af doende demonstratie» geven. Misschien zal het wat lang duren; er zouden op zyn minst twee 2ittingen voor noodig zyn Mr. Lacoii: „Na al wat we gehad hebben kan dat er nog wel by." Men lacht en de vroolijkheid wordt nog- 10) We willen hopen, dat het naar uw zin is." „Ge maakt my met uw goedheid beschaamd, Margareta," antwoordde by, terwyi hy haar hund greep en die dankbaar drukte. „Maar wat blyft er nu voor u over om les te geven; ik beb toch gehoord, dat ge leerlingen hebt." „O, wy hebben nog de ruimte hiernaast, dio is groot gei oeg, grooter en lichter dan deze helft van het atelier," klonk het vroolyk. „Ge ziet, ik ben zelfzuchtig genoeg geweest, voor my het beste te houden. En als gy er e os niet zjjt, Werner, want in de eerste weken moogt ge nog maar zeer weinig wor- ken, dan schuiven wy de portière op zy, en dan hebben wy niet alleen ruimte in over vloed, maar daarenboven nog een aardige, khiae kunstzaa), waarin myn leerlingen kunnen rondkyken en wat leeren. Ge staat toch toe, dat wy zoo nu en dan een stuk van u kopiösren?" Hy knikte toestemmend, maar te gelyk gleed een donkere schaduw over zyn gelaat. „Het is eigenlyk een slechte aanbeveling voor een schilder, dat hy 2ulk een verzame ling 8cbilderijen bezit. Het bewyst, dat zo op de tentoonstelling de aandacht niet trokken en niet gekocht werden," zei Ly op bitteren toon. .Ja doet jezelf onrecht, Werner," zeide Margareta vergoelijkend. Ik ben er van over- tuigd, dat maar enkele van deze stukken op een tentoonstelling zyn geweest. Misschien hebt ge geen gelukkige keuze daarvoor go- daan, en toen ze nu niet bekroond of gekocht werden, hebt go meteen den moed voor de overige ook verloren. Ik weet van vroeger nog heel goed, boa ontevreden je altyd waart over j® eigen werk. Hadt je maar een beetje van het zolfvertrouwtn, dat de meeste kun stenaars in te groot® mate bezitteDZeg me nu eensHob j« wel ooit een schildery gemaakt, waarmee je heelemaal tevreden waart, öiej© trots en je vreugde was?" „Ja, eens maar hy balde de vuist, „ik wilde, dat ik het niet gedaan had". Margareta zag hem verschrikt in het gelaat, dat geheel vertrokken was, en in de donker vlammende oogen. „Ik heb schipbreuk geledeD, Margareta, in alles, maar het ergste in de kunst —"klonk h6t op amartelyken toon. „Ik heb alles be proefd en van alles geproefd. Ik heb aan de voeten der oude en der jonge meesters gezeten, om van hen te leeren. Ik heb my ideale gestalten gedacht en bon in de modderpoelen op straat verdwaald; ik ben een voreerder der klassieke kunst geweest en beb my tot het naturalisme bekeerd; in myn schilderyen ziet ge alle richtingen vertegenwoordigd, ik heb alles beproefd en alles is stukwerk gebleven". Een diepe, hartstochtéiyke smart klonk in zyn stemzyn gelaat was erg ble;k geworden. Margareta zag hem vol bezorgdheid aan. „Laat die opwindende gedachten nu rusten, Werner", zei zy innig. „Later, als je wat ster ker geworden bent, zullen we over dit alles nog wel eens uitvoerig sprekon, en als je dan wilt, zal het je niet aan myn raadgevingen ontbreken. Dit eene wil ik je nu nog zeggenik heb het geloof aan je talent niet verloren en ben overtuigd, dat het zich nog tot volmaakte harmonie zal ontwikkelen. Ga nu mee en laat je door je oude bekenden begroeten." Ze bracht hem voor de verzameling genre en 8temmmgsstukken, die hy vroeger geschil derd bad. Eerst gleed een minachtend lachje over zyn gelaat en zyn blik zocht, als om te vergelyken, de groote, kleurrijke scbilderyen, maar toen werd hy allengs ernstiger en beschouwde lang en opmerkzaam de kleine, eenvoudige stukjes, totdat eindeiyk zijn gelaat geheel verhelderde. „Ja, dat zyn ze, de getuigen van den schoonen tyd, toen ik onder leiding van myn lieven, ouden leermeester den heiligen boéem der kunst betrad. Ik heb niet vervuld, wat ik tosn beloofde," voegde by op droöven toon er by. En daarop dwaalde zyn blik weder over deze en do andere schilderyen onderzoekend en vergelykend heen en weer. „Zo zyn onaanzieniyk, ze vallen niet in het oög, maar ze hebben iets, wat dien greoten schil deryen by al hun praal en kleurenrijkdom ontbreekt, ze hebben inwendig leven; hoe langer men ze bekykt, hoe meer zy boeien." „Het zyn id hun soort kleine meesterstuk ken," vulde Margareta met warmte aan. „En als ge van deze stukjes eenige tentoonsL.lt, ben ik zeker, dat het succes niet uitblijft." „Hoe dikwyi8 heeft myn vader, in de jaren, dat ge voor ons verdwenen waart," ging Margareta geroerd voort, „niet naar deze schilderijen gestaard, en dan gloed altyd een straal van hoop over zyn gelaat en hij zeide: zulk talent kan niet verloren gaan, het zal zich toch baan breken. „Nog op zyn sterfbed dacht hy aan u. „Als by terugkomt, deel hem dan de laatste bede van oen stervende medo. Laat hij zyn talent niet minachten, het niet versplinteren, genreschilderen is zyn vak, maar bovenal portretschilderen. Als hy daarvoor allo krach ten inspant, kan hy een tweede Lenbach worden. Zeg hem ook, dat ik hot geloof in hem ncoit verloren heb, maar nog altyd myn hoop op hem vestig." Dat is de nalatenschap van een doode voor u, Werner," besloot Margareta, terwyl heldere tranen over haar wangen biggdden. „Moge die u opheffen en zegen aanbrengenl Daarop werd h6t stil; "beiden waren te ont roerd, om iets te kunnen zoggen. H[j stond nog altyd nadenkend voor de stemmingsatukken, tt-rwijl zy zw|jg«nd en opmerkzaam die schil- doryen bekeek, welke baar nog vreemd waren. Plotseling slaakte zy een kreet van verras sing, van verrukking. Zy had het portret ontdekt, dat eenigiziue verborgen door de drapeiie in den bo-.'k stond. „O, Werner, wat eon lief gezicht! Vertel eens gauw: Wie i3 dat?" Zy zag den jongen man vragend aan, maar schrikte van de plotselinge verandering van zijn gelaat. Zyn oogen bliktsn koud cn hard, om z\Jn mond speelde een verachtelijk lachen, terwyl by de tanden, als van pfn, stiyf op elkaar klemde. Hy kwam langzaam dichterby en het scheen haar toe, alsof een siddering door zyn slanke gestalte ging. „Wie dat is, Margareta? Een schoone duivelin, een demon in vrouwengedamte." Hy lachte luid en scherp en rukte met een plotselinge beweging der hand de plooien van de draperie op zijde, zoodat het volle licht op het poitret viel. „Dc;t is de vrouw, Margareta, die ik tot gekwordens toe bemind heb, die my zoo ver gebracht heeft, dat ik myzelven vergat, dat ik ach!" Hy kreunde als een gewond dier en bedekte de oogen met de band. To»n richtte hy zich in zyn volle lengta op en wierp het hoofd achterover, als schudde by met die bewegiDg het geheole verledon van zich af. „Voorbyi Nu haat ik haar, neen, dat ook niot, ik veracht haar nu!" Hy schoof een zetel voor Margareta by een zotte zichzelf mot moede beweging op oer stoel. „Laat ray u dat oen9 vertellen, Margareta, en daarmee de herinnering vernietigen." Hy lette er niet op, dat haar gelaat ook veranderd was, dat het bleek was geworden en een diepe smart daarop lag. Hy zag Dog altyd naar het vrouwenportret, hij kon zyn kunstenaarsoog niet sluiten voor de wonder- baariyke schoonheid van die trekken; het bleef er vast op gevestigd, al trilde zyn mond ook trotsch en spotachtig. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5