N®. 11650.
Dinsdag 15 Februari.
A°. 1808
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en geêstdagsn, uitgegeven.
Feuilleton»
ROZEKATE.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRU8 DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10;
Franco por post1.40.
Afzonderlijke Nommere 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het Incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Hot proces Dreyfus-Zola.
Op den zesden dag van het proces waren
er krachtige maatregelen genomen, om het
misbruik te voorkomen, dat personen, gekleed
als advocaten, binnensluipen in de z*al. Er
zjn voor de jonge advocaten slechts zestig
plaatsen bescbikuaar gestold
Kolonel Picquart zette den geest zijner Vrd
dag gedane mededeelingen nader uiteen. „Ik
g'loof," zeile hy, .j/dat Zola te ver is gegaan,
toen hy zeide, dat do krijger,tad Esterhazy
op bevel heeft vrijgesproken. Ik meen, dat
do krygsraad oordeelde naar de stukken, die
onvolledig en onvoldoende waren."
Pi quart voegde er nog by, ddt een lid van
den krijgsraad gezegd heeft „lk zie, dat do
wjre beschuldigde Picquart is, en ik verzoek,
dat hy in de gelegenheid gesteld worde ver
klaring te geven van zyn gedrag".
Daarna besprak Labori een nota van „Havas",
ongetwyfeld officieus, en waaiin de juiste
punten werden opgenoemd, waarover kolonel
Pi quart zich voor den raad van onderzoek te
verantwoorden had.
Picquart erkent, dat de nota van „Havas"
ongeveer de waarheid bevat, maar weigeit
zich daarover vc-rdor uit te laten.
Na een nieuwe confionta'ie tusschen Lauth
en Picquart, betreffende het meermalen ge
noemde kaarttelogram, waarby de president
eenig ongeduld toonde, zeide de advocaat
Clemenceau:
„Eet spyt my vreeseiyk als ik iemand hier
verveel."
De President: „Gy verveelt niemand, maar
do verdediging is wel een beetje langdradig."
In antwoord op oen vraag van den presi
dent zegt kolonel Picquart, dat de photographie
van het borderel zoo juist en zuiver was, dat
zy aan de experts werd voorgelegd. De kolooel
heeft Leblois vyitien maal ontvangen. Dez»
haeft ni9t onder de oogen gehad het geheime
stuk, waarin stondccffe canaille de D.
Kolonel HeDry biyft by zyn vroeger afge
legde verklaringen. Het dossier lag op tafel
en de enveloppe waarin het stuk in quaestie
bt sloten was, lag gekeerd naar de zyde van
Ledois.
Generaal Gonse wordt weder gehoord en
verklaart, dat het dossier in wanorde lag.
Kolonel H-nry erkent dat da stukken van
het dossier in de enveloppo waren.
Labori antwoordt, dat er tegenspraak is
tusscben de woorden van kolonel Henry en
die in het rapport Ravary.
Kolonel Henry doet osnige sehredon naar
de plaats der verdediging en zegt, dat hy niet
zal verdragen dat men zyn getuigenis in
twyfel trekt.
Vervolgens verklaarde Picquart, dat kolonel
Sanakerr, dien hy opvolgde als chef der con
traspionage, als testament aan „drie heeren"
hal nagelaten de zorg om het dossier te be
schutten, dat, naar hy zeide, de eer was van
het bureau. „"Welnu, ik heb gedacht dat het
belaDg meebracht licht en rechtvaardigheid
te brengen."
Generaal Gonse protesteer tegen de be
schuldiging, door een blad tegen hem inge-
tracht, dat hy kolonel Picquart naar de andere
wereld heeft wiibn hilpon door hem naar
Tripolis te zenden, waar de ernstige gebeur
tenissen aan de greozen van M rokko zyn
tegenwoordigheid konden nooizakeiyk mak n.
„Na een pretest van L ibori zegt Clean nc au:
„ik vr.ag vergunni g om aan do jury vonr
te lezen artikel 319 v n den code der gerechte-
lyke in.triutie in strafzaken."
De president: „Dat gaat de jury niet aan."
Mr. Cléraencoau protesteert: „ik sta ni.t
toe dat men voor de jury zegt, dat h-tgeen
ik bier doe, haar niet aangaat." 'Cfóüién-
ceau stelt ten slotte een vraag, dia betrekking
heeft op de data der gebeurtenissorv Met
n oeite komt men hieiover tot ov rzen-
stemming.
Kolonel Picquart protesteert tegen de woor
den van ko!o ;el Henry en handhaaft krachtig
zyn ontkenningen.
Kolonel H.nry roept uit: „Ik handhaaf be
slist mijn verklaringenPicquart heeft gelogen."
Kolonel Picquart virzoekt e.n nadere vo1-
klaiing te mogen geven en vertelt:
„Kolonel Henry, majoor Lauth en anderen,
daarin by gestaan door majoor Du Paty ce
Clam, brachten tegen my afschuwelijke be
schuldigingen in, omdat zy niet wilden, dat
men aan hun werk zou tornen. Ik voor my
meen dat klaarheid moet worden gebracht.
Na overstelpt te zyn met fceleedigingen, nu
ik op het punt. sta uit het leger weggejaagd te
icordevbeweer ik dat ik het slachtoffer ben
van rr.yn goedo trouw en van myn zuivere
hou icg."
Mr. Clemenceau tracht weder ophelderingen
te verkrygen omtrent enkele punt^D, waarovtr
do kolonels Picquart en Henry hot oneens"
zyn, maar de voorzitter verzet zich daartegen.
Mr. Clemenceau protesteert, zeggende: „Wij
willen de waarheid doen kennen. A'.s gy dat
niet wilt, ontneem my dan htt woord."
De voorzitter: „Ik ontneem u het woord f'
(Gerucht).
Mr. Labori (staat op): „Als gij het niet uw
plicht acht ons het woord te verleenen, zullen
wy maatregelen nomen om de rechten der
verdediging te doen eerbiedigen."
Na oen reeks incidenten verklaart fcolojel
Henry ten slotte, dat nooit een stuk, waarin
voorkomen de woordenCette canaille de D.
itts hee'tte maken gehad mot do zaak Dreyfus.
(Beweging).
Mr. Demange, do verdediger van Dreyfus,
komt voor. Hy zegt, dat hy tegen begin
October vernam dat de heer Scheurer Keetntr
behoordo tot degenen die geloofden aan de
onschuld vaa Dreyfus. Hij was door dit bericht
zeer getroffen. Later meende Mattbieu Dreyfus
den waren schryver van het borderel te
kennen, wiens naam dezelfde was van den
persoon die cloor Scheurer-Kestner werd ver
dacht. „Esterhazy werd, gelijk u bekend is,
vrijgesproken," zegt mr. Demange. „Ik was
daarovc-r zeer ontroerd, wat te begrypen is,
omdat ik de mogelijkheid voorzag van een
revisie van het proces-Dreyfus."
Mr. Demange geeft verder een verhaal der
feiten en verklaart waarom hy zich niet tot
don minister van justitie wcaddo: „Ik sprak
er 07er met de regoering, maar bemerkte dat
deze van een herziening toch niets wilce
weten."
Mr. Labori: „Waarom ach'.ta men een her
ziening mogelijk?"
Mr. Demange: „Omdat men na de onthul
ling van den heer Sjüós de overtuiging had
gekregen, dat de wet geschonden was."
Mr. Clémenceau vraagt den. gc-tu'ge of hij
het oog heeft op een vertrouwtïyke mede
deling van den ho r Sallès,tot wion een
lil van den eersten krygeraad hid gezegd
dat in raadkamer een geheim stuk was mede
gedeeld.
Mr. Demange: „J$ zeker!" (Ontroering).
De voorzitter zegt, maar te hatIk z 1 deze
vraag riet stellen." (Langdurig gelach).
Mr. Latori vraagt of het facsimile van het
borderel, dat door do „Matin" werd gepubli
ceerd, i.iet een euidefcyke gtlykenis vertoonde
met hst origineel, hetgeen door generaal De
Pellieux wordt ontkend.
Mr. Demange: „De geiykeais was treffend."
Mr. Labori vraagt vorder of het het ori
gineel van hit borderel was dat aan den
krygtraad werd voorgelegd.
Mr. Demange: „De leden van den krygs-
raad, de regetringecoinmissaris en ik zelf
hadden een photographie die door Bertillon was
vervaardigd Na de zitting nam kolonel Mauve,
die presideer le, ons allen onze photographieen
af, deed ze in een enveloppe en vernietigde
ze, geloof ik. Ik meen zelfs te weten dat ze
verbrand werden. Ik weet niot of het cliché
ook verbrand is."
De zitting werd daarop geschorst.
Het publiek sprak druk over het bc-laDgryk
antwoord van Mr. Demange omtrent de ver
klaringen van den .heer Sallès. Sommigen
waren van oordeel dat de getuigenis van
Demange zal leiden1 tot herziening van het
proces-Dreyfus, onderen betwistten dat voor
do herziening voldoende bewyz n voorhanden
zouden zijn.
De minister van justitie hoeft aan het
ministerie van oorlog de processen verbaal
ingediend aangaande het incident dat Vrijdag
plaats had met den advocaat Courot aan het
einde van de zitting van htt hof. Generaal
Billot zal een klacht tegen Courot indianen
wegen8 beleodiging van hot lager.
In een pretest, door vela advocaten onder-
toekend en aan den deken der orde overhan
digd, spreken zy hun eerbiedige gevoelens
uit voor de vaderlandsliefde verontwaar
diging waarmede hy geprotesteerd heeft tegen
d© toejuichingen, cien zelfden dag aan een ge
tuige (Picquait) ten deel gevallen.
De advocaten betreuren dez9 betoogieg en
verwerpen elke solidariteit met de aauleggers
er van; zy spreken voorts hun diep n eerbied
uit voor het leger en voor de chefs er van.
Na heropening van de zitting neemt Mr.
Labori conclusion, omdat hst openbaar minis
terie geen requisitoir heeft genomen tegen
kolonel Henry, die kolonel Picquart zwaar
belecdigd heeft.
Getuige Ranc: „Ik weet wel dat gy my
niet laat spreken over do wetsverkrachting
die werd tegaan door het geheime stuk over
te Iogg6n, maar gegeven de partijdigheid van
den tweeden krygsraad, was Zola in zyn
recht, torn hy schreef wat men hem nu
verwyt."
De afgevaardigde Jaurès wordt gehoord.
Hy zegt dat by tegenwoordig W38 by de
zittir.g van den krijgsraad die Esterhazy vry-
sprak, en gaat aldus voort:
„Uit deze vryspraak is een hoogo moreelp
en sociale leer te trekken die de ongerustheid
vsn t-?l van personen wettigt. Wannoer.de
generale staf en majoor Esterhazy niet onder
één hoedje hadden gespeeld, had men den
majoor gevargi-n moeten nomen op dan dag,
toen hy zegevierend het geheime stuk aan
hot minhtr-rie van oorlog bracht; maar hy
werd beschermd door de hooge chefs. Het
blykt overal dat het procos niet werd gevoerd
om recht te doen, maar om de daden van
z kere militairen te rechtvaardigen."
Getuige laakt de tekortkomingen der
regeering en komt op tegen de behandeling met
gesloten deuren, die niet te rechtvaardigen is.
„Een ernstig feit is het nalaten van een
ernstig onderzoek naar de gesluierde dame en
het afgeven door deze van een gelnim stuk.
„Yan het oogenblik af, waarop verteld
werd dat op onwettige wyze een geheim stuk
was medegedeeld, was de eerste plicht van
onzv regeerders en het parlement de juistheid
van dit gerucht na te sporen In het
prrlement heeft men zonder resultaat beproefd
opheldering omtrent het geheime stuk te
verkrygen. De heer Méline heeft daar tot my
gezegd, dat men my elders zou antwoorden,
maar by myn weten is geen GDktl lid der
regeering hier gekomen om voor de jury
ophelRrn g te goveD. Het is altijd dezelfde
duisternis.
„Het is wonderlyk dat men in htt land
van de vryheid niet weet of de wet geöerbicdigd
of geschonden ie.
„Ik wil bet geheim der anderen schenden
ea zeggen dat do heeren Delcassó en Dnpuy
my verzekerd hebben dat generaal Mercier
hun slechts over het borderel heeft gesproken.
En blykt nu dat er iets anders was, dan Is
het onmogelijk dat men, welke schitterende
oiensten men den lande ook bewezen heeft,
zulk een geheim verzwijgt en zulk een vc-r-
aofcwoordei^kheid op zich laadt.
„Meer dan veertig afgevaardigden gelooven
dat er een onwettige daad is begaan. Waarom
eiscben zy geen licht? In do Kamer hebben
my maar veertig van onze vrienden gesteund,
mauT in do wandelgangen hebben velo anderen
van verschillende groep.n tot my gezegd:
„Gy hebt geiyk! Hos jammer dat de zaak
niet na de verkiezingen g<komen is!"
„Maar als do vryheid overwonnen moet
worden, is het beter met basr onder te gaan
dan zich medeplichtig to maken aan dubbel
hartigheid en wetsverkrachting."
Sprekende over de beleedïgingen, waaraan
Zola blootstaat, zeide Jautès:
„Zy vervolgen in hem een man die aan den
generalen staf de elltndigo on verantwoorde
lijkheid hoeft ontrukt die voor later rampen
voorberei t. (Protesten achter in de zaal.;
Ik buig rcy vol eertied voor de houding van
Zol
Jaurès keert naar zyn plaats terug onder
betoogingen van verscbill.nden aard.
Mr. Labori: Daar generaal De Pellieux hier
verklaard heeft dat hot schrift van Esterhazy
en dat van bet borderel niet op elkander ge
lijken, moet, opdat de jury met kennis van
zaken Zil kunnen oordeelen, het borderel hier
zijn om de schriften te kunnen vergeiyken."
De voorzitter weigert h.t toraerei op te:
vragen aan bet dep^rt-ment van oorlog. On,
danks hernieuwde pogingen van Mr. L?.l.o.1:
handhaaft de voorzitter zyn wtigoiing.
Mr. Clémenceau: „Ik constateer dat niemand
ons wil helpeu om de waarhei 1 aan lut licht
te brengen".
De voorzitter: „Het is uw taak haar te do:r
biyken".
Deadly, i t generaal: „Over deze quies'.ier-
heb ik my reeds uitgelaten."
P^r schriftelijks conclusion kondigt mr
Liboii aan dat hy nieuwe conclusion zal
nemen, waarin de forrneelc eisch wordt gesteld
dat het borderel ter vergelijking aan de jurg.
zal worden voorgelegd.
In een eerste vonnis geeft het Hof der.
verdediging akte van het feit dat kolonel
Henry tot kolonel Picquart heeft gezegd: „Gty
hebt gelogen".
In het tweede vonnis verwerpt het Hof de
conclusiën omtrent het verkrijgen van het
borderel.
De heer Bertillon wordt gehoord.
Mr. Labori„Gy hebt het oorspronkelijke
borderel onder de oogen gehad."
Bertillon„Zeer zeker."
Mr. Labori: „Zou het borderel ook door
oen ander dan Dr yfus geschreven kunnen
zïln?"
Bertillon„Het is beslist zeker dat men niet
zal kunnen bewyzen dat een ander dan do
eerste veroordeelde het borderel heeft kunnen
scbryven." (Langduiige beweging).
Mr. Labori vraagt getuige of hy deze mee
ning zou kunnen demonstreeren, waarop dezo
antwoordt:
„Met het vloeiboek van den eersten veroor
deelde zal ik deze demonstratie gev n. Laat
my de b6wysstukken overhandigen die tydens
het proces van 1894 in zyn domhilie zijn
in beslag genomen, dan zal ik het bewys
leveren."
Mr. Labori doet don getuige een kleine
teckeoing overhandigen, waarop een hoek
van het vloeiboek is afgebeeld en vraagt
inmidd'ls:
„Wat kunt gy ons mededeelen over de ziak-
Esterhazy?"
B .rtillon: „Ik ben in deze zaak niet gemengd.
Ik 20U alleen over de andere kunnen spreken.
Als gy my evenwel do stukken, die ik gevraagd
beb, geeft, zal ik met myn „schema" een af
doende demonstratie» geven. Misschien zal het
wat lang duren; er zouden op zyn minst
twee 2ittingen voor noodig zyn
Mr. Lacoii: „Na al wat we gehad hebben
kan dat er nog wel by."
Men lacht en de vroolijkheid wordt nog-
10)
We willen hopen, dat het naar uw zin is."
„Ge maakt my met uw goedheid beschaamd,
Margareta," antwoordde by, terwyi hy haar
hund greep en die dankbaar drukte. „Maar
wat blyft er nu voor u over om les te geven;
ik beb toch gehoord, dat ge leerlingen hebt."
„O, wy hebben nog de ruimte hiernaast,
dio is groot gei oeg, grooter en lichter dan
deze helft van het atelier," klonk het vroolyk.
„Ge ziet, ik ben zelfzuchtig genoeg geweest,
voor my het beste te houden. En als gy er
e os niet zjjt, Werner, want in de eerste
weken moogt ge nog maar zeer weinig wor-
ken, dan schuiven wy de portière op zy, en
dan hebben wy niet alleen ruimte in over
vloed, maar daarenboven nog een aardige,
khiae kunstzaa), waarin myn leerlingen
kunnen rondkyken en wat leeren. Ge staat
toch toe, dat wy zoo nu en dan een stuk
van u kopiösren?"
Hy knikte toestemmend, maar te gelyk
gleed een donkere schaduw over zyn gelaat.
„Het is eigenlyk een slechte aanbeveling
voor een schilder, dat hy 2ulk een verzame
ling 8cbilderijen bezit. Het bewyst, dat zo op
de tentoonstelling de aandacht niet trokken
en niet gekocht werden," zei Ly op bitteren
toon.
.Ja doet jezelf onrecht, Werner," zeide
Margareta vergoelijkend. Ik ben er van over-
tuigd, dat maar enkele van deze stukken op
een tentoonstelling zyn geweest. Misschien
hebt ge geen gelukkige keuze daarvoor go-
daan, en toen ze nu niet bekroond of gekocht
werden, hebt go meteen den moed voor de
overige ook verloren. Ik weet van vroeger
nog heel goed, boa ontevreden je altyd waart
over j® eigen werk. Hadt je maar een beetje
van het zolfvertrouwtn, dat de meeste kun
stenaars in te groot® mate bezitteDZeg me
nu eensHob j« wel ooit een schildery gemaakt,
waarmee je heelemaal tevreden waart, öiej©
trots en je vreugde was?"
„Ja, eens maar hy balde de vuist,
„ik wilde, dat ik het niet gedaan had".
Margareta zag hem verschrikt in het gelaat,
dat geheel vertrokken was, en in de donker
vlammende oogen.
„Ik heb schipbreuk geledeD, Margareta, in
alles, maar het ergste in de kunst —"klonk
h6t op amartelyken toon. „Ik heb alles be
proefd en van alles geproefd. Ik heb aan de
voeten der oude en der jonge meesters gezeten,
om van hen te leeren. Ik heb my ideale
gestalten gedacht en bon in de modderpoelen
op straat verdwaald; ik ben een voreerder
der klassieke kunst geweest en beb my tot
het naturalisme bekeerd; in myn schilderyen
ziet ge alle richtingen vertegenwoordigd,
ik heb alles beproefd en alles is stukwerk
gebleven".
Een diepe, hartstochtéiyke smart klonk in
zyn stemzyn gelaat was erg ble;k geworden.
Margareta zag hem vol bezorgdheid aan.
„Laat die opwindende gedachten nu rusten,
Werner", zei zy innig. „Later, als je wat ster
ker geworden bent, zullen we over dit alles
nog wel eens uitvoerig sprekon, en als je dan
wilt, zal het je niet aan myn raadgevingen
ontbreken. Dit eene wil ik je nu nog zeggenik
heb het geloof aan je talent niet verloren en
ben overtuigd, dat het zich nog tot volmaakte
harmonie zal ontwikkelen. Ga nu mee en laat
je door je oude bekenden begroeten."
Ze bracht hem voor de verzameling genre
en 8temmmgsstukken, die hy vroeger geschil
derd bad. Eerst gleed een minachtend lachje
over zyn gelaat en zyn blik zocht, als om te
vergelyken, de groote, kleurrijke scbilderyen,
maar toen werd hy allengs ernstiger en
beschouwde lang en opmerkzaam de kleine,
eenvoudige stukjes, totdat eindeiyk zijn gelaat
geheel verhelderde.
„Ja, dat zyn ze, de getuigen van den schoonen
tyd, toen ik onder leiding van myn lieven,
ouden leermeester den heiligen boéem der
kunst betrad. Ik heb niet vervuld, wat ik
tosn beloofde," voegde by op droöven toon er by.
En daarop dwaalde zyn blik weder over
deze en do andere schilderyen onderzoekend
en vergelykend heen en weer.
„Zo zyn onaanzieniyk, ze vallen niet in het
oög, maar ze hebben iets, wat dien greoten schil
deryen by al hun praal en kleurenrijkdom
ontbreekt, ze hebben inwendig leven; hoe
langer men ze bekykt, hoe meer zy boeien."
„Het zyn id hun soort kleine meesterstuk
ken," vulde Margareta met warmte aan. „En
als ge van deze stukjes eenige tentoonsL.lt,
ben ik zeker, dat het succes niet uitblijft."
„Hoe dikwyi8 heeft myn vader, in de jaren,
dat ge voor ons verdwenen waart," ging
Margareta geroerd voort, „niet naar deze
schilderijen gestaard, en dan gloed altyd een
straal van hoop over zyn gelaat en hij zeide:
zulk talent kan niet verloren gaan, het zal
zich toch baan breken.
„Nog op zyn sterfbed dacht hy aan u.
„Als by terugkomt, deel hem dan de laatste
bede van oen stervende medo. Laat hij zyn
talent niet minachten, het niet versplinteren,
genreschilderen is zyn vak, maar bovenal
portretschilderen. Als hy daarvoor allo krach
ten inspant, kan hy een tweede Lenbach
worden. Zeg hem ook, dat ik hot geloof in
hem ncoit verloren heb, maar nog altyd myn
hoop op hem vestig." Dat is de nalatenschap
van een doode voor u, Werner," besloot
Margareta, terwyl heldere tranen over haar
wangen biggdden. „Moge die u opheffen en
zegen aanbrengenl
Daarop werd h6t stil; "beiden waren te ont
roerd, om iets te kunnen zoggen. H[j stond nog
altyd nadenkend voor de stemmingsatukken,
tt-rwijl zy zw|jg«nd en opmerkzaam die schil-
doryen bekeek, welke baar nog vreemd waren.
Plotseling slaakte zy een kreet van verras
sing, van verrukking.
Zy had het portret ontdekt, dat eenigiziue
verborgen door de drapeiie in den bo-.'k stond.
„O, Werner, wat eon lief gezicht! Vertel
eens gauw: Wie i3 dat?"
Zy zag den jongen man vragend aan, maar
schrikte van de plotselinge verandering van
zijn gelaat. Zyn oogen bliktsn koud cn hard,
om z\Jn mond speelde een verachtelijk lachen,
terwyl by de tanden, als van pfn, stiyf op
elkaar klemde.
Hy kwam langzaam dichterby en het scheen
haar toe, alsof een siddering door zyn slanke
gestalte ging.
„Wie dat is, Margareta? Een schoone
duivelin, een demon in vrouwengedamte."
Hy lachte luid en scherp en rukte met een
plotselinge beweging der hand de plooien van
de draperie op zijde, zoodat het volle licht
op het poitret viel.
„Dc;t is de vrouw, Margareta, die ik tot
gekwordens toe bemind heb, die my zoo ver
gebracht heeft, dat ik myzelven vergat, dat
ik ach!" Hy kreunde als een gewond dier
en bedekte de oogen met de band.
To»n richtte hy zich in zyn volle lengta
op en wierp het hoofd achterover, als schudde
by met die bewegiDg het geheole verledon
van zich af.
„Voorbyi Nu haat ik haar, neen, dat ook
niot, ik veracht haar nu!"
Hy schoof een zetel voor Margareta by een
zotte zichzelf mot moede beweging op oer
stoel.
„Laat ray u dat oen9 vertellen, Margareta,
en daarmee de herinnering vernietigen."
Hy lette er niet op, dat haar gelaat ook
veranderd was, dat het bleek was geworden
en een diepe smart daarop lag. Hy zag Dog
altyd naar het vrouwenportret, hij kon zyn
kunstenaarsoog niet sluiten voor de wonder-
baariyke schoonheid van die trekken; het
bleef er vast op gevestigd, al trilde zyn mond
ook trotsch en spotachtig.
Wordt vervolgd.)