N°. 11649. Maandag; 34 Febrnavi. jggg ^ourant wordt dagelijks, met uitzondering van J\on- en feestdagen, uitgegeven. Ttoeeéê Blad, PERSOVERZICHT. Feuilleton. ROZEKATE. LEIBSCH DAGBLAB E PBU8 DEZEE COUBAMTi Voor Leiden per 3 toaandon. f 1.10. Franco per post 1.40. Afconderiyko Nommere 0.06. PRIJS DEB ADVERTENT LEK Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.171. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Kapitaal en Arbeid luidt het opschrift van het volgende artikel van A. W. P. inde Delflsclie Courant: Men verwyte ons niet, dat wy de aandacht vragen voor een veel besproken onderwerp, waarover bezwaarlijk iets Dieuws kan gezegd worden. Immers, de ervaring leert, dat zoo wel over het kapitaal als over den arbeid zeer tegenstrijdige meeningen worden gekoes terd. Reeds is het een zonderling verschijnsel, dat zy, aie het hardst roopen om afschaffing van het kapitaal, niets vuriger weuschen dan zeiven in het bezie te komen van kapitaal, zoodat zy wellicht morgen zouden zogenoü, wat xy heden verfoeien. Zulke strijdige denk beelden kunnen alleen door een wanbegrip ontstaan, en wy achten het van belang, dit zooveel mogelyk door een gezond# voorstel ling te vervangen. Op de vraag: Wat is kapitaal? geven wy het eenvoudig antwoordKapitaal is bespaarde arbeid. De raonsch werkt om in zyn behoeften te voorzien. Heeft by door zyn arbeid ia ëón dag zooveel voortgebracht als voor drie dagen benoodigd is, dan kan hy de vrucht van tweedaagschen arbeid al3 onnoodig tor zyde leggen. Die bespaarde arbeid is zyn kapitaal. Daaruit volgt al dadelyk, dat de eigendom van een rechtmatig verworven kapitaal door niemand aan den bezitter kan worden betwist. Hot staat in dit opzicht gelyk met zyn dag loon, waarover niemand anders als hyzelr kan beschikken. Daarenboven bezorgt een met wyshoid aan gewend kapitaal een grooten zogen aan zijn bezitters door hun den stryd om het b3staan gemakktlyk te maken. Als bezitter van het benoodigde kapitaal pacht of koopt de land bouwer akkers en weiden, om zyn bedrijf winstgevend te maker?, sticht de nyverheids- ondernemor voor hetzelfde dool een fabriek, en zet zich de handelsman in oen voordeel- aanbrengende zaak. Hierdoor wordt het kapitaal wederom een zegen voor de werklisden. Genoemde kapitaal bezitters hebben arbeiders noodig, en wel te grooter getal naar gelang hun aangroeiend kapitaal hen in staat stelt om hun onder nemingen uit te breiden. Wat zou er worden van de maatschappy, indien het kapitaal met andere woorden: het piivaat bezit werd opgeheven? Djn zou er geen prikkel bestaan tot kapi taalvorming. De mogelykheid, om njjverheids- ondernemingen te stiehteD, zou verdwynen. Dringende behoeften zouden bierdoor onbe vredigd blyven en een noodlottige werkeloos heid zou de betrekkelijke welvaart vervangen. Neen zeggen de voorstanders der afschaf fing van het privaat bezit wy willen het kapitaal slechts ontoomen zien aan de indivi- dueele bezitterB, om het in handen te geven van den Staat. Deze zou dan als alleen- aaofetfge nyverteeSdsonderaemer op- tredeD, zich vaa <Je productie en de producten meestor maken, deze tor markt brengen m de arbeiders beloonen naar gelang zy tot de voortbrenging hadden medegewei kt. By eenig nadenken zal men het onhoud bare gevoelen van zulk een regeling van zaken, waarby alle ingezetenen zouden moeten arbei den als werklieden van den Staat, zoodat het eigen initiatief was uitgesloten, terwyi met talent geenerlei rekening werd gehouden en zelfs bekwaamheid, nauwgezetheid en yver nauwelijks in aanmerking konden komen by do bepaling van het verdiende loon. Staats monopolie der winstgevende bedryven zou vernietiging zyn der vrye beweging en een doodolyk vergif voor don vooruitgang der maatschappy. Wy willen echtor de vyanden van h6t kapitaal niet hard vallen, omdat zy tot buQ onbedachten stryd tegen het kapitaal gekomen zyn door hun ontevredenheid over do houding van 3ommigo kapitalisten. Er zyn er, die fabrieken hebben gesticht en door het verkoopon van hun voortbrengselen in korten tyd groote winsten hebben gemaakt, terwyl zy van bun werklieden vorderden, dat dezen zich tevreden stelden met een schraal dagloon. Uit een oogpunt van recht viel hiertegen niets te zeggen. Immer*, de werklieien haddon er vrijwillig in toegestemd, den van ben ge- vraagden arbeid tegen zulk een gering loon te verrichten. Uit een cogpnnt van biliykheid hadden echtor zulk# fabrikanten mosten beseffen, dat hun werklieden, dis tot de overgroote^ ver meerdering van hun winsten zoo y verig hadden medegewerkt, ook een zedelyko aanspraak hadden op lerens voorrechten, dis door hoogtr loon konden worden verkregen. De houding van zulke fabrikanten heeft aanleiding gegeven tot ontevroaenheid. Met groote biydschap kunnen wy echter vermelden, dat zoer vole fabrikanten in ons vaderland die ontevredenheid hebban wegge nomen. Sommigen van hen vergunnen aan hun werklieden een bescheiden aandeel in de winst van bun bedryf of zo9ken langs verschillende wegen het lot hunn9r arbeiders te vorbeteren en aangenaam te maken. Zy hebben fondsen gesticht voor zieken en ouden van dagen, scholen voor de kinderen, lees zalen en uitspanningsplaat8en. Het blykt uit hun geheele hanöelwyz', dat zy de kleof tusschen hen es hun onderhoorigen zooveel mogelyk willen dempen. Daar dit alles alleon door de aanwending van kapitaal geschieden kan, blykt het ook weder hierdoor, hoe de werkman door het kapitaal kan worden be voordeeld. Laten wy voorts niet vergeten, dat arbeid een levensbehoefte is voor den gezonden mensch. W;e niet welkt, verveelt zich, by moge tot de klasse der armen of tot die der l-yken behooren, en wie zich verveelt, gevoelt zich ongelukk'g. Gezegend is dus het kapitaal, dat zyn bezitters gelegenheid gee:t om als nyvorheids ondernemers werkzaam te wezen en hierdoor voor de onbemiddelden den weg opent em werkzaam te wezen en zich door het volbrengen van hun arbeid gelukkig te gevoelen. De Indische Kiosvereeniging in Den Haag wordt door Insulinde met vreugde begroet, in de eerste plaats met het oog op de Tweede-Kamer-verkiezingen. Het aantal van hen, die een bebooriyk begrip hebben van Indische toestanden en koloniale zaken, is, meent het blad, in de laatste j ren in elke nieuwe Tweede Kamer minder geweest dan by haar voorgangster. „Oorspronkelijk was te 's-Gravenhage het denkbeeld ontkiemd een Inuischen bond op te lichten. Men heeft er echter een kiesvereenïging van gemaakt, omdat men zich niet er toe bepalen wilde anderen voor te lichten. Men m9ende zelf handelend te moeten optreden. Vindt de za3k zooveel bgval als men rreent te mogen verwachten, dan bestaat het uitzicht het derdo district van Den Haag te kunnen bebeerschen, en daarmede is hot goed recht cener kissvereeniging leeds gevestigd; in de overige oistricten zal de Oost-Indische Kies- vereeniging, naar wy vermoeden, nooit zelf esn canüidaat ttelleD, maar daar kan zy den candidaat eener kiesvereenigiug eteuoen, mits hy toont bereid te zyn voor do belangen vaa Iadie op te komen, zoowel in het alg mee", als eventueel op de wyze, door baar aange geven. Dit laatste boopt zy door haar voor beeld ook in andere steden tot stand te zien komen, als bijv. Breda, Arnhem, enz., oahet is niet oumogelyk, dat zy langs dien weg wat meer belangstelling voor Indië in ons parlement brengt." Insulinde vernam, dat in vooruitstrevende kr.ngen de vrees werd geuit, dat de Indische Kiesvereenïging ten slotte een steunpilaar voor het conservatisme zal biyken to zyn. „Elk oud-gast," zoo werd gézegd, „al roemt bij zich vooruitstrevend, is in zya hart een aarts conservatief." Bet blad geloofr, datdie uitspraak even onjuist is als zoovele gangbare begrippen onzer onkundige landgonooten over I toie. „OnJer do bekwame leiding van den heer Groeneveldt zal deze vereenig ng Diet :11e n te 's-Gi avonhage, maar ook door het geheele land ten goede kunnen werken. Ze kan niet alleen te 's-Qravenhage, maar ook elders canóidaten aanbevelen, die een hart hebben voor Indië. Motten we aannemen, dat er niet zyn onder de vooruitstrevenden, omdat zy vreezen in da O.-L Kiosvereeniging een tegen stander te moeten zien? Wy kunnen het niet gelooven." Ook de Nieuwe Rottei'damsche Courant w(jdt haar aandacht aan do nmuwo vereenigmg, die zy nutug acht, omdat in de laatste jaren in de Staten Generaal de koloniale aangelegen heden min of meer op den achtergrond ge rankt zyn. „Voor een deel is dat hieraan toe to scbry vod, dat sedert de dager, toenVan Höavell in de Tweede Kamer zyn stem vertief tegon het cultuurstelsel en de daaraan verbonden misbruiken, er zeer veel is tot stand gebracht in de richting eener betere koloniale staat kunde, waarby vooral de belangen van Indië zelf beter werden behartigd. Maar ook heeft de loop van zaken op het terrein onzer binnen- landsche politiek er toe bygeiragen om de aandacht eenigermate van de koloniale aange legenheden af te trekken. Hoeveel er ook verkregen werd sedert de groote stryd tusschen het koloniaal Behoud en een liberale staatkunde ook voor In ië ten gunste dezer laatste beslist is, alles wat de koloniale hervormers zich voorgenomen hadden voor de ontwikkeliog van Indië to doen, is nog niet bereikt. Het gebouw, dat men heeft willen optrekken, is nog niet vol tooid. De hervormingspolitiek is blyven steken. Zal het werk voortgezet worden in de richting, door de liberale partij ingeslagen, dan moet in de eereta plaats de belangstelliog voor Indië weder krachtig worden opgewekt, ën In de Staten-Ganeraal èn in het land. Daar toe kan een vereeniging als de nu opgerichte veel bydragen. Zy kan dat door propaganda to makeD, dcor aanraking te zoeken met autoriteiten en met andere vereenigingen, door kennis aangaande Inoiê te verspreiden door middel van woord en geschrift en inzon derheid door invloed te oefenen op de ver kiezingen." In de omschrijving van het doel, dat de vereenigiog zich voor oogen stelt, vindt de N. R. C. iets, waarop meu stuit. „Wy bedoe len de behartiging, by zaken, de gemeente, de provincie, don staat of de maatscbappy rakende, van d% belangen van de leden dezer vereeniging. Al wordt ook gezegd, dat bijzon dere en individueelo belangen niet in aan merking komen om door de vereeniging te worden behartigd, ons komt het voor, dat de vereeniging de mogelykheid had moeten weg nemen, dat niet uitsluitend het algemeen be lang richtsnoer vsn haar handelen zou zyn." Over de beteokenis, die deze vereeniging hebben kön in ons openbare leven, zal men, zegt het bl ir', natuuriyk eerst volledig kun nen oordeelen, wanneer men haar aan het werk ziet. „Maar al doet zy niets anders dan de belangstelling verlevendigen voor onze koloniën en by de kiezers het bosof wekken, dat de plaats, die Noderland bekleedt als koloniale mogendheid, niet in de politiek mag worden verwaarloosd, dan kan er van haar reeds een groote invloed ten goede uitgaan en kan zy een nuttigen werkkring vindon." Het Centrum neemt in zake dea persoon leken dienstplicht den bandschoen op voor de a. 8. geestelijken. Vooral wraakt het blad de woorden van de Middelburgsche Courant„Liever geen regeling tot invoering van den persoonlijken dienstplicht dan zulk een, waarby opnieuw een groote onrecht vaardigheid wordt gobandhaafd." Op hoe bedenkoiyke wyze, zegt Het Centrum geeft het blad zich hier bloot! Heeft hot dan by zyn ijveren Toor de afschaffing der plaats vervanging geen ander, goen hooger doel, dan de opheffing der vrijstelling voor hen, die tot den geest^iyk n stand behooren, of zullen be hooren? En moet dan weder by de regeling eener zaak, welke 's lands defensie raakt er dus hoofdzikelyk uit een militair oo^pu t behoort te worden bescho ïwd, het anti-c i calisme, dat onrust verw.-kt en tweedracht zaait, den grondtoon vormen? „De Regeering heeft zich tot dusver vo.r het begaan van zulk een misslag weten te bo boeden. Zy heeft daarby ongetwijfeld rekening gehouden met de gozindbeid der natie en de greote belangen, welke hier op hot sp<.l staan En zy heeft in elk geval het bevjfis geleverd, dat zy haar arbeid te ernstig acht, om dien te verlagen tot een middel van kleingeestig j plagery, van benepen en geniepige kwelling der geloovigen, van smadeiyke aanranding eener heilige overtuiging. Alleen het fanatisme, dat by enkelen, die meenen verlicht en ver draagzaam te zijn, steeds het hoogste woord vo;rt, kan bier spieken van „onrechtvaardig heid" en „privilege." „In Frankryk worden do seminaristen en Zrlfs joDge priesttrs tot kazernedi jnst ge dwongen en de Middelburgsche juicht daarover. Dd „clericale republiek" moet in dezen als voorbe&li dienen. Wat Frankryk do^t, mooUn wy cok doen." In Frankrijk heeft een anti clericaal blad eens gezegd: „Wat wy willen met den dienst plicht van seminaristen, kloosterlingen en gsesttlyken is de ondermyning van het geloo' on den godsdi-.nst der cLricalen." Dat deze passie hier by enkelen ia 't spil is, kan, meent Jlet Centrumaan goen enkelen twyfel onderhevig zyn. Het Ncderlandsche Dagblad bad beter ge vonden, dat de qu-.estie der a. 8. geestelyken niet ware aangevoerd. „Tot heden haddon de Roomschen niet één afdoend argument tegen den porsoonlfikon dienstplicht, maar zy, die met De Hervorming meegaan, zullen hun dat nu gaan verschaffon. „Gaan wy bier ook de Franscbe radicalen navolgen, aie niet hebben gerust, voordat ook de toekomstige priester bet gewetrop schouder bad, dan hebben wy z lf van den persoonlijken dienstplicht een Roomsche quaestie gemaakt, wat zy tot nu toe ni:t was." Het Vaderland juicht bet hoofdbeginsel van het ontwerp: afschaffing van plaats vervanging en van nummerverwis seling, warm tos. Ook do bepalingen, die ten dool hebben den dienstplicht minder be zwarend en daardoor het omwerp aanneme lijker to maken, vinden by het blad instem ming. Met name de ontheffing van kostwinners en de vrystelling van geasteiyken, zoadelingen en ordebroeders. Wtl vindt het blad de houding van die geestelyken, die zeggen: wy zyn van doze vrystolling niet gediend, waardiger dan die van hen, die haar gretig aaonomon, maar bet erkent toch, dr.t tot z?kere hoogte met bestaande opvattingen en vooroordeelen mag worden rekening gehouden. In tegenstelling van De Tijd schryft Het Vaderland: „Het tydstip, voor de in werking-tr <öing der wet aangewezen, is uitnomend gekozen. 7) Maar toch verheugde ty er zich over, dat het zoo was en dat zy nog eeDige dagen mocht blyven. Het scheen haar plotseling toe, dat h t hier zoo buitengewoon heerlyk was; hoe dat kwam, wist zy niet; misschien was het we), omdat het afscheid zoo kort op handen was. Zy snelde nu naar haar leermeesteres, om deze de biyde tyding mede te deelen, maar tevens om haar raad in te roepen voor eenige kleine inkoopen, die zy doon wilde voor oen nieuw scbilderwerkje, een schotel of zoo iets, dat zy mevrouw Hagen als souvenir aan haar verbiyf ten harent wilde schenken. Htt was een prachtige, zacbto herfstdag, maar het begon reeds vroeg doüker te wor den en bier en daar was ia de winkels reeds het gaslicht ontstoken. Het jonge meisje bleef herhaaldeiyk voor de magazynen stilstaan, om Daar de uitgestalde voorwerpen te kyken. Maar, als om den verloren tyd weer in te baleD, liop zy dan met verhaasten trad weer voort. Plotseling werd zy door een hevigen schrik bovangen en oveitoog een gloeiendo blos haar lief galaat. Op d6n hoek van do straat ver toonde zich een slanke, élégante mannon- gestalto, die regelrecht op haar afkwam. Daar stond do jonge officier voor haar, de hand groetend aan de pet. Uit zyn schitterende oogen sf rak de vreugde over deze ongedachte ontmoeting. Zy wilde haastig doorloopen, maar by dwong haar door stil te Liyven staan, haar tred in te houden en te wachten tot by haar aansprak. „Mejuffrouw, welk een gunst van hot toeval, dat ik u bier ontmoeten magl Het is alsof myn verlangende gedachten u hierheen heb ben gebrachr. Duid my mijn viymoedigheid niet ten kwade," vervolgde hy, toen zy zich blozend wilde afwenden, „maar als gy eens wist, mejuffrouw, welk een wonderbare betoovering mij sedert de voorstelling van de „Faust" geboeid houdt. "Wat ik ook doe, steeds zie ik twee donkere, in tranen badende oogen voor mij, en een gelaat zóó schoon en zóó droevig, als ik nog nooit heb gezien. Ea onopuoudeiyk klinkt my een naam in het oor, die my als muziek klinkt: „Rozekate, lieve Rozekate „Ik vraag u vergeving, mejuffrouw," en by boog zich neder tot het sidderende meisje, dat voor hom stond, terwyi zyn stom een weaken toon aannam, „maar ik zou u gaarne eens hooren lachen, barteiyk liooren lachen; misechieD, dat dit de betoovering verbreekt." Rozckate was volstrekt niet tot lachen gestemd; haar'hart bonsde tot barstene toe, maar het was misschien de eenige manier om uit dezen eigenaardigen, benauwden toestand te gerckeD, om alles, wat zoo vreemd en zoo bang in haar ziel opkwam, van zich af te schudden. En daarom lachte zy met dien helderen en zilveren lech, éi«n hy geboord had, toen by haar en ba-ir vriendin v#or het eeret gezien had. „Dat geotegen v.il ik u gaarne doen, mynheer Van Eichenbach; ik hoop maar, dat het middel zyn doel niet mist. Ik ben maar een sentimenteel meisje," vervolgde zy op schertsenden, plagenden toon, „maar de indrukken van dien avond zyn, ho* overwel digend ze ook waren, toch reeds ling uit- gewischt dat wil zeggen," voogde zy er blozend aan toe -- „vergeten ben ik het nog riet, maar „Maar?" vroeg hy, zich weder naar haar vooroverbuigend. Het werd haar plotseling te warm. „Pardon," verzocht zy angstig en trachtte hem voorby te loopen, „ik moet weg - juffrouw Olpen wacht my neen," verbeterde zy zicbzelvo blozend, „dat niet, maar ik wilde haar een bezoek brengen en ik ben bang, dat zy uit is, als ik my niet haast." „O, juffrouw Olpen, de schilderes!" vulde hy aan. „Zy woont niet ver; u zult my zeker wel veroorloven, dat ik u daarheen breng?" Zy wist niet, of zy het hem zou veroor loven, maar de toon zy'ner stem was zóó eerbiedig, dat zy meende hem niet te mogen btletdigen door eon weigering. Zoo liepen zy dan naast elkander voort, sprekende over koefjes en kalfjes. Hy vroeg, hoe lang zy nog in de stad dacht te blyvao, of by niet het genoegen zou hebben baar nu en dan te zien, misschien in den schouwburg, wellicht ten huize van mevrouw Van Wed dingen? Hy neemtie haar verschillende corne- diestukken en opeia's op, die zy vooral niet moest verzuimen te gaan zien. Ei zoo waren zy eindelyk aan de woning van juffrouw Olpen gekomen, waar de jonge officier afscheid moest nemen. Terwyi by de gestalte van bet jooge meisje nog eenmaal met een warmen, stralenden blik omvatte, bracht hy haar band zacht en eerbiedig aan zyn lippen en nam afscheid met een: „Tot het genoegen u weer te zien." Rozekato liep als in een droom do trap naar bet atelier op. Zy had van buiten gezien, dat de vensters verlicht waren, en kon niemand aiders vermoeden dan de schilderes. Hoe schrikte zy evenwel, toen een mannenstem op haar kloppen antwoordde! Het liefst had zy onmiddeliyk rechtsomkeert gemaakt, maar de deur werd reeds geopend en Ferdinand Olpen stond voor haar. Zyn gelaat word door een verheugden trek verlicht, toen hy het jonge meisje zag, maar tevens werden zyn wangen overtogen door een blos van verlegenheid, wat hem nu ni6t bepaald voordeelig stond en een scherpe tegenstelling vormde met de zelf bewuste, zekere manier van optreden van den ólégantes cavalier, die haar zooeven ver laten had. Hy begroette haar tamelyk linkecb, trots de biydschap, die uit zjjn oogen sprak. „Komt u bin oen, juffrouw Stavemann; m(jn zuster is met onzen patiënt by dit zachte woer een wandeling gaan doen; zy kan elk oogen- blik terugkomen. Heel ver te gaan zouden de krachten van den heer Antoni niet veroor loven. Misschien wilt u wel een oogenblik wachten; dan kunt u ouderwyi o.ize kunst schatten beschouwen. Ik heb daar juist alle kisten en koffers uitgepakt, die wy van Mün- chen hebben medegebracht, en ben nu bezig een weinig orde in do zaken te brongen." Rozokate bleef besluiteloos staanhtt liefst ware zy maar weer naar huis gekeerd; het samenzyn met den jonger, man was haar uiterst pyniyk. Maar zy kon zyn viiondelyke uitnoodigiDg toch eigoniyk niet goedafwyzon en bovendien bekroop haar de nieuwsgierig heid, de werken van den veel besproken schil der toch ook eens to zien. Dus trad zy binnen en liet zich door Ferdinand 01p.jn rondleiden. Het atolier had een verandering ondergaan. De zeer groote ruimte was door een los scho; en portière8 in twee kleinere vertrekken ver deeld. Jn het eene, waarin zy zich bevonden en dat door een gaskroon helder werd ver licht, stonden nog allerhande kisten en koffers en verschillende doeken tegen den muur aan, terwyl andere schilderyen reeds aan den wand bingen of op ezels s-onden. Het was oen nog wel wTat bonte chaos, maar do aitistiek ordenende hand viel toch ni9t to miskennen, Met eon enellan, krachtigsn ruk duwde de jooge man Genigs ledige kisten in een hoek, waar een donkerroode draperie ze voor het oog verborg. „Dit wordt het atolier van onzen zieke; in de andere helft der kamer hoeft myn zuster haar atelier ingericht," zeide Ferdinand Olpen verklarend. „Ma^gareta is van meeniog, dat wy mynbeer Antoni gelegenheid moeten geven, langzamerhand weer aan don slag te komen. Z1 hoopt, dat bezigheid hom uit zyn onverscL.i.jigbeid zal doen ontwaken en hem nieuwen levensmoed zal geven. Armejongenr hy mott heelwat te verduren hebben gehad ia do wteeldl {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5