A0. 1898 Donderdag lO Februari. e <§ourant wordt dagelijksmet uitzondering van <§qr~ en feestdagen, uitgegeven* Tweede Blad. PERSOVERZICHT. 2?" ouilletoxi. ROZEKATE. PEJUS DEZEB COHEAtfTs Voor Leiden per 3 maanden. *v I.Iff, Franco per post I.. 1.40. .Afzonderlijke Nommors 0.05. PKIJS DEB ADVEIITESTIËK: Van l-Ö regels f 1.05. Iedere regel meer f 0,171. Grootere letters naar plaatsruimte. - Voor het incaeseoren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Mr. M. M., te Leiden, stelt zich ten taak in Eet Vaderland te bespreken de quaeetio der zoogenaamde centra al-apotheken der pharmaceutische handelsvennootschappen. Hd doet dit in een oerste artikel uit juri disch oogpunt en komt tot de conclusieCen- traal-apotheken vallen buiten de wet van 1865. Wetswijziging is noodzakelijk. Mr. M. M. herinnert, dat een commissie uit de Ha-gscbe apothekers aan de leden van den Geneeskundigen Raad van Zuid-Holland een circulaire zond, bewerende do onwettigheid der contraal-apotheken. Dit betoog werd ver sterkt door de tamelijk gelijkluidende advie zen van mr8. W. Tfaorbecke en K. M. G. De Meijier. Het betoog grondde zich vooral op do uit drukking der wet „D9 apotheker mag niet meer dan één apotheek hebben". Dit heb ben beteeksnt eigenaar zijn; niet alleen het wetenschappelijk, maar ook het onafhan kelijk financieel hoofd. Hy mag dan ook, be houdens enkele genoemde uitzonderingen, geen inzage geven van recepten, wat de rekenplich- tige ch9f-apotheker eoner vennootschap wel moet doen aan commissarissen ter richtigo controle. Aan het hoofd te staan oener hem niet toebeboorende zaak is den apotheker slechts veroorloofd in de bepaald genoemde gevallen van afwezigheid, ziekte of overlijden van een ander; uitdrukkelijk vermelde uit zonderingen dus op het principe van den apolhekor-eigenaar. Van andero zijde noemt men deze redenee ring oen kaartenhuisje. Do inspecteur van bet Geneeskundig Staatstoezicht, do heor Menno Huizinga, en mr. Eyssell in TJuniis komen cr tegen op. De wet, zeggen ze, bedoelt uitslui tend de professionele bevoegdheden en plich ten der apothekers te regelen, maar laat zich met hun vermogensrechtelijke positie, als van geonerlei belang, niet in. Het verbod van meer dan één apotheek te hebben is eenvoudig verbod van verantwoordelijk hoofd t e z ij n van meer dan één pharmaceutischen winkel. Op dit verbod, niet op het verbod van eigenaar zyn, maakt het verlof der waar neming uitzondering. Mr. M. M. is het, wat de bloote wotslezing betreft, met laatstgenoemde eens. Tfcorbecke, de vader der wet, zou zich stumperig hebben uitgedrukt, als bij, willende zeggen: de apo theker moet eigenaar zUn, dit voor schrift had neergelegd in do negatieve zinsnede: de apotheker mag niet meer dan één apotheek hebben. De nadruk valt op één, niot op hebben. Toch kan mr. M. M. de conclusie van mr. Eyssell en van den heer Huizinga, alsof vennoot schappelijk gedioven apotheken met een ge- salaiiüerd pharmaceut aan het hoofd in het kader van onze wot volkomen passen, geens zins tot de zijne maken. Hy m9ent, dat de geschiedenis der wet hier spreken moet, en toont aan, dat de wetgever zich don apotheker hejft \ojrgesteld onsplitsbaar als wetenschap pelijk pharmaceut en tevens indust-iöel; den professioneel verantwoordelijken persoon be schouwde hy ook als ooconomisch geïnteres seerd. Natuurlijk trouwens. De wetgever in 1865 heeft van den nieuwen ondernemersvorm van den laatsten tijd niet kunnen droomen. Men mag dus de wet niet toepasselijk verklaren op toestanden, waaraan by het maken der wet niemand gedacht heeft. "Wetswijziging is dus noodzakelijk. „Of die wijziging den rechtstoestand der pharmenceutische handelsvennootschappen re gelt dan wel haar bestaan kortweg onmogelijk dient te makeD, dit is een vraag van zuiver socialen aard, enkel en alleen te besliesm door toetsing aan het algemeen volksbelang." Daarover zou mr. M. M. in een volgond artikel sproken. Over brandgevaar schrijft De Standaard aldus: Reeds herhaaldelijk is ook in ons blad gewezen op bet gevaar, dat de onbelemmerde verkoop van alle soort petroleum voor brand en verlies van menschenlevens opleverde. Het is niet te zeggen, hoe hoog reeds het aantal klom van hen, die, als gevolg van den invoer van petroleum hier te lande <n elders, levend verbrand zijn. Te Londen alleen rekent men jaarlijks dit aantal op een 90 personen, en ook Amsterdam we;t van die vreeselyke tafereelen mee te spreken. Het deed ons daarom genoegen, dot de „Ned. M-atsch. lot bevordering van Nijver heid zich deze zaak heeft aangetrokken, en zich per request tot de Hooge Regeering heeft gewend, om wettelijke voorzieoing tegen dit gevaar te vragen. Immer*, er is twoeörlei soort petroleum. Petroleum met naphtha en petroleum zonder naphtha er in; on juist die naphtha levert bet gevaar op. Petroleum met naphtha, gelijk ze ook bier te lande veel verkocht wordt, boudt in 6° tot 8° naphtha, en ontvlamt daardoor reeds bij een warmte-cntwikkeling van 2128° C. Petroleum zonder naphtha daarentegen bereikt het ontvlammingspunt eerst ty con warmteontwikkeling yan 40° C. Hieruit kan een ieder vatten, hoe roeke loos en gowr.agd bet is, de eerstgenoemde soort petroleum in den vrijen handel te laten, en wat gevaar voor het menscbolyk leven zou wegvallen, zoo niet anders dau naphtha- vriJe steenolie in den gewonen handel ver kocht mteht worden. Is thans by vallen of breken van de lamp het uitslaan van brand bijna zeker, alsdan zou het gevaar voor brand byna geheel zijn afgo- sceden. Terecht wijst het request er dan ook op, dat het dringend noodzakelijk is, by wette lijke bepaling allen verkoop van gov.'urlyko petroleum in den gewonen handel to ver bioden. En hiertoe bezit de Overheid het voldin- gendet recht. Immers, het gebruik van napbtha-houdende olie brengt niet al-oen het leven van don gebruiker er vaD, maar ook het leven van zijn buren in gevaar, en op de Overheid rust de plicht, elk burger tegen zulk van zijn buren dreigend gevaar te beschermen. Door nu alleen den verkoop van naphtha- vrije oli9 toe te staan, zal de Regeering aan deze verplichting voldoen; on we dringen er ook onzerzijds op aan, dat zoo 6poedig moge lijk hiertoe overgegaan worde. Immers, elk uitstel ten deze kost men schenlevens. De Standaard he6ffc, naar aanleiding van het door den beer K. v. H. in de Kerkelijke Courant aangegeven plan om op 31 Augustus van dit jaar, den dag der troonsbestij ging van de Koningin, een godsdienst oefening te houden alk bid- en dankstond door alle gezindten, als haar gevoelon te kennen gegeven, dat het houden van zulk etn godsdienstoefening moet uitgaan van de landsregeering, die daartoe go^n bevel, maar een uitnoodiging tot de onderscheidene kerk besturen zou moeton richten. Thans schrijft de heer K. v. H. in de Kerkelijke Courant: „Ofschoon een óopr de Regeering uitge schreven bid- en darkstond ook in mijn oog iets zeer aantrtkkoiyks heeft, meen ik. toch, dat- dit niet meer op den weg der Regeermg ligt, ook al waren allen, die daarin hadden mee to spreken, het eens omtrent do hooge beteekonis, aan zulk een algemeens godsdienst- oofsning toe te kennen. Maar wat het meest by mfi weegt, is dit, dat alles, wat niet door officiöelo vormen en gebruiken bij troonsbestijging of inhuldiging is voorgeschreven en wat toch aan die ge beurtenis een boog karakter geoft, moet uit gaan van het volk en niet van deRegecring. Gelijk do Regeering zich niet inlaat inet höt werk der feestcommissies, die in vele ge meenten werkzaam ziju, zoo moet zy, naar mij voorkomt, zich ook niet inlaten met do godsdienstoefening, die aan alle fe93tvertoo ring al aanstonds een boogere wijding bijzet, maar dio ook gr otere waarde bezit, waar zy' een spontane uiting is van het volk, dan waar zy plaats heeft op uitnoodiging van hoogerband. Do uitnoodiging moet uitgaan van de hoogere kerkbesturen, ea te oordeelen naar menig biyk van instemming, dat ik met het door mjj geopperde plan mocht ontvangen, zal zy met ingenomenheid worden begroet. De Standaard moent, dat Zondag 4 Septem ber do b3fct aangewezen dag voor zulk een bid- en dankstond wezen zou. Om Recbtha- berei is het my niet te doen, maar 31 Augus tus is de boeg gewichtige dag voor Koningin en Vaderland. D.;n, zoo hoop ik, danken en bidden wy". Over do oprichting van de Kiosveree- niging van oud-Indische ingeze tenen van Den Haag zegt de Arnhcmsche Courant: „Drt onze landgenooten, die een goed deel huns levens in In-ié hebben vertoefd, zich in het moederland aaneensluiten en daardoor trachten invloed uit t9 oefenen op de samen stelling der Str.ten Generaal en dus op de lichting van het Regooringsbeleid, opdat in wetgeving en bestuur de belangen van Indiö behartiging vinden, niets natuurlijker dan dat. Ja zelfs boeft dit denkbeeld onze warme sympathie, omdat by de huidige sociaal-poli tieke strooming de kansen minder gunstig dan ooit to voren zyu om in do Tweede Kamer Indische specialiteiten verkozen te zien. Elke poging, om onder ons volk de be langstelling in Noderlands koloniaal bezit aan te wakkeren en op te wekkön, zal door ons steeds met ingenomenheid worden begroet. Uit dit oogpunt laat het zich nog eenigszins verklaren, dat de „Oost Indische Kiesvereeni* ting" ook voor de Provinciale Staten candi- daten wil aanbevelen, dio waarborg geven de belangen van Indié te zullen behartigen: do Provinciale Staten immers kiezen do leden der Eerste Kamer. Maar welk verband is er tusschen de belangen van Indiö en het bestuur eener gemeente in Nederland? Is er eenige kans op een beter plaatseiyk bestuur in Den Haag, Delft, Arnhem, Nymegen of Breda, als er leden in den Gemeenteraad gekozen worden, die liefde koosteren voor Indiö en hart hebben voor de belangen van Euiopeanen en inboor lingen tusschen de keerkringen? Eu wat dit punt van het reglement vooral bedenkeiyk maakt, het is do op zyn zachtst uitgedrukt zonderlinge verplichting, deD candidaat der Vereer.iging opgelegd, om „de belangen en rechtenvan de leden der Vereoniging in 't algemeen te behartigen on voor te staan." Da rechten der oud gasten wordeD, voor zooveel ons bekend, in het moederland door niemand aangerand cn staan bovendien onder de hoede der overheid, die verplicht is de rechten van allo ingezetenen te handhaven, en een kiesvereeniging, die zich ten doel etelt de particuliere belangen h3ror leden te bevorderen, zil we durven 't haar zek«r voorspellen voor Indiö woln'g goeds uit werken, maar kon in Nederland wel eon ver derflijken invloed oefenen en veel verdeeldheid brengen, vooral in de kleinere gemeenten. En dit is nu wel zeker 't laatste, waaraan in ons land befcoefte bostaat. Do „Oost-Indische Kiesvereenigicg" zullen wy met sympathie begroeten en met belang stelling aan 't werk zLn, indien zy zich be paalt tot de aanbeveling van candidaten voor de Tweede Kamer, en het zuiver tinnenlandsch bestuur in provincie en gemeenten buiten de grenzen harer bemoeiingen houdt. Maar is zoo al niet doel, dan toch onvermydelyk ge volg harer oprichting het vormen van afge sloten clubjes, ter bevordering van kleine particuliere belangen in die gemeenten, waar verscheidene oud Indische families gevestigd zyn, dan zouden wy de oprichtiGg der „Oost- Indische Kftsvereeniging" ten zeerste betreu ren en by baar optreden in het staatkundig openbaar leven haar steeds met allo kracht moeten bestryden." Het Eaagsche Dagblad wyst er op, dat, door een bolasting op do rijwielen voor te stellen, het bestaan van het rywisl min of moer door de Rogeering erkend wordt. De Staat zal van het rü wiel verkeer profiteoren, dus is dan tevens moreel verplicht het rj- wielverkeer mogtlyk te maken ia elk onder deel van zyn grondgebied, volgens algemeen te stellen regel?. By gebrek aan olke wetteiyke bep .ling cp dit gebied hebben thans do Gemeente esturoi volkomen vryheil hun spitsvondigheid te oefenen op het latlig mak6n of zelf< v rhia- deren van bet gebruik van dit vervoermiddel. Het blad haalt daarvan eenige voorbeelden aan en spreekt den wecs:h uit, dat nu ook by de wet een algemeone regeling zoo weinig hinderiyk voor het vryo v rkeer ale maar kan worde vastgest-.ld, die de te- voegdheid aan do gemeenten tot bet nemen van dergelijk uiteenloopende en vexatoire maatregelen voorgoed onmogelyk maakt. Over de vry stelling van geesteiy ken, enz. van den dien st p li ch t in hc.t inge diende wetsontwerp schrijft De Hervorming: Dat de vrijstelling voor de bier bedoelde personen door do Regoering zou gobandhaafd worden, was, helaas! te voorzien. Want krach tig heeft de openbare meening zich iu togen- overge6telden zin niet geuit. Van Roomsen- Katholieke zyde zou opheffing van doze viy- stelliog wel grooten tegenstand ontmoeten. Dit is echter voor ons geen reden om do vrijstelling niet te veroordelen en haar handhaving niet af te wijz.n. Wy vindon iiaar onredeiyk, onrechtvaardig en voor o ze aan komende predikanten schier beleedigend. Indertyd is in Duitschland tegen dergelijke vrystelling dcor theologische studo ten verzat aangeteekend. Wy hopen, dat cic verze' ook ten onzent niet z1 ontbreken, en verwachten, dat zich in dien geest temmen zullen ver heffen. Wy stellen voor dat verzet gaarne onze kolommen beschikbaar, en komen, wat ons br treft, op do zaak terug. Door hef Handelsblad worden lenige nadfra beschouwingen gegeven ov.r bot iogecienda ontwerp tot wyziging der militie wot Het blad geeft ue volgende inl iling: „Het is juist 25 jaren gelsden, sedert de minister van oorlog graaf Van Limburg Stirurr het wetsvoorstel indiende om do plaatsver vanging af te schaffen. Van 27 tot 30 Jup 1873 werd daarover in de Tweede Kamei beraadslaagd: en ofschoon doze zelve, inbaar verslag over een kort te voren behandeld ont werp tot wyziging der mililiewet, r.andro g op een afzonderlijke beslissing over het be ginsel van persoonlijken dienstplicht, werd de voordracht dis aan dezen wensch gevolg gaf, met 43 togen 25 stemmen verworpen. De liberale party uit die dagen —on jaar na Thorbecke's dood was jammeriyk ver deeld. Persoonlijke twisten en eerzucht wogen zwaarder dan de behartiging der landsbelan gen en dan het besef, d2t hervormingen i ocdig waren. Byiva niets dan puinhoopen van ont worpen vertoont do parlementaire geschiede nis van dit ongelukkige tydperk. Een jaar te voren had minister Blussé met een voorstel tot invoering eencr iyks-inkomstenbelasting schipbreuk geleden, en de verwerping der militaire hervorming was voorafgegaan dooj- i) In eon groot, licht, smaakvol gedecoreerd atelier zaten twee vrouwen voor haar ozel yverig te werken. De eono was een opvallend mooi meisje mot aschtlond haar en donkere, glanzende oogen, waarboven zich fyn beeneden wenk brauwen welfden, terwijl lange wimpers de rozige wangen beschaduwden. Een aardig, recht n&asje en oen klein, kersrood, eenigs zins troVh mondje volmaakten het beeld, dat dcor het contrast der donker schitterende pogen mot het lichte haar een byzondere bekoring bezat. De andere was een eveneens aantrekkelijke, doch veel eenvoudiger verschijning, iu oen allen tooi ontberend zwart gowaad. Zy droeg het haar in een rechte scheiding, met een knot van achteren opgenomen, waardoor een schiidpadden naald was gestoken. Haar oogen hadden een ernstige, peinzende uitdrukking, haar gtbeele wezen droeg bet stempel van diepe in zich-zelf-gekcerdheid, van rustige waardigheid. Zij kon zoowat een jaar of acht, tien ouder zyn dan haar gezellin, die rog in haar eerste, frissche jeugd was. Een tydlang was het stil geweest tusschen haar beiden; elk scheen geheel in haar arbeid verdiept, maar het jongste mei?je had reeds -allerlei teekecsn van ongeduld gegeven. Zy be woog het penseel haastig heon en weer, ver beterde bier en daar iets en mengde opnieuw de kleuren op baf-r palet. Eind el yk wierp zy penseel en pikt van zich af en sprong van haar stoel op. „Neen, nu heb ik er eind6iyk genoeg van!" riep z[j cngoduldig uit. „Het wordt toch riet9 anders dan kr.oeieiy. Waartoe zal ik myn.tjjd nog verspillen?" Zy was één en al opgewonden, baar oogen fonkelden dcor tranen heen en de kleine, berende handen bracht zy aan haar voorhoofd, om cr de blonde krulletjes mede weg te streken, die zich daar zoo brutaal kronkelden en kr-ngden. „Dat ik nu ock heelemaal niets tot stand kan brengen!" liep zy half schreiende uit. „Maar, Rozekate!" Het andere meisje was nu ook opgestaan en" trad glimlachend op haar toe. Vriendelyk den arm om baar hals slaande, ging zy vlak vcor haar in den steek gelaten werk staan. „We zullen het eens aanzien, ongeduldige", zeido zy vriendelyk. Rozekate slaakte een diepen, bedrukten zucht. „My wil ook niets meer gelukken, juffrouw Olpen, kijk nu eons"; en zy wees naar het vruchtoLstuk, dat zy geschilderd had „lykt die reine claude niet veel op een aardappel en hobt u wel oeit ergens ter wereld zulke druiven zien groeien?" De andere moest hartelyk lachon. „Neen, Rozekate, dat heb ik zeker niet. Het is misschien een pas ontdekte enbyzon- der gecultiveerde soort. Maar, ëcriyk gezegd, als ik ze hier in werkelykheid voor my had in plaats van op doek, ze zouden mij niet uitlokken om cr in te bijten." „Ja, nu lacht u me nog uit ook," riep bet meisji half schreiend, balf lachend „en ik ben toch al ongelukkig genoeg." „Arme Rozekate!" Lief koezand streek zy over het gebogen boofdje, „en dat om een mislukte mand met vruchten? Maar kom, laten wy de zaak nu eens van wat naderby beschouwen! Ik geloof, dat je vandaag met stoom aan het werk bent geweest, juffrouw ongeduld. De vorige les hadt go de mand nog maar oppervlakkig opgezet en nu is zy al klaar met alles, wat er in is! En wat zyn de kleuren vluchtig gemengd! Als ge het toch maar eeüs eerst met rust en geduld zoudt willen probeeren, eer ge ze op lir nen zet. Weet go wel, dat ik een paar dagen noodig beb om zoo'n stuk af te maken?" „Ja ui" antwoordde het jenge meisje. „Maar u is ook een meesttres in het schil deren van détails; het kleinste wordt niet vergeten en alles is verwondt rlyk fijn en duidelyk. Wie kan daar nu cok by?" „Dat kunt gy heel goed, Rozekate, als ge u maar moeite wildet geven en uw talent en geduld oefenen. Ge weet toch wel, hoeveel uw grootmamaatje er aan hecht?" „Ja, als ik maar wist waarom," luidde het op nadenkenden toon gegeven antwoord. „Zy is toch veel te verstandig, om niet te weten, dat myn zoogenaamd talent niet verder gaat dan het allerbescbeidenste dilettantisme. Ea om myn brood te verdienen doe ik het toch ook niet waarom dan eigc-niyk?" „Yoor uw eigen genot en ontspanning, Rozekate." „Maar ik heb ri ts geen pleizier in schil deren," klonk het bedroefd. „Weet u, in welke kuntt ik my veel, veel l.ever zou bekwamen?" „Nu?" „In de dramatische." Een half vorwonderdo, half angstige blik trof het jonge meisje „Zoudt ge willen voor dragen, Rozekate?" „Neen, tooneelspelen." Een oogonblik was het stil; daarna deed Morgareta Olpen een luiden lach weerklinken. „Wat een idee! Myn ongeduldig, warmbloedig en toch ook weer zoo grillig Rozekaatje op het tooneel!" Het jonge meisje pruilde. „Ja, lacht u maar, maar daar heb ik talent voor, echt talent, dat voel ik." „En wat zegt grootmama er wel van?" „Grootma? O, die rilt al, zoodra zo maar van het tooneel hoort. De goede, oude vrouw heeft een bepaald dwazen schrik voor tooneel spelen; ik begryp volstrekt niet waarom. Ze knoopt bepaald zonderlinge voorstellingen daaraan vast, want ze wordt altijd bleek en stil, als ik over het tooneel begin. Ik heb haar dan ook nog nooit over myn neiging voor de planken gesproken en ik zou het ook niet gaarne gedaan hebben, want dan had ze my zeker nooit hier naar Hannover laten komen. E' rst moest ik naar oen kostschool op bot land, want zonder een kostschool is een meisjesopvoeding rist voltooid. Al myn vriendinnen waren al oen paar jaar vóór my op een „instituut" en toen heb ik net zoo lang gebedeld, dat da lieve, o ule, eigenzinnige vrouw eindelijk toegaf. Maar ik mocht er maar eon half jaar blijven en dan nog op het land! Dat beviel me heelemaal niet. Tot myn geluk hob ik daar evenwel mijn geluk ontdekt, of liever, ik kwam op den g03den inval, om het te onderhouden en te laten ontwikkelen. Zoo wiet ik grootma to vangen. Maar zij wist bc-t zoodanig in te richten, dat ik vóór do ler.te alwetr bier was, watetgen- ïyk heel geen zin of doel had. Z9 zei, dat zy de lange, eenzame wintsravonden nitt zonder my zou kunnen doorbrengtn, maar cigenlyk werl z\j alleen door do gedachte geleid, dat ik in den zomer geen gelegenheid zou hebben don schouwburg en de opera te bezo:kon. Dat het soizoon ditmaal een maand vroeger zou geop nd word?n, kon zy niet weten, maar ik vond het e:n erg gelukkig toeval." Juffrouw Margareta Olpen had haar leerlinge glimlachend aangehoord, maar nu schudde zy ernstig het hoofd. „Maar als uw grootmoeder zulke vooroor- deelen tegen het tooneel hteft, dan zou ik toch in uw plaats de voorstellingen niet be zoeken; dat zyt ge do oud» dame toch wel verschuldigd." Het joago meisje liet h&t mooie, blonde kopje een oogen'olik hangen en een blos van schaamte steeg haar naar de wangen, maai' daarop trof eon schalks-smo?konde blik de vermaanster. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5