N°. 11637
Maandag SI Januari.
A0. 1888
feze (Sourant wordt dagelijks, met uitzondering
van. (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
FeuiDeton*
PRIJS DEZER COURAOT:
Voor Leiden por 3 maanden, -••••••«, „f 1.10,
franco por post1.40.
Aföonderlijke Kommers 0.06.
PRIJS DER ADVBRTEHTTËri:
Van 1 6 regels f 1.05. Iodore regel meer f 0.17J. Grootara
letters naar plaatsruimte. Voor bet incasseeron buiten <Jo staij
wordt f 0.05 berekend.
II l' lil I nili.JH
Tweede Blad.
Gevolg gevende aan oon ons gedaan ver-
zook, deelen we onder deze rabrisk mede,
dat er een Maandblad voor de Geheelonthou
ding bottaat, dat den naam van De Pionier
draagt en waarvan redact ia en administratie
zetelen te Amsterdam. Htt is oen blauw blad
en bevat, behalve verschillende mededeelingen,
artikelen en ingezondon stukken, betrekking
hebbende op onthouding on jenevergebruik,
ook advertontién.
In No. 3 van De Pionier komt een artikeltje
voor over Gehoelonthouding van den
heer Th. Go~i, te Leiden, medewerker aan
dat blad, welk stukje we hier^ mede op ver
zoek, laten volgen:
„Over dit onderwerp spreekt en schryft men
veel. Men overstelpt ons als 't ware met
brochures en geschriften; week- en maand-
blalon kunnen ons ten dienste staan, om
ook door het geschreven wcori ons be
ginsel te bepleiten, indien w(j nog ni9t ont
wikkeld genoeg zijn, om als spreker op to
kunnen treden, of indien w(j aan onz9 woor
den klem willen bezetten. Er is in ééa woord
leveh in onze bierbrouwerij gekomen. Men
vindt 't volstrekt niet meer vreemd op een
visite of feest, indien wy ons als Geheelont
houder bekend maken en bedanken voor do
ons aangeboden dranken; men rekent er al
op geheelonthouders to ontvaogen. Men respec
teert ons beginsel. Gsen weldenkende zal ons
meer uitmaken voor zwak en laf te zyo,
omdat wij aan een drankbestrydende ver-
eeniging verbonden zfin. De Geheelonthouding
kr jgt langzamerband burgerrecht, de oogon
van het volk gaan hoelanger hoe meer open;
oorlang vallen do schellen geheel en al af en
worden ook zy ziende. Dit is een moedgevend
teeken des tyds; daarom besloot ik, M. L.,
u allen opte wekken, toch vooral niet te
verflauwen in onzen stryd, tegen geen be
zwaren op te zien, u niet wanhopend neder
to zetten, indien sommige niet al te ontwik
kelde lieden u onheusch bejegenen.
Laten wy voorwaarts gaan, in het bowustzyn,
dat wy een gewettigden stryd voeren, welke
daarby een heilig karakter draagt, nl. om
onzen dampkring to zuiveren van de alles en
allen verpestende drankzucht. Eén in geest
on streven! Ons is de overwinningI Dit zy
uwe en myne leuze."
De Amsterdammerbet Groene Weekblad,
vindt het ni9t goad, dat weer een minis
ter van marine is benoemd. En het
ontwikkelt daarby zijn denkbeelden omtrent
's lands verdeciging.
Het vooruitstrevend ministerie heeft een
schoono gelegenheid, om marine en oorlog
onder beheer van één persoon als minister
van landsvordediging ta brengen, laten voor-
bygaau. Hot blad veronderstelt, dat minister
Eland" de poitefouilb van marine niet heeft
aangedurfd, omdat daarby oen stelsel behoort.
Zoo'n stelsel betreffende do soort van schepen
i3 noodig, hetzy in een oorlog met Engeland
of als Japan een aanval op de Koloniën
mocht doom
Daaromtrent hadden Van dor Wyck en
Jansen en heeft nu Küsll een meening; zoo
maar niet een ideetje, neen, een op studio
en ervaring gegrond systeem van denkbeel
den een stelsel. En gelijk men weet,
dit is by stelsels altyd zoo, daaruit kan geen
deeltje gelicht worden, of het verliest zyn
kracht, en men zou door het dan toch r.og
to willen toepassen, in de ure des gevaars
verkeerd uitkomen.
Staat men wat verder van marine af dan
vlootvoogden en dilettant-militaire-specialitei-
ten in of buiten do Kamer, men begrijpt,
volgens het Weekblad, van eenig Nederlandsch
marinostelsel niet veel.
Het blad acht hot moeilijk in te zien hoe,
aangenomen, dat alle Europeesche volken
onder deugdelijke aanvoeriDg even dapper
zyn, een volk van 5 millioen zielen ooit tegen
een van 40 of 50 millioen zielen met eenig
succes oen oorlog zou kunnen voeren ter zee
of te land.
En daarop zal het toch neerkomen. Want
het Weekblad is van oordeel, dat het eenige
gevaar, dat voor Nederland bestaat, i-=, dat,
Frankrijk voorgoed verpletterd of tot tweede-
rangs-mogendheid dalende, Duitschland de
handen vry krijgt om zyn belangen voor een
wijziging van do kaart van Europa te be
vorderen.
In zulk een gevai als 5 tegen 50 komen
ta staan beteekenon onze weermiddelen, zegt
het Weekblad, niets, en in gewone gevallen
hebben wy wat de marine betro't voldoende
aan een paar bodoms voor vlagvertoon, en
eenige .schepen om in de koloniën ons gezag
te handhaven tegenover rebellen.
Toch redeneert men in en buiten de Kamer
0 7er landsverdediging alsof wy ons ter zee
en te land haddon voor te bereiden op een
kamp tegen allerlei mogendheiojas, die we
wel aan zouden kunnen.
De afgetreden minister van marine hield
in oen zijner laatste nota's nog beschouwin
gen over wat wii zouden kunnen doen als
een groote zeemogendheid ons eens aanviel.
Dan zouden wy gedurende oenige dagen één
haven kunnon openhouden en misschien do
transportvloot aanvallen. Zulke praatjes dienen
om het bouwen van oorlogsschapen te moti-
veeren, alsof die zeemogendheid Eageland
onze schepen geen andere bezigheid zou geven
dan op haar transportvloot te loeren. Juister
inzicht schijnt, volgens het Weekblad, de heer
Fransen van de Putte te hebben, die de
maritieme behoefte van Indiö de hoofdreden
voor de instandhouding der marine noemde.
Indien de vaderlandsliefde een marine
eischt, zoo besluit het Weekblad behalve
de Indische en een paar schepen voor vlag
vertoon dan is het een van gansch anderen
aard. Een marine, di3 het vaderland sterk
maakt, onze nationale eer verhoogt, onze wel-
vaard vermeerdert, die in plaats van geld te
verspillen, van de enorme kapitalen, die zy
verbruikt, het vaderland rente weet te doen
oogsten.
Lieve hemel, welke stoomvaartiynen zouden
Nederlands handel, nijverheid en landbouw
niet ten goede kunnen zfln gekomen, als de
Staat oen vloot van kruisers had gebouwd,
die voor het extra-buitengewoon ge
val, dat de handel ter zee beschermd moest
worden of dat transportschepen voor een snel
troepenvervoer noodig waren, gewapend had
den kunnen worden.
Daar ligt Zuid-Afrika met grootondeels een
bevolking van Nederlandscheii oorsproDg, met
Nsderlandsche sympathieën, met duizenden
Nederiandsche kolonisten, en Nederlands handel
en nyverhoid vinden hun weg er heen langs
Engelscbe baven3. Waarom blyft by zulk een
nationaal belang, dat particulieren alleen on
mogelijk kunnen behartigen;-de Staat achterr.
altyd maar denkende en pratende over een
oorlogsschip, dat gebruikt moet worden
in een stryd van 5 tegen 50 of 100?!
En onze volksvertegenwoordigers, zélfs de
meest progressistischo leden, maken zich druk
over een schuit a double usage!
Als hing het heil des lands ook maar voor
een duizendste deeltje daarvan af, laat men
over deze theoretische zee-oorlogs-quaestie
een minister tuimelen, om er dadelijk weder
oen terug te krijgen, die zich ook verklaard
heeft voor een zus- of zoo'n model van vecht
machine.... in den stryd van 5 tegen 100!
Nu, schepen a double usage zyn zeer nut
tig maar dan tot eersten eisch van bruik
baarheid, dat zy dienst kunnen doen als snel
varende stoomschepen tusschen Zuid-Afrika
en Nederland, en dan ook nog id* de tweede
plaats, indien 't o oifc,noodig mocht
zyn, als transportschip of kruiser.
Zal de Staat niet op zulke wys een marine
stichten, hoe zullen wij,, als klein volk, in
vredestyd onafhankelyk en krachtig zyn?
Ziet toóh oens, zouden wy onze Regeering
en Kamer willen toeroepen', een andere rich
ting uit, de groote oorlogen liggen buiten uw
sfeer, maar de stryd om 't bestaan, acht dien
niet te gering, om do natie hom te h?lpen
voeren.
Aan e&n minister van oorlogs-marine hebt
gy niats; een minister van handel en ny ver
heid hebben wy noodig!
In het concept-program der vry antirevo-
lutionnairen wordt op den voorgrond gesteld,
dat het Hooger On derwy s van overheids
wege krachtig moet worden bevorderd. „Daarby
dient eenzijdigheid te worden vermeden en
alles gesteund, wat het door particulieren te
geven Hooger Onderwijs tot ontwikkeling kan
brengen."
De Nederlander zet meer uitvoerig uiteen
wat b.i. aan het H. O. ontbreekt en langs
welken weg daarin verbetering moet komen.
„Op dit oogenblik is het Hooger Onderwys
veel te eenzijdig. Alleen mannen van een
bepaalde richting worden tot hoogleeraren
benoemd. Wel zyn dezen, eens benoemd, vol
komen vrij; maar practisch beteekent dit
natuurlijk niets. Geloovige Christenen worden
alleen voor die vakken aangesteld, waar hun
geloof in do oogen der wetenscbappeiyke
toongevers geen kwaad kan doen. Herhaaldeiyk
is dit wel tegengesproken, maar wie niot
blind wil zyn, kan hetgeen wy hier schreven
niet ontkennen."
De Nederlander meent, dat de in de laatste
jaren ingeslagen weg do beste i3nl. dat
particulieren zeiven medewerken om op hunne
wyzs het Hooger Onderwys te bevorderen.
„Of de daartoe aangewende pogingen reeds
geslaagd mogen heeten; of byv. de Vrije
Universiteit als wetenschappelyke, niet als
kerkelijke instelling op een houdbaren grond
slag rust, behoeven wy biar riet te onder
zoeken. Maar vast moet staan, dat elke poging
om het Hcoger Onderwys van zijn oenzydig-
heid ta verlossen, ook van regeeringswego
behoort te wordon gesteund.
Het is onnoodig, dat alle oponbaro hooge-
scholen door oen en hetzelfde hoofd don
Minister en zyn ambtenaren worden be-
heorscht; zeer goed ware het mogelyk van
elke universiteit een zelfstandige stichting te
maken. Reeds dit zou veel bydragen tot het
doan verdwijnen van eenzydigheid.
Maar dat is niet genoeg. Ook het oprichten
van vrye leerstoelen aan de openbare universi
teit moet zoo gemakkelyk mogelyk worden
gemaakt, en den hoogleeraren, die, met goed
keuring vau de Regeering, door particulieron
werden aangesteld en bezoldigd, zitting worden
verleend- in den Senaat. Verder moeten de
middelen worden gevonden om hen, die aan
particuliere universiteiten hun studiën hebben
voleindigd, met de anderen gelyk te stollen.
De thans aan de openbare universiteiten
bestaande privilegies en monopolies moeten
ophouden."
Niet in bekrompen opvatting, in beknibbeling
op de uitgaven, in onverschilligheid tegor.ovei
het openbaar onderwys moet, zegt hot blad,
door hen, die een anderen weg op willen, heil
worden gezocht, maar in verbetering v,.n het
bestaande en in do erkenning van de rechten
en inzichten ook v-an anderen- dan die van
de bedendaagsche toongevor3 op weten
schappelijk gebied.
De opmerkingen over hot jaarlyksch
landbouwverslag, door „Een landbou
wer" in De Gemeentestem gemaakt (in een
vorig Overzicht is daarvan melding gemaakt),
hebben een antwoord in dat blad uitgelokt.
A., aldus teekent zich de schrijver, zegt, dat
de opmerkingen over de uitgebreidheid dor
vrageniyst voorbij kan worden gogaan, omdat
95 pet. der vragen met de doorhaling van
een en tweo woorden zyn te beantwoorden.
Hy ontkent voorts, dat er vragen zouden ge
daan worden, dio niet beantwoord kunnen
worden, en aebt de boeren wol in staat de
opbrengst en de oppervlakte van hun beteelde
gronden op te geven. De kleine fouten, die
voorkomen, zullen olkander opheffen. Die cijfers
dient de boer te weten, om te weten hoeveel
zaad hy moet zaaien.
Een protest teekent A. aan tegen het verwijt
aan de burgemeesters, dat de cyfers van de
beteelde oppervlakte en van den veest ipel wel
op do bureelen van den burgemeester zullen
worden gefabriceerd. "Wanneer er al één burge
meester is, die in jaren niet naar liet aantal
stuks vee informeert, dan mag men niat het
gebeele corps als schuldig brandmerken.
De Nieuice IJselbode roept zyn lezers toe:
„Houdt uw kruit droog!" en licht dien raad
volgeoderwyze toe:
Deza spreekwijze voert u naar een haast
niet meer in te denken verleden terug.
Zy herinnert ons aan de oude snaphanen
met pan en vuursteen, waarvoor een by uit
stek droog kruit noodig was. Anders ontstak
do kleine vonk de panliding niet en drong
het vuur niet ia do geweeikamer door, om
daar den brand te jagen in do goed aange
stampte kiuitlading en do ontploffing teweeg
te brengen. Vóór een halve eeuw trok da
jager nog daarmede te velde, om den vluggen
haas te verschalken, en laadde de krijgsman
in negen tempo's zyn vuurwapen!
Houdt uw kruit droog! was toen het wacht
woord, waarvan do beslissing op het slagveld
en de lotsbestemming vao een volk afhankelijk
konden zyn.
Houdt uw kruit droog! heet nu het wacht
woord voor den kiezer. Handhaaft het
kiesrecht, dat de wet u geeft. Zorgt, dat
gy strak?, als de stembus weer opengaat, uw
oproepingsbrief thuis ontvangt.
Reeds dezen zomer zult gy dit modern®
wapen noodig hebben.
Dj Provinciale Staten treden ia.dit jaar
voor de halte af. Zal de overwegende anti
liberale provincis 07ery3el er dan nog langer
in toestemmen het liberale juk ta,dragen?
Onder het voorwendsel, da^ab 'Staten tocli
eigenlijk geen politiek lichaam zyn, dat Iiuq
taak o.n bestemming zyn voor oen riohligo
administratie der provincie, voor wegen en
vaarten en polders te zorgen, worden de
liberale ilr.rnsgrooti a len uit oen in hoofdzaak
an ti liberale omgeving afgevaardigd naar da
provinciaio i.ooi Jstafl.
Doph wrr èer er een keuze te doen valt
voor de Eerste Kamer, dan herinneren zich
al die burgemeesters od notarissen, a.-it zy
liberaal zyn, en 'cezetien zy de* 'drie motels,
waarover de provincie Overysel te beschikken
heeft in de Eerst9 Kamer, met dri-j liberalen.
En zolfs in Gedeputeerde Staten dulden zy
geen lid der recLtrrzydo. Wilt gy dat nog
langer aanzien, anti liberale kiezers0 Kruipt
dat niet op tegen uw rechtsgevoel?
Terwijl de liberalen in do hoofdstad der
provincie zoo in macht en aanzien zijn ge
daald, dat zy nauwelyks een kiesverronighg
van een vijftigtal leden (tegen 09n kwartjo
per stuk, om toch de fuik voor de argloozen
maar verre open te stellen) kunnen by'99n-
trommelen, blijven zij de zaken der provincie
beboeren en een geheel ongeëvenredigden
invloed op de samenstelling der Eerste Kamer
oefenen.
Doch, kiezers, er is nog een desnoods boogore
reden om uw kruit droog te houden.
Allo partyen zijn bet er over eens, dit het
Kabinet-Pierson verminderd in aanzien en ge
zag uit de begrootingsdebatten is getreden.
De liberale concentratie aan do Juni-stembus
hee!t geen liberalj concentratie in de Kamer
ten govolgo gehad. By den tegen woord i gen.
Zyn laatste wil.
50)
„Integendeel,* gaf mynheer Cboulin ten
antwoord, met dec oigenaardigon glimlach
van iemand, die bezig is een pil te vergulden,
„ik hcop zelfs, dat gü met genoegen de mede-
deeling zult hoeren, welke ik u te doen hob."
„A, des te beter!" af rak do dame zuchtend,
torwyl haar rimpels weder in de gewone
plooi geraakten. „Ziet gü, sedert wü de
orfenE van onzen neef aanvaard hebben,
onder voorrecht van boedelbeschrijving wel
te verstaan, vrees ik altyd de een of andere
onaangename verrassing van dien kant."
„Het is inderdaad een verrassing van dien
kant," verklaarde mijnheer Choulin, die bly
was een geschikte inleiding te hebben ge
vonden.
„Hebt gy misschien nog eenige waarden,
eenige schuldvorderingen ontdekt?" vrosg
mijnheer Ambroult, haastig op den notaris
toetredend, terwijl zÜn vrouw den hals uit
rekte, alsof zjj bang was de kans op fortuio,
welke zich aan haar vertoonde, te laten
ontsnappen.
Dadelijk daarop evenwel zwegen heiden tn
keken mot wanlrouwen naar Paul en Fran-
Soise, die nog cltyd op hun plaats waren
gebleven.
„Mejuffrouw en mijnheer zijn ook in deze
zaak betrokken," sprak de notaris, dio begreep,
dat het beslissende oogenblik gekomen was.
Hy ging weer voor zijn schrijftafel zitten,
om beter op zijn gomak te zijo, en begon
mot het uiteenzetten der feiten.
In het eerst liet men hem doorspreken.
Francoise had haar sluier niet opgeslagen,
geen woord gezegd, haar oom on tante zelfs
niet durven aankijken.
Zy stond daar, geheel bewegingloos, de
hevigheid harer aandoening slechts verradende
door de snelheid van haar ademhaling. Myn
heer Ambroult was by den baard gaan zitten,
het hoofd op den schouder geleund, de armen
langs het lijf, geen ander teeken van leven
gevend, dan dat hy van t'yd tot tijd een
van die onophoudelijk opwellende tranen
afdroogde. De zieke, op haar elleboog leunende,
stak de kin vooruit, fronste de wenkbrauwen
om scherper te kunnen zien, loerde en luis
terde in afwachting van de een of andere
toespeling, van een woord, dat haar in staat
zou stellen te raden wat men van haar wilde.
Paul verbeidde in zenuwachtige spanning
het oogenblik, waarop dat woord zou worden
uitgesproken, waarop de onthulling dor waar
heid ieders persoonlijke indrukken aan het
licht zou brengen en de hartstochten, de ge
voelens, de tegenstrijdige belangen tegen
elkander in het strijdperk voeren. Met voor
dacht bleof de notaris lang uitweiden over
sommige omstandigheden, welke dienen moes
ten om het volgende te verklaren.
Eyj sprak over mijnheer De Lafottgeraie,
den vader, over zijn lang weduwnaarschap,
zijn lichtzinnig karakter, waardoor hjj zoo
gemakkelijk toegaf aan allerlei opwellingen.
„Z9g het maar rechtuit, mijn broeder was
gekonderbrak hem mevrouw Ambroult eens
klaps met een stem, zóó scherp, dat de notaris
er van opsprong.
Francoise had zich snol omgewend en haar
blik ontmoette voor het eerst dien van haar
tante. Wat zij er in las, moest haar zeker ont
stellen, want Paul zag haar gelaat onder haar
sluier nog bleeker worden. Met inspanning
hield zij zich bedaard en nam haar vorige
houding wederom aan, naar den heer Choulin
luisterende, die trachtte den draad zijner rede-
neering weer op te vatten. Na eenige om
zichtige wendingen kwam by eindelijk aan het
voorname punt, en toen hy zijn hoorders
genoegzaam voorbereid achtte, liet by deze,
voor de belanghebbenden zoo gewichtige woor
den hooren
„Ik moet u dan doen weten, dat mijnheer
De Lafougeraie hertrouwd was
Hij kon niet verder gaan.
Mjjnheer Ambroult sprong op, terwijl zijn
witte snor overeind ging staan als die van
een nijdige katmevrouw Ambroult viel bijna
van de sofa en beiden riepen uit;
„Dat is niet waar!"
„Dat is niet waar!" hernam mevrouw met
haar schelle stem. „Hy is altyd een loshoofd
en tot last van zyn familie geweest, maar
tot zulk een dwaasheid was hy niet in staat!"
„Maarevenwelstamelde mynheer
Choulin, die reeds half geslagen was.
Opnieuw belette mevrouw Ambroult hem
voort te gaan.
„En daar hebt gjj on3 voor laten komen?
Om on3 zulke zotte vertelseltjes op de mouw
te spelden? Maar ik geloof er geen woord
van! Dat tweede huwelijk is een uitvindsel, te
bespottelijk om er naar te luisteren. Er ont
breekt nog maar aan, dat gij ons komt wys-
maken, dat er nog kinderen uit dis verbin
tenis in leven zyn!"
Zij hield op, daar haar drift haar belette
verder te spreken, en mynheer Choulin nam
dezo gelegenheid waar, om zijn grooten slag
to slaan.
„Welnu, ja!" zeide hy. „Mynbeer De
Lafougeraie heoft een dochter nagelaten. Daar
is zy!"
Hy was opgestaan en had Fcamjoiso bij do
hand genomen. Hy drong haar thans naar
de sofa, op zachten toon zeggende:
„Sla uw sluier op! Sla hem dan toch opt"
Het jonge meisje gehoorzaamde. Zy slond
dicht by haar tanle en neigde haar gelaat
naar haar voorover, een gelaat, zóó lief, zóó
zuiver en zóó rein, dat Paul oen oogenblik de
hoop koesterde, dat de oude vrouw zich zou
laten varteed6ren. Dat kind was alles, wat er
haar overbleef van baar eigen verwanten, en
zoo zy al geen medelyden kende, zou familie
trots, de eigenliefde, welke zich openhaalt
ia vooringenomenheid met alles, wat ons
blo9d is, moeten spreken tot dat oude, onge
voelige hart.
De notaris dacht klaarblykelyk iets der-
gelyks, want liy sprak met een sentimenteel
zuchtje:
„Zie haar aan, mevrouw! Is zy niet het
evenbeeld van haar vader en haar broeder?"
Mevrouw Ambroult, in het eerst door ont
zetting bevaDgen, heretelde zich, terwyl zy
een kreet van woede deed hooren.
„Wat wil men van my?" schreeuwde zy.'
„Waar komt zu vandaan? Brong haar uit
myn oogeD! Ik ken haar niet!Ik veil haar
niet kennen! Zy gelykt op niemand!
Deze leugen was zóu tastbaar, dat zy op
haar lippen bestierf.
Nog nooit bad Francoise zoo sprekend op
haar broeder geleken, als op dit oogenblik.
Paul vond in haar hot beeld terug van Jean.
De Lafougeraie, zooals by hom g zien had
in den doodsstryd, met die droevige uitdruk-
king, zoo vol van diepe smart en gelaten
berusting. En de herinnering daaraan was zóó
aangrypend, het beeld zóó levendig, dat hy
vol angst Framjoise ter hulp snelde, gelyk hy
dat haar broeder gedaan had. En de kalmte,
de voorzichtigheid, welke by zich beloofd bad
in actt te zullen nemen, latende varen, riep
hy mevrouw Ambroult toe:
„Waarom wilt gy het niet erkennen?
Waarom doet gü haar vordriet aan? Oy kunt
het toch niet loochenen!"
Deze tus8chenkomst had tot uitwerking,'
dat de gramschap der beide echtgenooten zich
tegen hem keerde, en mynheer Ambroult,
bl'yde iemand te vinden, tegen wien hy den
stryd kon opnemen, sprak hem aan mot
spotachtige beleefdheid.
„Zou ik de osr mogen hebben, mynheer,
te weten, wie gy zyjt en welk belang gü in
deze zaak kunt stellen?"
„Ik ben een vriend de laatste vriend
van Joan De Lafougeraie."
Wordt vervolgd.)