N». 11634.
Donderdag Januari.
A°. 1898
geze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van tgon- en feestdagen, uitgegeven,
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Z(jn laatste wiL
DAG\BLA
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leidon per 8 maanden.HO.
Franco per postL40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 Grootere
letters naar plaatsruimte,
wordt f 0,05 berekend.
Voor bet incasseeren buiten de stad
Tweede Blad.
Officieel© Hennisgevinge
KENN!§CEmC;.
Inschrijving voor de Nationale 9111111e.
Burgemeester en Wethouders van Loiden brengen
ter algcmec-ne kennis, dat ingevolge art. 18 d»r wet
v«n den I9den Augustus 1861 (8taatablad No. 72),
gewijzigd bij de wet van den 4den April 1892
(Staatsblad No. 50), alleD, dio volgons art. 15 dier
Wet voor de nationale mi'iie behooren te worden
ingeschreven (zp, die op den laten Jauuari hun 19de
jaar waren ingetreden en alzoo de gebormeu m
1879), Tirplioht zjjn zioh daartoe bij BGrgemeeeter
en Wetboaders aan te geven tusecben den latei) on
den 31sten Januaridat brj ongesteldheid, afwezigheid
cf ontstentenis van den militiojJicLligo, zya vader,
of, iB dozo overleden, zijn moeder, of, zijn bolden
ovorledeD, zijn voogd tot hot doen van die a&Dgifte
verplicht is; en dat overtreding vao bot aangehaald
art. 18, kraohle. s art, 183 der meergemelde wet en
r.rt. 11 der wet van deü 15den April I860 (Staatsblad
No. G4), ge wij z gd bij de wet van don 19den April
1686 (Staat bla 1 No. 92), wordt gestraft met boete
van ten boogt te ƒ100.
Voor hoD, die verzuimden zich op de door hot
Qemoentebeaiuur bepaalde dagen ter inschrijving aan
te meldoD, wordt mitsdi-n daartoe alsDog gelegenheid
gegeven ter gemeente-secretarie Afd. Natiorale Militie
en 8chutteiij, kanier No. 9) van des voormiddags
halfuen tot des namiddags drie uren, op lederen
werkdag tot en inet den 31sten JaDuari aanslaande,
op weikeu dag h t register van inecbiyriag, des
namiddags te vier uren, voorloopig wordt geslottD.
Burgemeester on Wotuouders voornoemd,
Beiden, F. WA8, Burgemeester.
IJ Jaa. 1898. E. KIST, 8ecretaris.
ZEKÜILITIE.
Burgemeester en Wethouders vau Leiden,
Gelet op art. 150 der wet van den 19den Augustus
1801 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Nationale
Militie, gewyzigd bij de wet van den éden April 1892
(Staatsblad No. 56);
Noodigen do lotclingen dezer gemeente, die ver
langen bij do Zeemilitie te dienen, uit, zich daartoe
aan te melden vóór den lsten Februari aanstaande,
op een der werkdagen, tueechen des voormiddags
tien en des Damiddags drie uren, ter Secretarie
dezer gemeente (Afd. Nationale Militie en 8chuUorjj,
kamer No. 9).
Zij herioivren voorts den belanghebbenden, dat
hot overbodig if>, verzoeken om inlijvicg bij do Zee
militie tot het Departement van Marine to richten,
.en dat zoodanige verzoeken buiten beschikking
worden gehoudendat derhalve belanghebbenden,
•van het verlangen om bij de Zeemilitie te worden
geplaatst, uiu uitend op do bovtn aangegeven wijze
behooren ta doen blijken.
Tevens vestigen zij, in verband met het voren
staande, de esLdaobt der lotclingen op het voor-
eohrift au art. 129 der Militiewot, luidende aldus:
„De bij de militie te land ingclijfden worden niet
tot het aangaan vsd oen verbintenis voor de bniten-
landscho z evaart toegelaten, zonder schriftelijke
toestemming vanwege onzen Minister van Oorlo/.
Die toettnmmiug wordt slechts verleend aan de
lotolingen, die roods vóór hunne in'.yving bij de
militie bun beroep van de buit ülandeohe zeevaart
maakten en die zioh overeenkomstig art. 150 voor
de zeemilitie hebben aangeboden, doch daarbj niet
hobben kuurou worden aangenomen".
Burgemeester en Wothoudera voornoemd,
LeideD, F. WA8, Bnrgemeester.
8 Jan. 1898. E. KIST, Secretarie.
Ds Haagsche brievenschrijver in Het Nieuws
van den Dag schrift:
„De doorluchtige brochure van prins Von
Wied, oen erkend deskundige op waterstaats
gebied, die op eerbiedig verzoek o. a. van
een onzer wethouders in de Duitsche taal
een plan tot zuivering van Den Haag
door in- en uitlaten van zeewater heeftopen-
baar gemaakt, heeft het grachtenvraag-
stuk tot een zaak van internationale betee-
kenis gemaakt. En wij moeten er dus iets
aan doen. Onze reputatie staat nu op 'tspel.
Te eenvoudig zou 't wezeü, te doen opmer
ken, dat sedert 1 October van stank in Don
Haag en Delfland niet óón dag meer sprake
is geweest, niettegenstaande de laatste drie
maanden des jaars bijzonder droog waren en
zoowel de gemeenten aan de HollaDdsche
vaarten als de Delftsche en andere fabrieken
haar vloeibaar vuil in die openbare wateren
bleven uitstorten als vóór dien lsten Oct.;-
dat er dus een uiterst gewoon middel bestaat
om de grachten zuiver te houden, nl. voort
durend doorspoelen, want dat 't ondenk
baar is, dat in September een gansch andere
toestand aanwezig zou zjjn dan in October.
Dat is iets, hetwelk te veel zou gelijken
op een Columbus-ei, en bovendien al te dui
delijk zou doen uitkomen, dat men tot dus
ver in deze zaak om welke reden dan
ook heeft gedaan wat de Franschen noe
men: „chercher midi a quatorze heures".
Zulk een bekentenis kan geen autoriteit
afleggen; vooral niet, omdat achtereenvolgens
alle autoriteiten zich min of meer vastgelegd
hebben aan diepzinnige verklaringen.
Er moest dus iets gevonden worden.
En naardien het" ontwerp van prins Von
Wied, hoezetr met al die aandacht ontvangen,
die zulk een doorluchtige brochure verdient,
voorshands de waterstaatsautoriteiten nog
niet heeft overtuigd van zjjn practische uit
voerbaarheid, o. a. omdat zeewater, volgens
scheikundigen, den stank vermeerdert en
Nederlandsehe weilanden niet geschikt zjjn
voor infiltratie van zout water, heeft dus
iemand anders een ander afdoend plan moeten
opmaken.
Die iemand is een oud-officier en deze
onze moderne Archimedes heeft het vraag
stuk nu op 't allereenvoudigst opgelost. Vond
de wiskunstenaar der oudheid het daario, dat
hy de kroon in het water dompelde, onze
redder vindt het daarentegen daarin, dat hy
ter eere van de Kroon het water afdamt, de
grachten by gedeelten drooglegt, uitbaggert,
schoonmaakt en dan weer vol laat loopen.
Dat ws daar niet oerder op gekomen zijn!
't Is om je-zelveo een klap voor den kop te
geven.
Ik heb dan ook een gegrond vermoeden
om aan te nemen, dat de geheime zitting,
die de gemeenteraad op Oudejaarsavond heeft
gehouden, niet gewijd is geweest aan de
vraag van den heer Bakhuis om f 3000
traktementsverhooging, maar aan een debat
over een voorstel van hot Dag. Bestuur om
te besluiteD tot uitvoering van de gecombi
neerde plannen, hierboven genoemd: eerst
afdammen en schoonmaken van de grachten,
en daarna toepassing van het zeewaterdoor-
spoelstelsel van prins Von Wied.
Als dan inmiddels het gemeentebestuur
het middel vindt om gedaan te krijgen, dat
enkel maar eens voor het gewichtige jaar
1898 - in den aanstaanden zomer heel gewoon
op dezelfde wyze gespuid wordt als nu sinds
1 October weer geschiedt, dan zal men ver
moedelijk ontdekken, dat de zomergeuren
van het „eau de la Haye" niet onvermijdelijk
zijn en zichmisschien tot het laatstge
noemde middel kunnen blijven bepalen en de
andere in reserve houden."
Gemeente-ondernemingen. Na de
vele artikelen, die in de pers voorkwamen
als gevolg van mr. Troubs opstel in het
Sociaal Weelcbladwordt door dezen in het
zelfde blad de zaak nog eens uiteengezet.
„Men heeft, zegt mr. Troub, bydequaestie
van het afzonderlijke beheer van gemeente
ondernemingen ons in tweeërlei opzicht mis
verstaan, zonder dat wij daartoe althans
rechtstreeks aanleiding gaven. Sommigen
hebben ons pleidooi voor het afzonderiyk
houden van het beheer van elke gemeentelijke
onderneming aangezien voor een pleidooi voor
beheer door afzonderlijke raadscommissiën;
anderen hebben het afgezonderd houden der
administratie van elke gemeente-onderneming
opgevat als omvattende het houden van even
zoovele afzonderlijke kassen met jaariyksche
overstorting by den gemeente-ontvanger van
het saldo van olke van die onderneming.
Noch bet ééne punt, noch het andere werd
door ons ook maar van ter zyde aangeroerd.
Nu echter dezo op zichzelf zeker gewichtige
punten eenmaal z'Jn in verband gebracht met
onze critiek op 's Ministers beslicsing, zou het
waarschynlyk tot nieuw misverstand aanleiding
geven, indien wy daaraan met stilzwygen
voorbijgingen.
In de eerste plaats dan het beheer door
afzonderlijke raadscommissiën. De positie van
die commissiën is in de Gemeentewet niet al
te duideiyk gerogold. Volgens art. 54 kan de
Raad, doch alleen op voordracht van burge
meester en wethouders, aan vaste commissiën
zynur loden opdragen, burgemeester en wet
houders in hot beheer van bepaalde takken
van de huishouding der gemeonte by te staan."
Hoe het met de bevoegdheid van dergelijke
commission van by stand gesteld is, hseft,
zegt de schrijver, tot veel verschil van ge
voelen aanleiding gegeven. „Die bevoegdheid
steunt rechtstreeks op het reglement, dat de
gemeenteraad, volgens art. 55 der Gemeente
wet, voor elke zoodanige commissie vaststelt;
daarover is ieder het eens. De vraag is echter,
of de Raad by het vaststellen van zulk een
reglement zoo ver kan gaan, van het beheer
van een gemeentelyke onderneming aan zulk
eene commissie als zel.standig college op te
dragen. Wy ineenen, dat de Raad eene zóó
ver gaande bevoegdheid niet heeft en deelen
in het gevoelen, door mr. Oppenbeim in zyn
Nederlandsch Gemeenterecht uitgesproken, dat
uit heel den geest der Gemeentewet volgt,
dat het gehoelo dagelyksch bestuur der ge
meente in handen van het college van burge
meester en wethouders is gesteld; dat dit
colhge daarvoor de verantwoordeiykheid heeft
en dus ook over alle zaken, tot dat dagelyksch
bestuur behoorende, by verschil van opvatting,
de beslissing by burgemeester en wethouders
behoort te zyn en te blyven.
De raadscommissiën zyn commissiën van
bijstand als zy ten minste, zoo. Is wy ze
ten &tadhuize te Amsterdam wel eens hoorden
betitelen, geen commissiën van tegenstand
zyn in het beheer, dat by burgemeester
en wethouders berust waarvoor dezen, door
de aanwezigheid van die commissiëD, van
de verantwoordelykheid Diet worden ontslagen.
Is dit zoo en het schynt ons moeiiyk be
twistbaar, dat het zoo is dan volgt hieruit,
dat het niet alleen wetteiyk niet gewenscht,
maar voor den goeden gang vaD zaken beslist
afkcuring8waardig is, de reglementen voor
die commissiën van bystand zoodanig in te
richten, dat twyfel kan geboren worden, by
wie, als het er op aankomt, de verantwoor
delykheid berust: by burgemeester en wet
houders of by de commissie van bystand."
By een uitgebreide administratie, als die
onzer grootere stedeD, welke verdeeld is in
tal van takken en onderdeelen van takken,
acht mr. Treub het een eerste vereischte, dat,
van den hoogste tot den laagste, elks ver
antwoordelykheid zoo scherp mogelyk zy
afgebakend.
Hy meent, dat het èn minder wettig èn
in booge mate onpractisch is, het beheer van
eene gemeente-onderneming aan eene speciaal
daartoe aangewezen raadscommissie op te
dragen. De commission van bystand moe
ten burgemeester en wethouders steunen
met hun op speciale ervsring gegrond a d-
vies. Zulk een advies zal, indien de
commissie werkelijk deskundig is te ach
ten, door het collego vaD burgemeester en
wethouders in den regol worden gevolgd,
ma_.r de verantwoordelykheid voor hot al dan
niet volgen daarvan worde aan dat college
niet vaD de echouders genomen
„Zelfstandige commissiën van beheer van
gemeentezaken kent de wet niet; maar al
kende de wet ze wèl, dan zou men ze nog
niet moettn instellen, tenzij men haar tevens
de volle verantwoordelijkheid voor haar tak
van beheer kon opdragen."
Do heer T. richt in De Kroniek oen vraag
tot degenen, die telegrammen van
huldebetuiging zonden aan Zo 1 a, in
't bijzonder tot do dertig Amsterdamsche
journa.isten. Hy vraagt namelijk:
„Hebben diezelfde heeren er wel eens aan
gedacht, dat de schuld der drie gebroeders
Hoogerhuis minstens even twyfelachtig is als
die van Dreyfus, en dat, al moge de Parysche
zaak van algemeene strekking zijn en meer
openbaar gerucht vei oorzaken, Nederlanders
er aaD te denken hobsen of zy, eer zy hun
recbtsgovoel naar Parys seineD, daarvan niet
io oigen land eenig blyk hebben te geven?"
Dit slaat, zegt bet Handelsbladals „een
tang op een varkon
Heeft de beer T. er wel eeDs aan gedacht
dat „rechtsgevoel" in het algemeen, niet syno
niem behoeft te zyn met het „rechtsgevoel",
dat hy en zyn vrienden er op nahouden, en
dat in 't oog van menigeen moer ïykt op
Rechthaberei dan op rechtsgevoel
wanneer het „proletariërs" betreft?
De dertig journalisten hebben in hun tele
gram uitdrukkeiyk geconstateerd, dat zy ten
eenenmale onbevoegd waren om een oordeel
in de zaak Dreyfus uit te spreken. Zy juichten
het alleen toe, dat Zola „une procédure
tranche et ouvert e", eene eerlijke en
openlyke behandeling der zaak, heeft gevorderd.
Do zaak der Hoogerhuizen nu is reods
tweemalen in 't openbaar behandeld, zonder
achterhouding van bewysmateriaal. En onze
minister van justitie heeft niet, geiyk de
Fransche regeeriog, een nieuw onderzoek ge
weigerd, maar zulk een onderzoek integen
deel zelf geleid en zorgvuldig doen voeren.
Vermoedolyk heeft dus de heer T. den tekst
van het telegram der journalisten niet of
slecht gelezen.
„Maar het ls ook zeer lastig lezen, al
galopperend op een stokpaardje."
De Amsterrdamsche Courant vestigt er de
aandacht op, dat op de algemeene vergadering
van den Bond van Ned. Onderwyzers don
leden is aangeraden by de kroningsfees
ten „geen uittartende houding" aau te nemen
dat er verklaard is, dat, wanneer gemeente
besturen meonen onderwijzers tot medewer
king of deelneming te kunnen dwingen, de
Bond de kracht van vereeniging zou toonen,
en eindelyk, dat een circulaire aangaaDd6 dit
onderwerp aan de verschillende autoriteiten
z&l worden gezonden.
Het blad meent nu, dat het goed is, voor
do onderwyzors een besluit nemen, hun er op
te wyz6n hoe nadeelig dat voor hen kan zyn,
niet allecQ door den slechten indruk, dien
óit anti monarchaal vei toon maakt, maar
vooral coor het mogelyk gevolg, dat mea hen
stelt voor het dilemma: buigen of barsten,
zich naar den wil der overheid gedragen of
heen gaan.
Het contrast tusschen „niet uittarten" en
„als de gemeentebesturen het ons niet naar
den zin maken, zullen wy onze kracht toonen",
vindt het blad komisch. Zoo'n dreigement is
immers reeds uittarten.
Dj onderwijzers, als ambtenaars behoorende
te staan op het standpunt van ondergeschikt
heid, weigeren zich daarop te plaatsen, en
daarom b^grypen zy niet, dat z\j door de
aanvaarding hunner betrekking zich als
contractueel ttgonover de gemeentebesturen,
die hen aanstelden, verbonden hebben om alles
te doen, wat naar billy kb eid en recht van
onderwijzers kan worden gevorderd, en dat
by een officiéél feest, als dat der inhuldiging,
door do overheid als zoodanig gevierd, van-
zolf de openbare lagere school als officiëele
instelling zal worden betrokken, on dat dus
de aan die instelling verbonden ambtenaren
als zoodanig gehouden zyn de desbetreffende
besluiten der overheid uit to voereD, op straffe
van anders wegens dienstweigering geschorst
of ontslagen te worden. En nu zal men toch
wel niet willen volhouden, dat een gemeente
bestuur, van de onderwyzers meewerking
vragend om de kinders voor te bereiden op
het groote officiëele feest, hen daardoor als
uit hun sfeer van werkzaamheid zou rukken
en van hen iets verlangen zou, waarvan zy
zouden kunntn zeggen: „maar daarvoor ben
ik niet aangesteld."
44)
Toen ik haar leerde kennen, heb ik haar
karakter bewonderd; hiar levensomstandig
heden wakten mijn nudegevoel op, doch ik
kan u verzekeren, dat ik nooit iets méér voor
haar ben geneest dan een vriend, die haar
zonder eenigo bijoogmerken behulpzaam wilde
sijn."
Manuel bloef staan en zette groote oogen op.
„Gy bemint haar niet?" riep hy uit. „Gy
hebt baar kunnen loeren kennen zonderbaar
lief te hebben! Neen, dat is onmogelijk! Ik
geloof u niet; gij bedriegt mij!"
„Ik heb nooit iemand bodrogen."
„Den bedriegt gi) uzelven! Ondervraag uw
hart en zie, of gij haar beeld er kunt uitwis
eclien; of gij er voor immer afstand van zoudt
kunnen doen, haar te zien, haar te hooren,
in baar nabijheid te leven! Zeg mij dat;
bevestig het, zweer hot mij!"
Paul had de waarheid gesproken, en toch,
zulk een belofte te doen, stuitte hem, hij wist
zelf niet waarom, tegen de borst. Hij gaf
derhalve een ontwykend antwoord en zeide:
„De omstandigheden, die rnjj met mejuf
frouw Lafougeraie in aanraking gebracht
hebben, zullon mjj weldra wederom van haar
verwijderen. Ik zal mij harer slechts met
gevoelens van oprechte vriendschap blijven
herinneren."
Manuel haalde de schouders op.
„Ik begrijp er niets meer van," sprak h|j.
„Maar waartoe zou het dienen, te trachten
het raadsel op te lossen, in de toekomst te
lezen? IVat geelt het mij, of gij waarheid
spreekt of niet? Voor m(j is zy toch ver
loren Nimmer zal zij bij ons terugkomen!"
En met de hand Toor de oogen ging by
naar de deur. Vóór hy den drempel over
schreed, bleef hij echter wederom staan en
sprak, zender zich om te wenden, op diep
ontroerden toon:
„Gy, die haar wellicht zult wederzien, zeg
haar vaarwel voor my. Zeg haar, dat ik haar
dank voor hot goede, dat zy my bewezen
heeft, en laat haar niet vermoeden, hoezeer
ik ïyd om harentwille, want een liefde gelyk
do myne is een beleediging, een misdaad. Zeg
haar, dat haar geluk myn vurigste wensch
is, dat ik het nimmer door myn tegenwoordig
heid zal verstoren, maar dat ik tovene niet
zal ophouden aan haar te denken, over haar
te waken, en dat ik steeds gereed zal zyn
myn leven voor haar te offeren, wanneer het
noodig mocht wozenl"
E.-n snik belette bem verder te spreken,
en vreezend, nog meer toe te zullen geven
aan zyn zwakhsid, snelde hy met één sprong
buiten de geopende deur, waarby hy in de
gang vry onzacht tegen Jozef aankwam, die
met wyd uitgebreide armen op beleefde wyze
den weg trachtte te versporren aas een al
te indringerige bezoekster.
„Kom, kom," zeide deze, toen sy Manuel
bemerkte. „Gfl ziet wel, dat uw meester
thuis is en bezoeken ontvangt, want daar
komt iemand uit zyn kamer."
En gebruik makende van de verlegenheid
van Jozef, aleed zy hem voorby met de snel
heid van een aal en stapte zonder complimenten
Paul's vertrek binnen.
„Mevrouw Fuzeliert" riep de heer des huizes
met verbazing uit.
„Neem my niet kwalyk, dat ik niet heb
kunnen kloppen; de deur etond open," zeide
zy met een innemend glimlachje.
Met de moest mogelyke kalmte deed zy de
deur dicht, draaide den sleutel in het slot om
en ging aan het voeteneinde van hot bed
zitten, op den stoel, welken Manuel zooeven
verlaten had.
„Weet gy wel, beste jongen," zoo begon
zö, „dat ik sedert van morgen erg ongerust
over u ben geweest? Myn melkvrouw, die
daar ginds vandaan komt, heoft my verteld,
dat er van nacht te Arbus vreemde dingen
zyn gebeurd. Dadelyk beb ik aan u gedacht,
als aan den eenige, die my belang inboezemde
van de geheele ongemanierde bende, en ik
ben er op uit gegaan om inlichtingen in te
winnen. Men zeide my, dat gy thuiB waart
gekomen Dat kwam my verdacht voor en
ik ben tot hier toe doorgedrongen. Gy zult
het my, een oude vriendin uwer moeder,
vergeven. Ik had het recht, het was myn
plicht, over u te waken.
Gy ziet er alecht uitl Uw hand?.... Erg
heetl De pols?.... Onrustig."
Paul zag iu, dat by er nieta by zou winnen,
al deed by ook alle pogingen om de waar-
beid voor haar verborgen te houden. Hy ant
woordde evenwel:
„Eon nacht zonder slaap een ai te over-
vloedig soupereeu vermoeiende weg
ja, ja, dergelyke uitstapjes komen niet meer
te pas op myn leeftijd l"
Mevrouw Fuzelier knipte een oogje en ver-
volgde op schalkschon toon:
„En wat gy daar onder dien band om uw
hals verbergt, ia dat ook hot gevolg van dien
nacht, van het souper, van den langen weg
en van uw leoftyd?"
.Ik ben van het paard gevallen."
„Ja, dat weet ik. De bakkersjongen heeft
u te voet zien terugkomen, alleen, twee of
drie uur later dan de anderen. Wat mejuffrouw
Ramirés betreft, die heeft het nog mooier
afgegeven; zy schynt heelemaal niet terug
gekeerd te zyn. Myn Hemel I zet maar zulke
vervaarlyko oogen niet op I Ik herhaal slechts
wat iedereen vertelt en spaar u de verschil
lende uitleggingen, welke men van die ge
beurtenissen geeft."
„Wat?"
„Gy zyt er dus op gesteld ze te weten?
't Is misschien ook in uw eigen belang,
dat gy er van op de hoogte zyt. Welnu, nie
mand twyfelt er aan, of gy hebt het meisje
geechaakt."
„Ik?"
„Mevrouw Ramirès vertelt het aan iedereen,
die het booren wil, en ik moet u bekennen,
dat de schijn zoozeer tegen u was, dat ik het
ook eerst geloofde, tot ik u bier in levenden
lijve vóór mg zag. Maar zö, die dat voorrecht
niet hebben gehad, zullen moeilijk te over
tuigen *öd. Kijk, wat wordt gö roodl Wat hebt
gÖ n eigenlijk aan die praatjes te storen?"
„Ik niet; doch gy vergeet, mevrouw, dat
er een andere persoon, een vrouw, in het spel
is, en dat ik niet mag toestaan
„Wel, wat hebt gg u in dit avontuur te
mengen, daar gy er immers niets mede uit te
staan hebt? Gg behoeft geen lans voor me
juffrouw Ramirè3 te breken, dewijl dat jonge
meisje u ten eenenmale onverschillig is. Het
zou u ook zeer moeiiyk vallen haar geheel
vry te pleiteD, in aanmerking genomen de
omgeving, waarin zy verkeert. Laat de familie
Ramirès aan haar lot over! Met zulk een
omgang zoudt gy uw goeden naam slechts
benadeelen en
„Dus," zeide Paul, „is het volgens uw mee
ning heel natuurlyk, dat een jonge dame, zjj
moge dan nog zoo onschuldig wezen en deugd
zaam, die door toevallige omstandigheden in
een verdachte omgeving verkeert, blootstaat
aan de lastertaal der domme menigte, en dat
hy, die weet hoezeer zy aller achting verdient,
het recht niet heeft haar te verdedigen, met
over elkander geslagen armen rustig moet
blyven toezien en tot zicbzelven zeggen„De
zaak gaat m\j niet aan; ik meng er my dus
niet in; laat alles maar loopen, gelyk het
wil!
„Dat is zeker de verstandigste manier van
doen," gaf mevrouw Fuzelier ten antwoord.
„Al uw moeite zou toch maar te vergeefs zyn.
Laat de wereld doen wat zy goedvindt, en
biyf rustig toeschouwer, dan zult gy u veel
onaangenaamheden besparen."
(Wordt vervolgd,)