De Heraldiek cn dc a.s. Kroningsfeesten.
MENGELWERK.
TAFoensdsLg-SLVond
i .Gewoonlyk draagt men kier lande, voorat
in do kleinere plaatsen, de bewerking daarvan
(van wapens) op aan huisschilders en glazen-
makors, voor wie Kunst een gesloten boek is
en die, lioe ge- en volleerd zij overigens in
hun vak mogen wezen, van heraldiek niets
afweten, daarbij erg eigenwijs te werk gaan,
meestal slechte modellen navolgen, en natuur
lijk dan nog noodwendig hun eigen phantasie
laten werken. Zóó ontstaan monstrueuze voor
stellingen van het blazoen, dat ons even heilig
moet zijn als de geliefde Vorstin, die het voert."
M. G. Wildeman
(adjunct-archivaris te Haarlem).
De uitgeven van „Het Nieuws van den
Dag", de heeron J. L. Beyers en J. Funke,
hebben een goed werk verricht door het
verkrijgbaar stellen van den „Oranje-Kalender",
waarvan den ontwerper, den heer T. v. d. Laars,
in de eerste plaata een woord van hulde
toekomt.
De heer Van der Laars toch toont het goed
recht te begrijpen van de Heraldieke kunst;
uit zijn teekeningen bewijst hij hoe de „edele
conste van blasoene" oon machtige factor
kan zijn by de symbolische versiering, die
allerwego kan worden aangebracht.
En, al blijf ik het hartgrondig betreuren,
dat van regeeringswege nog gem pogingen
worden aangewend, om het wapen, dat onze
Koningia Wilhelmina zelf zal wenschen te
voeren, officieel vast te stellen, hoe méér
stemmen er opgaan om verbeteringen aan te
brengen, hoe méér dit dient te worden toege-
jaicht en hoe meer klem er by de regeering
wordt gelegd.
Deze kalender nu kan tot leiddraad strekken
voor veel decoratieve doeleinden.
De verschillende wapens toch zijo uit
muntend gestiliseerd en heraldiscb-juist,
terwijl de portretten van prinsen, koningen
en koninginnen, uitnemend van gtiykenis,
er tusschen zijn gevlochten.
Jammer, dat bier te lande nog zoo weinig
wordt ingezien, hoo fraai-gestileerde en juist
gekleurde blazoenen passsnde motieven kun
nen leveren voor vreugdevolle versiering!
Deze kalender legt daarvan volle getuigenis af.
In 1876 was het de beer J. A. Koopmans,
die de aandacht vestigde op den truurigen
toestand, wairin zich de Heraldieke kanst
hier te lande bevond. Sedert maakte by vele
leerliogen.
Deze Noderlandsche kalender nu, in 1897
uitgekomen, mogo den ijverigen Heraldicus te
Nfimegen het bewijs leveren, dat zya pogingen,
om de wapenkunst in Holland weder ia eere
op te boffen, niet hebben gefaald I
Ende heer Van der Laara zal wèl
doen zyn klom geteekonde wapens to vtr-
grooten on verkrygbaar te stellen voor hen,
die by de a. 8. Kroningsfeesten Heraldisch-
juiste en aestbetische blazoenen wenschen
aan te breDgen van Nederland, OraDje Nassau,
"Waldeck-Pyrmont, de Provinciën en do steden
van ons land.
Want, als men liefde hoeft opgevat voor
een der oDderdeelen van de decoratieve kunst,
voor de heraldiek, als toegepaste kunst, dan
kan het niet andtrs of men gevoelt veel voor
do medestrydenden in goede richtiDg, terwyi
men onbeholpen onkunde en cigenwysheid
blijft laken.
Da heer Van der Laars nu heeft zich een
plaats verzekerd onder de Nederlanders, die
het serieus meenen met de Heraldiek als sym
bolische vorsieringskunst. Dat zijn ernstig
streven moge worden beloond, biyft myn
weosch. C. Vjsrstbb.
•)Deze kalender, door 't Nieuws v. d. Dag
uitgogoveu, is verkrijgbaar bij dou heerHuysman
(firma Kooyker), N. Rijn alhier.
Uit Transvaal.
VI.
Maandagmorgen heel vro?g waren de meeste
passagiers in do woer om de koffers te
pakken en naar het voorschip ts laten
breDgen en daarby dan ook een handje te
helpen.
't Was een gewoel en goloop, waarin men
ternauwernood z(jn kalmte kon bewareD. Elk
moest een oogje ia 't zeil houden en zorgen,
dat zyn bagage niet onder die van anderen
verloren raakte. Tegen tien uren kwam een
stoomschip van don wal en zocht heel ver-
trouweiyk een plaatsje aan stuurboordzijde
,van ons schip. Op handige wyzo werd nu
allo bagage daarop overgebracht. Stoomkranen
maakten het den matrozen mogeiyk enorme
hoeveelheden koffers en valiezen te geiyk
over te Irengon.
Nadat de goederen overgeladen waren,
kreg n de reizigers gelogeahei J op de raderboot
'teu plaats to zoeken. In een oogenblik waren
de kajuiten gevuld en velen bleven op het
dek. De kabels werden losgegooid, de stoom
fluit gil Ze, de raderen begonnen zich te be
wegen en wy verwyderden ons van het schip,
dat ons een en twintig dagen tot verblyf ge
diend had. Da ongeiyk verdeelde lading en de
deining deden het bootje geducht zwenken,
zoodat de meesten voor omslaan vreesden.
Toch kwamen we behouden aan de kade.
Alle Hollanders bleven by elkaar.
De beambte van het Ned. Consulaat, die
reeds aan boord van 't groote stoomschip al
onze bagage zooveel mogeiyk byeen had ge
houden, zorgde ook nu, dat alles op twee
wagens geladen werd, met last het aan het
douantge ouw by elkaar af te laden. Wy
zelf begaven ons ook daarheen. Nadat we
ons er van overtuigd hadden, dat niets ont
brak, begaven we ons de stad in, daar we
de boodschap krogen, dat do consul of de
vice-consul 's middags te twee uren by de
visitatie zou tegenwoordig zyn. ZooJra we
voet aan wal gezet hadden, waren we omringd
door tallooze zwarten, die hunne diensten
aanboden of hunno nieuwsgierigheid kwamen
bevredigen.
Benige oogenblikkon leek ons dat vreerad,
naar al heel spoedig waren wy er aan ge
wend en het was ons alsof we dat zwarte
goedje reeds jaren kenden. Over het algemeen
maakten zy een treurigan indruk. Hoewel
we ook goed gebouwde Kaffers ontmoetten,
waren de meesten van allesbehalve fraaien
lichaamsbouw. Sommigen hadden een gezicht
om er bang van te worden. Op een enkele uit
zondering na bestond hun kleeding uit vodden.
Met het oog op de groote warmte konden
we hun geen ongeiyk geven, dat zy niet het
voorbeeld van de geleerde Kaffers volgden
door de hoogste boorden en de grootste
manchetten te dragen; een weinig meer zorg
mochten ze echter wei aan hun kleeding
besteden.
Onderweg had zich iemand by ons gevoegd,
die by 69nigen onzer reeds bekend was. Het
was eon hotelhouder, een Hollander, die by
aankomst der schepen zooveel mogelyk alle
Hollanders nasr zyn hotel trachtte te leiden.
Ey bracht ons op verlangen naar het Ned.
consulaat, waar we oenige wenken en raad
gevingen meenden te kunnen ontvaügen.
Niemand onzer heeft spyt gehad, de moeite
genomen te hebben al die trappen te klimmen,
om de zaal te bereiken, waar hunne Hoog
Edelen, de consul en vice-consul, de hearen
De "Waal en Eerkes, gereed zaten om ons
gehoor te verleenen. Na wederzydscho be
groetingen vroeg de consul of de heer cn
mevrouw Ker soms ook by waren. We
hadden toen gelegenheid ons nader aan Z.Ed.
voor te stellen. Juist toen we meenden geheel
alleen te staan, bemerkten we, dat er reeds
voor ons gezorgd was. ZynEd. deelde ons
mede, dat er reeds een reisbiljet voor ons
klaar lag, door 't Gouvernement der Z.-A. R.
gezonden met aanwyzing om over Mafeking
te reizen en niet over Pretoria. Daar, in
Mafeking, zou mon ons dan zoo mogelijk af
komen halen. Z.Ed. gaf ons nog eenige
nuttige wenken en bereidde er ons op voor,
dat we ia vele opzichten teleurgesteld zouden
worden, maar dat de slotsom tevredenheid met
onze verandering van werkkriDg wezen zou.
Ge kunt begrypen, hoe aangenaam gestemd
we het gebouw verlieteD. Toevallig hadden
we zelf al het plan gehad niet door te reizen
naar Delagoabaai, maar de zeereis in Kaap
stad te doen eindigen, daar we anders nog
12 dagen op zee hadden moeten doorbrengen,
in pliats van 6, zooals ons oonpronkeiyk
was opgegeven. D3 vice-consul nam op zich
by de Union-line het aldus te veel betaalde
reisgeld terug te ontvangen, hoewel het juist
aan eenige andere reizigers geweigerd was.
Na de toezegging ontvangen te hebben, dat
ZEd. ty do visitatie zou tegenwoordig zyn,
bjgaven we ods naar het hotel „De Krygs-
m n", waarvan de houder ons reeds bekend
is. Hior konden we ons aan een Hollandsche
tafïl weer eens recht te goed doen. We voel
den er ons meer thuis dan onder de Engel-
schan, en er heersebte dan ook een vroolyke
tooD. Misschien, dat de 19 pet. alcobol be
vattende Kaapsche wyn ook wel iets tot dit
laatste bydroeg.
Nu moesten er ook eenige voorzorgen voor
de lange spoorrei3 gemaakt worden. We
hadden geen begrip van een spoorreis van
eenige dagen. Wie denkt er in Holland aan
om proviand mee te nemen, uit vrees, dat
hy onderweg verhongeren zal of dorst zal
lyden! Op 't voorbeeld van velen, die meer
met de toestanden bekend schenen, lieten we
ons een mandje met proviand klaar maken.
In dien tyd gingen wy de stad in, om op
tyd aan het douanegsbouw te zyn. Veel kon
den we niet van Kaapstad zieD, de vele te
verrichten zaken noodzaakten ons haastig van
het eene geoouw naar het andere te vliegen,
waarby de cab ons uitstekend te pas kwam.
De beambte van het consulaat wachtte ons
reeds aan het customhouse. Hoewel alle
bagage neergelegd was iD alphabetische orde,
deed hij al het onze by elkaar brengen. Toen
verzocht de vice-consul, dio inmiddels gearri
veerd was, om visitatie. Onder zyn toezicht
ging het vlug en zonder beschadiging. In het
customhouse is tegolykertyd gelegenheid tot
verzending. Hiervan maakten we gebruik,
geholpon door onzen leidsman, die in eenige
oogenblikken onze goederen in den gereed-
staanden goederentrein deed plaatsen. Zoo
waren we met alles klaar vóór anderen zelfs
hun goed gevisiteerd zagen.
Onder hartelijke dankbetuiging namen we
afscheid van den vice consul. Ik zou nog vele
dingen op kunnen noemen, om het bewys
te leveren, dat het Ned. consulaat in Kaapstad
vaderiyk zorgt voor allen, die, uit het moeder
land gekomen, raad en hulp noodig hebben.
Er restten ons nog eenige uren vóór de trein
van 9 uren 's avonds ons verder brengen zou.
Hier en daar nog een kykje in de stad, die
fraaie gezichtspunten oplevert; eenige in-
koopen, voornameiyk van vruchten, gedaan en
toen naar bet hotel terug, om ons reisvaar
dig to maken. Veel kan ik niet van Kaapstad
zeggen; daarvoor waren we heel den dag te
haastig geweest. Wel was op te merken, dat
de stad zich vooral in dsn laatsten tyd sterk
moet uitbreiden. Daarvan getuigden de vele
monumentale gebouwen, die öf reeds voltooid
öf in aanbouw waren. Kaapstad toont ook
Z9er antieke plekjes, van Hollandschen aan
leg, terwyi bet nieuwe natuurlyk een Engel-
schen geosfc verraadt. De met grind bestrooide
straten zullen by regenweer zeker niet zoo
gomakkeiyk begaanbaar zfln al9 de Amster-
damsche Kalverstraat. Door de sterke holling
op sommige punten spoelt het water er
spoedig diepe voren in.
Tegen 8 uren namen we den weg naar 't
station. De hotelhouder ging met ons mede,
om ons door de drukte en moeilijkheden heen
te helpen. Nu, zyn hulp kwam ons goed te
pas, daar onze tyd beperkt was en lang
zoeken en vragen misschien on3 deel zou
geweest zyn. Vóór we don trein instapten,
kochten we nog een waterzak, opdat we
geen dorst behoefden te lyden. Zulk een zak
is van grof linnen gemaakt en voorzien van
een hoornen mondstuk, met een stop gesloten,
't Water blyft er koel in, terwfll er geen
gevaar voor breken bestaat. We vergewisten
ons, dat de bagago ingeladen was, plaatsten
de han-ikoffers in de coupé, hingen den water
zak buiten bet portier en wachtten toen 't
oogenblik van vertrek af. Toen alles gereed
was, nam onze Kaapscho hotelhouder afscheid
van ons, na ons nog eens op 't hart gedrukt
te Jhebben toch voorzichtig te zyn vooral in
den omgang met personen en goed op de
money te passen.
By helder electrisch licht stoomde de lange
trein het station uit, om spoedig in de duister
nis van den nacht te vordwynen.
INGEZONDEN.
Geachte Heer Redacteur
Zou UEd. zoo goed widen zyn eenige
regelen van my in Uw veelgelezen blad te
plaatsen
Na gisteravond de rede van Prof. Treub
gelezen te hebben, dwong het my verwonde
ring af, dat er allezn maar wedersproken
werd door d9n heer Pera, maar door geen
enkilen neringdoende, terwyl men toch direct
kon voelen, dat de winkeliers het moesten
ontgelden, alsof die de algemeene zonden-
tokken zyn. Ik n6em (omdat Prof. Treub
het zegt) gaarne aan, dat er in Engeland
zoo zeel coöperatieve vereonigingen zijn, doch
wat ik niet geloof, is, dat daarom in Engeland
de toestand der werklieden er beter om is.
En ook ne9m ik aan, dat velen in Leiden
van congestie in 't hoofd te lyden hebben,
o ja, al waren het de winkeliers maar, doch
dan de Leidsche Coöperatie ook, want anders
20uden de heeren niet zoo bun best doen om
de klanten der winkeliers in te palmeü, door
de wiokellers publiek aan de kaak te stellen.
Neen, de rede van prof. mr. Treub vind
ik niöt zoo erg geleerd, want, Zyn Hooggel.
zal met my wel begrypen, dat het publiek
niet hem alleen geloven zal en alle wiuke-
lier8 niet. Neen, dat laten de menschen zich
niet wys makenCoöperatie is in hoofdzaak
alleen goed voor lui, die aan de staatsruif
zitten en niemand noodig hebben dan zich
zelf en als zy ziek zyn den dokter misschien
ook uit de coöporatie hebben, doch voor
den werkman deugt ze niet, waTjt hoe meer
er bezuinigd wordt,'hoe minder er te verdienen
valt, ook voor den werkman, dat begrftpt
iedereen. En daaromIeder, die naar aan-
leiJing der rede van prof. Treub zich laat
schrappen als lid der coöperatie, bestelle zyn
brandstoffen gerust by ondergeteekende en
hy doet een weiJaad.
Myn hartelijke dank aan de Redactie I
Leiden, UEd. dw. Dn.
7 Jan. 1898. Jac. Vlendré, Kolfmakerssteeg.
Uit het Engclsch van J. Russell.
Myn naam is Snips, Samuel Snips, hande
laar in lakens en kleedermaker, 25 Limehill-
street, Lamington, West en zooals myn buren
u zouden krnraen verzekeren, ben ik eenvoudig
van manieren. Met al dien onzin, waar andere
winkeliers zich mee inlaten, houd ik me niet
op. Doch één avond in mijn leven ben ik toch
werkelyk een groote meneer geweest, zelfs
de knecht ontbrak er niet aan. Ik zal er mij
nu eens toe zetten, dat alle3 eens omstandig
en nauwkeurig te vertellen.
Kort nadat ik zaken voor myzelf was be
gonnen, raakto ik verloofd met Sara Jone,
eerste werkmeid op Wilmstow Castle, het
buitengoed van Lord Wilmstow, die, het zij
tot z'(jn eer gezegd, oen zeer goed en een zeer
vrygevig meester was. Op een avond dat ik
weer eens naar Sara ging, nam ik den trein
van 5.45, die stilhoudt aan een kleine halte
op ongeveer drie myien afstand van bet kasteel.
By bet uitstappen zag ik dadeiyk, dat er veel
meer personeel was dan anders, en daar het
stortregende en ik myn nieuwe overjas, 'die
tusschen twee haakjes onverbeteriyk zat, lie
ver niet wilde bedorven zien, wendde ik my tot
een der bedienden.
„Kan ik hier een rytuig krygen, om my
naar het kasteel te brengen?"
NatuuTiyk had ik een eindje te voren den
koetsier will9n betalen.
„Het kasteel, mynheer? O zeker,mynheer,
ongetwyfeld; het rytuig wacht."
„Heel vriendoiyk van Sara Jone", denk ik,
maar zeg niets en volg bedaard den man
naar het gereedstaande rytuig.
Goede hemel I Een staatsiekoets met twee
echte volbloeds en een koetsier in prachtige
livrei vertoont zich aan myn ontzetten blik.
Maar ik houd my goed en stap den diep
buigenden palfrenier voorby. Zoo laat ik my
niet voor den gek houden. „Wilt u zoo goed
zyn in te stappen, mynheer? vraagt de man
onderdanig beleefd.
Ik kyk hem aan en zie meteen, dat de
snit van zyn lange jas lang niet onberispe-
ïyk is.
„Ik denk er niet over," aütwoord ik „maar
ik wil heel graag naast den koetsier gaan
zitten."
„Dat zou zyn Lordschap my nooit vergeven,
mynheer."
Enfin, ik stap dan maar ia en wy ryden
door een brood hek een lange laan in tot voor
de huisdeur.
„Koetsier," fluister ik in myn ontzettiDg,
„r()d door tot de achterdeur, ik ben Samuel
Snips, handelaar in lakens en kleedermaker,
25 Limehill-street, Lamington, West en ik
kom Sara Jone, de eerste werkmeid, bezoeken."
Het helpt echter niets, want de man lacht
of hy er alles van begry'pt en een lange
livreiknecht schiet too, om my uit het rytuig
te helpen. Jui6t wilde ik in de richting der
achterdeur ontsnappen, toen ik aan den voet
der breede trap een anderen livreibediende zie
staan; ik begryp alzoo, dat vluchten hier
onmogeiyk is. Ik bestyg dus de enkeio treden
en geef myn hoed en stok aan den man, die
my met veel zwier van myn jas helpt ont
doen.
„Volg my mynheer", zegt daarop de derde
met een zwierig handgebaar en ik loop gedwee
achter hom over een groot portaal, al maar
donkond dat het toch by'zondor vriendeiyk
was van Sara Jone, zoo goed voor my te
zorgen.
Toch was ik heel verrast, toen by my in
een deftig gemeubileerd slaapvertrek bracht
en de deur achter my sloot.
„Sara denkt zeker, dat ik er te verreisd
uitzie, om zoo in tegenwoordigheid der be
dienden te verecbynon", denk ik en tegolyker
tyd gaat de deur open en treedt een jonge
man binnen.
„Wat komt gij hier nu weer doen vraag
ik verbaasd.
„Ik ben uw knecht, mijnheer", antwoordt
hy zeer beleefd.
„Myn knecht, gyi"
„Wilt gy u reeds verkleeden voor het diner,
mynheer
„Als gy my meent, ik hob al lang gegeten,
en wat myn kleeding daarvoor betreft, ik zie
er zoo werkelyk netjes genoeg uit me dunkt;
dat alles prachtig zit, al mag ik zoo iets dan
ook zelf eigenlyk niet zeggen."
„Heel goed, mynheer, dan zult u my wel
schellen, als u my noodig hebt."
„Ik heb u in het geheel niet noodig, maar
Sara Jone."
Met een beleefde buiging verwyderde hy
zich en buiten de deur boorde ik hem aan
houdend lachen.
Heel spoedig verschynt hy weer en zegt:
„Het is tyd om naar beneden te gaan,
mynheer."
Ik sta snel op en denk nu eindelijk in de
tegenwoordigheid van Sara Jone te zullen
worden toegelaten.
Maar neen, hy brengt my in een kleine
kamer, biedt my een stool en zegt: „Zyn
Lordschap zal u zoo dadelyk ontvangen,
mynheer."
„Wat kan zyn Lordschap V2n mij willen?"
peins ik. Gelukkig was ik juist vorledon
week getuige geweest in een rechtzaak,
zoodat ik weet hoe men een heuschen Lord
aanspreekt.
Een oud heer, statig en rechtop, komt
heel spoedig binnen.
Hy is in avondtoilet; jammer, dat zyn vost
eenige strepen te kort is.
„Goedenavond, mynheer," zegt hy zeer
beleefd.
„Goedenavond, mylord," antwoord ik.
Hy ziet my heel even vreemd aan en zegt
dan plechtig: „U vergist u, mynheer, ik ben
de bottelier."
„Zoo; nu, dan kunt gy my misschien wel
zeggen, waar ik Sara Jone kan vinden." Hy
kykt echter nog wat plechtiger en zegt afge
meten: „wilt u my volgen, mynheer?"
Ik doe als my gevraagd wordt en treed,
na veel zalen en portalen doorloopen te heb
ben, een net, klein vertrek binnen. E9n oud,
grys heertje zat by de tafel.
„Wel zoo, deze hoar is de bottelier," begon
ik, vertrouwelyk, op myn geleider wyzend;
„ik veronderstel, dat gy dan de laarzen
knecht zyt."
Waarop het oude heertje, al heen en weer
schuddend van het lachen, antwoordt: „die
is goed! Ik ben Lord Wilmstow en myn
heeremynheer
„Snips," vul ik aan „Samuel Snips", han
delaar in lakens en kleedermaker, 25 Lime-
hill-8troet, Lamington, West".
„Wel, mynheer Snip3, ik zie, dat gy u als
zoodanig hebt uitgedost."
„Volstrekt niet, lord, dit is morgenko3tuum,
laatste mode en zeer elegaute coupe. Vier
guinea's kost zoo'n pak. En perfecte snit ge
garandeerd."
Woer barstte hy los in een luid gelach en
roept half stikkend:
„Die ia goed! Die is g09dt Wy zullen ons
van avond kostelijk amuseeren, dat zie Ik all"
Waarin die plotselinge vroolykheid haar
oorsprong had, bleef my een onoplosbaar
raadsel.
Hy gaat my voor en brengt my by een
zeer scboone jonge dame.
„Lievo, laat ik n den heer Snips voor
stellen," (en ik voeg er zacht by„handelaar
in lakens en kleedermaker, 25 Limehill-street,
Lamington, West): „mynheer Snips, myn
dochter, miss Wilmstow."
„Hoe maakt u het?" vraag ik, haar de
hand drukkend, maar zy lacht en zegt met
oen gebaar van komischen schrik: „o, meneer
Snipe, u is al te grappig."
Eer ik iets kon antwoorden, werd een deur
geopend en zag ik een massa hoeren en
dames in avond-toilet.
„Ik ben Samuel Snips, kleedermaker en
handelaar in lakens, 25 Limehill-street,
Lamington, West," zeg ik snel, „en ben ge
komen om Sira Jone, de eerste werkmeid,
te bezoeken."
Ht duurde niet heel lang of or ontstond
een geluid als van een vreesoiyk onweer en
opeens gaan dames en heeren gepaard, naar
een andera kamer. Ik neem spoedig een
juffrouw in het rose onder den arm en volg
den stoet, niet, zooaU ik dacht, om te dansen,
maar om te eten.
Welk een maal was dat! Ea wat hel grap
pigst was, toen het afgeloopen was, gingen
de dames alleen weg.
„Drinkt gy niat, Snips?" vroag zyn Lord
schap, zoodra de laatste vertrokken was.
„Nu, zoo nu on dan eens een glaasje half
en half, uw Lordschap."
„Neem hier wat van," zeide hy en liet my
inschenken. Ik verbaasde or my in stilte over,
dat zy aan zulk een diner een soort van spuit
water dronken.
Er werden allerlei dingen verteld en eens
klaps zeide zyn Lordschap tot my
„Wol Snips, hoe gaat het ia de zaken?"
„Dat schikt nogal, ik mag niet klagon,"
antwoord ik.
„Wat denkt gy van de livrei, die myn be
dienden dragen?" vroeg hy my, knipoogend
tegen zyn buurman.
„Hael netjes," zeg ik, om hem niet te bo-
leediger, „maar het anit kon beter, om de
heupen en schouders vooral."
„Misschien hebt ge geiyk; wat moet gy
hebben voor een nieuw stel?"
O zoo, denk ik, nu komen wy eindelyk
tot het punt, waar het op aankomt; ik denk
een paar minutoa na en noem dan een ronde
som; cijfers kan ik natuurlyk niet noemen.
Allen lachen nu luid en er komt geen einde
aan, want als de een uitscheidt, begint de
ander weer.
„Nu Snips, daar zullen wy morgen nog wel
eens over praten," zegt zyn Lordschap eindelyk,
opnieuw zijn buurman een knipoogje gevend.
Na tafel werd er piano gespeeld en gezongen
en toen alles was afgeloopen, kwam zyn Lord
schap naar my toe en my tevreden op den
schouder kloppend, zeide hy:
„De best geslaagde party, die ik ooit ge
geven heb; je hebt je best ge laan, Snips."
Hy duwde my een papiertje in de hand en
wat denkt ge dat 't was? Een banknoot van
tien pond. In dank nam ik bet aan; dat kunt
go begrypen.
Ik was nog maar even in myn kamer,
toan de knecht binnentrad.
„Wat komt gij nu weer doen?"
„U helpen, mynheer."
„Waaraan wilt ge my helpen?"
„Wel by 't uitkleeden natuurlyk, mynheer."-
„Zoo, ga dan je gang."
Ik laat my nn in een stoel vallen en steek
myn handen in de zakken. Ik mo6t zeg rer',
dat jonge mensch had er slag van iemand
uit to kleeden. Eindelyk viel ik in bed.
Wie denkt ge, dat 's morgens weer in mijn
kamer verscheen? Niemand anders dan dozelfdo
knecht. Ik dacht, dat hy e9n kind droeg; zoo
voorzichtig kwam hy aanzetten met een
bundeltje op zyn armen. By nader beschouwing
bleken 't echter myn kleeren ta zyn, die hy
zóó keurig had uitgeborsteld en opgevouwen,
dat een kleermaker 't hem niet zou verbeterd
hebben.
„Heet of koud, mynheer?" vraagt hy na
de gordynen te hebben opgetrokken.
„Heet, erg heet," antwoord ik, „ik denk,
dat 't van de rum komt." Dit laatst© echter
hoorde hy niet, daar hy juist de deur achter
zich dicht deed. Heel spoedig komt hij terug
met een groot wit laken, waar hy my
inwikkelt en in meeneemt waar naar toe,
denkt go? Naar de badkamer. HU sluit de
deur van buiten na eerst gezegd te hebben:
„u znlt wel schellen, als u my noodig hebt."
Nu, een bad kan ik eens van mijn l9ven
wel nemen, denk ik en dus stap ik er zonder
lang bedenken in. Daarna kleed ik my aan
en begeef ik my naar beneden. In de vestibule
zie ik zijn Lordschap praten met een hevig
gebaren makend heer. Zoodra hy my bemerkt,
roept hy:
„Snips, kom eens hier! Deze heer zegt, dat
ge een bedrieger zyt."
„Ik? Dat liegt hy," roep ik woedend. „Hier
is mijn kaartje: Samuel Snips, handelaar in
lakens en kleedermaker, 25 Limehill-street,
Lamington, West."
„Maar dat meent ge immers niet?"
„Op myn eerewoord, Lordschap."
„Dat is nog het mooiste van de grap!"
brengt hy eindelyk uit na een schaterend
gelach. In ieder geval ben ik u zeer dankbaar
voor den genoeglijken avond."
Ik boud my aan hetzelfde compliment,
uw Lordschap," antwoordde ik beleefd, hom
de hand toestekend.
Ik ging naar h6t station, helaas zonder
Sara Jone gezien te hebben, en den volgonden
dag kreeg ik order, om op het kasteel al den
bedienden nieuwe livrei te komen aanmeten.
Mijn naam was gemaakt en nog altyd lever
ik daar en by verscheidene andere defcigo
families de livreien.
En Sara Jone, vrasgt ge? Zy houdt de
boaken by, sinds ze juffrouw Snips geworden
is, en ik kan verzekeren, dat ze 't heel
nauwkeurig doet ook.
wordt thaos het Leldsch Dagblad even-
als het nummer, dat op Zaterdag-avond ver
schijnt door de loopers binnen de stad en
door de Agenten in de verschillende gemeenten
(hals bozorgd aan iedereen, die daartoe zijn
verlangen te kennen geeft, tegen betaling van
3 Cents per nummer.
DE UITGEVER.