De Heraldiek cn dc a.s. Kroningsfeesten. MENGELWERK. TAFoensdsLg-SLVond i .Gewoonlyk draagt men kier lande, voorat in do kleinere plaatsen, de bewerking daarvan (van wapens) op aan huisschilders en glazen- makors, voor wie Kunst een gesloten boek is en die, lioe ge- en volleerd zij overigens in hun vak mogen wezen, van heraldiek niets afweten, daarbij erg eigenwijs te werk gaan, meestal slechte modellen navolgen, en natuur lijk dan nog noodwendig hun eigen phantasie laten werken. Zóó ontstaan monstrueuze voor stellingen van het blazoen, dat ons even heilig moet zijn als de geliefde Vorstin, die het voert." M. G. Wildeman (adjunct-archivaris te Haarlem). De uitgeven van „Het Nieuws van den Dag", de heeron J. L. Beyers en J. Funke, hebben een goed werk verricht door het verkrijgbaar stellen van den „Oranje-Kalender", waarvan den ontwerper, den heer T. v. d. Laars, in de eerste plaata een woord van hulde toekomt. De heer Van der Laars toch toont het goed recht te begrijpen van de Heraldieke kunst; uit zijn teekeningen bewijst hij hoe de „edele conste van blasoene" oon machtige factor kan zijn by de symbolische versiering, die allerwego kan worden aangebracht. En, al blijf ik het hartgrondig betreuren, dat van regeeringswege nog gem pogingen worden aangewend, om het wapen, dat onze Koningia Wilhelmina zelf zal wenschen te voeren, officieel vast te stellen, hoe méér stemmen er opgaan om verbeteringen aan te brengen, hoe méér dit dient te worden toege- jaicht en hoe meer klem er by de regeering wordt gelegd. Deze kalender nu kan tot leiddraad strekken voor veel decoratieve doeleinden. De verschillende wapens toch zijo uit muntend gestiliseerd en heraldiscb-juist, terwijl de portretten van prinsen, koningen en koninginnen, uitnemend van gtiykenis, er tusschen zijn gevlochten. Jammer, dat bier te lande nog zoo weinig wordt ingezien, hoo fraai-gestileerde en juist gekleurde blazoenen passsnde motieven kun nen leveren voor vreugdevolle versiering! Deze kalender legt daarvan volle getuigenis af. In 1876 was het de beer J. A. Koopmans, die de aandacht vestigde op den truurigen toestand, wairin zich de Heraldieke kanst hier te lande bevond. Sedert maakte by vele leerliogen. Deze Noderlandsche kalender nu, in 1897 uitgekomen, mogo den ijverigen Heraldicus te Nfimegen het bewijs leveren, dat zya pogingen, om de wapenkunst in Holland weder ia eere op te boffen, niet hebben gefaald I Ende heer Van der Laara zal wèl doen zyn klom geteekonde wapens to vtr- grooten on verkrygbaar te stellen voor hen, die by de a. 8. Kroningsfeesten Heraldisch- juiste en aestbetische blazoenen wenschen aan te breDgen van Nederland, OraDje Nassau, "Waldeck-Pyrmont, de Provinciën en do steden van ons land. Want, als men liefde hoeft opgevat voor een der oDderdeelen van de decoratieve kunst, voor de heraldiek, als toegepaste kunst, dan kan het niet andtrs of men gevoelt veel voor do medestrydenden in goede richtiDg, terwyi men onbeholpen onkunde en cigenwysheid blijft laken. Da heer Van der Laars nu heeft zich een plaats verzekerd onder de Nederlanders, die het serieus meenen met de Heraldiek als sym bolische vorsieringskunst. Dat zijn ernstig streven moge worden beloond, biyft myn weosch. C. Vjsrstbb. •)Deze kalender, door 't Nieuws v. d. Dag uitgogoveu, is verkrijgbaar bij dou heerHuysman (firma Kooyker), N. Rijn alhier. Uit Transvaal. VI. Maandagmorgen heel vro?g waren de meeste passagiers in do woer om de koffers te pakken en naar het voorschip ts laten breDgen en daarby dan ook een handje te helpen. 't Was een gewoel en goloop, waarin men ternauwernood z(jn kalmte kon bewareD. Elk moest een oogje ia 't zeil houden en zorgen, dat zyn bagage niet onder die van anderen verloren raakte. Tegen tien uren kwam een stoomschip van don wal en zocht heel ver- trouweiyk een plaatsje aan stuurboordzijde ,van ons schip. Op handige wyzo werd nu allo bagage daarop overgebracht. Stoomkranen maakten het den matrozen mogeiyk enorme hoeveelheden koffers en valiezen te geiyk over te Irengon. Nadat de goederen overgeladen waren, kreg n de reizigers gelogeahei J op de raderboot 'teu plaats to zoeken. In een oogenblik waren de kajuiten gevuld en velen bleven op het dek. De kabels werden losgegooid, de stoom fluit gil Ze, de raderen begonnen zich te be wegen en wy verwyderden ons van het schip, dat ons een en twintig dagen tot verblyf ge diend had. Da ongeiyk verdeelde lading en de deining deden het bootje geducht zwenken, zoodat de meesten voor omslaan vreesden. Toch kwamen we behouden aan de kade. Alle Hollanders bleven by elkaar. De beambte van het Ned. Consulaat, die reeds aan boord van 't groote stoomschip al onze bagage zooveel mogeiyk byeen had ge houden, zorgde ook nu, dat alles op twee wagens geladen werd, met last het aan het douantge ouw by elkaar af te laden. Wy zelf begaven ons ook daarheen. Nadat we ons er van overtuigd hadden, dat niets ont brak, begaven we ons de stad in, daar we de boodschap krogen, dat do consul of de vice-consul 's middags te twee uren by de visitatie zou tegenwoordig zyn. ZooJra we voet aan wal gezet hadden, waren we omringd door tallooze zwarten, die hunne diensten aanboden of hunno nieuwsgierigheid kwamen bevredigen. Benige oogenblikkon leek ons dat vreerad, naar al heel spoedig waren wy er aan ge wend en het was ons alsof we dat zwarte goedje reeds jaren kenden. Over het algemeen maakten zy een treurigan indruk. Hoewel we ook goed gebouwde Kaffers ontmoetten, waren de meesten van allesbehalve fraaien lichaamsbouw. Sommigen hadden een gezicht om er bang van te worden. Op een enkele uit zondering na bestond hun kleeding uit vodden. Met het oog op de groote warmte konden we hun geen ongeiyk geven, dat zy niet het voorbeeld van de geleerde Kaffers volgden door de hoogste boorden en de grootste manchetten te dragen; een weinig meer zorg mochten ze echter wei aan hun kleeding besteden. Onderweg had zich iemand by ons gevoegd, die by 69nigen onzer reeds bekend was. Het was eon hotelhouder, een Hollander, die by aankomst der schepen zooveel mogelyk alle Hollanders nasr zyn hotel trachtte te leiden. Ey bracht ons op verlangen naar het Ned. consulaat, waar we oenige wenken en raad gevingen meenden te kunnen ontvaügen. Niemand onzer heeft spyt gehad, de moeite genomen te hebben al die trappen te klimmen, om de zaal te bereiken, waar hunne Hoog Edelen, de consul en vice-consul, de hearen De "Waal en Eerkes, gereed zaten om ons gehoor te verleenen. Na wederzydscho be groetingen vroeg de consul of de heer cn mevrouw Ker soms ook by waren. We hadden toen gelegenheid ons nader aan Z.Ed. voor te stellen. Juist toen we meenden geheel alleen te staan, bemerkten we, dat er reeds voor ons gezorgd was. ZynEd. deelde ons mede, dat er reeds een reisbiljet voor ons klaar lag, door 't Gouvernement der Z.-A. R. gezonden met aanwyzing om over Mafeking te reizen en niet over Pretoria. Daar, in Mafeking, zou mon ons dan zoo mogelijk af komen halen. Z.Ed. gaf ons nog eenige nuttige wenken en bereidde er ons op voor, dat we ia vele opzichten teleurgesteld zouden worden, maar dat de slotsom tevredenheid met onze verandering van werkkriDg wezen zou. Ge kunt begrypen, hoe aangenaam gestemd we het gebouw verlieteD. Toevallig hadden we zelf al het plan gehad niet door te reizen naar Delagoabaai, maar de zeereis in Kaap stad te doen eindigen, daar we anders nog 12 dagen op zee hadden moeten doorbrengen, in pliats van 6, zooals ons oonpronkeiyk was opgegeven. D3 vice-consul nam op zich by de Union-line het aldus te veel betaalde reisgeld terug te ontvangen, hoewel het juist aan eenige andere reizigers geweigerd was. Na de toezegging ontvangen te hebben, dat ZEd. ty do visitatie zou tegenwoordig zyn, bjgaven we ods naar het hotel „De Krygs- m n", waarvan de houder ons reeds bekend is. Hior konden we ons aan een Hollandsche tafïl weer eens recht te goed doen. We voel den er ons meer thuis dan onder de Engel- schan, en er heersebte dan ook een vroolyke tooD. Misschien, dat de 19 pet. alcobol be vattende Kaapsche wyn ook wel iets tot dit laatste bydroeg. Nu moesten er ook eenige voorzorgen voor de lange spoorrei3 gemaakt worden. We hadden geen begrip van een spoorreis van eenige dagen. Wie denkt er in Holland aan om proviand mee te nemen, uit vrees, dat hy onderweg verhongeren zal of dorst zal lyden! Op 't voorbeeld van velen, die meer met de toestanden bekend schenen, lieten we ons een mandje met proviand klaar maken. In dien tyd gingen wy de stad in, om op tyd aan het douanegsbouw te zyn. Veel kon den we niet van Kaapstad zieD, de vele te verrichten zaken noodzaakten ons haastig van het eene geoouw naar het andere te vliegen, waarby de cab ons uitstekend te pas kwam. De beambte van het consulaat wachtte ons reeds aan het customhouse. Hoewel alle bagage neergelegd was iD alphabetische orde, deed hij al het onze by elkaar brengen. Toen verzocht de vice-consul, dio inmiddels gearri veerd was, om visitatie. Onder zyn toezicht ging het vlug en zonder beschadiging. In het customhouse is tegolykertyd gelegenheid tot verzending. Hiervan maakten we gebruik, geholpon door onzen leidsman, die in eenige oogenblikken onze goederen in den gereed- staanden goederentrein deed plaatsen. Zoo waren we met alles klaar vóór anderen zelfs hun goed gevisiteerd zagen. Onder hartelijke dankbetuiging namen we afscheid van den vice consul. Ik zou nog vele dingen op kunnen noemen, om het bewys te leveren, dat het Ned. consulaat in Kaapstad vaderiyk zorgt voor allen, die, uit het moeder land gekomen, raad en hulp noodig hebben. Er restten ons nog eenige uren vóór de trein van 9 uren 's avonds ons verder brengen zou. Hier en daar nog een kykje in de stad, die fraaie gezichtspunten oplevert; eenige in- koopen, voornameiyk van vruchten, gedaan en toen naar bet hotel terug, om ons reisvaar dig to maken. Veel kan ik niet van Kaapstad zeggen; daarvoor waren we heel den dag te haastig geweest. Wel was op te merken, dat de stad zich vooral in dsn laatsten tyd sterk moet uitbreiden. Daarvan getuigden de vele monumentale gebouwen, die öf reeds voltooid öf in aanbouw waren. Kaapstad toont ook Z9er antieke plekjes, van Hollandschen aan leg, terwyi bet nieuwe natuurlyk een Engel- schen geosfc verraadt. De met grind bestrooide straten zullen by regenweer zeker niet zoo gomakkeiyk begaanbaar zfln al9 de Amster- damsche Kalverstraat. Door de sterke holling op sommige punten spoelt het water er spoedig diepe voren in. Tegen 8 uren namen we den weg naar 't station. De hotelhouder ging met ons mede, om ons door de drukte en moeilijkheden heen te helpen. Nu, zyn hulp kwam ons goed te pas, daar onze tyd beperkt was en lang zoeken en vragen misschien on3 deel zou geweest zyn. Vóór we don trein instapten, kochten we nog een waterzak, opdat we geen dorst behoefden te lyden. Zulk een zak is van grof linnen gemaakt en voorzien van een hoornen mondstuk, met een stop gesloten, 't Water blyft er koel in, terwfll er geen gevaar voor breken bestaat. We vergewisten ons, dat de bagago ingeladen was, plaatsten de han-ikoffers in de coupé, hingen den water zak buiten bet portier en wachtten toen 't oogenblik van vertrek af. Toen alles gereed was, nam onze Kaapscho hotelhouder afscheid van ons, na ons nog eens op 't hart gedrukt te Jhebben toch voorzichtig te zyn vooral in den omgang met personen en goed op de money te passen. By helder electrisch licht stoomde de lange trein het station uit, om spoedig in de duister nis van den nacht te vordwynen. INGEZONDEN. Geachte Heer Redacteur Zou UEd. zoo goed widen zyn eenige regelen van my in Uw veelgelezen blad te plaatsen Na gisteravond de rede van Prof. Treub gelezen te hebben, dwong het my verwonde ring af, dat er allezn maar wedersproken werd door d9n heer Pera, maar door geen enkilen neringdoende, terwyl men toch direct kon voelen, dat de winkeliers het moesten ontgelden, alsof die de algemeene zonden- tokken zyn. Ik n6em (omdat Prof. Treub het zegt) gaarne aan, dat er in Engeland zoo zeel coöperatieve vereonigingen zijn, doch wat ik niet geloof, is, dat daarom in Engeland de toestand der werklieden er beter om is. En ook ne9m ik aan, dat velen in Leiden van congestie in 't hoofd te lyden hebben, o ja, al waren het de winkeliers maar, doch dan de Leidsche Coöperatie ook, want anders 20uden de heeren niet zoo bun best doen om de klanten der winkeliers in te palmeü, door de wiokellers publiek aan de kaak te stellen. Neen, de rede van prof. mr. Treub vind ik niöt zoo erg geleerd, want, Zyn Hooggel. zal met my wel begrypen, dat het publiek niet hem alleen geloven zal en alle wiuke- lier8 niet. Neen, dat laten de menschen zich niet wys makenCoöperatie is in hoofdzaak alleen goed voor lui, die aan de staatsruif zitten en niemand noodig hebben dan zich zelf en als zy ziek zyn den dokter misschien ook uit de coöporatie hebben, doch voor den werkman deugt ze niet, waTjt hoe meer er bezuinigd wordt,'hoe minder er te verdienen valt, ook voor den werkman, dat begrftpt iedereen. En daaromIeder, die naar aan- leiJing der rede van prof. Treub zich laat schrappen als lid der coöperatie, bestelle zyn brandstoffen gerust by ondergeteekende en hy doet een weiJaad. Myn hartelijke dank aan de Redactie I Leiden, UEd. dw. Dn. 7 Jan. 1898. Jac. Vlendré, Kolfmakerssteeg. Uit het Engclsch van J. Russell. Myn naam is Snips, Samuel Snips, hande laar in lakens en kleedermaker, 25 Limehill- street, Lamington, West en zooals myn buren u zouden krnraen verzekeren, ben ik eenvoudig van manieren. Met al dien onzin, waar andere winkeliers zich mee inlaten, houd ik me niet op. Doch één avond in mijn leven ben ik toch werkelyk een groote meneer geweest, zelfs de knecht ontbrak er niet aan. Ik zal er mij nu eens toe zetten, dat alle3 eens omstandig en nauwkeurig te vertellen. Kort nadat ik zaken voor myzelf was be gonnen, raakto ik verloofd met Sara Jone, eerste werkmeid op Wilmstow Castle, het buitengoed van Lord Wilmstow, die, het zij tot z'(jn eer gezegd, oen zeer goed en een zeer vrygevig meester was. Op een avond dat ik weer eens naar Sara ging, nam ik den trein van 5.45, die stilhoudt aan een kleine halte op ongeveer drie myien afstand van bet kasteel. By bet uitstappen zag ik dadeiyk, dat er veel meer personeel was dan anders, en daar het stortregende en ik myn nieuwe overjas, 'die tusschen twee haakjes onverbeteriyk zat, lie ver niet wilde bedorven zien, wendde ik my tot een der bedienden. „Kan ik hier een rytuig krygen, om my naar het kasteel te brengen?" NatuuTiyk had ik een eindje te voren den koetsier will9n betalen. „Het kasteel, mynheer? O zeker,mynheer, ongetwyfeld; het rytuig wacht." „Heel vriendoiyk van Sara Jone", denk ik, maar zeg niets en volg bedaard den man naar het gereedstaande rytuig. Goede hemel I Een staatsiekoets met twee echte volbloeds en een koetsier in prachtige livrei vertoont zich aan myn ontzetten blik. Maar ik houd my goed en stap den diep buigenden palfrenier voorby. Zoo laat ik my niet voor den gek houden. „Wilt u zoo goed zyn in te stappen, mynheer? vraagt de man onderdanig beleefd. Ik kyk hem aan en zie meteen, dat de snit van zyn lange jas lang niet onberispe- ïyk is. „Ik denk er niet over," aütwoord ik „maar ik wil heel graag naast den koetsier gaan zitten." „Dat zou zyn Lordschap my nooit vergeven, mynheer." Enfin, ik stap dan maar ia en wy ryden door een brood hek een lange laan in tot voor de huisdeur. „Koetsier," fluister ik in myn ontzettiDg, „r()d door tot de achterdeur, ik ben Samuel Snips, handelaar in lakens en kleedermaker, 25 Limehill-street, Lamington, West en ik kom Sara Jone, de eerste werkmeid, bezoeken." Het helpt echter niets, want de man lacht of hy er alles van begry'pt en een lange livreiknecht schiet too, om my uit het rytuig te helpen. Jui6t wilde ik in de richting der achterdeur ontsnappen, toen ik aan den voet der breede trap een anderen livreibediende zie staan; ik begryp alzoo, dat vluchten hier onmogeiyk is. Ik bestyg dus de enkeio treden en geef myn hoed en stok aan den man, die my met veel zwier van myn jas helpt ont doen. „Volg my mynheer", zegt daarop de derde met een zwierig handgebaar en ik loop gedwee achter hom over een groot portaal, al maar donkond dat het toch by'zondor vriendeiyk was van Sara Jone, zoo goed voor my te zorgen. Toch was ik heel verrast, toen by my in een deftig gemeubileerd slaapvertrek bracht en de deur achter my sloot. „Sara denkt zeker, dat ik er te verreisd uitzie, om zoo in tegenwoordigheid der be dienden te verecbynon", denk ik en tegolyker tyd gaat de deur open en treedt een jonge man binnen. „Wat komt gij hier nu weer doen vraag ik verbaasd. „Ik ben uw knecht, mijnheer", antwoordt hy zeer beleefd. „Myn knecht, gyi" „Wilt gy u reeds verkleeden voor het diner, mynheer „Als gy my meent, ik hob al lang gegeten, en wat myn kleeding daarvoor betreft, ik zie er zoo werkelyk netjes genoeg uit me dunkt; dat alles prachtig zit, al mag ik zoo iets dan ook zelf eigenlyk niet zeggen." „Heel goed, mynheer, dan zult u my wel schellen, als u my noodig hebt." „Ik heb u in het geheel niet noodig, maar Sara Jone." Met een beleefde buiging verwyderde hy zich en buiten de deur boorde ik hem aan houdend lachen. Heel spoedig verschynt hy weer en zegt: „Het is tyd om naar beneden te gaan, mynheer." Ik sta snel op en denk nu eindelijk in de tegenwoordigheid van Sara Jone te zullen worden toegelaten. Maar neen, hy brengt my in een kleine kamer, biedt my een stool en zegt: „Zyn Lordschap zal u zoo dadelyk ontvangen, mynheer." „Wat kan zyn Lordschap V2n mij willen?" peins ik. Gelukkig was ik juist vorledon week getuige geweest in een rechtzaak, zoodat ik weet hoe men een heuschen Lord aanspreekt. Een oud heer, statig en rechtop, komt heel spoedig binnen. Hy is in avondtoilet; jammer, dat zyn vost eenige strepen te kort is. „Goedenavond, mynheer," zegt hy zeer beleefd. „Goedenavond, mylord," antwoord ik. Hy ziet my heel even vreemd aan en zegt dan plechtig: „U vergist u, mynheer, ik ben de bottelier." „Zoo; nu, dan kunt gy my misschien wel zeggen, waar ik Sara Jone kan vinden." Hy kykt echter nog wat plechtiger en zegt afge meten: „wilt u my volgen, mynheer?" Ik doe als my gevraagd wordt en treed, na veel zalen en portalen doorloopen te heb ben, een net, klein vertrek binnen. E9n oud, grys heertje zat by de tafel. „Wel zoo, deze hoar is de bottelier," begon ik, vertrouwelyk, op myn geleider wyzend; „ik veronderstel, dat gy dan de laarzen knecht zyt." Waarop het oude heertje, al heen en weer schuddend van het lachen, antwoordt: „die is goed! Ik ben Lord Wilmstow en myn heeremynheer „Snips," vul ik aan „Samuel Snips", han delaar in lakens en kleedermaker, 25 Lime- hill-8troet, Lamington, West". „Wel, mynheer Snip3, ik zie, dat gy u als zoodanig hebt uitgedost." „Volstrekt niet, lord, dit is morgenko3tuum, laatste mode en zeer elegaute coupe. Vier guinea's kost zoo'n pak. En perfecte snit ge garandeerd." Woer barstte hy los in een luid gelach en roept half stikkend: „Die ia goed! Die is g09dt Wy zullen ons van avond kostelijk amuseeren, dat zie Ik all" Waarin die plotselinge vroolykheid haar oorsprong had, bleef my een onoplosbaar raadsel. Hy gaat my voor en brengt my by een zeer scboone jonge dame. „Lievo, laat ik n den heer Snips voor stellen," (en ik voeg er zacht by„handelaar in lakens en kleedermaker, 25 Limehill-street, Lamington, West): „mynheer Snips, myn dochter, miss Wilmstow." „Hoe maakt u het?" vraag ik, haar de hand drukkend, maar zy lacht en zegt met oen gebaar van komischen schrik: „o, meneer Snipe, u is al te grappig." Eer ik iets kon antwoorden, werd een deur geopend en zag ik een massa hoeren en dames in avond-toilet. „Ik ben Samuel Snips, kleedermaker en handelaar in lakens, 25 Limehill-street, Lamington, West," zeg ik snel, „en ben ge komen om Sira Jone, de eerste werkmeid, te bezoeken." Ht duurde niet heel lang of or ontstond een geluid als van een vreesoiyk onweer en opeens gaan dames en heeren gepaard, naar een andera kamer. Ik neem spoedig een juffrouw in het rose onder den arm en volg den stoet, niet, zooaU ik dacht, om te dansen, maar om te eten. Welk een maal was dat! Ea wat hel grap pigst was, toen het afgeloopen was, gingen de dames alleen weg. „Drinkt gy niat, Snips?" vroag zyn Lord schap, zoodra de laatste vertrokken was. „Nu, zoo nu on dan eens een glaasje half en half, uw Lordschap." „Neem hier wat van," zeide hy en liet my inschenken. Ik verbaasde or my in stilte over, dat zy aan zulk een diner een soort van spuit water dronken. Er werden allerlei dingen verteld en eens klaps zeide zyn Lordschap tot my „Wol Snips, hoe gaat het ia de zaken?" „Dat schikt nogal, ik mag niet klagon," antwoord ik. „Wat denkt gy van de livrei, die myn be dienden dragen?" vroeg hy my, knipoogend tegen zyn buurman. „Hael netjes," zeg ik, om hem niet te bo- leediger, „maar het anit kon beter, om de heupen en schouders vooral." „Misschien hebt ge geiyk; wat moet gy hebben voor een nieuw stel?" O zoo, denk ik, nu komen wy eindelyk tot het punt, waar het op aankomt; ik denk een paar minutoa na en noem dan een ronde som; cijfers kan ik natuurlyk niet noemen. Allen lachen nu luid en er komt geen einde aan, want als de een uitscheidt, begint de ander weer. „Nu Snips, daar zullen wy morgen nog wel eens over praten," zegt zyn Lordschap eindelyk, opnieuw zijn buurman een knipoogje gevend. Na tafel werd er piano gespeeld en gezongen en toen alles was afgeloopen, kwam zyn Lord schap naar my toe en my tevreden op den schouder kloppend, zeide hy: „De best geslaagde party, die ik ooit ge geven heb; je hebt je best ge laan, Snips." Hy duwde my een papiertje in de hand en wat denkt ge dat 't was? Een banknoot van tien pond. In dank nam ik bet aan; dat kunt go begrypen. Ik was nog maar even in myn kamer, toan de knecht binnentrad. „Wat komt gij nu weer doen?" „U helpen, mynheer." „Waaraan wilt ge my helpen?" „Wel by 't uitkleeden natuurlyk, mynheer."- „Zoo, ga dan je gang." Ik laat my nn in een stoel vallen en steek myn handen in de zakken. Ik mo6t zeg rer', dat jonge mensch had er slag van iemand uit to kleeden. Eindelyk viel ik in bed. Wie denkt ge, dat 's morgens weer in mijn kamer verscheen? Niemand anders dan dozelfdo knecht. Ik dacht, dat hy e9n kind droeg; zoo voorzichtig kwam hy aanzetten met een bundeltje op zyn armen. By nader beschouwing bleken 't echter myn kleeren ta zyn, die hy zóó keurig had uitgeborsteld en opgevouwen, dat een kleermaker 't hem niet zou verbeterd hebben. „Heet of koud, mynheer?" vraagt hy na de gordynen te hebben opgetrokken. „Heet, erg heet," antwoord ik, „ik denk, dat 't van de rum komt." Dit laatst© echter hoorde hy niet, daar hy juist de deur achter zich dicht deed. Heel spoedig komt hij terug met een groot wit laken, waar hy my inwikkelt en in meeneemt waar naar toe, denkt go? Naar de badkamer. HU sluit de deur van buiten na eerst gezegd te hebben: „u znlt wel schellen, als u my noodig hebt." Nu, een bad kan ik eens van mijn l9ven wel nemen, denk ik en dus stap ik er zonder lang bedenken in. Daarna kleed ik my aan en begeef ik my naar beneden. In de vestibule zie ik zijn Lordschap praten met een hevig gebaren makend heer. Zoodra hy my bemerkt, roept hy: „Snips, kom eens hier! Deze heer zegt, dat ge een bedrieger zyt." „Ik? Dat liegt hy," roep ik woedend. „Hier is mijn kaartje: Samuel Snips, handelaar in lakens en kleedermaker, 25 Limehill-street, Lamington, West." „Maar dat meent ge immers niet?" „Op myn eerewoord, Lordschap." „Dat is nog het mooiste van de grap!" brengt hy eindelyk uit na een schaterend gelach. In ieder geval ben ik u zeer dankbaar voor den genoeglijken avond." Ik boud my aan hetzelfde compliment, uw Lordschap," antwoordde ik beleefd, hom de hand toestekend. Ik ging naar h6t station, helaas zonder Sara Jone gezien te hebben, en den volgonden dag kreeg ik order, om op het kasteel al den bedienden nieuwe livrei te komen aanmeten. Mijn naam was gemaakt en nog altyd lever ik daar en by verscheidene andere defcigo families de livreien. En Sara Jone, vrasgt ge? Zy houdt de boaken by, sinds ze juffrouw Snips geworden is, en ik kan verzekeren, dat ze 't heel nauwkeurig doet ook. wordt thaos het Leldsch Dagblad even- als het nummer, dat op Zaterdag-avond ver schijnt door de loopers binnen de stad en door de Agenten in de verschillende gemeenten (hals bozorgd aan iedereen, die daartoe zijn verlangen te kennen geeft, tegen betaling van 3 Cents per nummer. DE UITGEVER.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 10