N#. 11612. Zaterdag; X Jinuari. A°. 1898 <§eze iCourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven, PERSOVERZICHT. Feuilleton. Zijn laatste wil. PRIJS DEZER GOURAMÏi Voor Leiden per 8 maanden, 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. PRIJS DER AD VERTENTIËN Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17}. Grootore lettere naar plaatsruimte. - Voor bet uic&sseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Officieele Kennisgevingen. Inkomstenbelasting 1697. Burgemecstor en Welhoadora van Leidon brengen in herinnering, dat met 81 Dcc. a. do vyfdo tormijn vervalt van de Inkomatonbelaeting, dienst-1897, en dat alzoo op den leien Januari lb98 do gcheelo aaEalag moet zijn voldaan. Zjj noodigen mitsdien belanghebbe don nit, om, t?r voorkoming vaa vcrvolginga! ostCD, tot de betaling van hot verschuldigde ten kantore van den Gemeente ontvanger over to gaaD. Bargemeestor en Wethoaders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 24 Dec. 1897. E. KIST, Secretaris. In Be Maasbode komt het volgende artikel, getiteld Een woord aan schrijvers en onderteekend J., voor: „Volgens ambtelijke mededeelingen zullen de in de Turksche havens binnenloopende schepen een ligtyd van drie dagen moeten ondergaan, terwijl verder by het voorkomen van verdachte verschijnselen aan boord alle gemeenschap met den vasten wal op de eerste aanzegging der overheid moet w'orden geschorst." Bovenstaand bericht zal den in het opschrift vermelden personen wel van een zeer raadsel achtig belang toeschenen? De bedoeling is echter volstrekt niet, hen op den inhoud er van als nieuwtje te wijzen; het is louter denkbeeldig en werd alleen ge kozen als staaltje van een dikwijls in de dagbladpers voorkomende tijding. Onduidelijk is het bericht als zoodanig niet, niet waar? Maar waarom, als de Nederland- sche dagbladpers iets dergelijks heeft te mel den, gebeurt het dan meestal in den vol genden vorm: „Volgens een officieus communiqué zullen de in Turksche havens aankomende schepen een quarantaine van drie dagen moeten onder gaan, terwyl verder by het voorkomen van verdachte verschijnselen aan boord alle com municatie met don vasten wal op de eerste aanzegging der autoriteiten moet worden geschorst." Is het zoo duiuelyker? Neen. Is het zoo mooier gesteld? Ook niet. 't Is alleen slechter Hollandsch. En 'tis dwaas ook, omdat qua rantaine een „veertigtal" dagen beteekent, en „een driedaagscbe quarantaine" dus onzin is. En tóch zal men gewoonlijk er de voor keur aan geven, „het preferooren" pleegt een ambtgenoot te zeggen dat bastaard- mengelmoes te gebruiken. Waarom?.... Ja, waarom?! Uit sleur misschien bij dezen, uit zucht tot navolging bij een ander, om met zijn halve kennis als geleerdheid te pronken bij een derde; maar by de meesteD, althans bij de meeste dag bladschrijvers, omdat Z9 dagelijks zooveel Fransch, Engelsch en Duitsch lezen, dat ze geen tijd hebben om zich het Nederlandscb, vooral zijn middel-Nedorlandschen grondslag, op-ende-op eigen te maken, en het gemakke lijker vinden maar de woorden neer te schrij ven, die hun het eerst door het brein schieten. Uiteraard zijn dat dus gewoonlijk bastaard woorden, en men vraagt niet, of de woorden keus mooi, zelfs niet of ze Hollandsch, ja niet eens of ze begrijpelijk is. Er moet voor een dagblad gewerkt wordeD, dat is vlug; en men vergeet, dat het vlug èn goed moet zijn. O, ul8 zulke schrijvers eens-konden hooreD, wat indruk hun werk maakt I De minnaar onzer schoone en rijke taal trekt er wrevelig do schouders over op on mompelt Bilderdijk's „Bataven, kent uw taal!" na. De minder ontwikkelde wordt er knorrig over en vraagt grommig, waarvoor toch „die bor.stadhuis woorden" dienen. Hesft de man ongelijk? E.-n werkman vroeg schrijver dezes onlangs verklaring van een bericht, dat hij uit een dagblad had geknipt, en waarvan hij ongeveer evenveel begreep als een koorzanger uit onze dagen van Latijn. Het stukje was niet moeilijk te verduidelijken; voor elk gebezigd bastaard woord 6r waren er omstreeks drie op elk tweetal regels was vlot, voor de hand weg, het Noderlandsche woord te geven. „Wat drommel, meneer", liep de man geërgerd uit, „waarom schr^fc zoo'n krant, wat ze te zeggen heeft, niet in haar moedertaal?" Voor de drie laatste woordjes gebruikte hy een pittige, echt Hollandsche samentrekking, die op schrift minder voeglijk is weer te geven. Wie zal dez9n ronden gast in 't ongelijk stellen? Dr. Schaepman zegt, dat het volks peil hooger staat dan de meesten meenen, en dat men het volk gerust kernigen kost ban geven. Maar dan moet men schrijven in bevattelijke taal. Men vergeet te veel, dat het volk een gezond verstand, doch weinig 8cboolsche ontwikkeling heeft, en zoo averechts mogelijk discht men het meestal dingen op, te laag bij den grond in wezen en te hoog- vliegerig in vorm. Op velen mist dit slechte voorgaan zijn ver keerd volgen niet. 't Is ons nog nooit gebleken, dat het woord „geldmiddelen" of „geldelyke zaken" het begrip te vnag omschreef. Maar men heeft den menschon zóó lang in leeiyke, wansmakelijke uitdrukkingen over dergelijke zaken ingelicht, dat men in arbeidersvereni gingen vaak een met natuuriykon aanleg be gaafd spreker woorden kan hooren bezigen (m\jn vriend zegt, dat by hier debiteeren zou schreven), als: „Mynheer de voorzitter, naar myn meening laten de financiëelen van onze vereeniging dit of dat niet toe." Inderdaad waarom geen Nederlandsch ge schreven Men zal tegenwerpen, dat zulks niet altijd en overal vol te houden is, dat men voor de vele nieuwe uitvindingen en gewoonten van onzen tijd het burgerrecht moet eerbiedigen, dat ze zich verworvon hebben, enz. 't Is zeer juist, wat men hier zegt. Maar niemand vraagt een zuivering der tale, zóó volkomen „van vreemde smetten vry", dat alle en alle bastaardwoorden moeten geweerd worden. Voor „iDternationaal" byv. zou schry- ▼er dezes niet gaarne het school-Vlaamsche „wederlandsch" noch voor „telefoon" het Duitsche „verrespraker" zien ingevoerd, al zou, goed beschouwd, dit laatste evenmin bespotteiyk wezen als het gebruik van het woord „verrekyker" voor „telescoop". Het volk belast er zich desnoods zelf wel mede, de „vélocipède" voor de „fiets" op te ruimen, en de Beursbezoeker gaat liever „even seinen" dan „even telegrafoeren". Maar de „telegraaf" bestaat; by onze grootvaders heette ze „telegraaph". Hoe lang zal de telephoon het tegen de verstandiger schryfwijze „telefoon" uithouden? Maar wat zeer zeker te vermyden is en by een weinig goeden wil gemakkelyk kan ver meden worden, is het gebruik na te laten van volstrekt („men" zou kunnen schryven: absoluut) noodelooze vreemde woorden, van woorden, waarvoor een gezonde Hollandsche uitdrukking bestaat. Dat gaat in den aanvang wel zoo grif niet, vooral niet als men jaren en jaren gewend is aan het klakkeloos neer pennen van allerlei vreemde woorden, steller heeft er de persoonlyke ondervinding van maar met vasten wil kan men zich van deze hebbelykbeid ras beteren. Men geve zich do moeite, wanneer men op het punt staat een onhollandsch woord neer te schryven, even na te denken of er geen vaderlandsche uit drukking voor te vinden is; men teekene, wanneer men vandaag of morgen een woord ontmoet, dat u treft om zyn juistheid en pittigheid, dat woord op, en men zal met verbazing zien, hoe snel men zyn styi ver betert. Zyn sty], ja, want een vereischte voor goeden styl is zeker niet op de laatste plaats zuivere taal. In gedichten 't woord zegt hitr, dunkt me, evenveel als „poëzie" zal men, de jongere hervormers daargelaten, by na nooit een vreemd woord aantreffen. In dien hoogeren vorm van uitdrukking, dat gevoelt een ieder, passen plat- en bastaardwoorden nietze ontsieren, ze bederven het vers. Welnu, is dit waar voor den gebonden styl, evenzeer voor den ongebonden, waarin men nog bet voordeel heeft, dat men by do keuze van een ander woord althans niet rekeniDg behoeft te houden met een bepaald aantal lettergrepen. De reden moet altyd nog worden aange toond, waarom het woord godgeleerdheid minder bruikbaar zou zyn dan „theologie", wysbegeerte niet zoo goed is als „philosophic", een rechtsgeleerde zou achterstaan by een „jurist", enz., enz. Oader de plaatsen van taalbederf in dit opzicht mogen gerust onze Eerste en Tweede Kamer gerekend worden; en we gelooven, dat de dagbladen wèl zouden doen, als ze in hun verslagen althans het grootste deel dier onwel luidendheden door smaakvoller zegswyzen ver vingen. Misschien, dat de heeren, hun rede voeringen nalezende, dan later zelf dit goede voorbeeld gingen volgen. Och, alles behoeft niet opeens, alles behoeft niet te gelyk. Alleen zouden wy ons niet kun nen neerleggen by de afwyzing, van een pleidooi als dit, door een blad, dat er slag van heeft, misbruik te maken van de ondichter- lyke vryheid, welke het voor zich opeischt. Dit blad had te melden, dat een vereeni ging, ter eere van een stadgenoot, die zich ook op maatschappelyk gebied had onder scheiden, een feestviering had op touw gezet en andere lichamen tot overleg uitgenoodigd, met het plan een commissie samen te stellen, waarin leden uit de verschillende groepen zouden zitting nemen. Deze mededeeling geschiedde (we verkorten) aldus: Een vereeniging had het initiatief ge nomen om dien op sociaal gebied vermaarden man te huldigen; andere corporatiön waren genood, opdat de geheele stad zou gerepresen teerd zyn. De feestcommissie zou zich leden assumeeren, en de alsdan volledig geconsti tueerde commissie zou aan bet werk gaan. Een ander, groot blad had onlangs, toen er sprake was van een wyziging in zc-ker stelsel van bevordering, de liefhebbery om geregeld van „een reorganisatie van de pro motie" te spreken. Is het wonder, dat Jan Van Ryswijck, te Dordt, ons, Noord-Nederlanders, hierover kapit telde? Iedereen kan hier de spekzwoordjes uit de kip plukken. En nu moge het „culinair" „lardeeren" smakeiyk zyn, het doorspekken van ons goede Hollandsch met fortuinzo9kertjos uit den vreemde kan voor don iatterkundigen disch gerust heelwat gematigd worden! Al te vet maakt walgelijk. In een particuliere correspondentie uit Transvaal, in Eet Vaderland geeft de schryver een schets van de toestanden daar, om ten slotte onze landgonooten aldus op te wekken „'t Is bepaald grappig om te zien, hoe men in Holland, op gezag van eenige in hun genre ongetwyfeld hoogst verdienstelijke mannen zoo zoetjesaan glad verkeerde denkbeelden omtrent Transvaal en den toe stand aldaar is gaan koesteren! Komt men nu in het land in quaestie, dat wij in het volste vertrouwen op hun door zicht uit het „point de vue" van onze kundige voorlichters hebben leeren beschouwen, aan, dan vallen ons plotseling de schellen van do oogen en zyn wy hoogst verbaasd, ja, geërgerd, een geheel anderen stand van zaken aan te treffen, volstrekt niet overeenkomende met dien, dien men ons had voorgespiegeld. Hoe is het ook mogelyk, dat de kalme, beredeneerde, knappe, maar aan routine en sleur gewende Hollander zich in Holland met zyn eeuwenou e instellingen en ge bruiken een voorstelling kan maken van zaken, en vluchtige toestanden, die, „pour les besoins de la cause" geboren, een kort, kwynend leven lyden en onverwachts net als de b.b. bankroetiers in Holland en elders met dó Noorder- of Zuiderzon verdwynen, zonder zelfs een spoor van hun kortstondig bestaan na te laten. Daarom, wordt wakker, gy, fiere Neder landers! De tyd veratrykt vóórdat gy het weet of er om denkt! Vergeet niet, dat de tydsn ernstig zyn, dat wellicht een crisis dreigt. Slaat de handen ineen, voordat het „te laat" is. Laat u niet verdringen of overvleugelen door oen ander, meer energiek volk, een volk, welks kranige leuze, evenals die der Transvalere, „Eendracht maakt macht" is. Nog is het tyd; nog is onze invloed, ofschoon aan het tanen, hier zeer groot. Nog zyn wij machtig. Maar grooter ook wordt met den dag de invloed en de macht van het Duitsche Ryk, want onder do Duitschers hier heerscht hetgeen, helaas! onder de Hollanders ontbreekt eenheid. Zult g(j, Nederlanders, u ook bier lydelyk laten verdringen door een volk, welks grootheid dagtoekont van gisteren, terwijl do uwe in de wereldgeschiedenis geboekstaafd is sinds eeuwen?" Wy lozen in een Brief uit de Hofstad aan de Arnhemsche Courant: Dezer dagen kwam my iu handen een stukje, eenige jaren geleden geknipt uit een courant, waarin ter beantwoording van de vraag: Wanneer krygt men een courant zonder drukfouten? elf voorwaarden van juistheid, ik mag nog wel zeggen: on feilbaarheid, waaraan schryver, zetter, correc tor en drukker motten beantwoorden, werdan opgegeven. Ik meen, dat het elftal tegenwoordig veilig tot een twaalftal kan vermeerderd worden, sedert de nieuwe zetmachines, de 1 i n o t y p e s, in gebruik zyn gekomen. De dagbladen, zoowel buiten- als bmnen- lanischo, dis met die machines gezet worden, zien er eenvoudig ontoonbaar uit wegens de drukfouten. En het is waarlijk niet te ver- wondtren, wanneer men bedenkt, en dat is geen gering bezwaar van deze machines, dat men nooit aan het eind van de correctie is. Alleen by volstrekte onfeilbaarheid van den zetter, een illusie, die meer en meer onbereik baar wordt naarmate de machinale bewerking haren zenuwspanneuden invloed doot gelden, is men veilig voor drukfouten, maar daar het werk bij de linotypes regel voor regel, nist letter voor letter, verricht wordt, bestaan er evenveel kansen als er letters, spaties of ktteiteekens in den regel gevonden worden, dat er, by het verbetoren van door den cor rector op het proefblad aangeduide fouten, weer nieuwe worden begaan. Het klinkt fraai, dat met zoo'n machine in oen korten tyd talloozo regels kunnen afgezet worden, maar door de toeneming van de fouten gaat weer een groot deel van het voordeel verloren. Nu weet iedereen, dat spoed en nauwkeurigheid twee uitersten zyn, die tegenover elkander staan, en waarvan het een het andore uit sluit. Alleen met een volmaakt, volstrekt on feilbaar zetter worden de grootste spoed te gelyk' met groote nauwkeurigheid verkregen, maar, zonder van iemand kwaad te willen spreken, durf ik zeggen, dat dit desideratum wel altoos oen desideratum zal blyvon. Het is trouwens de geest van onz n tyd: Spoed! spoed!! is de louze, 't komt er minder op aan, of dingen gedaan worden, als zo maar snel worden afgeroffeld. Dit streven ontmoet men letterlijk overal. Dezer dagen vernam ik nog een staaltje van spoedwerk, dat een vermakelyken indruk op my maikte. Een Haagsch heer liep, als zooveel anderen, gewapend met het bekende 6) Vooraan, by den doode, stend de commis saris, zin nog slapciigen secretaris de ver schillende punten voorzeggende, welke deze mot tergende langzaamheid opschreef. Paul herhaalde zyn geschiedenis en plaatste zich, met den rug tegen het deurkozyn, waar hy keek naar den opkomenden dag en naar de vermoeide gestalten om hem heen, terwyl een ijskoude tocht hem door merg en been drong, wat hy evenwel verkoos boven de verstik kende atmosfeer in het gebouw. Wat scheen hem deze ochtendstond thans verre van dien van den vorigen dag! Als in een luchtbeeld zag Paul de haven van Marseille weder, de blauwe zee, de gouden zon, zyn vroolyk vertrek, den aanvang van zyn reis. Dat alles was thans zoo ver weg, uitgewi3cht, van hem gescheiden door een oneindigheid van ellende on verdriet. Hy herinnerde zich niet, ooit zoo afgemat, zoo loom te zyn geweest ia al zyn ledenooit van te voren een plaats te hebben gezien, welke hem zoo tegenstond als de plek, waar hy zich op dat oogenblik bevond, ea hy gevoelde een onweer staanbaar verlangen om weg te gaan, in een andere omgeving te komeu, menschen te ontmoeten, die hem niet meer aan het tegen woordige tooneel herinnerden. „Hobt gy nog iets by uw verklaring te voegen?" vroeg de commissaris, toen hy zyn aanteekeningen voorgelezen had. „Niets." „Gy kunt geen enkele gissing maken aan gaande zyn identiteit?" „Neen." „Gij hebt geen onderzoek gedaan om u er van te vergewissen?" „Neen." „Doorzoekt de kleederen van den over ledene!" beval de politieman aan zyn onder geschikten. Paul verwyderde zich nog een paar schreden. Hy was volstrekt niet nieuwsgierig. Hoe minder hy wist van zyn ongelukkigen reis genoot, des te minder zou hy aan hem behoeven te denken, en het stuitte hem tegen de borst, nog langer gedwongen getuige te moeten zyn van hetgeen die mannen als de uitoefening van hun plicht beschouwden. Dezen schenen er volstrekt geen tegenzin in te gevoelen, ja, er zelfs een zeker vermaak in te scheppen. „Een mooie overjas 1" zeide er een, het bedoelde kleedingstuk betastende. „Zyn zakdoek is niet geteekend," merkte een ander op. „Hy zal zeker wel een kaartje of een brief met een adres by zich hebben," sprak de commissaris. By het woord „brief schrikte Paul op. Als een bliksemstraal schoot hem de herinnering voor den geest aan het hem toevertrouwde pand, aan bet pakje brieven, hetwelk de stervende hem uit zyn zak had doen nemen en waaraan hy niet meer had gedacht by de verschrikkelyke gebeurtenissen der laatste uren. Zyn eerste opwelling was, die brieven aan den commissaris te geven. Hy had de hand reeds in zyn borstzak gestoken, toen c-r hem iets inviel, hetwelk hem tegenhield. Sedert een uur had hy meer gelegenheid gebad kennis te makön met de mannen van het gerecht dan geheel zyn vorig leven. Wat zou men denken van deze late bekentenis na zyn antwoorden van straks? En welke onaangename gevolgtrekkingen kon een kwaad willige maken uit iets, hetwelk op zichzelf beschouwd toch zco doodeenvoudig was? En daarby, had men h9m niet een opdracht gegeven, waaraan hy beloofd had to voldoen? Ja, do overledene had hem gezegd: „Verberg ze goed. Geef ze alleen aï aan Frangoise!" Het waren brieveD, intieme brieven zeker, zonder waarde voor ieder ander dan voor haar, die ze geschreven had, en die geen onbescheiden blik mocht ontwyden. Hy had beloofd, zonder na te denken, hoe zou hy anders hebben kunnen handelen? En by moest zyn wcord houden. Hy mocht het hem toevei trouwde aan niemand afstaan dan aan haar, voor wie het bestemd was, aan Framjoise, van wie hy niet eens gelegen heid had gehad iets naders te vernemen, maar wier adres hy zeker in de brieven vinden zou. Nogal meer moeite en hoofdbreken in het vooruitzicht! Voor het oogenblik moest hy naderby komen en zich overtuigen, wat de mannen der politie gevonden hadden. Men bad eindelijk de hand gelegd op eenige visitekaartjes met den naam Jean De Lafougeraie"; op eon spoorwegkaartje Laroche Parys en op een poitefeuille met eenig geld en een paar brieven van manheer Choulin, rue de Bellechasse, een bekend notaris te Parys. Dezen zou men laten roepen, ten einde de noodige inlichtingen te verkrijgen, en bekwam De Rouverand eindeiyk verlof om zich te verwydoron. By den uitgang vond hy Jozef op hem wachten en het luchtte hem wat op, dat hy met dezen eens goed tegen den commissaris kon uitvaren. ZooJra hy thuis kwam, begonnen zyn ontstelde zenuwen wat te bedaren. Steeds was het hem een heerlyk genot geweest zyn prettige vrygezellenwoning in de avonue Friedland terug te zien, waar hy alles had vereenigd, wat zyn smaak en gemakzucht streelen kon. Zyn treurige indruk ken verflauwden allengs, terwyl hy zich wat verfrischto, en meenende, dat een paar uren rust hem goed zouden doen, zocht hy zijn bed op, waarop by in zoo langen tyd Diet geslapen had. Jozef had de gerdynen neer gelaten. Al spoedig was Paul in een diepen slaap verzonken. Doch al te veel aandoenin gen hadden dien dag zyn geest ontroerd. Hy droomde, hetgeen by anders nooit deed, en allerlei vreemde, verwarde voorstellingen ver ontrustten hem en maakten, dat hy op zyn legerstede heen en weer woelde on onver staanbare woorden sprak op half luiden toon. Daarna werd het croombeeld duidelyker, nam scherper begrensde vormen aan. Hy zag de tooneelen, welke by had bygewoond, en boorde nogmaals die stem van den stervende, welke zoo angstig geklonken had: „Verberg ze goedl Geef ze alleen af aan Frar^oise." En gelyk hy toen gedaan had, antwoordde hy ook nu: „Ja." Vervolgens bedacht hy, dat hy niet wist, wie die Framboise was, noch waar zy woondo, en dat maakte hem zóó ongerust, dat hy ontwaakte. Het was waar, hy wist niets, maar hy zou alles weten, wanneer hy wilde en het pakjv open maakte, hetwelk hem in bewaring was gegeven. Waarom had by dat nog niet ge daan on zich aldus gekweten van een ver plichting, die hy nu eenmaal op zich had genomen? Zy bevond zich misschien to Parys, die Fr^nc.oise! Om zich naar haar t03 te begeven bad de arme zieke wellicht dio laatste, noodlottige reis ODdernomen. Morgen, zoocira or tyd genoeg zou verstreken zyn, dat zy door anderen het treurige nieuws verno men kon hebben, zou hy by haar do opdracht vervullen, waarmede men hem belast had. En eensklaps gevoelde Paul, dat hy geen minuut rust meer zou hebben vóór by wist, wie zy was; vóór hy zich duideiyk rekenschap kon geven van hetgeen hy te doen had. Hy sprong uit zyu bod, opende op den tast een lade, waarin hy de brieven had gesloten, lichtte het gordijn wat op en onderzocht by net schynsel der zon het pakje, zorgvuldig in wit papier gewikkeld en bfjeen gehouden door een koordje en een lak, waarop etn wapen stond afgedrukt. Van buiten was er niets, hetwelk hem eenige aanwijzing kon geven, en niet zonder tegenzin verbrak hy bet zegel en maakte het koordje los. Zyn hart klopte ©enigszins onrustig. Wordt vervoljd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5