N#. 11612.
Zaterdag; X Jinuari.
A°. 1898
<§eze iCourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven,
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Zijn laatste wil.
PRIJS DEZER GOURAMÏi
Voor Leiden per 8 maanden, 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommere0.05.
PRIJS DER AD VERTENTIËN
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17}. Grootore
lettere naar plaatsruimte. - Voor bet uic&sseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Officieele Kennisgevingen.
Inkomstenbelasting 1697.
Burgemecstor en Welhoadora van Leidon brengen
in herinnering, dat met 81 Dcc. a. do vyfdo
tormijn vervalt van de Inkomatonbelaeting,
dienst-1897, en dat alzoo op den leien Januari lb98
do gcheelo aaEalag moet zijn voldaan.
Zjj noodigen mitsdien belanghebbe don nit, om, t?r
voorkoming vaa vcrvolginga! ostCD, tot de betaling
van hot verschuldigde ten kantore van den Gemeente
ontvanger over to gaaD.
Bargemeestor en Wethoaders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
24 Dec. 1897. E. KIST, Secretaris.
In Be Maasbode komt het volgende artikel,
getiteld Een woord aan schrijvers
en onderteekend J., voor:
„Volgens ambtelijke mededeelingen zullen de
in de Turksche havens binnenloopende schepen
een ligtyd van drie dagen moeten ondergaan,
terwijl verder by het voorkomen van verdachte
verschijnselen aan boord alle gemeenschap met
den vasten wal op de eerste aanzegging der
overheid moet w'orden geschorst."
Bovenstaand bericht zal den in het opschrift
vermelden personen wel van een zeer raadsel
achtig belang toeschenen?
De bedoeling is echter volstrekt niet, hen
op den inhoud er van als nieuwtje te wijzen;
het is louter denkbeeldig en werd alleen ge
kozen als staaltje van een dikwijls in de
dagbladpers voorkomende tijding.
Onduidelijk is het bericht als zoodanig niet,
niet waar? Maar waarom, als de Nederland-
sche dagbladpers iets dergelijks heeft te mel
den, gebeurt het dan meestal in den vol
genden vorm:
„Volgens een officieus communiqué zullen
de in Turksche havens aankomende schepen
een quarantaine van drie dagen moeten onder
gaan, terwyl verder by het voorkomen van
verdachte verschijnselen aan boord alle com
municatie met don vasten wal op de eerste
aanzegging der autoriteiten moet worden
geschorst."
Is het zoo duiuelyker? Neen. Is het zoo
mooier gesteld? Ook niet. 't Is alleen slechter
Hollandsch. En 'tis dwaas ook, omdat qua
rantaine een „veertigtal" dagen beteekent,
en „een driedaagscbe quarantaine" dus onzin
is. En tóch zal men gewoonlijk er de voor
keur aan geven, „het preferooren" pleegt
een ambtgenoot te zeggen dat bastaard-
mengelmoes te gebruiken.
Waarom?.... Ja, waarom?! Uit sleur
misschien bij dezen, uit zucht tot navolging
bij een ander, om met zijn halve kennis als
geleerdheid te pronken bij een derde; maar
by de meesteD, althans bij de meeste dag
bladschrijvers, omdat Z9 dagelijks zooveel
Fransch, Engelsch en Duitsch lezen, dat ze
geen tijd hebben om zich het Nederlandscb,
vooral zijn middel-Nedorlandschen grondslag,
op-ende-op eigen te maken, en het gemakke
lijker vinden maar de woorden neer te schrij
ven, die hun het eerst door het brein schieten.
Uiteraard zijn dat dus gewoonlijk bastaard
woorden, en men vraagt niet, of de woorden
keus mooi, zelfs niet of ze Hollandsch, ja
niet eens of ze begrijpelijk is. Er moet voor
een dagblad gewerkt wordeD, dat is vlug;
en men vergeet, dat het vlug èn goed
moet zijn.
O, ul8 zulke schrijvers eens-konden hooreD,
wat indruk hun werk maakt I De minnaar
onzer schoone en rijke taal trekt er wrevelig
do schouders over op on mompelt Bilderdijk's
„Bataven, kent uw taal!" na. De minder
ontwikkelde wordt er knorrig over en vraagt
grommig, waarvoor toch „die bor.stadhuis
woorden" dienen. Hesft de man ongelijk?
E.-n werkman vroeg schrijver dezes onlangs
verklaring van een bericht, dat hij uit een
dagblad had geknipt, en waarvan hij ongeveer
evenveel begreep als een koorzanger uit onze
dagen van Latijn. Het stukje was niet moeilijk
te verduidelijken; voor elk gebezigd bastaard
woord 6r waren er omstreeks drie op elk
tweetal regels was vlot, voor de hand weg,
het Noderlandsche woord te geven. „Wat
drommel, meneer", liep de man geërgerd uit,
„waarom schr^fc zoo'n krant, wat ze te zeggen
heeft, niet in haar moedertaal?" Voor de drie
laatste woordjes gebruikte hy een pittige, echt
Hollandsche samentrekking, die op schrift
minder voeglijk is weer te geven.
Wie zal dez9n ronden gast in 't ongelijk
stellen? Dr. Schaepman zegt, dat het volks
peil hooger staat dan de meesten meenen,
en dat men het volk gerust kernigen kost
ban geven. Maar dan moet men schrijven in
bevattelijke taal. Men vergeet te veel, dat
het volk een gezond verstand, doch weinig
8cboolsche ontwikkeling heeft, en zoo averechts
mogelijk discht men het meestal dingen op,
te laag bij den grond in wezen en te hoog-
vliegerig in vorm.
Op velen mist dit slechte voorgaan zijn ver
keerd volgen niet. 't Is ons nog nooit gebleken,
dat het woord „geldmiddelen" of „geldelyke
zaken" het begrip te vnag omschreef. Maar
men heeft den menschon zóó lang in leeiyke,
wansmakelijke uitdrukkingen over dergelijke
zaken ingelicht, dat men in arbeidersvereni
gingen vaak een met natuuriykon aanleg be
gaafd spreker woorden kan hooren bezigen
(m\jn vriend zegt, dat by hier debiteeren
zou schreven), als: „Mynheer de voorzitter,
naar myn meening laten de financiëelen van
onze vereeniging dit of dat niet toe."
Inderdaad waarom geen Nederlandsch ge
schreven
Men zal tegenwerpen, dat zulks niet altijd
en overal vol te houden is, dat men voor de
vele nieuwe uitvindingen en gewoonten van
onzen tijd het burgerrecht moet eerbiedigen,
dat ze zich verworvon hebben, enz.
't Is zeer juist, wat men hier zegt. Maar
niemand vraagt een zuivering der tale, zóó
volkomen „van vreemde smetten vry", dat
alle en alle bastaardwoorden moeten geweerd
worden. Voor „iDternationaal" byv. zou schry-
▼er dezes niet gaarne het school-Vlaamsche
„wederlandsch" noch voor „telefoon" het
Duitsche „verrespraker" zien ingevoerd, al
zou, goed beschouwd, dit laatste evenmin
bespotteiyk wezen als het gebruik van het
woord „verrekyker" voor „telescoop".
Het volk belast er zich desnoods zelf wel
mede, de „vélocipède" voor de „fiets" op te
ruimen, en de Beursbezoeker gaat liever „even
seinen" dan „even telegrafoeren". Maar de
„telegraaf" bestaat; by onze grootvaders heette
ze „telegraaph". Hoe lang zal de telephoon
het tegen de verstandiger schryfwijze „telefoon"
uithouden?
Maar wat zeer zeker te vermyden is en by
een weinig goeden wil gemakkelyk kan ver
meden worden, is het gebruik na te laten
van volstrekt („men" zou kunnen schryven:
absoluut) noodelooze vreemde woorden, van
woorden, waarvoor een gezonde Hollandsche
uitdrukking bestaat. Dat gaat in den aanvang
wel zoo grif niet, vooral niet als men jaren
en jaren gewend is aan het klakkeloos neer
pennen van allerlei vreemde woorden, steller
heeft er de persoonlyke ondervinding van
maar met vasten wil kan men zich van deze
hebbelykbeid ras beteren. Men geve zich do
moeite, wanneer men op het punt staat een
onhollandsch woord neer te schryven, even
na te denken of er geen vaderlandsche uit
drukking voor te vinden is; men teekene,
wanneer men vandaag of morgen een woord
ontmoet, dat u treft om zyn juistheid en
pittigheid, dat woord op, en men zal met
verbazing zien, hoe snel men zyn styi ver
betert.
Zyn sty], ja, want een vereischte voor
goeden styl is zeker niet op de laatste plaats
zuivere taal. In gedichten 't woord zegt
hitr, dunkt me, evenveel als „poëzie" zal
men, de jongere hervormers daargelaten, by na
nooit een vreemd woord aantreffen. In dien
hoogeren vorm van uitdrukking, dat gevoelt
een ieder, passen plat- en bastaardwoorden
nietze ontsieren, ze bederven het vers. Welnu,
is dit waar voor den gebonden styl, evenzeer
voor den ongebonden, waarin men nog bet
voordeel heeft, dat men by do keuze van een
ander woord althans niet rekeniDg behoeft te
houden met een bepaald aantal lettergrepen.
De reden moet altyd nog worden aange
toond, waarom het woord godgeleerdheid
minder bruikbaar zou zyn dan „theologie",
wysbegeerte niet zoo goed is als „philosophic",
een rechtsgeleerde zou achterstaan by een
„jurist", enz., enz.
Oader de plaatsen van taalbederf in dit
opzicht mogen gerust onze Eerste en Tweede
Kamer gerekend worden; en we gelooven, dat
de dagbladen wèl zouden doen, als ze in hun
verslagen althans het grootste deel dier onwel
luidendheden door smaakvoller zegswyzen ver
vingen. Misschien, dat de heeren, hun rede
voeringen nalezende, dan later zelf dit goede
voorbeeld gingen volgen.
Och, alles behoeft niet opeens, alles behoeft
niet te gelyk. Alleen zouden wy ons niet kun
nen neerleggen by de afwyzing, van een
pleidooi als dit, door een blad, dat er slag van
heeft, misbruik te maken van de ondichter-
lyke vryheid, welke het voor zich opeischt.
Dit blad had te melden, dat een vereeni
ging, ter eere van een stadgenoot, die zich
ook op maatschappelyk gebied had onder
scheiden, een feestviering had op touw gezet
en andere lichamen tot overleg uitgenoodigd,
met het plan een commissie samen te stellen,
waarin leden uit de verschillende groepen
zouden zitting nemen.
Deze mededeeling geschiedde (we verkorten)
aldus: Een vereeniging had het initiatief ge
nomen om dien op sociaal gebied vermaarden
man te huldigen; andere corporatiön waren
genood, opdat de geheele stad zou gerepresen
teerd zyn. De feestcommissie zou zich leden
assumeeren, en de alsdan volledig geconsti
tueerde commissie zou aan bet werk gaan.
Een ander, groot blad had onlangs, toen
er sprake was van een wyziging in zc-ker
stelsel van bevordering, de liefhebbery om
geregeld van „een reorganisatie van de pro
motie" te spreken.
Is het wonder, dat Jan Van Ryswijck, te
Dordt, ons, Noord-Nederlanders, hierover kapit
telde?
Iedereen kan hier de spekzwoordjes uit de
kip plukken.
En nu moge het „culinair" „lardeeren"
smakeiyk zyn, het doorspekken van ons goede
Hollandsch met fortuinzo9kertjos uit den
vreemde kan voor don iatterkundigen disch
gerust heelwat gematigd worden!
Al te vet maakt walgelijk.
In een particuliere correspondentie uit
Transvaal, in Eet Vaderland geeft de
schryver een schets van de toestanden daar,
om ten slotte onze landgonooten aldus op te
wekken
„'t Is bepaald grappig om te zien, hoe
men in Holland, op gezag van eenige in
hun genre ongetwyfeld hoogst verdienstelijke
mannen zoo zoetjesaan glad verkeerde
denkbeelden omtrent Transvaal en den toe
stand aldaar is gaan koesteren!
Komt men nu in het land in quaestie, dat
wij in het volste vertrouwen op hun door
zicht uit het „point de vue" van onze kundige
voorlichters hebben leeren beschouwen, aan,
dan vallen ons plotseling de schellen van do
oogen en zyn wy hoogst verbaasd, ja,
geërgerd, een geheel anderen stand van zaken
aan te treffen, volstrekt niet overeenkomende
met dien, dien men ons had voorgespiegeld.
Hoe is het ook mogelyk, dat de kalme,
beredeneerde, knappe, maar aan routine en
sleur gewende Hollander zich in Holland
met zyn eeuwenou e instellingen en ge
bruiken een voorstelling kan maken van
zaken, en vluchtige toestanden, die, „pour
les besoins de la cause" geboren, een kort,
kwynend leven lyden en onverwachts net
als de b.b. bankroetiers in Holland en elders
met dó Noorder- of Zuiderzon verdwynen,
zonder zelfs een spoor van hun kortstondig
bestaan na te laten.
Daarom, wordt wakker, gy, fiere Neder
landers! De tyd veratrykt vóórdat gy het
weet of er om denkt! Vergeet niet, dat de
tydsn ernstig zyn, dat wellicht een crisis
dreigt. Slaat de handen ineen, voordat het
„te laat" is. Laat u niet verdringen of
overvleugelen door oen ander, meer energiek
volk, een volk, welks kranige leuze, evenals
die der Transvalere, „Eendracht maakt macht"
is. Nog is het tyd; nog is onze invloed,
ofschoon aan het tanen, hier zeer groot.
Nog zyn wij machtig. Maar grooter ook wordt
met den dag de invloed en de macht van
het Duitsche Ryk, want onder do Duitschers
hier heerscht hetgeen, helaas! onder de
Hollanders ontbreekt eenheid.
Zult g(j, Nederlanders, u ook bier lydelyk
laten verdringen door een volk, welks grootheid
dagtoekont van gisteren, terwijl do uwe in
de wereldgeschiedenis geboekstaafd is sinds
eeuwen?"
Wy lozen in een Brief uit de Hofstad aan
de Arnhemsche Courant:
Dezer dagen kwam my iu handen een stukje,
eenige jaren geleden geknipt uit een courant,
waarin ter beantwoording van de vraag:
Wanneer krygt men een courant
zonder drukfouten? elf voorwaarden
van juistheid, ik mag nog wel zeggen: on
feilbaarheid, waaraan schryver, zetter, correc
tor en drukker motten beantwoorden, werdan
opgegeven. Ik meen, dat het elftal tegenwoordig
veilig tot een twaalftal kan vermeerderd
worden, sedert de nieuwe zetmachines,
de 1 i n o t y p e s, in gebruik zyn gekomen.
De dagbladen, zoowel buiten- als bmnen-
lanischo, dis met die machines gezet worden,
zien er eenvoudig ontoonbaar uit wegens de
drukfouten. En het is waarlijk niet te ver-
wondtren, wanneer men bedenkt, en dat is
geen gering bezwaar van deze machines, dat
men nooit aan het eind van de correctie is.
Alleen by volstrekte onfeilbaarheid van den
zetter, een illusie, die meer en meer onbereik
baar wordt naarmate de machinale bewerking
haren zenuwspanneuden invloed doot gelden,
is men veilig voor drukfouten, maar daar het
werk bij de linotypes regel voor regel,
nist letter voor letter, verricht wordt, bestaan
er evenveel kansen als er letters, spaties of
ktteiteekens in den regel gevonden worden,
dat er, by het verbetoren van door den cor
rector op het proefblad aangeduide fouten,
weer nieuwe worden begaan. Het klinkt fraai,
dat met zoo'n machine in oen korten tyd
talloozo regels kunnen afgezet worden, maar
door de toeneming van de fouten gaat weer
een groot deel van het voordeel verloren. Nu
weet iedereen, dat spoed en nauwkeurigheid
twee uitersten zyn, die tegenover elkander
staan, en waarvan het een het andore uit
sluit. Alleen met een volmaakt, volstrekt on
feilbaar zetter worden de grootste spoed te gelyk'
met groote nauwkeurigheid verkregen, maar,
zonder van iemand kwaad te willen spreken,
durf ik zeggen, dat dit desideratum wel
altoos oen desideratum zal blyvon. Het is
trouwens de geest van onz n tyd: Spoed!
spoed!! is de louze, 't komt er minder op
aan, of dingen gedaan worden, als zo maar
snel worden afgeroffeld. Dit streven ontmoet
men letterlijk overal.
Dezer dagen vernam ik nog een staaltje
van spoedwerk, dat een vermakelyken indruk
op my maikte. Een Haagsch heer liep, als
zooveel anderen, gewapend met het bekende
6)
Vooraan, by den doode, stend de commis
saris, zin nog slapciigen secretaris de ver
schillende punten voorzeggende, welke deze
mot tergende langzaamheid opschreef. Paul
herhaalde zyn geschiedenis en plaatste zich,
met den rug tegen het deurkozyn, waar hy
keek naar den opkomenden dag en naar de
vermoeide gestalten om hem heen, terwyl een
ijskoude tocht hem door merg en been drong,
wat hy evenwel verkoos boven de verstik
kende atmosfeer in het gebouw.
Wat scheen hem deze ochtendstond thans
verre van dien van den vorigen dag! Als in
een luchtbeeld zag Paul de haven van Marseille
weder, de blauwe zee, de gouden zon, zyn
vroolyk vertrek, den aanvang van zyn reis.
Dat alles was thans zoo ver weg, uitgewi3cht,
van hem gescheiden door een oneindigheid
van ellende on verdriet. Hy herinnerde zich
niet, ooit zoo afgemat, zoo loom te zyn
geweest ia al zyn ledenooit van te voren
een plaats te hebben gezien, welke hem zoo
tegenstond als de plek, waar hy zich op dat
oogenblik bevond, ea hy gevoelde een onweer
staanbaar verlangen om weg te gaan, in een
andere omgeving te komeu, menschen te
ontmoeten, die hem niet meer aan het tegen
woordige tooneel herinnerden.
„Hobt gy nog iets by uw verklaring te
voegen?" vroeg de commissaris, toen hy zyn
aanteekeningen voorgelezen had.
„Niets."
„Gy kunt geen enkele gissing maken aan
gaande zyn identiteit?"
„Neen."
„Gij hebt geen onderzoek gedaan om u er
van te vergewissen?"
„Neen."
„Doorzoekt de kleederen van den over
ledene!" beval de politieman aan zyn onder
geschikten.
Paul verwyderde zich nog een paar schreden.
Hy was volstrekt niet nieuwsgierig. Hoe
minder hy wist van zyn ongelukkigen reis
genoot, des te minder zou hy aan hem
behoeven te denken, en het stuitte hem tegen
de borst, nog langer gedwongen getuige te
moeten zyn van hetgeen die mannen als de
uitoefening van hun plicht beschouwden.
Dezen schenen er volstrekt geen tegenzin in
te gevoelen, ja, er zelfs een zeker vermaak
in te scheppen.
„Een mooie overjas 1" zeide er een, het
bedoelde kleedingstuk betastende.
„Zyn zakdoek is niet geteekend," merkte
een ander op.
„Hy zal zeker wel een kaartje of een brief
met een adres by zich hebben," sprak de
commissaris.
By het woord „brief schrikte Paul op. Als
een bliksemstraal schoot hem de herinnering
voor den geest aan het hem toevertrouwde
pand, aan bet pakje brieven, hetwelk de
stervende hem uit zyn zak had doen nemen
en waaraan hy niet meer had gedacht by de
verschrikkelyke gebeurtenissen der laatste
uren. Zyn eerste opwelling was, die brieven
aan den commissaris te geven. Hy had de
hand reeds in zyn borstzak gestoken, toen c-r
hem iets inviel, hetwelk hem tegenhield.
Sedert een uur had hy meer gelegenheid
gebad kennis te makön met de mannen van
het gerecht dan geheel zyn vorig leven. Wat
zou men denken van deze late bekentenis
na zyn antwoorden van straks? En welke
onaangename gevolgtrekkingen kon een kwaad
willige maken uit iets, hetwelk op zichzelf
beschouwd toch zco doodeenvoudig was?
En daarby, had men h9m niet een opdracht
gegeven, waaraan hy beloofd had to voldoen?
Ja, do overledene had hem gezegd: „Verberg
ze goed. Geef ze alleen aï aan Frangoise!"
Het waren brieveD, intieme brieven zeker,
zonder waarde voor ieder ander dan voor
haar, die ze geschreven had, en die geen
onbescheiden blik mocht ontwyden.
Hy had beloofd, zonder na te denken,
hoe zou hy anders hebben kunnen handelen?
En by moest zyn wcord houden. Hy mocht
het hem toevei trouwde aan niemand afstaan
dan aan haar, voor wie het bestemd was,
aan Framjoise, van wie hy niet eens gelegen
heid had gehad iets naders te vernemen,
maar wier adres hy zeker in de brieven vinden
zou. Nogal meer moeite en hoofdbreken in
het vooruitzicht!
Voor het oogenblik moest hy naderby komen
en zich overtuigen, wat de mannen der politie
gevonden hadden. Men bad eindelijk de hand
gelegd op eenige visitekaartjes met den naam
Jean De Lafougeraie"; op eon spoorwegkaartje
Laroche Parys en op een poitefeuille met
eenig geld en een paar brieven van manheer
Choulin, rue de Bellechasse, een bekend notaris
te Parys. Dezen zou men laten roepen, ten
einde de noodige inlichtingen te verkrijgen,
en bekwam De Rouverand eindeiyk verlof om
zich te verwydoron. By den uitgang vond hy
Jozef op hem wachten en het luchtte hem
wat op, dat hy met dezen eens goed tegen
den commissaris kon uitvaren. ZooJra hy thuis
kwam, begonnen zyn ontstelde zenuwen wat
te bedaren. Steeds was het hem een heerlyk
genot geweest zyn prettige vrygezellenwoning
in de avonue Friedland terug te zien, waar
hy alles had vereenigd, wat zyn smaak en
gemakzucht streelen kon. Zyn treurige indruk
ken verflauwden allengs, terwyl hy zich wat
verfrischto, en meenende, dat een paar uren
rust hem goed zouden doen, zocht hy zijn
bed op, waarop by in zoo langen tyd Diet
geslapen had. Jozef had de gerdynen neer
gelaten. Al spoedig was Paul in een diepen
slaap verzonken. Doch al te veel aandoenin
gen hadden dien dag zyn geest ontroerd. Hy
droomde, hetgeen by anders nooit deed, en
allerlei vreemde, verwarde voorstellingen ver
ontrustten hem en maakten, dat hy op zyn
legerstede heen en weer woelde on onver
staanbare woorden sprak op half luiden toon.
Daarna werd het croombeeld duidelyker, nam
scherper begrensde vormen aan. Hy zag de
tooneelen, welke by had bygewoond, en boorde
nogmaals die stem van den stervende, welke
zoo angstig geklonken had:
„Verberg ze goedl Geef ze alleen af aan
Frar^oise."
En gelyk hy toen gedaan had, antwoordde
hy ook nu: „Ja."
Vervolgens bedacht hy, dat hy niet wist,
wie die Framboise was, noch waar zy woondo,
en dat maakte hem zóó ongerust, dat hy
ontwaakte.
Het was waar, hy wist niets, maar hy zou
alles weten, wanneer hy wilde en het pakjv
open maakte, hetwelk hem in bewaring was
gegeven. Waarom had by dat nog niet ge
daan on zich aldus gekweten van een ver
plichting, die hy nu eenmaal op zich had
genomen? Zy bevond zich misschien to Parys,
die Fr^nc.oise! Om zich naar haar t03 te
begeven bad de arme zieke wellicht dio
laatste, noodlottige reis ODdernomen. Morgen,
zoocira or tyd genoeg zou verstreken zyn, dat
zy door anderen het treurige nieuws verno
men kon hebben, zou hy by haar do opdracht
vervullen, waarmede men hem belast had.
En eensklaps gevoelde Paul, dat hy geen
minuut rust meer zou hebben vóór by wist,
wie zy was; vóór hy zich duideiyk rekenschap
kon geven van hetgeen hy te doen had. Hy
sprong uit zyu bod, opende op den tast een
lade, waarin hy de brieven had gesloten,
lichtte het gordijn wat op en onderzocht by
net schynsel der zon het pakje, zorgvuldig
in wit papier gewikkeld en bfjeen gehouden
door een koordje en een lak, waarop etn
wapen stond afgedrukt. Van buiten was er
niets, hetwelk hem eenige aanwijzing kon
geven, en niet zonder tegenzin verbrak hy
bet zegel en maakte het koordje los. Zyn
hart klopte ©enigszins onrustig.
Wordt vervoljd.)