N°. 11605
Donderdag 33 December.
A0. 1837
jouraat wordt dagelijksmet uitsondering
Van. (Zon- én feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Hos Fred aan esn vrouw kwam.
LEIDSCH
PEUS DEZEB COUBAUTi
Vaor Leiden per 8 maanden. m-f f.fl),
Pranco per postÏ.40.
Aftonderlijke No mm era 0.05.
'PaUS DEB ADVEBTKNTPfiOT:
Van X—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17|. GrootoM
letters naar plaatsruimte. VtiOf bet incasseeren buiten da stad
'Wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
De eerwaarde heer J. H. "Wijnen schreef
in De Maasbode een hoofdartikel over de dis
cussie, welke in de Tweede Kamer gevoerd
is naar aanleiding van art. 136 B. W. en art.
449 W. v. S.
Zooals men zich herinneren zal, heeft de
Minister verklaard, dat hy niet ongenegen is
eenigermate aan de bezwaren te gemoet te
komen en wil by meerdere vrijheid geven,
namelijk in doodsgevaar de kerke
lijke inzogoning vrijlaten en de vorde
ring van het o f f i c i e 1 e document der
burgerlijke formaliteit afschaffen.
De beide bovengenoemde artikelen wil hij
echter niet laten vervallen.
De heer Wjjnen is hiermee tevreden, maar
niet voldaaD. Ik begrijp niet, zeide de Minister
o. a., dat men er zooveel bezwaar tegen heeft,
dat het burgerlijk huwelijk voorafgaat, zoo
lang het stelsel van dit buwelyk bestaat.
De eorw, schrijver teekent hierop het vol
gende aan:
„Naar het schijnt, zijn aan Zijn Excellentie
de talrijke gevallen, welke dagelijks voorko
men, en waarbij onze wetgeving op dit punt
een schandelijken gewetensdwang uit
oefent, niet bekend. Menigmaal toch gebeurt
i het, öatf om een of andero reden, het burger
lijk contract niet kan gesloten worden
althans niet in de eerste jaren of maanden.
Intus8chen is er dringende noodzakelijkheid
om te trouwen, en de verloofden zouden nu
gaarne zich met God en hun geweten in
orde stellen, doch de burgerlijke wet verbiedt
het hun.
Wy zouden een groot aantal dergelijke ge
vallen kunnen aanhalen, doch bepalen ons
tot een paar, ons van nabij bekend.
Een Maastrichtsch meisje huwdo to 'Ant
werpen met een matroos. Deze vond zijn dood
op zes, op do kusten van Jersey, waar het
schip, waarop hij diende, met man en muis
verging. Zij kwam naar haar geboortestad
terug en wilde weer trouwen. Doch op het
stadhuis werd zij geweigerd, omdat zij geen
bewijs van den burgerlijken stand
had van het overlijden des eersten mans. Zy
had wel een verklaring van den eigenaar van
het schip en van don Belgischen consul van
Jersey doch die waren niet voldoende.
Ofschoon nu noodzakelijkheid van trou
wen bestond, zou zy echter volgens de wet
tien jaren hebben moeten wachten. En dan?
Waarschijnlijk al dien tyd in concubinaat
geleefd hebben. Toevallig echter was de aan
staande man Protestant, zoodat geen
plechtigheden plaats haddeD. Zij trouw
den dus voor den geestelijke en tien jaren
later voor de wet.
In Yenloo woonde een Pruis, die werkelijk
Jzyn diensttijd volbracht had. (Dikwijls komt
het voor, dat zy hun vaderland verlaten vóór
de jaren der dienstplichtigheid en kunnen
alzoo hier nooit trouwen). Hy vroeg zjjn
vrijstelling aan den betrokken burgemeester.
Doch deze weigerde beslist die te sturen, do
persoon moest ze zelf komen halen. Dat durfde
de man echter niet, dewijl hij met den burge
meester op slechten voet stond en nog een
half jaar gevangenis op zijn rekening had.
De Dood dwong om te trouwen, en toch, oerst
na ongeveer een jaar kwamen de stukken aaD.
De diplomatie had er zich zelfs mee moeten
bemoeien.
Een andor geval doet zich thans voor in de
gemeente mijner inwoning. Een Belgische
familie is hier komen wonen, doch heeft zich
niet laten naturaliseeren. De oudste zoon is
in Belgiö geboren, doch op jeugdigen leeftijd
van daar vertrokken. Hier in Nederland is
hij niet dienstplichtig, omdat hij Belg is; in
België wordt hij niet opgeroepen, omdat hy
sedert tien jaar daar vertrokken is.
Eq toch, de burgerlijke stand vordert een
bewijs van dienstplichtvervulling of van vrij
stelling. Kon hy nu ten minste kerkelijk trou
wen, dan kon hy later zien, of voor dit geval
geen dispensatie mogelijk is, ofwel wachten
tot zyn 408te jaar, als geen bewijs meer gevor
derd wordt, en dan het burgerlijk contract
aangaan en de kinderen laten wettigen.
Dergelijke gevallen doen zich aanhoudend
voor. Is het dan niet wenschelijk, ja nood
zakelijk, in het belang der gewetensvrijheid
en der openbare zedelykheid, dat het kerkeiyk
huwelijk vrygelaten worde? De bepaling, dat
de burgerlyke rechten alleen aan hen ver
leend worden, die het burgerlyk huwelijk
aangaan, kan daarnaast gerust bestaan bly ven."
De hoer Wynen besluit zyn artikel als volgt:
„Wy hopen, dat Z.Exc. de minister van jus
titie, die zich in deze quaestie reels bereid
willig gstoond heeft, het standpunt der ge
wetensvrijheid nog breeder zal opvatten.
Wij twijfelen niet, of onze afgevaardigden
zullen een wetswyziging voorstellen, waarby
de eorbied voor de wet en haar toepassing
zal bewaard biyven, en tevens de vrye uit
oefening eener godsdienstige handeling en de
vrijheid des gewetons gowaarborgd worden.
Zóó dan moge ons vrijheidlievend volk
bevrijd worden van een knollenden band, die
reeds zooveel zedelijke onheilen heeft voort
gebracht.
De Standaard schryft onder het hoofd
„Zwak":
De vraag, met het oog op ons Kabinet
door den Belgischen advocaat Yan den
Bossche gedaanCo cabinet sera-t-i 1
viablo? d. i. „Bezit dit Kabinet levens
vatbaarheid?" wordt nu reeds door het hoofd
orgaan der Belgischo Liberalen in dien zin
beantwoord, dat een ineenzakking van het
Kabinet voor de deur staat.
Wy achten deze profetie voorbarig, en
zouden het zelfs betreuren, zoo ze in ver
vulling ging.
Do anti-rovolulionnaire party beeft dan
ook getracht het Kabinet te steiken door
zyn besef van homogeneïteit te prikkelen,
telkens de quaestie der beginselen aan de
orde te stellen en byna allo voorstellen der
Regeering aan te nemen.
Maar toch, te ontkennen valt het niet:
sterk staat het Kabinet aller
minst; en wat de tegenwoordige Minister
van Buitenlandsche Zaken nog in Mei schreef
over een Kabinet, dat zyn leven geen
oogenblik zeker is, begint nu reeds,
zy het ook op zekeren afstand, toepasseiyk
te worden op het Kabinet, waar hy zelf inzit.
Hot ministerie had sterk kunnen staan,
zoo het cordaat-weg zich als Kabinet van
fusie had aangediend, steunende op do Conser
vatief Liberalen, de Yooruitstrevende Libe
ralen en Radicalen; saam 53 stommeD.
Daarmee ware te regoeron geweest, natuur
lijk slechts voor een beperkte taak, maar
dan toch voor een taak van liberale
concentratie n.
Thans echter vaart het Kabinet op avon
tuur.
Het zoekt ge^n meerderheid.
Het wil op geen enkele party steunen,
het wil zweven over alle partyen, en een
soort van nationaal model-Kabinet zyn.
Een dier optimistische proefnemingen, die
met alle constitutioneel begrip den spot
dryven, en waaraan geen doorkneed staats
man zich ooit zou hebben gewaagd.
Dat de heer Pierson zich hieraan waagde,
is dan ook alleen uit zyn blijmoedig opti
misme te verklaren.
Stormtuig neemt een optimist van zyn
onverbeterlyk genre niet aan boord.
Het moet mooi weer biyven.
Nog een8 R. en I. De „intelligente
koppen" komen or tegen op, dat we in ver
band met de slechte positie der Perstri
bune in de Kamer, twijfelden aan de onover-
treffelijke juistheid van hun gehoor.
Ze wentelen de booze R van zicb af, en
verklaren die op rekening te stellen van
den slordigen zotter en nog slordiger cor
rector.
Arme correctoren van Telegraaf en Stan
daard l
Zullen ook zy nu weer op hun beurt
komen protesteeren, en zal men ten slotte
de reeds weggeworpen kopij moeten opra
kelen om het geding te beslechten?
Ons dunkt, het is nu genoeg; en stelliger
is het in aller belang, dat de aandacht van
het gebrekkige der Perstribune niet worde
afgeleid.
Op dit punt concentreeren we ons dan ook,
en hopen er nader, en dan breedvoeriger, op
terug te komen, zegt De Standaard.
De Nieuwe Arnhemsche Courant bevat een
artikel van den heer Pyttersen, haar aan
staanden hoofdredacteur, waarin deze de hou
ding bespreekt van de g r o e p-K e r d y k
tegenover de Regeering, en waarvan by
biykbaar niet veel goeds verwacht.
Wat ia den tegenwoordigen toestand te
meer bedonkelyk is, zegt de hoer P., i8 de
bestaande onzekerheid omtrent de houding,
door de Regeering sen te nemen in zake het
kiesrecht-vraagstuk. De wyze, waarop
de premier zich uitliet, gaf, ook waar hy van
geen gezindheid deed blijken om met de voor
standers van herziening mee te gaan, toch
voet a3n do meening, dat de Regeeriüg zich
niet al te sterk zou verzet'.en. Do minister
van binnenlandsche zaken wakkerde deze
meening nog een weinig aaD, toen hy zeide:
„Wy hebben ons niet alleen niet verklaard
tegen een technische herziening, wy hebben
er zelfs bygevoegd, dat het woord technisch
niet te beperkt moest opgevat worden." En
toen de heer Kuyper vroeg of daaronder ook
moost worden verstaan een betere omschry ving
van onderstand en een wijziging der tabel
van loonen en huren, maakte hy er zich van
af door te antwoorden, dat het beter was zich
thans niet nader te verklaren.
Toch ware een besliste houding gewcnscht
geweest. Na een pertinente verklaring der
Regeering, dat van haar geen voorstellen
waren te verwachten in den geest van de
voorstanders van uitbreiding; na een besliste
afwyzing van allen voorwaardelyk in uitzicht
gestelden steun, zouden de leiders der be
weging, die noch in het land, noch in de
Kamer een meerderheid vinden, zich wel
tienmaal bedenken vóór zy alles op het spel
zetten voor de verwezeniyking hunner denk
beelden.
Thans daarentegen dringt de kiesrecht bacil
weder gaandeweg door in ods politiek orga
nisme, en daarmede bet gevoel van onzeker
heid omtrent hetgeen de naaste toekomst zal
brengen; de dosorgamsati9 van wat vereende
kracht zou kunnen ontwikkelen, het kunst
matig bijeenvoegen van wat uit der aard ge
scheiden behoort.
De stemming van 11 December jl. is daar
van een bewys. Wat bovenal te vreezen is:
de eenheid van het ministerie dreigt daardoor
verloren te gaan; de een zal steun zoeken
by deze, de andere by gene groep, en tegen
over de onzekere kans eoner uitbreiding van
het kiesrecht, die ten slotte toch de uiterste
voorstanders niet bevredigt, staat dan weldra
de zekerheid, dat het met zooveel vorlrouwen
begroet kabinet machteloos zal blijken de ge
koesterde verwachtingen te verwezenlijken^
en uiteen zal vallen.
De Regeering behoort zich duidelijk uit te
spreken, vóór het te laat is, vóór het voor
postengevecht ontaardt in een stryd ovor de
goheele linie.
De volgende dichterlijke ontboezeming geeft
De Standaard een plaats in de rubriek „Tnge-
zondon Stukken":
Desespercert nietl
(Een noord aan collega's van hel heden en
in de toekomst).
Wie zal in dezen bangen tyd
Yan 't concurrentie-woén,
(Zoo vraagt de Christen zich wel af)
Gelukkig zaken doen?
Wie in zyn winkel wolvaart zien?
Zien tieren zyn bedryf?....
Yergun my, dat ik, slechts als pro9f,
Hior 't antwoord nederschryf:
Niet hy, zoo dacht my, die begint
In 't eerste huis het best,
En denkt: „Als ik maar oop'neD kan,
Dan volgt vanzelf de rest!
Als ik maar heb een winkelpui
Met ramen, hoog c-n breed,
En zoo mijn waren toonon kan
Dan ben ik al gereed I"
Niet hy, die 't knecht-zijn (voor zyn vak
Den leertyö) niet verstond,
En achteloos voorby liet gaan
Den tyd, waarin de grond
Gelegd dient voor een ruimer blik
Op 't groote arbeidsveld,
Dat door een God, Die altijd werkt,
Aan scheps'len is besteld.
Niet hy, die in zyn jong'lingstyd
Te kort schoot in zyn plicht,
En nu, van wie hem dient, slechts eischt
Werk, nooit door hem verricht,
Omdat hy, burgerzoon, toen dacht:
„Dat is geen werk voor my!
Al haat ik dat met heöl mijn hart,
'tKomt toch wel in de ryi"
Niet hy, die van geen handel weet
Noch koopmanstact verstaat;
Als vrucht van onervarenheid
Op and'ren zich verlaat!
Niet hy, die stug zyn klanten helpt,
Hooghartig, onbeleefd;
Door wookerwinsten of bedrog
Niet ieder 't zjjno geeft.
Niet bij!Maar, zoo het God be'ieft,
Een man van wyzen raad;
Die eerst een goade standplaats kiest,
Vóórdat by wiok'len gaat!
Die zoekt e'n plek van druk vorkeer;
Di9 lokt door waar en prijs!
Die noodigt vrienden tot bezoek
Op aangename wjjs!
Maar hy die't oog naar Boven richt;
Do3 Heeren hulp slechts wacht;
Die in 't heui toegelegd bedryf
Da naarstigheid betracht 1
Dia kloek en lier, ja, onversaagd,
Zyn nieuwe zaak begint
H'y is T, cie met een laai geduld
Elk o gerief verwint!
Maar hy, die oeriyk is en net,
Zyn waren niet vervalscht!
Zich van bedriegen verre houdt!
Of doet hvj niet het malst,
Die, om wat meerder winst misschien,
De qualitfit verlaagt
Wis, wie de fopperij ontdekt
D'artikelen niet meer vraagt.
Maar hij! Die kundig is in al
Wat tot zyn vak behoort,
Dryft, moed gepaard aan energie,
Zyn zaken vlytig voort.
Hy zal met kennis, ia 't voorheën
Vergaiird, nu winste doen!
Verdient met eere 't daaglyksch brood,
Ook om zyn kroo3t te voèn!
En daarom, Christ'nen, niöt vervaard,
Al is de tyd soms bang!
Wie voor zyn taak is aangegord
Verduurt den kamp nog lang!
En schoon dan „Eigen Hulp" zich scherpt;
Onz' onderdrukking voedt,
Wy bilden 't saam den Heere af:
„Dat Hy onz' stand behoed' l"
Dec. 1897. Een Winkelier.
i
„Doe geen moeite, juffrouw Lucia!" zeide
Staunton koel. „Op de „Pilot" gehoorzaamt
men mij allosn."
Op het water dansten eenigo visschors-
booten, in de nabijheid vertoonde zich de
rookzuil van een stoomboot. Lucie was naar
de verschansing gesneld; waanzinnig vau
angst verscheurde zy haar voile en wonkte
met de stukkon, onafgebroken schreeuwend,
dat men haar te hulp moest komen.
Doch ha3r klanken stierven op de water
vlakte weg. Met een wilden kreet wilde zy
zich over de verschansing in het water werpen,
masr op hetzelfde oogenblik hadden twee
matrozen haar gegrepen. Bewusteloos zonk
zy neer.
Toen zij weer tot zichzelve kwam, vond
zy zich in de dameskajuit op den divan
liggen, terwyi de kleine dienstbode Jeannette
druk bozig was haar voorhoofd met wel
riekend water te wrijven. Maar het ontwaken
was voor haar het begin van nieuwe ver
schrikkingen. De „Pilot" was in do open zee
gekomener was een onweer uitgebroken.
Hoe goed het schip ook in het water lag,
Lucie leed verscbrikkelyk van de zeeziekte.
Twee dagen en twee nachten bracht zy
op dio wijze in een akeligen toestand door,
alleen verpleegd door de kleine Jeannette,
die haar gooi verzorgde. Staunton verscheen
gedurende die twee dagen niet in de kajuit,
maar by vroeg olk uur, hoe zij het maakte.
D n derden dag na het verlaten der haven
was de zee weer rustig. Lucie was hersteld,
maar nu wa3 het bewustzyn van haar ge
vangenschap weer levendig geworden, en met
onuitsprekelyken engst dacht zy er aan, wat
Staunton met haar beginnen wilde. Zy ver
zocht Jeannette den Amerikaan mede te
deolen, dat zjj hom wenschte te spreken.
Onmiddellijk daarna zag zij zyn slanke ge
stalte met het energieke gezicht, dat haar
hatelyker dan ooit toescheen, weer voor zich.
Zy bedwong haar afkeer en haar woede;
zy bad ingezien, dat zy, een zwak, machteloos
wezen, met bedreigingen en vorwcnschingon
niets vermocht te bereiken. Zij wilde trachten
zijn hart te vermurwen, door hem de smart
van haar ouden vader te schilderen. Maar
Staunton schudde op haar smeekende en
hartstochtelyke ontboezemingen het hoofd.
„Juffrouw Lucie," zeide by, „ik beantwoord
uw smeekiögen met de myne. "Word myn
vrouw; ik beloof u, dat het u nimmer zal
herouwen en uw vader zal uw besluit eens
nog pryzen."
Daarby bleef hy, totdat Lucie haar zolf-
beheorsching verloor of, zooals zy besefte,
haar waardigheid herkreeg.
„Ga hoen gij zyt een schurk, dien ik tot
in den dood haat!" riep zy. „Ik zal nimmer
de uwe worden, hoort gy; ik zweer u, dat ik
eerder zal sterven."
Zóó scherp en verachtelijk was de toon
harer stem, dat de Amerikaan verbleekte.
Maar hij herstelde zich onmiddellijk.
„Dan zweer ik 'u, juffrouw Lucie," ant
woordde liy, terwyl zyn stem van ernst trilde,
„dat ikzelf zi»l sterven op den dag, waarop
ik u loslaat, zonder dat gy myn vrouw
geworden zijt. Eén van on3 beiden zal zijn
eed breken. Rek.n er op, juffrouw, dat ik het
niet zal wezen."
Diarmedo boog h'j en ging. Gebroken en
snikkend zonk Lucie iu de kussens van don
öivjn. Zy wist en gevoelde nu, dat hy nimmer
zou toegeven. Maar er moest ;o:h een middel
zijn, om aan deze gevangenschap te ontko
men, zonder zich te schikken naar de wen-
schen van den ellendelingEr was ten slotte
nog een gerachtigheid, die hem ook op zee
achterhalen kon. Yóor alle dingen was het
noodzakelijk haar vader don stand van zaken
mee te deelen.
Staunton had haar laten zeggen, dat zy zich
overal op het jacht vrijelyk bowegon kon. Zy
koesterde de hoop een voorbijvarend schip
een tijding te kunnen meegeven, en zoo ver
scheen zij den vierden dag met Jeannette op
het dek. Stom, met een yzig gezicht, stapte
zy over de planken, terwyl zij scherp bespied
en bewaakt werd. Staunton stond op do com
mandobrug; by stuurde het schip en groette
zóó hoffelijk, alsof de „Pilot" een passa
giersboot en zyzelve een passagier eerste
klasse ware.
Yan zyn groet nam zy geen nota. Toen zy
zich omkeerde, zag zy, dat men achter haar
onmiddellijk een zitplaats van tapyten met een
linnen dak als beschutting tegen de zon ge
maakt had. Een oogenblik aarzelde zy, toen
nam zy plaatszy kon onmogelijk uren lang
staan, wat zy voor haar doel had moeten
doen.
Zy zat met koud, somber gezicht op de
zee te staren, zonder dat haar hoop verwe
zenlijkt werd. Wel kwam een groot zeil of
de rookzuil eener stoomboot in 't zicht, maar
telkens bield de „PÜot" haar koers zóó, dat
tusschen haar eu hec andere vaartuig een
groote afstand bleef, dien haar zwakke stom
nooit had kunnen beroepen.
Uren lang bloef zy zoo zitten, tot de avond
kwam. Dan ging zy naar beneden. Weer
groette Staunton, dio eveneens zjjn plaats
niet verlaten had, op dezelfde hoffelyke wyze,
en weer verwaardigde zy hem met geen blik.
Zoo ging het byna een week voort. Toen
kwam er weer storm. Lucie kon niet slapen
en hoorde het gedruisch van stampende voet
stappen, de luide klanken eener commando
stem zyn stem. Zij wenschte een oogen
blik, dat hot schip mocht zinken met alles,
wat er op was, tot zy weer aan haar vader
en aan don heer Von Lohe dacht, die toch
alles voor haar redding zoudeu ciosn.
Daags daarna, toen de zee rustig geworden
was, liet Staunton haar vragen, of zy hem
ontvangen wiide. Zj bleef altyd beleefd. Zy
ontving hem, op den divan zittend, met afge
wend gezicht.
„Ik kom, juffrouw Lucie," begon hy, „om u
te zeggen, dat wy morgen een haven zullen
binnenloopea."
„Dan zult gy my vryiaten eindeiyk?"
riep Lucie.
„Neen, g(j kent myn voorwaarde, juffrouw
Lucie."
„Gy zult het moeten ik zal schreeuwen
en alarm slaan."
„Gy zult het misschien doen, juffrouw
Lucie, maar men zal het niet hooron. Want
ik kom u zeggen, dat, zoo dikwyls we ge
noodzaakt zullen zijn een haven binnen te
loopen, gy zelfs hot dek van het schip niet
moogt betreden."
„Dan zal ik door het kajuïtsvenster heen
om hulp roepen."
De Amerikaan glimlachte, niettegenstaande
don ernst, dien hij tot nu toe aan den dag
gelegd bad. „Het spreekt vanzelf, dat bot luik
dichtgeschroefd wordt. Het licht dezer lamp
zal u voldoende moeten zyn. Neon, juffrouw
Lucie, koester geen ydele hoop. Men zal u
noch zien noch hooren. Maar ik deel u mede,
dat wy een haven binnenvallen, omdat ik by
roijzolv6Q dacht, dat gy uw vader misschien
een brief wilt scbryven."
Lucie ontstelde. „Ik kan myn vader schrij
ven? En g(j gy wilt hem den brief doen
toekomen?" vroeg zy ongeloovjg.
„Ik geef u myn woord, dat uw brief naar
de post zal worden gebracht. Niemand zal uw
brieven lezen of openen dan hy, voorwienze
bestemd zyn, en gij hebt volledige vryheid,
uw hart uit te storten ook over my."
„Op uw woord?"
„Wantrouwt gy my? Nogmaals: op myn
woord. Gy zult zien, dat ik het houd, evenals
ik myn eed ge3tand doe."
„Maar," ging zy wederom teleurgesteld
voort, „de antwoorden? Zult gy my ook de
antwoorden geven?"
(Wordt vervolgd.)