N°. 11578. Maandag 33 November. A0. 1897 PERSOVERZICHT. Femlleton. Moeder en Dochter. FBI J 8 DEZEB COURANT: Voor Leiden per 8 maanden,f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0 05. fsze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (gpn- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVEBTENTEEN: "Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het iiicasseoren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Nagaande het aantal analphabeten, die onder onze lotelingen voorkomen, komt Be Tijd tot de conclusie, dat het getal niet-ondor- wezenen onder de kinderen, welke tegenwoordig in de schooljiren vallen, niet anders dan zeer gering kan wezen en zoowel percentisch als absoluut genomen, met groote snelheid blyft afnemen, zoodat men, ook zon der dat de Staat tot dwangmiddelen en straf bepalingen zijn toevlucht neemt, het oogen- blik in niet ver af zjjnde tookomst te gemoet mag zien, waarop met scbaarsche uitzonde ringen het goheele Nederlandsche volk lezen en schrijven kan. Het blad meent, dat men dit oogenblik rustig kan afwachten. „Tot dogenen, wier reikhalzend verlangen do komst van den ge lukkigen dag, waarop de laatste boerenlum- mel een voldoend cjjfer bij het elementair school-examen zal behaald hebben, door aller lei kunstmiddelen zou willen verhaasten tot dis «nthusiaste en ongeduldige naturen behooren wij niet". De Tijd erkent, dat de kennis van lezen en schreven in onze dagen voor de overgroots meerderheid van het menschdom een nood zakelijke behoefte geworden is. „Het ware echter te wenschen, dat in alle geestelijke en lichamelijke behoeften van het menschdom op zóó ruime en overvloedige wijze werd voor- Zien als hier te lande in de behoefte om lezen en schrijven te leeren. Van de 100 kinderen worden stellig 98 a 99 jaren lang naar de Bch'ool gezonden, om zich die nuttige kunsten eigen te maken. Velen intusschen, welke deze in him jeugd geleerd hebben, trekken er later zelden of nooit profijt van, tor-wijl de zeer enkelen, welke haar niet geleerd hebben in do kinderjaren en later de behoefte er aan ge voelen, nog op allerlei wijze gelegenheid vin den, het vroeger verzuimde in te halen". Als mei allen volwassenen, welke op dit oogenblik binnen onze landpalen als anal* phabeten leven, op eenmaal, by tooverslag, de kunst van lezen en schrijven kon mede- doelen, zou daardoor in het algemeen belang van den Nederlandschen Staat, in het belang cok van henzelven niet wonderveel bereikt we^en, meent Be Tijd. „Wat wy begeeren is, dat alle kinderen behooriyk zullen opgevoed worden en dat de Staat tegen verwaarloozing der op voeding deer nalatige of plichtvorgeten ouders eorg zal dragen. Het doel van geheel ons openbaar lager onderwijs, hetwelk do Grond wet tot onderwerp verklaart van de aan houdende zorg der overheid, is geen ander dan de verstandelijke vermogens der kinderen e ontwikkelen en hen op te leiden tot allo maatschappelijke en christelijke deugden„het lanleeren van gepaste en nuttige kundig fceden" daaronder lezen en schryven poet aan dit groote doel „dienstbaar" worden 'gemaakt". Onder het hoofd Grondwet en Militie- wet zegt Aloys van Holland in Be Maasbode het volgende: Meer dan waarschyniyk behoef Ik den lezer niet te herinneren, dat ik onaangenaamheden heb gehad met een deftigen ouden heer uit Rotterdam, met een soort opgegraven wet gever uit het 8oldaterig Sparta. Het heeft niet gehaperd aan proeven myner handelbaarheid, om met dezen persoon, die gaarne ernstig wil genomen worden, buiten ODmin te leven. Hy had met de noodige of onnoodige zelfbe wustheid verkondigd, dat plaatsvervanging is tegen de sociale rechtvaardigheid. Voor zoover ik myn Katholieke beginselen niet gaarne laat brutaliseeren, vroeg ik den strengen oude rekenschap van zyn driestheid, die de algemeen aanvaarde Katholieke moo ning, welke besli6t tegen soldaterigheid ge kant is, zoo maar klakkeloos onder verden king van onrechtvaardigheid durfde brengen. Ik beproefde, na gezette studie, te handhaven, dat persooniyke dienstplicht geen eisch is van sociaal recht; noch is de plaats vervanging strydig met het recht der burgerij, om voor geld diensten te laten verrichten, die anderen persooniyk moeten vervullen noch is het een staatsrecht, van den burger te eischen, persooniyk de lasten te dragen, die het algemeen belang ons te dragen oplegt. Dit alles heb ik met studie nagegaaD, toege licht mot voorbeelden en met redenen gestaafd. Het antwoord van den deltigen ouden heer is geweest een paljasachtige voorstelling myner redoneering; en toen ik een schikking be proefde en voorsloeg eeriyk myn opstellen over te leggen aan het publiek, dat luistert naar de wysheid van den eerbiedwaardigen oude, toen was het tweede antwoord een korzelig: „Laat my met rust." Ik wil dien stroeven oude gaarne verder aan zyn plaats laten. Er zyn andere lieden, die, schappelyker zeker, maar niet minder onjuist, voor den dag komen; dan zyn er, die niet trachten proeven hunner rechtskundigheid af te leggen, door anderhalf millioen Katholieken van gemis aan rechtsbegrip te verdenken en hon met de kolossale grofheid te beleedigoD, dat zy, als voorstanders van plaatsvervanging, schen ders der sociale rechtvaardigheid zyn. 't Is toch bepaald monumenteel, eenigen honderd duizenden Katholieken te gelijk öf gezond werstand öf een eeriyk gemoed te ontzeggen Toch is het beroep, door onze Spaanscher dan Spaanscho persooniyken dienst-afdwingers gedaan op de Grondwet, al even Hobreeuwsch als de vordering in naam der sociale recht vaardigheid. En toch, het verluidt: „De plicht van de verdodiging des vader lands wordt door de Grondwet als een der eerste plichten aan alle weerbare Nederlanders opgelegd. Aan allen zonder onderscheid. a a r de militiewet laat hen, die geld heb ben, vrij om dien duursten plicht af te koopen, ©n het gevolg is, dat hy uitsluitend komt te liggen op de schouders van de jonge mannen uit de volksklasse." Höt laat my ongetroffen, dat, wie aldns durft schryven, den tekst der Grondwet ver- valscht of er den draak moe steekt. Den verdoolden voorganger der dienstplicht-kam pioenen wil ik echter de voorkomendheid bewyzen, de Grondwet zelf te laten spreken. Men luistere naar artikel 180: „Alle Nederlanders, daartoe in staat, zyn verplicht mede te werken tot hand having der onafhankelykheid van het Ryk en tot verdediging van zyn grondgebied." Enz. Artikel 181: „Tot bescherming der belangen van den Staat is er een zee- en een landmacht, bestaande uit vrywillig dienenden en uit dienstplichtigen. De "Wet regelt den verplichten krygedienst." Zoo staat in de Grondwet te lezen, be houdens de oude spelling, die ik wyzigde. Nu komt de militiewet en „regelt", niet met verkrachting, maar met goedvinden van de Grondwet, „den verplichten krjjga- dienst". En nu wordt bepaald: er zullen plaats vervangers en nummerverwisseiaars toege laten worden. Deze „regeling", aan de Militiewet over gelaten, past dus volkomen in de Grondwet. Want wie een plaatsvervanger zendt in 's lands legercorpsen, voldoet aan den eisch van art. 180 der Grondwet: hy „werkt mede" tot „handhaving der onafhankelyk heid" en „verdediging van Neerlands grond gebied." Een anderen eisch stelt de Grondwet Diet. Een artikel, de mededeeling inboudend, dat allen Nederlani3chen mannen gelast wordt persoonlijk goweer op schouder te staan, is in or.ze Grondwet niet te vinden. "Wie dit wil doen gelooven en tegenspraak verzint tusschen Grondwet en „defensie wet", moge listig vtrdekt zich opstellen tegen den vijand, een eeriyken slryd voert hy niet. De Grondwet spreekt te geener plaatse van persooniyk wapendragen; zy spreekt met voorbedachten rade in algemeenen zin: alle Nederlanders moeten tot 's lands verdediging medewerken. Zy sluit geen wyze buiten, waarop deze vordering in de praktyk des levens kan treden. Z"rj laat aan de Militiewet over, de zaak voorts te regelen. Wie iets anders in de Grondwet vindt, mag 't zeggen. Maar nu vind ik er zelf iets anders in. Wy hebben hier, zoo komt hot my voor, te doen met op de eerste plaats genoemde vrijwilligers on slechts op de tweede gestblde dienstplichtigen. Niet ten onrechte veroorlooft deze splitsing en schikking min3lens van het vermoeden uit te gaan, dat de geest der wet een zekere voorkeur hecht aan de vrywilligers. En te recht. Liet de Staat zyn zelfzuchtig verlangen los, den vrijen man te dwingen zonder behooriyke vergoeding onder de wapens Staatsdienst te vervullen, terwijl dit noch in de school, noch in het bestuur, noch ergens, waar ook, door vader Staat geöischt wordt; konde de Staat besluiten rechtzinnig te bekennen: „Ik heb gedwaald, en ik zal den soldaat zoo goed loonen voor zyn dienst als den onderwyzer, den ontvanger, den miDister, den ryksveld- wachter, den gouverneur en den generaal op pensioen", dan waren wy ineen3 uit de klem, terwyl wy nu geen stap vorderen. Dan zou 't den Nederlandschen man even min aan den noodigen moed haperen om het geweer te dragen als om het de portefeuille, den veldwachtersstok, de kantoorklerksveder te doen. Dan wist de regeering allicht spoedig met de vrijwilligers geen raad. Maar wil men hardnekkig rood republikein in den dop blyven, wil men, 't koste wat het koste, kazernedwang zonder vergoeding van diensten ter wille des land3 vervuld zieD, minstens mag immer gevraagd worden, voor dozen grillig slingerenden bolderwagen niet de Grondwet te spannenzy bedankt voor die eer. De Rijkswet is geen sleepboot van half- wrakko vaartuigen. De Rykswet is evenmin een paljas, dien men laat dansen op de slappe koord, naar lust en gril van een gemengd publiek. De Grondwet en dit is nog erger kan zelfs p3rsooniyke dienstplicht niet be vorderen. De oude heer, waarvan ik boven sprak, heeft blijkbaar den snaak gespeeld, toen hy de Grondwet opjoeg teg9n de Militiewet. Maar de bewering, dat het persooniyk wapendragen gevorderd wordt, daar deze plicht „bloed en loven kan eischen," is nog ruim zoo vermakelyk. Zulk e3n klucht to vertoonen op gezag der Grondwet, schijnt een grap, zóó aardig, als 't een deftig man niet past aardig te zyn. Kom, de Grondwet eischt dus als volgt: „zullen alle Nederlandsche burgers per sooniyk don Staat dieneD, waar do dienst gevaar van bloed of leven te kwyten met zich mede brengt". Dit wetsartikel i3 versch gebakken in de liberale vrjjheidspan; geen Staatsman zal lust gevoelen het ten disch te brengen. De aanzittenden van de groene tafel zouden groote oogen opzetten. „Maar, mynheer, ik bid uook politie agenten, matrozen, marechaussees, ryksveld- wachters, douanebeambten, boschwachters, nachtwachten kunnen bloed en leven ten al gemeen belang in gevaar brengen Moeten wy dan allen politie-agent, matroos, nacht wacht worden, marechaussee, grenscommies, ryksveldwachter? „Hoe wilt gy óén mensch al deze roe pingen laten vervullen „De gevoïgèn van uw stelsel vermoorden u; hoort gy dat schaterlachen? Zoudt gy niet heengaan?" Als de oude heer, om zich te troosten van zyn leed, voor eenige dagen my geen ant woord waardig keurde dan het verlengen van de tong tot de kinspits en het plaatsen in waaiervormige houding van de hand aan den neus, zal ik hem dit edele jongensvermaak gunnen. Herhaaldeiyk is iemand, die, beboorende tot de Nederduitsch-Horvormde Kerk, in den hoofdeiyken omslag werd aangeslagen der kerkeiyke gemeente zyner tydelyke of nieuwe woonplaats, daar tegen opgekomen en is de tueschenkomst van den rechter ingeroepen, wiens beslissing altyd in zyn nadeel uitviel, althans één uitzonde ring slechts is ons daaromtrent bekend. Onlangs besliste de kantonrechter van Gro ningen wederom en ook nu tegen denonwil- ligen betaler. Dit vonnis, althans die veroordeeling, is o. a. ook onder onze „Vragen van den Dag" be sproken in af- en ook ia goedkeurenden geest, zegt het Rotte)'damsch Nieuwsblad. Het is te betreuren, dat tot heden de quaes- tie niet zuiver voor den Hoogen Raad is ge bracht en daar uitgemaakt, want zy is ge wichtig genoeg voor het grootste gedeelte der bewoners van Nederland. Möu ga eenigszins terug om de zaak te overzien. De Staten Generaal riepen de Nationale Synode byeen, die de kerkorde van 23 Mi 1619 in het leven riep, daardoor was de Neder- duitsch-Hervormde Gemeente nog niet één geheel, maar zooveel afzonderlyko lichamen als er souvereine gewesten waren. De Fransche revolutie zette alles op losse schroeven, waardoor by den terugkeer van orde een nieuwe regeling noodzakelijk werd, maar thans in anderen geest. Do Regoering van 1892 stelde voorop, dat „de invloed van den godsdienst op de voortduring van de bur gerlijke Maatschappy van het uitersto ge wicht was, dat dezelfve dus niet geheel aan bet oppertoezicht van de „politieken" be hoorde te worden onttrokken", welk beginsel dan ook in de constitutie van 1896 weerklank vond. Koning "Willem I deed door een commis sie van predikanten een reglement omtrent het bestuur der Ned.-Herv. Kerk ontwerpen, en het daardoor ontetane reglement werd den lsten Januari 1816 door den koning bekrachtigd. Hierdoor kwam dia Kerk op wettolyken grondslag te staan en maakte óón geheel uit. By Koninklijk besluit van 25 Juli 1843 is aan de Algemeens Synode het recht verleend reglementen vast te stellen of te veranderen onder bekrachtiging des Konings, uit die wet gevende macht is het thans vigeerend regle ment voortgekomen, bekrachtigd by Kon. besluit van 23 Maart 1852, hetwelk dat van 1816 geheel vervangt. Uit het bovenstaande blykt dat de Ned,« Hervormde Kerk in Nederland is één geheel, een door den Staat erkend en gecontroleerd zedeiyk lichaam, hetwelk wetgevende en uit voerende macht heeft. Daarna is er eenige verandering ge acht in de regeling van het toezicht over het beer der verschillende gemeenten der K6rk, Jezo verandering is bekrachtigd bij Kon. ,esluit yan 5 Februari 1866 en liet de keu:: aan elke gemeente om zich aan het toezL'it der Kerk, over hare geldeiyke aangelegenheden te blyven onderwerpen, of die zelfstandig to beboeren. 26) Mevrouw Tan Maren schudde het hoofd. „Het noodlot stelt dezelfde vraag tooit tweemaal. Ze is beantwoord." „Maar ik zie u zwaar HJden, moeder ik doe mv) verwijten ik weet, dat ik u en hem onrecht aandead." „Uw naberouw komt te laat." „Ontzeg mi) dan ten minste uw vertrouwen niet, opdat ik geheel met u kan meevoelen I Er mag niet iets tusschen ons staan, dat angstig vermeden moet worden. Niet waar, g(j hadt dien Max 'Werner lief „Spreek niet van hem I" nG(j hadt hem lief vóór ge mi)n vader kondet? Hat moet zoo zyu." ,Het was zoo!" ,En gij hebt mi)n vador do hand gereikt zonder Haar stem trilde. „Zonder di-pere neiging des harten gedwongen." „G dwongen? Door wisn gedwongen?" „Door mijn vader. Het wa3 zwakheid van mij, dat ik toegaf; je weet, hoe zwak ik ben." „Maar hoe kon een vader Eon bestraffende blik trof haar. ,Hoo kon eon kind Emma viel naast haar neder en drukte baar aangezicht in den schoot barer moeder. „Mama, kunt gy vergeven?" Mevrouw Van Maren legde haar hand op Emma's blonde haarlokken. „Ik kan het," sprak zy. „Ik had reeds overwonnen. Alleen de onverwachte herinnering Doch genoeg 1 Geen woord meer daaroverhet is afge daan." „Maar gy bemint hem nog," zeide Emma zacht, zonder het hoofd op te heffen. Haar moeder zag smarteiyk naar den hemel op; de lippen beefden, de oogen schitterden met vochtigen glans. „Ik heb afatand gedaan," zuchtto zy, „maar myn gevoel mag ik niet verloochenen„ik bemin hem; ik zal hem beminnen, zoolang ik ademhaal." Emma droDg niet verder by haar aan. Maar den volgenden morgou stond zy vroeg met de zon op, kleedde zich heel zacht aan, ten einde haar moeder niet te wekken, nam haar schryfcassette en ging naar de tent. Zy schroef; de poB vloog over het papier; elk woord scheen lang vooruit bedacht te zyn. „Met Godl" zeide zy, toen zy de pen neer legde, en vouwde do handen. VIII. Van dat oogenblik af was er weer vrede in Emma's hart. Haar natuuriyke vroeiyk- heid kecrle terug; zy maakte weer haar wandelingen, teekende naar de natuur, werkte aan de oileverfscbildory, waarvoor Harder haar het idee bad aangegeven. Het was haar nu zeker, dat hy nist voor immer vertrokken kon zyn, doch spoedig terugkeeren su den vriendschappelyken omgang voortzetten zou, waarnaar zü reeds zoo vurig verlangde. Hy kon wel is waar nitt weten, dat er iets gebeurd was, waarovor ook hy zich moest verheugen. Daar zich nu in haar een veran dering van gemoedstoestand voltrokken had, die de ziel bevrijdde, nu meendo zy, dat ook buiten haar alles vriendelijker en lichter geworden moest zyn. De wereld is in or.s. Zy behandelde baar moeder met de teederste oplettendheid, maar toch op geheel andere wijze dan vroeger. Niet als een hopeloos treurende, wier leed door vleien weggenomen moet worden, doch als een bedroefde vriendin, die men op een blyde gebeurtenis, welke echter nog niet genoemd mag worden, wil voorbereiden. Zy rustte niet vóór haar moeder op wandelingen naar de heide en aan het strand haar begeleiding toezegde; zy wist ook eenig vc-rkeer met andero badgasten aan te knoopenhst zag er immers uit, meende zy, alsof zij oen slocbt geweten hadden, indien z(j zich geheel en al aan den omgang ont trokken Toon nu de raadsheer Knappert overkwam, deelde by mede, dat de commissie voor ver- makolykheden op een bepaalden dag een festiviteit in 'Wurnicken hal voorgenomen, waaraan natuuriyk ook Rauacben deel moest Demon, en vertelde tar loops, dat Mr. Heldoting een verovering gemaakt had, die weldra opon- baar zou worden. Emma koos dadelyk zyn paitjj. Mevrouw Van Maren werd spoedig ge wonnen, niet zonder haar verwondering te kennen te geven, dat haar dochtertje opeens zoo levenslustig was geworden. Of nu Robert Harder op zyn dorp vernomen had, wat er gaande was, of wel, dat het verhng»n hem terugdreefby was op den vooravond van den feestdag weer in Eauschen. Emma stond aan de schutting en zag hem den weg opkomen, die langs het huis naar de heide voerde. Hy scheen dus niet van plan geweest te zjjn binnen te komen, maar hy keek toch naar boven, groette en bleef staan. Emma knikte zoo vriendelyk; het geheele fijne gezichtje was als met purper overgoten. Hy klom nu de vry stelle helling op, terwyl hy zich aan de braamstruiken vasthield, plaatsta zich tegenover haar aan do acbuttlDg en reikte haar de hand. Zy droog nog den ring met de slangdat was hem een goed toeken. Er werd een poos over allerlei onver schillige dingen gekeuveld, alsof er niets tus schen hen was voorgevallen, behalve dat steeds van beido kanten de pogiDg doorsche merde heel onbevangen te schjjnon. Toen vroeg zy, of hjj haar moedor niet goeden avond wilde zeggen. Als hy niet behoefde te vreezen onwolkom te zynHy wilde nu weer naar beneden, om langs den gewonen weg door de tuindeur binnen te gaan, maar de schutting was immers niet hoog, meende zy. „Goed," was zyn antwoord, „dan zal ik binnenkomen als oen dief in den nacht, maar vergeet niet, dat gy mUn medeplichtige zytl" Zy lachte en steunde zyn arm. Hy bleef nu, zooals hy vrooger gebleven was, tot het klokjo van scheiden maande. Er werd veel over h6t feest van den volgenden dag gesprokon: of hot weer goed zou blyven en wat deze en dis teekena te beduiden had den. Gisteren en eergisteren was het drukkend warm geweest. Vandaag stond er oen wolken bank met scherpe koppen boven de zee, maar zy bewoog zich al sinds uren niet meer. De visschers werden ondervraagd, wat zy er van dachten. Het kon beter en slechter worden, meenden zy, en daarmee was men even wy als te voren. Aan alle onzekerheid kwam een einde, toen om drie uren de rytuigen uit Kuhren aankwamen: de commissie voor ven makelykheden had bepaald, dat het weer goe>' zou blyven. De voertuigen der stalhouders uit Rausc'-on stonden reeds ingespannen. Men stapte ia waar men maar plaats vond, in dier voeg- echter, dat „de jeugd" by elkaar bleef en dei ouderen dames en beereo de voorrang gelaten werd. Zoo kwam het, dat de laatste rytuigen slechts met jongelui bezat waren. Onder ge zang ging het door het dorp en den zandwej op naar de hoogte. Daar blies de wind echter zóó krachtig, dat er hoeden wegwaaldei en do parasols der dames geeloten moester worden. Toen men een kwartier uura ondorweg was, reed de boer den wagen, waarop Harder en Emma zaten, by het omkeeren uit bet diepe zandspoor zóó hard tegen een steen, dat het wiel brak. Men moest uitstappen en beproeven de schade te hersteilen. „Rydt maar doori" riep men dea aDderen toe, „wy komen wel na!" Er had op den laatsten wagen ook slechts met moeite plaat3 gemaakt kunnen worden. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5