N®. 11578.
Maandag 22 November
A". 1837
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§pn- en feestdagen, uitgegeven.
Vierde Blad.
Praatjes over Kunst.
Leiden. 20 November.
TP ©uilleton.
Moeder en Dochter.
LEIDSCH
'V
PRIJS DEZER CODBANT:
Voor Leiden per 3 maanden.1.10.
Franco per poet1.40.
Afzonderiyke Nommers 0.05.
PRIJS DEE ADVERTENTIES
Van 1-6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17J. - Grootera
lettere naar plaatsruimte, - Voor het incasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Vlokken.
CXXIII.
Ada Negri, „Stormen", (.Tempeste").
Naar het Italiaansch vertaald door Betsy JtUa.
Leiden, A. H. Adriani, 1897.
Do dichteres van „Jonge Ranken" heeft
thans een tweeden bundel verzen van Ada
Negri vertaald, die onder bovenstaanden titel
het licht ziet.
By het doorlezen van den inhoud krijgt
men allereerst respect voor de groote zorg,
die aan de vloeiende overzetting is besteed,
en de meeste gedichten zouden bost voor, als
in oorspronkelijk Hollandsch geschreven, kun
nen doorgaan.
Het meerendeel is ernstig, somber, droevig
en ais een zilveren draad loopt er een klein
aantal opgeruimder gedichtjes tusschendoor;
doch men behoeft slechts de opschriften van
enkelen te lezen,5 zooals„Gedwongen Ver
huizing", „De brand in de myn", „Levens
van opoffering", „Werkeloos", „In 't groote
Ho-pitaal", „Werkstaking", „Voor de dood-
ki:t", „In h6t nachtasyl", „Op straat",
„Gestorven kus", „De Weduwe", „Moedeloos
heid" e. a., om dadelijk te begrypen dat het
lang niet alles opwekkende lectuur is, die
ons te wachten staat.
Trouwens het opschrift van het bundeltje
„Stormen" wijst naar verwoesting en leed
heen; en evenals Mevrouw Snijder van Wissen-
kerke, tot wie ln „De Spectator" over haar
„Zwarto Vlinders" indertijd het verwijt werd
gericht, dat de inhoud zoo hoogst luguber,
zoo droefgeestig was,-zou Betsy Jut.a, indien
ook haar deze opmerking mocht treffen, even
eenvoudig kunnen antwoorden, dat ock dezi
titel van Ada Negri waarlijk niet veel anders
dost verwachten. En, immers het valt Diet te
verwonderen, dat do dichteres van „Anangkè",
die zelve ons zulke gevoelige uitingen in vers
maat heeft gegeven, waarin meestal een zekere
weemoed den boventoon voert, zich aange
trokken gevoelt tot baar medezuster, die
zooveel leed gekend en gezien heeft.
Doch, als een der gedichtjes, die ik in den
zilveren draad zie, waarvan ik hierboven
sprak, wil ik dat vroolijk-luchtige „Naar het
Veld" ciloeren en hieruit de volgende strophen
afschrijven
Geef my een hark, of een eg, of een spade:
De zomersche gloed wordt door mij niet geteld.
Onder de kussen der koest'rende zonne
Wil 'k werken in 't veld.
Zóó, luchtig en los, mot de bloote armen,
De rok in don gordel wat opgoplooid.
Gö weet het: de need'rige land'lyke arbeid
Verschrikte mij nooit.
Weg met lintjes en strikjes, in 't vuur geworpen
Het corset dat de borst, arme bloem, houdt
[omkneld
Wy vragen naar licht, frissche lucht en een
[akker,
Naar het veld 1naar het veld.
Een ziel leeft in ieder grasje en halmpje,
In leder 6tofje dat glinstert in 't licht,
En alles houdt, brandend van levensweelde,
Naar de zon zich gericht.
Hier onder den vryen hemel, draag aan nu
De ploegen en spaden en zeisen, wy zyn
Da priesters der Kracht, de aanbidders der Zonne,
Trouwhartig en rein.
Reeds verruimt zich do borst en haalt dieper
[adem,
Reeds zwellen de aaren door 't krachtiger bloed,
Nieuwe levensstrooming doortintelt de hersens,
Verrykt het gemoed.
Geen droefheid nu meer, geen verveling be-
[staat meer,
Alle oorlog en armoe terzydo gesteld:
Overal is gezondheid en geestdrift en bly-zyn,
Naar het veld Inaar het veld!
De kar gaat krakend voort. Eon mager man
Volgt zyn armoedig boeltje, 't hoofd gebogen,
Stom stapt hy moe en ziet niet om naar 't huis
Dat hij verliet. Een wolk ligt voor zyn oogen.
En naast hem gaan, schreiend, zyn vrouw en zyn
Twee kind'ren, haveloos. Langs modderwegen
Zij ru-.tloos gaan, en weten niet waarheen,
En onbarmhartig geeselt hen de regen.
Een horde smart, lyk een bedreiging beoft
Tusschen de lomper, doornat in den dichten
R9gen, tiilt in de kar, die piept en kraakt,
Spreekt uit die vier magcro aangezichten.
Dat arm ontredderd boeltje dat naar een
Onze^K'ro toekomst aoor het slyk moet waden,
Die jammer die een wyi hen weg verspert,
't Is als de voorhoode e^ner barrikade.
Iorien ik uit „Stormen" de helft zoude
willen ciieeren van wat ik daarin voor moois,
voor gevoeligs vind, ik geloof dat ik dan
m9er plaatsruimte van dit blad zou vergen,
dan de uirgever my zou kunnen toestaan.
Er z[jn echt r twee gedichten, die voor my
de parels van deze verzameling zyn: n. 1.
„Oude Kerk" en „On^terfeiyk".
Het slot van bet eerste luidt
„O, kaarsen en gewelven, kloostervrede,
O, schimmen die door dui6t're nissen dwaalt,
O, lietiyiie Madonna's van 't verleden
Dio lai.gs de geelgeworden muren praalt;
Vcor 't kwaad dat ik misdreef en heb geleden
Mocht ik by u zooken vergetelheid,
En preev len, knielend op uw marmertreden,
Geboden uit myn blyden kindertyd."
"Welk een spontane vreugde-kreet in deze
regelen 1
Doch ook door dit gedichtje komt nog even
het sarcasme heengluren, n.l. in de volgende
coupletten
Hier wenschte ik te zien de moede, de bleeke
Gracieuse dames met handjes als was.
Als blaad'ren van wilgen, den wind prysge-
[gevöD,
Een plantje uit een kas;
De ingebeeld-kranken en zenuwzieken,
De parasiet die niets nuttigs doet,
Bleek van luiheid, van spleen, oen geeet in
[glacétjes
En cylinderhoed.
Ik, voor my, vind h6t jammer dat deze hier
zyn ingelascht. Niet waar? 't ontneemt
toch iets aan die „biyheid in 't veldl"
Als contrast zou ik willen noemen: „Ge
dwongen Verhuizing". Hierin is het dof
somber drukkend leed, naar waarheid, gegeven
en de laatste regel, kras, vlymend-scherp,
klinkt als een laatsto noodkreet tegen bran
dend onrecht.
Dit gedicht is voor my de quintessence
van den inhoud van dit boekje en daarom
moge het hier in zyn geheel een plaats vinden
Armoedig is 't. De huur werd niet betaald.
In 't midden van den weg wordt op een wagen
Het poovre vuile huisraad saamgepakt;
Van diepe ellende schijnt het te gewagen.
Do stortregen beschadigt en doorweekt
Lompen en meubels, reeds door worm bedorven,
Voor ieders oog nu zichtbaar, schaamtevol;
Een ziel van ïyden ligt daarin verborgen.
En 't bed denkt aan der armen liefde die
Het eens beschermde, en die de maag're leden
Van 't tweetal kind'ren voor den honger schiep,
O bilt're min waar armoe worut geleden
En in de regenvlagen klinkt: Wie hoeft
Die slecht gevoede vrouw het recht gegeven
Tot scheppen van een nieuw bestaan van
(loed?77r.
Een misdaad is voor armen 't liefdeleven.
Van „Onstorfdyk", bier het eerste couplet
en het slot.
„'kWil leven, biyvend altijd twintig jaar wil
['k leven,
In booge vlucht op vleug'len door de sferen
[zweven,
'k Wil lachen, lieveD, vrooiyk zyn;
Ik wil met stralen 't mooi der jeugd vermeêreD,
Der jeugd, frisch als het gras, licht als der
[voog'len veeren,
Puur als der golven schyn I
Ik styg. Een sto;t van geestdriftvollen,
[sterken, vryen
Gaat met my op die steile hoogten naar eenbiye
Toekomst zoo licht en rein;
En dair, omschenen door der luchten gouden
[glorie,
Zwa i ik m[jn fakkel, zingend zangen van
[viktorie
Voor wie onsterflijk zyn."
En nu ten slotte:
De lezing van deze gedichten heeft, my
persooniyk, hetzelfde genot verschaft, dat ik
ondervind by het koortsachtig doorbladeren
van een nieuw boek, door Frans Coenen Jr.
geschreven, by de kalme beschouwing van een
droefgeestig schilderij van Eluard Karsen. -
Ik kan niet beter onder woorden brengen
wat my deze bundel heeft gegeven.
Of ik na de verschyning van „Jonge Ranken"
niet gehoopt had op een tweede oorspronke
lijke uiting van Bwtsy Juta? Gulweg bekend: jal
Maar, dankbaar dienen wy te zyn voor
hetgeen ons wordt geboden, en dat in dit
boekje mooie gedachten in schoone vormen
zyn gekleed, dat er in sommige verzen een
krachtig geluid klinkt, dat er de taal van
de armen en de verdrukten in wordt verstaan,
dat zal een ieder moeten erkennen, die „Stor
men" met aandacht leest. Ada Negri's „Tem
peste" zal naast haar „Fatalita" als pendant
een plaats blyven bekleeden. Dat dit op onze
Nederlandsche boekenplank geschieden kan,
daarvoor heeft Betsy Juta waardigiyk zorg
gedragen. C. Vbrstbb.
Van hot groote „Woordenboek der
Nedcrlandsche Taal" is heden van het 5de
deel verschenen de lldo aflevering, behande
lende de woor.'en Hakzenuw Ham, bewerkt
door dr. A. Bsets.
Naar men meldt, moet thans het voor
nemen bestaan, dat H.H. M.M. de Koninginnen
29 of 30 November naar Den Haag 2ullen
vertrekken.
Baron Snouckaert van Schauburg, thesau
rier van H. M. de Koningin, bracht Donderdag
een bezoek op Het Loo.
Ten einde het opnieuw doorsnyden der
telephoonlynen van den Haarlemmermeerpol
der te voorkomen, zijn daar thans twee ryks-
veldwachters gestationneerd, die telkens den
weg van Abenes tot de Lynden per rywiel
afleggen.
Nu do N. en Z.-N. Opera bare voorstel
lingen heeft gestaakt, hebben do voornaamste
artisten zich vereenigd met het doel opera-
concerten te geven, onder leiding van den heer
K. Ph. Mönch, in Amsterdam en in de pro vinei
Op die concerten zullen medewerken de
dames: C. Dircks-v. d. Weghe, dramatische
zangeres; A. Borlee, chanteuse légère; C. Lina,
dugazon, en de heeren P. Da Meyer, fort tsnor;
J. De Busscher, tenor-demicaractèreA. Van
der Haeghen, tenor-leger; E. Florwsen, lsfce
baryton; Palache, 1ste bas.
Voor de benoeming van een directeur
der Utrechtsche Tramweg-maatschappy is door
commissarissen de volgende alphabetische
aanbevelingsly8t opgemaaktC. Bosman Jr.,
ingenieur te Alkmaar; A. Van Eysden, 1ste
ambtenaar by de Dedemsvaartscbe stoomtram-
maatschappy, te Dedemsvaart; F. M. Loep,
ambtenaar der Geldersch-Overysel stoomtram-
maatschappy te Deventer.
K a t w y kBy de gisteren gehouden aan
besteding i. z. het vernieuwen van ongeveer
290 meter beschoeiing langs het Prins Hencrik-
Kanaal en de havenkom te K.twyk aan Zee
waren ingeleverd 9 inschryvlngsbiljetten:
G. C. Schnellenberg te 's-Gravenhage, 8736,
G. Ruigewaard te Egmond, f 12,340, H. Ver
heul to Katendrecht, f 14,697, C. Da Ruiter
te Leiden, f 14,779, J. v. d. Kamp te Leiden,
f 14,980, J. Kamsteeg te Giesendam, f15,340,
G. Haasnoot te Katwyk aan Zee, f 15,582,
G. De Jong, te Katwyk aan den Ryn, 16,400
en L. Brand Dz. te Giesendam, ƒ18,249.
De guDning der werkzaamheden is aange
houden.
Koudekerk: In onze tweede Nuts-
bytenkomst, a. s. Dinsdag 23 November, zal
vanwege 't Hoofdbestuur der Maatschappy
optreden de heer dr. L. BLekroodo, van
's Gr.ivenhage.
Het onderwerp zyner rode is: „Electriciteit"
en meer bepaal ielyk: „Eigenschappen der
electrische stroomen."
Daar de heer Bleekrode zyn voordracht
door proeven wenscht op te helderen en het
regelen en stellen der toestellen, daarvoor
noodig, eenigen tyd vereischt, zoo zal de
voordracht niet eerder dan te acht uren
kunnen beginnen.
We wekken belangstellenden op tot trouwe
opkomst voor deze zeer zeker interessante
lezing. Da toegang ia vry.
Oud3hoorn. Het mond- en klauwzeer,
dat den geheelen zomer hier heersebte, is
thans gewekon. De laatste borden zyn weg
genomen.
Wegens overtreding der ykwet is door
de politie tegen niet minder dan zes winkeliers
alhier proces verbaal opgemaakt.
Ter Aar: De arbeider A. Van Hameren
bad deze week, terwyi hy rydende was met
e?n bespannen drlewieldekar op den Geeróyk,
in deze gemeente, hot ongeluk daarvan af te
vp.ll-n, zóó, dat een der wielen o-er zyn arm
ging, waarduor dat lichaamsdeel is gebroken.
Onder hovige pyDon is hy naar zyn woning
geloopeo, alwaar door dr. Nuyens te Langeraar
het verband werd gelogd.
Voorschoten: Donderdag-avond werd
in het logement „Het Wapen van Voorschoten"
de gewone jaarvergadering gehouden van de
afdeeling Voorschoten der Z.-H. IJsclub. In
dezo vergadering werd verslag uitgebracht
over den afgeloopen wint-r en door den
penningmeester rekening en verantwoording
gedaan. Het ledental is, ook in verband met
de zachte winters der laatste jaren, eenigszlns
achteruitgegaan. Toch telt de Verteniging
nog 110 gewone löden. Als bestuursleden
werden herkozen de heeren D. P. IJperlaan
en Th. P. J. Hoppe.
In de vacature, door het bedanken van
den heer J. M. Van Kempen, nog onvervuld
gebleven, werd na vele stemmingen benoemd
de heer J. P. Schmal, die deze benoeming
aannam. Door den heer Hoppe werd verslag
uitgebracht van de vergadering van de Z.-H
IJsclub, te 's Gravenhage gehouden.
De statuten werden herzien en zullen alsn i
aan de Koninklyke goedkeuring worden onder
worpen. Na bespreking van oenige huishoud j-
ïyke aangelegenheden, als insignes voor do
baancommissarissen en vlaggen op de banen
te plaatsen, werd de vergadering door den
Voorzitter gesloten.
•28)
Daar ontdekte Harders scherpziend oog op
eenigen afstand, ongeveer ter halver hoogte
van de steile helling, een donkere plek, die
eon holte moest zyn. Hy wees met de hand
er hoen en riep: „Daarheen, Emmal Wy
moeten het onweer laten voorbytrekken.
Gestrenge heeren regeeren niet lang."
Hy begon terstond te klauteren, woolde
met den voet het zand weg, om op de moei-
ïyksto plaatsen trappen te maken, trok baar
aan do hand mede en bereikte gelukkig met
haar een vooruitspringenden hoek, die met
struikgewas begroeid was en in geval van
nood een veilige schuilplaats aanbood. Van
daar uit kon men duidolyk onderscheiden, dat
die holte door men8chenbanden uitgegraven
was. Waarscbyniyk hadden de viaschers barn
steen meenen te vinden en waren, ondanks
de waakzaamheid der strand wachters, 's nachts
in 'c geheim gaan delven. De toegang was
niet gemakkelijk, doch na eenig zoeken werd
toch een smal pad door het struikgewas hoen
ontdbkt. Zy vonden een kleine, schuin weg
gestoken holte, groot genoeg om hun een
b?schutting aan te bieden.
Nauwtlyks wartn zy binnengetreden, of de
regen viel in stroomen neer en bedekte eenige
minuten lang zee en hemel als met een sluier.
„Gode zy dank," ademde hy verlicht op, „dat
wy op het droge en zoo goed geborgen zijn."
Zy hield sidderend zyn arm vast en schrikte
by iederen bliksemstraal. Het was eensklaps
donker geworden, evenals na zonsondergang.
Langzamerhand gewonde zy zich aan bet
sombere van haar toestand en kreeg zy zoo
veel moed, dat zy in het hol eens om zich
hoen zag. Dit verengde zich weldra tot een
breed en laag gat ter diepte van een spade,
de blauwe aarde was uitgegraven en naar
den voorkant geworpen, zoodat hier een soort
van dykje gevormd werd, dat nu het binnen
dringen van het regenwater belette. Eenige
groote steenen waren blyven liggen.
„Daar hebben wy waariyk tot meerder ge
mak ook een bank," schertste hy, om haar
moed in te spreken. „Wat ontbreekt ons nu
nog?" Zy voelde zich zóó afgemat, dat zy
hot vallen naby was, en nam gaarne naast
hem plaats.
De eene bliksemstraal na den anderen door
kliefde de zwarte wolken; de donder rolde
schier zonder ophouden; de regen kletterde;
de golven raasden met ontzettend geweld
beneden hen. Emma hield de handen vóór de
oogen. „Het is, of de wereld vergaan moet,"
sprak zy na een poos. „En wie weet
straks vergaat zy ook."
Hy lachte, maar hy gevoelde zich toch
niet op zyn gemak. De angst van het lieve
meisje scheen hem volkomen gerechtvaardigd,
en hy achtte zich verantwoordeiyk vóórhaar
wèl en wee. Als het werkeiyk zoo erg wor
den zou," antwoordde by, „dan ware het
althans een troost voor my, dat wy by elkan
der zyn."
„Voor my ook," voegde zy er zacht by.
Die paar woorden klonken hem als een
zoete melodie door don onweersstorm. Hy
antwoordde er niets op, doch schoof op den
steen een weinig op zy, tot zyn arm haar
schouder aanraakte.
„Het is waariyk om van te rillen," begon
zy weder na een wyie. „Al vergaat de wereld
ook niet, het zou toch kunnen zyn, dat wy
beiden
„Wat vreest gy?"
„Eigoniyk niets.... maar tochl Dat een
bliksemstraal ons hier treft, of de bodem
uitwykt en wy in de zee neerstorten, of een
ander ongeval
„Laten wij hopen, dat niets van dien aard
gebeure1"
„Maar laten wy ons toch op het ergste
voorbereiden!" Zy vouwde de handen en zag
een poos vóór zich neer. Toen sprak zy zacht
en weifelend: „Het moet schoon zyn, in zulke
oogenblikken een geheel zuiver geweten te
hebben."
„Daaraan ontbreekt het u toch zeker niet."
„Wie weet?I"
„Wat zoudt gy, Emma
„Niet waar, gy zyt in de laatste dagen
zeer ontevreden over my geweest? Daarom
gingt gy weg."
„Hoe zou ik het wagen....?"
„Neen, neeD, zeg het maar ronduit 1 En gy
hebt er ook reden voor gehad. Ik was niet
oprecht jegens uik had iets, dat ik meende
u niet te kunnen zeggen. Gy kunt niet geloo-
ven, hoezeer rny dat gekweld heeft. En nu
„Zoo het een geheim is, dan zal ik bet
eerbiedigen; wees daaromtrent gerust!"
„Maar ik voel, dat het voor u geen geheim
mag zyn. Laat my u alles opbiechten!"
Zy keerde daarby haar gezichtje naar hem
toe en zag hem met baar onschuldige blauwe
oogen zóó vol innigheid en vertrouwen aan,
dat 't hem wonderbaar te moede werd. Nu
of nimmer! klonk het uit zyn hart opwaarts.
„Goed, ik zal uw bekentenis aanhooren,"
zeide hy, terwyi by haar beide handen vatte
en haar vriendeiyk toeknikte, „maar eerst
dan, wanneer ik weet, dat ik algoheele macht
over uw hart hebdat ik binden en ont
binden kan, als hy, voor wien de ziel zich
opent."
Nu werd het haar beklemd om het harte.
Zy sloeg angstig den blik neer en drukte
haar armen styf tegen zich aan, als kon zy hem
aldus ver van zich houden. „Een stonde als
deze," ging hy voort, „keert niet zoo licht
terug; thans, nu wy, geheel van de wereld
afgesloten, slechts met ons beiden zyn, als
waren wy tweeön de eenige lovende wezen3.
Emmawat gaat ons de storm der ele
menten aan, wanneer in ons vrede is? Laten
wy hier fce midden van het oproer der natuur
een verbond voor het leven sluiteD, dat ons
den vrede geeft! Ik voel het, dat wy voor
elkaar bestemd zynhet ware een mis
daad, zoo wy de stem dos harten niet wilden
booren, die toch zoo luide spreekt. Emma....
ik bemin u. En als gy mo de waarheid wilt
zeggen
Zy liet hem niet uitspreken, maakte haar
handen los, legde ze op zyn schouders en
verborg bet gloeiend gelaat aan zyn borst.
„Is het dan werkeiyk...." vroeg zy met
bevende lippen. „Is dat.... liefde? Acbl nu
zou ik gelukkig kunnen sterven."
„Niet sterven leven 1" riep hy, terwyi
hy haar stormachtig aan zyn borst drukte en
haar mond met kuBsen bedekte. „Ge zult in
't geheel niet meer aan den dood denken,
slechts aan het leven. Mag het kort of lang
duren, het zal aan ons zyn in liefde. Zeg my,
dat ge my lief hebt I"
„Ja, jain alle eeuwigheid l"
„O, wat zyn wy gelukkige menschei t"
„Welke gelukkige menschenl" herhaalde zjj,
en zy viyde zich teeder tegen hem aan.
Zoo zaten zy een wyie arm in arm er
vergateD, dat gevaar ben dreigde, en zagen
noch hoorden iets van het onweer daar buiten.
Opeens flikkerde een bliksemstraal dicht vóór
hen, zoodat het felle licht hen verblindde
en op hetzelfde oogenblik volgde een donder,
slag, die de hoogte deed schudden. Van bove»*
af stortte een ontwortelde boom naar beneden^
viel aan den ingang der holte neer en rolde
in de diepte. Emma rukte zich verschrokken
uit zyn armen en staarde naar buiten. „Dat
was een vermaniüg des Hemels sprak
zy sidderend. „O, ik vergat
„Het onweer trekt voorby," trachtte hy
haar gerust te stellen. „Hoormaar: de donder
rolt reeds achter ons; zulk een slag zal je
niet meer doen schrikken, liefsto. Boven de
zee wordt het lichtbipnen een half uur
hebben wy weer het schoonste weder."
[Wordt vervolgd^