N°. 11551 J^onderdag 31 October. A0. 1897 <§eze tgourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Zonderlinge Avonturen. LEIDSCH DA&BLAD. CRUS DEZER COURANT: Voor liOidon per 3 maanden, «/lift Franco per poet{t0[ Afzonderlijke Nommers q.05. PEIJS DEE AD VERTEN TlfciN Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17). Grootëre s letters naar plaatsruimte. Voor bet incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Over collecten schryft Dt Standaard het volgende: Nieuwe strijd is ontbrand over de collecten I aan de huizen. Feitel(jk loopt het geding niet over alle collecten, maar uitsluitend over de collecten van instellingen van weldadigheid, die inge- volge Art. 7 van de Wet op het Armbe stuur bi) het bestuur barer Gemeente be kend zijn. In hoeverre bijv. collecten voor scholen, enz. hieronder vallen, is een quaestie, die bier buiten tlyft. Nu bepaalt Art. 13 van genoemde wet, dat zulk een instelling zulk een collecte niét mag houden dan na 3-maal 24 uur vóóraf schrif telijk hiervan aan bet Gemeentebestuur ken nis to hebben gegeven, en kent voorts aan het Gemeentebestuur het racht toe, om zulk een collecte t9 stuiten, onder recht van appèl voor de gestuite instelling op do Kroon. Het gemeentebestuur is alzoo gelie6l vrij in zijn beslissing. Geen enkele regel bindt het. Edoch, stuit het de co'lacte op niet in het ministerieel© oog ta verdedigen gronden, dan loopt het gevaar, dat de Kroon den slagboom, dien het vallen deed, weer opwipt. Het ernstige protest, dat onlangs m De{n) (a.-r.) Nederlander tegen de decisie van hooger hand in zake zulk een collecte te lezen stond, en dat we in hoofdzaak ondersteunen, richtte zich dan ook tdgen de tweede, niet tegen de earste beslissing. Het argument, dat de Overheid tegen te sterken pluk van den liefdadigheidsboom de burgerij heeft te beveiligen, ia ook o. onge zond Staatsrecht. Toch zal tegen dergelijke beslissing op den duur alleen redres zijn te vinden bij wets wijziging. Art. 13 dient veranderd te worden. Niet veranderd in dien zin, dat alle toezicht wegvalle, noch ook, dat stuiting onmogelijk worde gemaakt. Egoïstische bedelaars, die het sierkleedder weldadigheid aantrekken, moeteD onschadelijk worden gemaakt. En ook dient gezorgd te worden, dat bij elke collecte duidelQk en op staanden voet voor elk ingezetene blijke, voor welk doel gevraagd wordt. Maar wat verandering behoeft is het arbitrair karakter van het stuitingarecht, dat thans het Gemeentebestuur bezit. Dat stuitingarecht behoort aan vaste regelen te worden gebonden, en die regelen moeten stuiting alleen mogelijk maken ter afwering van misleiding of bedrog. Hetzelfde blad, De Standaardzegt onder het hoofd „Uitsluiting": Reeds onlangs constateerden we het feit, dat uit de onderscheidene Commissies, die in het land, in de provincies en in de ge meenten gevormd zijn voor de Kronings feesten en het Huldeblijk, de Anti- revolutionnairen zoo goed als u i t- gesloten zijn. Niet de Rooraschen. En ook niet de Joden. De laatsten zijn proportioneel zeer sterk ver tegenwoordigd. Maar zoo goed als uitgesloten zijn de Anti revolutionnairon. Op de breede lijst van de leden der Com missie voor de Kroningsfeesten te Amsterdam vindt ge slechts 2 Antirovolutionnairen. In de Centrale Commissie niet óén. Onder de voorzitters der Districtscom missies is er slechts één, en evenzeer slechts één hunner is onder-voorzitter. In de Commissie voor het Huldeblijk is de heer Kater de eenige. Men zal toestemmen: dit is schier erger dan uitsluiten. Het is even toonen, dat men nog weet, dat ge er zijt, om u voorts duidelijk te doen verstaan, dat ge in dit hooge gezelschap niet thuis hoort. We spraken van redres, maar redres schijnt niet te komen. Van niet één kant. Dit maakt voor de Calvinistische, d. i. voor de historische Oranje-partij, de positie uiterst moeilijk. Wot zal men doen? Men kan zich niet opdringen. Zal men zich dan afzonderlijk organiseeren? Voorshands durven we bet niet aanraden. Elke afzonderlijke organisatie doet afstand van het nationaal karakter. Of dan ook dit krenkende onrecht maar weer moet geleden worden? Allicht. Mits duidelijk m al onze organen uitkomo, dat het onrecht bestaat, en dat het gevoeld wordt. Want wat een enkele tegenwierp, dat men bij het opmaken van zulko lijsten niet vraagt naar kerkelijke of politieke geloofsbelijdenis, wat is dit anders dan een praatje voor de vaak? Juist om nationaal te kunnen zijn, meet al zulk optreden een optreden zijn van mannen uit alle provinciale, sociale, kerkelijke en politieke groepen. De Standaard betoogt, dat de persoon- 1 k e dienstplicht kan iDgevoerd wor den op tweeërlei wijs. Vooreerst kan men den beperkten dion&tplicht handhaven, en dan bierby de plaatsvervanging uitdruk kelijk afschaffen. In de tweede plaats kan men den algemeenen dienstplicht in voeren, en dan vervalt de plaatsvervanging vanzelf. Waar nu de Regeering aankondigt, dat zy den persoonlijken dienstplicht wil invoeren by afzonderlyke wet, om daarna de her vorming der legerorganisatie ter hand te nemen, volgt, zegt het blad, hieruit, dat de Regeering deze laatste w.l onder behoud van den beperkten dienstplicht. Het zou toch geen zin hebben, heden een plaatsvervanging af te schaffen, die door het stelsel van morgen toch zou komen te vervallen. De Regeering kiest dus thans roeds tegen den algemeenen oefeningsplicht, tegen een volksleger, tegen de algemeene weerbaar heid der natie. Dit nu acht het blad bedenkeiyk. De beide stelsels van beperkten en algemeenen dienst plicht toch zyn op het oogenblik, met name in militaire kringen, in debat. Het laatste woord is er nog niet over gesproken De voor standers van het laatste stelsel schijnen zelfs veld te winnen. Hun school scbynt die der opgaande zon. Is het dan wel verstandig en vaderlandlievend om op dit oogenblik, enkel ter wille van een leuze, die men by de stembus liet weerklinken, schryft De Standaard de ontwikkeling dier nieuwe denkbeelden af te snyden en de quaestie van '8 lands dofensie voor lange jaren te beslissen. Waar dan nog bykomt, dat de quaestie van den persoonlyken dienstplicht den animo er in houdt voor het legervraagstuk. Wanneer die quaestie is opgelost, dan wordt het heel het land door „één geeuwen en gapen" over de legerorganisatie. liet Nederlandsche Dagblad zegt het vol gende van vloeken: Onlangs W6rd door een inzender in een der Roomsche bladen de wensch geuit, dat mili tairen voortaan afzonderiyk zullen moeten reizen. Nu was by voortdurend geërgerd geweest door het gevloek van militaire reis- genooten. De conclusie des inzenders was, dat brave menschen toch niet ia een kazerne kunnen worden opgesloten met anderen, die zoo vloeken, en daaruit zien wy, dat het plan tot invoering van den persoonlyken dienstplicht hem nog meer ergerde dan het vloeken zelf. Toch vreezen wy, dat zyn argument die in voering niet zal vertragen. De vraag ia niet, hoe of het kazerneleven nu is, maar hoe het worden zal, als de persooniyke dienstplicht is ingevoerd. De ergste vlbekers en drinkers zyn juist altyd de rempUqanten. Worden zy varwyderd, dan zal het zedelijk peil der sol daten belangryk ryzan. Reeds nu is het beter dan vroeger. De officieren zei ven geven het voorbeeld door niet meer, zooals vroeger, hunne bevelem met vloeken te vermengen. De kazerne, zeide ons onlangs een officier, is tegenwoordig bpna een jonge meisjes-kost school, en al laten wy die uitspraak ook ge heel voor rekeniog van onzen zegsman, zoo zyn wy toch volkomen overtuigd, dat de tegenstanders van den persoonlyken dienst plicht niet minder o verdry ven dan hy. Het Nederlandsche Dagblad meent, dat er by de anti rovolutionnairen in het algemeen langzamerhand op het punt der vaccinatie een belangryke zwenking is waar te nemen. In Ons Program heette het vroeger: „In de quaestie van de vaccinatie kiezen wy voor- loopig nog geen party; wy willen haar, evenals elk ander geneesmiddel, als een gave Gods aannemen, maar niet als een uiting van den hoogmoed des menschen, die meent door zyn wetenschap Gods Almacht te kunnen troteee- ren." Dat de vaccine bepaald scbadeiyk was, werd toen nog niet beweerd. Er werd slechts op gewezen, dat het nut der vaccinatie nog niet afdoende vaststond, maar nu heet het ronduit in De(n) Nederlander: vaccinatie is het vermoorden van kinderen. Het Ned. Dagblad meent te weten, dat dr. Kuyper en mr. Lobman meer dan eens, of ten minste eenmaal, met hunne gezinnen zyn ingeënt. En het begrypt Diet, hoe men, indien men vaccinatie voor kindermoord houdt, zich door eenig wetsartikel tot zulk een daad kan laten breDgen. Ate een vader te kiezen heeft tU8schen zulk een nadeel, hetwelk door huis- onderwys is te ontgaan, en de gezondheid of het leven van zyn kind,'dan moest, merkt het blad aan, de keuze toch Diet twijfelach tig zyn. Hoe Het Ned. Dagbl. over het medisch argument denkt, blykt, als het schryft: „De stryd tegen vaccinedwang is indertijd geheel om politieke redenen in het leven ge roepen, en toen de argumenten tegen dien dwang langzamerhand wat versleten en krach teloos werden, toen moesten er bezwaren worden gezocht tegen de vaccine zelve, om den ouden stryd tegen vaccinedwang met nieuws argumenten te rechtvaardigen. Dus juist de omgekeerde volgorde. „Alleen gegronde grieven tegen de vaccinatie zelve hadden indertyd bezwaren tegen vaccine dwang kunnen opleveren. Op de eerste be zwaren had dus van den aanvang af al de nadruk moeten zyn gelegd, maar die nadruk is eerat op het einde gekomen. En hot feit, dat het niet voornameiyk deskundige genees- heereD, maar staatslieden zyn, welke die be zwaren uit werken van enkele geneesbeeren hebben by een verzameld en op den voorgrond geschoven, bewytt genoegzaam, dat de stryd tegen de vaccinatie zelve, evengoed als tegen den vaccinedwang, in den grond der zaak voor de anti-revolutionnairen een politieke stryd is. Een nieuw voorbeeld dus van nood lottige vermenging van godsdienst en politiek." Het Ned, Dagblad ie yap_oordeel, dat de vaccinatie de vuurproef heeft doorstaan. En zoo deze meeDing bestreden wordt, la3t het dan, zegt zy, door bevoegde geneesheeren en niet door staatslieden en rechtsgeleerden ge schieden. De heer Van der Zwaag heeft in de Tweede Kamer als zyn ervaring medegedeeld, dat vleesch en spek lager genoteerd zyn dan in vroegere jaren, waarmee hy blijk baar wilde te kennen geven, dat tegenwoordig door het Nederlandsche volk minder vleesch en spek wordt verbruikt dan voorheen. Die meening is, naar de heer Kerdyk in het Sociaal Weekblad aantoont, onjuist. Hy ont leent daartoe hot volgende aan do cyfers der centrale commissie voor de statistiek. 'Rund- en kalfsvleesch. Neemt men niet enkel in aanmerking het aantal geslachte beesten, maar ook don in- en uitvoer van versch en gezouten, gerookt en gedroogd vleesch, dan vindt men, over het tydperk 1853 1896, de navolgende verhoudingscyfers van verbruik per hoofd der bevolking: in 1853-56 100 in 1857—61 98.17 1862-66 132.42 1867—71 145.21 1872-76 153.43 1877—81 164.62 1882 86 151.83 f 1887—91 166.67 1892-96 152.93 Een vermeerdering, waarmede gepaard gaat die van het gebruik van varkensvleesch. Gemiddeld is per 100 hoofd der bevolking verbruikt in 1853-56 11.33 st. in 1877-8114.23 st. 1857-61 :11.38 1882-86: 13 64 0 B 1862 66 11.46 1887-91:14.20 1867-7111.52 fl 1892-96 19.19 1872-76: 13.94 Dan dient nog gewezen op het, althans in sommige stedeD, toegenomen verbruik van paardenvlee8ch, hetwelk waarscbyniyk by velen met minder goed voorziene beurs in de plaats van rund- of kalfsvleesch is getreden. Nu ontbreken algemeene gegevens daarom trent; maar bekend is, dat in de hieronder genoemde steden zijn geslacht (na aftrek van afgekeurde) gemiddeld in elk der jaren. 1887-91: 1892-96: te Amsterdam 1974 stuk 2319 (1) stuk Rotterdam1214 1643 's-Gravenhage474 1001 Utrecht (3).93 134 Haarlem548 611(2) Arnhem220 112 Nymegen45 138 Gouda (3)164 192 4732 stuk 6150 stuk 1) Het gemiddelde over vier jaren. 2) Het gemiddelde over drie jaren. 3) Bovendien wordt vermeld, dat te Utrecht het van elders aangevoerde piardenvleesch in 1887-91 bedroeg 4192, in 1892 96 daarentegen 12.558 kilogram gemiddeld per jaar; te Gouda respeotieveiyk 285 en 452 kilogram. Hot Utrechtsch Dagblad bevatte een artikel, waarin het wyst op onze hooge spoorweg tarieven voor het vervoer van fruit en groenten. Het zou wenschen, dat, vooral ook voor verzendingen als yigoed, lagere pryzen werden berekend en reiuctiën en faciliteiten voor de verzendingen naar het zuiden en oosten in 't algemeen wierdon tooge- staan, zooals voor die naar Engeland, voor welk land de tarieven echter ook nog te hoog zyn, terwyi voor elke hoeveelheid, ongeacht de hoeveelheden, een uniforme eonheidsprys in rekening wordt gebracht. Vooral voor den export naar Engeland, waarby Nederland do geduchte concurrentie te bestryden heeft van de productie der Duit- Bche Rynlanden, de Pfalz, is nu een verlaging der bestaande tarieven, by een vervoer als bestelgoed (met de personentreinen) nood- zakeiyk. Duitschland produceert zulke enorme hoe veelheden fruit, waardoor het groote débouché's in de andere landen zoekt en reeds heeft verkregen, dat men van een ontwikkeling in deze richting niet te veel moet verwachten. Pogingen waren echter te beproeven en veel, ja zeer veel ware reeds verkregen, indien men in den stryd met Duitschland voor de ver overing der Engelsche, Belgische en Franscbe markten de zege aan den Nedorlandschen export kon bezorgen. Het blad meent, dat het initiatief, om hierin verbetering te brengen, moet uitgaan van de 22) Van den beginne af onderhield zy zich by voorkeur met my en zy word nooit moede de verhalen aan te hcortn van myn avonturen, vooral van die, welke betrekking hadden op myn zeemansloopbaan. Herhaaldelyk deed zy my vragen betreffende myn bekwaamheid om een schip te besturen, tot ik begon te denkeD, dat zy van plan was er een te kooper. en my als gszigvoerder aan te stellen. Zy lachte echter, toen ik zoo iets zeide, en antwoordde, dat zy daarvoor geen geld genoeg bezat, duch zeker nog eens een schoener zou koo- pea, indien de fortuin haar eenmaal gunstig mocht zyn. Op zekeren avond bevond ik my weer in het „Orient-Hotel" in levendig gesprek mtt Juanita, toen graaf Panuroff binnentrad. Ik bemerkte, dat zy hem met geen goed oog aan zag en hem maar nauwelyks met de gewone burgerlijke beleefdheid behandelde. Hy gevoelde zich klaarblykeiyk gekrenkt en wierp een blik op my, die niets goeds voorspelde. Ik stoorde er my niet aan en, godoelteiyk om hem te tarten, gedeeltelik om te zien, hoe lang hy het wel uit zou houden in zyn hoek, waar by zat te pruilen, bleef ik tot het ge wone uur van sluiting reeds geslagen had. Toen ik het huis verliet, was het over elven, een onstuimige nacht, stormachtig weder, terwyi de volle maan telkens achter do don kere wolken schuil ging. Den zeekant ver latende, sloeg ik een straat in, om my naar myn woning te begeven; maar-ik was nog slechts eenige schreden verder gegaan, toen ik achter my het geluid van voetstappen hooide. Even daarna riep een stem my toe, op te houden. Ik deed zulks, keerde my om en zag Fanuroff voor my staan. Hy greep my by den arm en wilde spreken Zyn drift was echter zóó hevig, dat hij geen woord kon uittrengen, doch my een tyd Ung met openge sperde oogen, als iemand, die door een ge raaktheid wordt getroffen, aanstaarie. Eindtlyk kreeg hy zyn stem torug en hy schreeuwde: „Ik zjI u dooden! Ik zal u dooden!" Ik stiet hem terug en zeide zoo bedaard mogeiyk: „Ik zou u aanraden u ©enigszins in acht te nemen, vriendje; anders zoudt ge wel 69D8 in moeilykhedon kunnen geraken. In dit land kunt gij de mensche», die u niet aan staan, zoo maar niet van kant maken." Myn koelheid scheen zyn woede nog te doen toenemen. Htt schuim kwam hem op den mond en my weer by den arm grypende, krysebte by: „Lafaard! Lafaard! Ik wist, dat gy een lafaard waart!" Daar ik my niet meer kon inhouden, trachtte ik hem van de been te slaan Hij sprong echter op zydo en gaf my met de gebalde vuist een hevigon stoot tegen het gezicht. „Daar!" riep hy uit, om my heen dansende in den maneschyn; 5wat nu?^ „Nu", zeide ik zoo kalm als ik slochts ©enigs zins koD; „nu is het uit en ik zal bet u betaald zetten, al waart gy honderdmaal krankzinnig." „Goed", gaf hy ton antwoord. „Kom maar mee; dan zullen wy dadeiyk zien wie de teste is van ons beiden." Wy sloegen het t03ch in en gingen een heuvel om naar een open plok, omringd door hooge varens en aloê's, ongeveer in het midden van het eiland. Het was een vreemde plaats, overal stonden reusachtige mieren- hoopon om ons heen, die zich soms wel acht voet boven den grond verhieven, geiyk de grafteekens op oen dicht bezet kerkhof. Hior hield Panuroff stand en trok zyn jas uit. Ik volgde zyn voorbeeld. Nu haalde hy onder zyn g09d een soort van dolk voor don dag, waarmede hy zich voor deze gelegenheid scheen gewapend te hebben. Ik had natuuriyk myn matrozenmes. Terwyl wy aldus onze toebereidselen maakten, kwam de maan van achtir eon wolkenbank te voorschijn; de wind ging liggen en bot zwakke geluid van acht glazen droog van een der stoomschepen in de haven tot ons door. Ik kon het my nauwolyks voorstellen, dat ik mjj van aango zicht tot aangezicht bevond tegenover een medemensch mot het voornemen hom het leven te benemen. Maar myn hartstochten waren gewekt, ik redeneerde niet en zoo ik het' al deed, was het om myzelven diets te maken, dat ik handelde uit loutere zelfver dediging. Een minuut lang stonden wy elkander aan te gluren. Ik kon zyn adem op en neer hooren gaaD, terwyl by zich gereed maakte tot een sprong. Toen dook hy ineen, geiyk een wilde kat, en wierp zich op my. Ik week ter zyde, doch niet Yóór zyn wapen myn arm even geschramd had. De stiyd was ia vollen ernst begonnen! Als twee kemphanen liepen wy om elkander rond, de gelegenheid zoekende om te treffeD. Het was geen kinderspel, want beiden waren wy lenig en vlug en in alle opzichten tegen elkaar opgewassen. Eensklaps stiet myn voet tegen een steen en werd myn aandacht voor een oogenblik van myn tegenstander afgewend. Het was noodlottig. Met een sprong was hy by my, greep my om den hals en trachtte my den dolk tusschen de schouders te steken. Met de kracht der wanhoop sloeg ik myn hand om zyn pols en zoo sleurden wy elkander voor- en achteruit, rond en rond, her- en der waarts over de kleine plek gronds, die getuige was van onze worsteling op leven en dood. Eindeiyk kon myö rechterhand zyn keel omvatten myn linker hield nog steeds zyn arm vast - en sloten zich myn vingers om zyn luchtpijp. Verder en verder zor.k zyn hoofd achteiover, zijn ademhaling ging ver gezeld van een heftige, schokkende beweging. De maan scheen helder en by haar licht kon ik de uitdrukking van wanhoop ontwaren, welke sprak uit zyn oogen. Eensklaps liet hy zich op den grond vallen, my met zich meetrekkende. Hier begon het gevecht op nieuw. Door zijn beweging hadden onze handen losgelaten. Wy rolden in het rond, nu de een, dan de ander boven. Hy vatte my weer aan en bief zyn mes op. Nogmaals greep ik zyn arm vast en wierp hem van my af met eer reusachtige krachtsinspanning. Doch thans was ik uitgeput en vóór ik had kunnen op springen, had by my onder zich en stak my tot tweemaal toe. Ik herinner my verder niets. Toen ik weder tot myzelven kwam, ge voelde ik my te zwak, om nieuwsgierig te wezen waar ik my bevond. Eenigen tyd later echter opende ik nog eens de oogen en thans blikte ik om my heen, ten eindo te zien, op welke plaats ik toch wel was aangeland. Het was een wonderiyk soort van vertrekeen kamer, waarin naar allen scbyn nog niet lang geleden Chineezen verbiyf had den gehouden. Een paar dikgezoolde schoenen hingen aan spykers achter de deur en in een boek op een rek stond een opiumphp. Door het kleine venster tegenover myn bed kon ik duidelijk het geluid der branding hooren en daaruit maakte ik op, dat ik naar een der naburige eilanden was gevoerd, of dat ik my bevond op een gedeelte van Thursday, hetwelk ik nooit bezocht had. Ik dacht er echter niet lang over na, maar, my vermoeid gevoelende, wendde ik het ge-, laat naar den muur en sliep weder in. Het moet verscheiden uren geduurd hebben, eer ik wakker werd, want de zon was onder en het zou donker geweest zyn in de kamer, indien er op een tafeltje by myn bed geen kaars gebrand had. Nog half beneveld blikte ik in het ron^ en eensklaps viel myn oog op hot wonder- ïykste wezen, hetwelk ik misschien ooit aan schouwd heb» (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5