N°. 11536
Maandag 4 October.
A0. 1897
Qourant wordt dagelijksmet uitsondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
LEIDSCH
DAG-BLAD.
PBU8 DEZEB COUBANTi
Voor Leiden per 3 maanden. f uo.
Franco per posti L40.
Afzonderlijke Nommers 0;06.
PRIJS DEB ADVERTENTIES:
Van I 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Qrootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
In oen Haagschen Brief aan de Arnhem-
eche Courant lezen wy
Wat hot eigeniyk badseizoen betreft,
valt het nog niet te zeggen of 1897 oen gun
stig of een ongunstig jaar is geweest; men
hooit er zeer verschillend over sprekeD. Dat
het bezoek niet buitengewoon druk was,
en van de logeergasten moet men het ten
slotte hebben, niet van de Hagenaars, die
voor hun abonnement, meestal op een droogje,
de muziek komen hooren, dat bewezen de
korte lijsten ran aangekomen vreemdelingen
wel kwam er in de laatste maand een vleugje
in, omdat de Duitsche badgasten pas in Sep
tember plegen aan te komen, maar ik denk
niet, dat daardoor de achterstand van de eerste
maanden ingehaald is. De tegen den volgen
den zomer aan te kondigen dividenden zullen
daaromtrent licht kunnen verschaffen.
Men kan echter uit de winsten der naam-
looze vennootschappen, die de Scheveningsche
hotels exploiteeren, niet ten volle concludee-
ren omtrent de uitkomsten van het eigeniyk
bedrijf, met name niet wat het „Kurhaus"
betreft, met zyn belangrijk nevenbedrgf, „de
Cercle" (of hoe de naam anders is) met de
speelbank, van welker winsten het bad
huis percentage geniet, dat alleen reeds geiyk
staat met een dividendje over het kapitaal.
Dit nevenbedrtJf gaat voorspoedig genoeg. Al
wordt de bank gehouden in een gesloten
gezelschap, voor louter leden en geïntrodu-
ceerden, om welks reden de justitie en politie
daar, Daar 't schijnt, zich niet met dit door
de wet verboden bedrijf kunnen bemoeien, is
het lidmaatschap voor iemand, dia met ge
vulde zakken komt, nog te bemachtigen, en
is men overigens niet difficiel met het intro-
duceeren. Men zegt ik ken ae inrichting
uit ervaring niet en Spreek dus uitsluitend
van hooren zeggen, dat feitelijk een muntje
van tien gulden toegang tot de bonk en het
recht om er zijn geld te verliezen geeft. Ea
van dat recht wordt nogal gebruik gemaakt.
De Nederlanders zelveu geven getuigenis,
dat ze de dobbelzucht, waardoor hun oudste
voorouders al berucht waren, nog altoos
bezittener worden groote sommen genoemd,
die in de „Cercle" van Scheveningen ge
wonnen en verloren worden, en er zyn tal
van jongelui uit verschillende streken des
lands, die geregeld 's zomers in Den Haag
kamers bewonen en iederen dag naar de
badplaats trekken ter wille van het hazard
spel. Voor deze soort van badgasten geloof
ik gaarne, aat de kuur voortreffelijk werkt;
zoo zij lyden aan „obósitó de la bourse"
(beurszwaariyvigheid) althans zullen ze zeer
zeker totaal genezen met October naar huis
kunnen gaan.
Van de gemeentelijke universiteit
te Amsterdam schreef het Groene
Weekblad o. m.
„De bezittende Amsterdammers, wier zonen
van die instelling profiteeren, krijgen van
stadswege, laat ons het nu maar zeer
matig taxeeren, jaarlijks f 500 per student
cadeau."
„Oud nieuws," zal men zeggen. De Groene
beweert ook niet een „nieuwtje" te brengen,
maar acht het, en terecht, nut nog eens op
een oud aanbeeld te slaan, zegt De Standaard.
Zal het baten?
't Is de vraag: De party van het denkend
deel is nu eenmaal de party der bedeelden
Men is aan die bedeeliDg van ryks- of
stadswege eenvoudig van jongs af gewend.
Het begint al by het lager onderwijs en in
menige stad kan zich het jonge liberaaltje,
onnoozeliyk, al op het stadsbewaarschooltje
trainen in het zich laten bedoelen.
Is het wonder, dat men levenslang Jean
Jacques bewondert, don bewonderaar van het
vondelingenhuis?
Het Handelsblad schoot, zegt De Standaard,
pyi na pyi op de Oooische stoomtram af, en
de Gooische stoomtram dekt zich met schild
en pantser.
Uiteraard loopt dit geding over feiten, en
over feiten kan men niet oordeelen dan na
onderzoek. Maar ook zonder zulk nader onder
zoek kan toch ook wie van verre staat
rekening houden met het telkens weer voor
komen van nieuwe ongevallen, waarvan het
gerucht door heel de pers loopt. En wie kan
dan den indruk weren, dat dit geïncrimineerde
vervoermiddel u, by het hooren van die
geruchten, onwillekeurig den deun in het
geheugen roept van: „Hebt ge niet gehoord
van den hollebollewagen, waar die dolle Gys
op zat."
Doch ook al bleek hier veel op af te dingen,
in elk geval is het een verdienstelyk werk,
dat bet Handelsblad het op zich nam, een
zoo interessante quaestie eens publiek aan de
orde te stellen.
Ons tramwezen is voor de communi
catie in onze bincenstreken van zeldzaam
gewicht. Steeds meer breidt het zich uit. Eu
niet lang meer, of heel het leven ten platten
lande zal er zich op inrichten.
Die bloei van het tramwezen is intusschen
alleen mogeiyk door het waagstuk, om een
stoomwagen langs onze gewone Rijkswegen
te laten ryden, soms zelfs langs smallere
wegen.
Dat dit nu voor voetgangers en rytuigen
ernstig gevaar met zich sleept, ia duldeiyk,
en het ie daarom roeping der Overheid, by
concessie en in de regeling van het vervoer,
zoo ernstige bepahngen op te nemen, en die
bepalingen zoo streng te doen controleeren,
dat metterdaad de veiligheid van personen
en rytuigen geen schade ïyde.
Ei era an nu scbynt heelwat te haperen.
We zeggen niet enkel op deze bepaalde
tram, maar in het gemeen.
En daarom hopen we van harte, dat het
hangende geding de aandacht der Overheid,
meer dan anders, op dit zeer ernstig volks
belang zal vestigen.
Het i3 nu eenmaal zoo, dat eerst oDge-
lukken de Overheid waakzaam plegen te maken.
Yooral in ons goedmoedig Nederland is men
byzonder gesteld op hetDoor aehade wy s.
Over het algemeen heeft, meent De Standaard,
de nieuwe wyze van stemmen en stem
opneming reeds de eerste maal de vuur
proef prysiyk doorgestaan. Maar het blad
wenscht toch op een paar leemten tewyzen.
„De wet schryft thans niet letteriyk voor,
dat elk biljet by de stemopneming moet
worden voorgelezen. In sommige stem-
bureelen liet men dit dan ook na. Iets wat
stellig niet mag, daar alzoo elke contréle der
kiezers wordt afgesneden.
En ook 1q andere stembureelen werden de
biljetten wel afgelezen, maar zóó weggehou
den, dat geen enkele kiezer in staat was,
het biljet goed te zien. Ook dit nu is tegen
den geest der wet, die aan de present zynde
kiezers het recht van protest toekent. Een
protest, dat ondenkbaar is, zoo men het biljet
niet onder de oogen krygt.
De kiezers zyn by de stemopneming niet
een soort kwaiyk gedulde indringers of in-do-
pot-kykers, maar de eerstbelanghebbenden.
Toch kunnen niet alle kiezers controlee
ren. Daarom is de Engelsche usantie zoo goed,
dat elk candidaat een controleur kan aanwgzen,
die een plaats aan tafel bygt, en elk biljet
kan nazien.
Zoo zou men ook byv. da vraag kunnen
stellen, of het niet tegen den geest der wet
indruischt, dat de kiezer, na gestemd te hebben,
zyn biljet open in de band kan houden, zoodat
een ander zien kan hoe hy stemde; iets, waar
door hot stembusgeheim in perikel komt.
Maar voorshands bepalen we ons tot de
contréle der stemopneming van de zyde des
kiezers, die zeer stellig Diet aan den geest
der wet beantwoordt, en in meer dan een
opzicht ongenoegzaam ia."
De Tijd stond de eereplaats af aan een
artikel, waarin de vraag besproken wordt:
„Waarom Leerplicht?" Deschryver merkt,
naar aanleiding der rede van minister Pierson
in de Eerste Kamer, op, dat het ongeluk van
alle wereldhervormers en y ver aars voor wets-
dwang is, dat z(j altyd moeten beginnen met
den staat van zaken, waarop zy hun genees
middelen willen toepassen, In de somberste
kleureD af te malen.
Buiten oenigen twyfel acht de schryver
het, dat de Nederlandsche ouders in alle
standen, over hot algemeen, doen wat in
hun vermogen ligt in het belang der opleiding
van hun kindoren. Uitzonderingen en hoogst
bedroevende toestanden komen z. i. overal
voor, en in de groote steden vooral wordt
door rampzaligen, en diep gezoD kenen mis
bruik van het kind gemaakt tot bedelary.
Is het d££raan, dat de leerplichtwet van dit
Ministerie „een eind zal maken?"
Verder geeft de schryver als zyn meening,
dat de bevolking door zoo vele en zoo zware
rechtstreeksche belastingen wordt uitgemer
geld en dat het platteland met zooveel tegen
spoed te worstelen heeft, dat het verklaarbaar
Is, dat voor vole ouders een scherpe prikkel
bestaat, om de kinderen te vroegtydi? aan
het werk te zetten. „De wet verbiedt dat
ten aanzien van industriëlen arbeid, laat het
echter wat den landbouw betreft toe. Is dat
de smet, waarvan de tegenwoordige Regoering
onze wetgeving zuiveren wil? Een zeer
ernstig vraagstuk. Ligt het niet in de bedoeling,
dan is het te betreuren, dat de wyze, waarop
de Premier zich over de quaestie van den
leerplicht heeft uitgelaten, die misvatting als
vanzelf uitlokt."
Wanneer, zegt de schryver verder, het ten
platten lande aan ouders, wien het, zonder be
deeling te vragen of hun kinderen te laten
„loopen bedelen", zeer zwaar valt in hun
schamelste behoeften te voorzien, naar de eene
wet vry staat hun kinderen beneden de 12
jaar ©enigen arbeid to doen verrichten, dat
zelfde, zoo niet verboden, dan toch zeer be
zwaarlik wordt gemaakt door een tweede
wet, die hen feiteiyk zal dwingen hun kiode-
ron te zenden naar een volgens een derde
wet op godsdienstig gebied neutrale school,
aan wier hoofd een rumoerig sociaal-democraat
of een bekend godloochenaar staat, kaD men,
op een wandeling, de gemoedsbezwaren tegen
zulken dwang wel als ongegrond of denkbeel
dig afwyzon, maar als Regeering kan men
dat zoo niet uitspreken, zonder ze èn meer
gegrond èn bitterder gevoeld te maken.
Van een aandrang op invoering van den
leerplicht, met dit doel: de gemoedsbezwaren
op te beffen van hen, die de kinderen van
anderen Daar de school gezonden wilhn zien,
heeft men z. i. bitter weinig, zoo iets, kunnen
bespeuren.
„Voor het bestaan van die gemoedsbezwa
ren is in Nederland ook feiteiyk geen voldoende
grond aanwezig. Maar zelfs indien wèl, en
zelfs al werd daarom op invoering van den
leerplicht aangedrongen, geenszios zou daaruit
nog volgen, dat het een goede en rechtmatige
grond van wetgeving is."
Over de socialisten in de Kamer
zegt Het Centrum:
Vry algemeen wordt in de pers erkend, dat
de drie socialistische Kamerleden goed spreken.
Geen wonder, voegt men er by, want zy
hebben een goede school doorloopen in hun
vergaderingen.
Deze opmerking geeft te denken.
Het valt niet le betwisten, dat mannen
als Troelstra en Van Kol een groote
mate van yver hebben ontwikkeld en dat zg
door veel en druk onder de massr teverkee-
ren, een zekere algemeene kennis van volks
toestanden hebben opgedaan, gepaard aan een
behooriyke vaardigheid van spreken.
Doordat zy meermalen voor heete vuren
kwamen te staan, voelen zy zich ia elke ver
gadering tamelyk wel op hun gemak en spreken
zy voor de vuist met een aplomb en regel
matigheid, welke menige bejaarde politicus
hun kan benyden.
Onder dit opzicht dus hebben de socialis
ten ongetwgfeld iets vóór op de andere
partyen.
De gelegenheid ontbrak bun nimmer om
zich te oefenen en wat zy buiten het Parle
ment leerden, kan hun daar binnen uitnemend
te state komen.
Wg verwachten van de werkzaamheid dezer
drie heeren niet veel voor het algemeen belang.
Wy zien in hen geen „hervormers" van bui
tengewoon gehalte. Ook geen mannen van
hooge wetenschap of ODgemeen talent.
Maar handig zyn zy ongetwgfeld en dat
men In de Kamer met hen zal moeten rekenen,
is uit de vergadering van Dinsdag reedp
gebleken.
Hun komst in de Kamer wisten zy, waf
de kunst van meespreken betreft, goód voor
te bereiden. En onder dit opzicht valt er
waariyk iets van hen te leeren.
Droef is het te zien, klaagt De Standaard,
hoe men uit de commission voor dv
kroningsfeesten de anti-revolution»
n air en ja niet ganscheiyk geweerd heeft,
maar ze er toch naar proportie feiteiyk
buiten heeft gesloten.
Ons dunkt, by een Oranjefeest als te komeD
staat, komt zulk ostracisme kortaf gezegd
niet te pas.
E>n nationaal feest moet het zgn,
waarby we, als geesteskinderen van alle
paitgen, ons zonen van oenzelfde volk gevoelen,
en een oogenblik allen onderlingen stryd
vergeten.
Maar blyft dit mogeiyk, als men een deel
van het volk zoo goed als buiten sluit; nog
wel dat deel des volks, dat de schoonste
traditiën van den band met Oranje op het
hisborieblad aan zgn Calvinistischen naam
gehecht ziet?
By Huyghens sloot men ons buiteD, en
we hebben het geduld.
Maar by de Oranjefeesten valt het hard,
zulk een over het hoofd zien van heel do
groep onzer geestverwanten to dragen.
Wie hier de schuld heeft, vragen wy niet.
Maar we vragen: Is er redres?
Iemand, die tien jaar in Indië vertoefde,
voegt in de Haarlemsche Courant zyn stem
by andere stemmen, die in den jongsten tyd
zich verhieven ten gunste van zieken
verpleging en oprichting eener
verloskundige school in Indië.
„Slicht", zoo zegt bij, „goede inrichtingen
voor ziekenverpleging. Zendt van hier flink6
verpleegsters, die in groote gasthuizen haar
opleiding hebben gehad, en een Europeaan,
die ziek is, zal een rustig plekje hebben om zyn
hoofd neer te leggen, behalve in een rumoerig
hotel. En als tJn vrouw hulp noodig heeft,
zal hg niet behoeven te roepen: Waarheen?
Hoe vele mannen moeten voor gezondheids
redenen hun vrouwen naar Europa zenden,
biyven alleen achter, dubbele huishouding,
dubbele kosten, de vrouw met de kinderen
moet 't meeste geld hebben, en do man mist
wat hy hebben moet.
Leest de statistieken van weduwen- en
weezenfond8en, en gy zult zien, dat veel meer
mannen dan vrouwen sterven op jeugdigen
leeftyd; die mannen vallen niet alten door
moordend zwaard en klimaat, maar door het
In den Sneltrein.
Stol.)
Zal Ik eeriyk zyn? In die courant heb
ik veel langer zitten kgken dan in do negen
voorgaande; twintigmaal begon ik aan den
zelfden regel; ik geloof zelfs, dat ik hem wel
eens ten onderste boven hieldWat zal
ik zeggen? Men la toch een Franscbman en
men is niet gedurende een lang traject met
e&n mooie vrouw alleen zonder eenige emotie
t ondervinden.
Ik zou gaarne een gesprek met haar hebben
willen buginn«D, maar de aanleiding er toe
waar een deugdelyke reden er voor te vinden?
In aanmerking genomen, dat de temperatuur,
het klassieke middel om de raampjes op of
neder te laten, niet meer gebruikt wordt
Wat dan gedaan?
Een banaliteit tegen haar zeggen Dan
duizendmaal liever gezwegen. Ik had dadeiyk
met myn doorzicht als ervaron Paryzeaaar
gezien, dat myn reisgenoote een vrouw van
de wereld was. Sprak ik haar dus aan, zonder
haar te kennen, dan had zy my dadeiyk voor
een commis-voyageur aangezieD. De eenige
manier om sucoes te hebben was, dat ik iets
ontzaglgk origineels wist te bedenken om ha«r
mede bezig te houden. Maar wat dan? Ik
zocht tevergeefs.
Ik hoopte nog altgd iets te zullen beden
ken, toen eensklaps do trein stil stond, dank
zy het nieuwe remstelsel, zoo weldadig
werkend bg ongelukken, maar zoo onaan
genaam voor de reizigers.
TonnerrelVyf en twintig minuten
oponthoudI Buffet I" riep de beambte, terwyi
hy het portier open maakte.
MJja reisgenoot© stond op, ontdeed zich
van haar reisdekens, liet ze met de drie fcas-
schen in den waggon liggen en stapte uit.
Het was twaalf uur. De maag deed haar
rechten gelden.
Zy richtte haar schreden naar het buffet
links, aan den anderen kant van den weg.
Ik volgde haar, had al de gelegenheid om
op mgn gemak haar élégante taille, die een
lange mantel van ottervel nog voordeeliger
liet uitkomen, te bewonderen. Ik zag ook
aaruigo zwarte krulletjes in haar nek, een
grys kastoren hoedje en zeer kleine voetjes.
Ik kwam te gelyk binnen met een-stroom
verwaaide, ingepakte, verbaasd rondziende
reizigers, ging zitten en werkte haastig den
inhoud van de elkander opvolgende en my
voorgediende schotels naar binnen.
Mgn reisgcDoote gebruikte bouillon aan
een tafel een eindje verder.
Ik was een van de eersten, die opstond,
ea ging op het perron een sigaret rooken. De
vgf en twintig minuten, die zooals altgd maar
uit twintig bestonden, gingen een, twee, drie
veorby. De reizigers verlieten groepsgewyze
de eetzaal en zochten hun coupé's weer op.
Ikzelf klom weer in de mgne. Myn reisgenoote
was er niet.
Ik zag haar bg een boekenstalletje van het
station staan, aan den anderen kant van den
weg, bozig m de op een ry staande boekdoe
len te bekgken. Ofschoon ik haar slechts op
den rug zag, herkende ik haar toch aan haar
gestalte, haar mantel van ottervel en aan
ha3r grgzen hoed. Heur haar scheen mg wel
een weinig minder donker toe, maar dat kwam
misschien door den afstand.
Iedereen was ingestapt: de beambten slo
ten de portieren met drukte.
„Maar zy scbynt hier te My ven T dacht ik,
„ze is zot!"
„En ik riep door het portier:
„Mevrouw 1Mevrouw!"
Het was echter te ver weg; zy hoorde
my niet.
Een gefluit deed zich hooren: de trein
vertrok. Wat te doen? Een gedachte snel als
de bliksem vloog my door het hoofd. Zy
blyft daar, met zulk een koude, zonder bagage 1
Had het arme vrouwtje ten minste haar bagage
maarl
Ik nam ineens do drie tasschen en de
reisdekens op en wierp ze eeo van de spoor
beambten toe, die op het perron by den
waggon stond:
„Van die dame daar ginds!" riep ik hem toe.
De beambte nam de bagage aan en ging
naar de dame, die by het stalletje stond.
Op hetzelfde oogenblik gaat bet portier aan
den togenovergostelden kant open, stapt
mijn reizigster, door een bromm enden con
ducteur gedreven, naar binnen, en de tr6in
vertrekt!
Groote goden I Ik had my vergist. De
dame aan het boekenstalletje was niet de
waredezelfde mantel, dezelfde hoed,
dezelfde tailleen toch was zij het niet
Het was geen reizigsterHet is toch ook
dwaas, dat vrouwen op den rug gezien zoo
op elkander geiyken. Nu, ik had wat moois
gedaanl
Nauweiyk8 in den waggon gezeten, riep
zy uit:
„Mgn pakjes!.... Men heeft myn pakjes
gestolen I"
En toen wierp zy my voor het eerst een
blik toe. En welk een blik IGe kunt er
zeker van zyndien blik zal ik nimmer
vergeten.
„Neen, mevrouw," zeide ik tot haar, „uw
pakjes zyn u niet ontstolenzy zyn
zy zyn te Tonnerre gebleven I"
Te Tonnerrel Hoezoo?"
Ik verklaarde baar allesO, myn
vriend, ik zal je geen beschryving geven van
den tweeden blik, dien zy op my wierp.
Eu van dien tweeden zal de herinnering
my nog langer byblyven dan van den
eersten.
Het spyt my zeer, mevrouw," bracht ik
stamelend uit, „verschrikkeiyk spyt het my,
maar ik deed het uit bestwil. Ik dacht, dat
u een trein gemist badtdat u bet koud
zoudt hebben, en ik kon niet gedoogon, dat
gy het zoo koud hebben zoudtKortom,
vergeef het my. Wees niet bezorgd over uw
pakjes, zy zgn in goede banden van een
beambte. Aan het volgend station kunt u
telegrapheerenik zal telegrapheeren
wg zullen telegrapheeren men zal ze u
direct toezendenO, u zult ze terugkrygen,
ik zweer het u, al zou ik zelf naar Tonnerre
terugkeeren om ze te gaan halen."
Het is genoeg," zeide zy, „mynheer, ik
weet wat my te doen staat."
In groote woede kroop zy weer in haar
hoek, terwyi zy haar handschoenen toornig
ineen frommelde.
Maar, helaas! arme kleine! zy had nief
op de koude gerekendZy had niet meer
haar verwarmende reisdekens Nauweiyks
tien minuten later zat zy te beven Zy
kon zooveel zy wilde zich in elkander krimpeD,
haar pols rondom zich aantrekken, zy huiverde
evenwel toch.
„Mevrouw," zeide ik tot haar, „ik smeek er
u om, neem mijn reisdeken. Gy zult koude
vatten. Het zal mgn schuld zy» en ik zal
het myn gebeele leven niet vergeten 1"
„Ik praat niet meer tegen u, mynheer,"
merkte zy droogjes op.
Ik was zeer zenuwachtig en opgewonden.
Vooreerst vond ik baar allerliefst, vervolgons
was ik woedend over mgn stommigheid.
Kortom, ik was in een toestand om gekke
dingen ti dom.
„Mevrouw," dus sprak ik haar aan, „neem
deze re-Adeken, of ik zweer u, dat ik uit den
treiD spring."
En nadat ik de deken tusschen ons in had
gelegd, deed ik het raampje neer en nam den
buitenknop van het portier in myn hand
Was ik vast besloten? Tusschen ons, geloof
ik, niet geheel en al. - Maar ik scheen er wel
naar uit te zien; ten minste zg riep dadeiyk
daarop:
Maar gy zyt dwaas, mynheer, gy *yt
dwaas I"
Neen de deken of ik spring."