N°. 11424.
A". 1897
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
Feuilleton.
Maandag 24 IVIei.
LEIDSCH
DAGBLAD.
F RIJS DEZER COURANT:
Voor L„._«n per 3 maanden,t 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlyko Nommers0.05.
PRIJS DER ADYERTENTIËN:
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f (K17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0 05 berekend.
PERSOVERZICHT.
Het graanrecht en de werkman.—
Onder dit opschrift leverde De Standaard een
zeer bevattelijke en zaakrijke beschouwing,
aldus beginnend:
„De groote „boeman", die tegen ons wordt
opgeroepen om den kleinen man te verschrik
ken, is, dat graanrecht het brood duurder zal
maken en dat, overmits vooral de kl eine man
brood eet, dit op het werkmansgezin een
extra-belasting van vijf en twintig gulden per
jaar zal leggen".
Wil men dien „boeman" eens onder de
oogen zien, dan is de eerste vraag: „Hoeveel
brood een werkmansgezin per jaar eet".
„Vooral in Duitschland heeft men dit punt
nauwkeuriger onderzocht;. en Flescb, die op
het h o o g 81 e cijfer kwam, rekende voor een
weversgezin 200 pond per jaar. Hooger ging
geen enkele becijfering. De Regeering had
slechts 164 kilogram aangegeven".
Maar nemen wy het nu eens „op zijn hoogst",
1000 K. G. bijv.,
„dan zou klimming van den broodprijs met
f 1 toch nog nooit hooger te staan komen
dan f 10 per jaar, d. i. twee en een halven
cent per dag.
„Dit scheelt reeds vijftien van de vij f en
twintig gulden".
Na de vraag, of, volgens de denkbeelden
van het anti-revol. „Program van Actie",
de prijs van het brood meer dan één cent
per kilo zou oploopen, ontkennend te hebben
beantwoord, gaat het blad voort:
„Toch, dit erkennen we volmondig, als deze
tien gulden afgevergd werden zonder dat er
iets anders voor in de plaats kwam, dan
zouden ook wij ons met band en tand tegen
zulk een broodbelasting verzetten.
„Graanrecht op zichzelf toch kan alleen ten
plattelands den nood te hulp komen en dus
alleen voor den werkman ten plattelande uit
zicht geven op meer werk en beter loon".
Maar daarom vraagt hot „Program van Actie"
ook „verhooging van de tarieven op bewerkte
artikelen," om „door aanwakkering van den
nation alen arbeid den algemeenen toestand te
verbeteren".
„Ieder stemt toe, dat twee weken werk
loosheid veel schadelijker is voor het werk
mansgezin dan tien gulden hooger uitgaven
per jaar voor brood- en meelprtfzen. En ook
is duidelijk, dat een halve cent per uur meer
loon, gerekend over een arbeid van tien
uren daags, reeds vyf cents per dag meer
inkomen geeft, zoodat er, na aftrek van de
2'/i cent meer voor brood en meel, nog een
winst van even zooveel per dag zou over
blijven.
„En overmits nu de uitkomst in Duitsch
land geleerd heeft, dat deze verbetering in
den arbeidstoestand metterdaad, als gevolg
van het hooger tarief, gekomen is, zóó zelfs,
dat er geen handen genoeg zijn, en duizenden
Nederlanders de grens overtrekken, om in
Duitschland arbeid te vinden, mag ondersteld,
dat soortgelijke verbetering ook hier zou in
treden.
„Het is dan ook niet waar, dat de werkman
liefst daarheen gaat, waar het brood bet
goedkoopst is.
„Integendeel, de ervaring leert, dat de werk
man by voorkeur heentrekt naar plaatsen,
waar het brood duurder is, omdat hfl weet,
dat het hem daar per slot van rekening
beter gaat."
Het blad wyst dan op Leiden en Am
sterdam. In de Sleutelstad is het brood
goedkooper, zyn de huren lager dan in de
hoofdstad. En toch:
„Van een byzonderen trek naar Leiden
hoort niemand, over te grooten trek van
werkvolk naar Amsterdam wordt van allen
kant geklaagd."
De werkman weet, „dat te Amsterdam
heel zyn existentie beter is" en hy vat „by
instinct":
„dat het niet de vraag is, of hy een cent
meer voor een kilo brood heeft uit te geven;
maar wel, of hy altoos zeker is van „centen"
te verdienen, en meer centen voor zyn
arbeid te innen."
En het blad eindigt zyn artikel aldus:
„Kon derhalve de algemeene conditie voor
den arbeid, gerakend per werkman, met een
halven cent per uur stygen, dan is een cent
meer per kilo brood geen verlies, maar
rGchtstreeksche winst voor den werk
man; en eerst wie hierop let, velt over de
werking van zulk een invoerrecht een recht
vaardig oordeel.
„En daar komt dan in de tweede plaats
nog by, dat goede pensionneering, en daardoor
verzekering tegen het pauperisme op den
ouden dag, op ons Rykabudget niet is te
vinden, tenzy men, tydelyk althans, tot in
voering van rechten overga.
„Niet de graanrechten alleen kannen dit
leverenalthans niet, zoo van de graanrechten
de premie en de vleeachaccyns af moet; maar
wel graanrechten en invoerrechten op be
werkte artikelen saam.
PEn als men dan de keuze stolt tusschen
eenerzyds het brood een cent goedkooper met
telkens uitbrekende werkloosheid en zonder
pensioen, en anderzyds het brood een cent
per kilo duurder, maar met vaster arbeid,
beter loon en met pensioen, dan aarzelt de
werkman althans in onze kringen niet, en
begrypt zeer wel, dat op die wys zyn pensioen
volstrekt niet door hem alleen, maar door alle
overige standen der maatschappy meó betaald
wordt."
Yan S. 8chryft in Het Centrum:
Hoezeer de strooming der platte
lands-bevolking naar de steden
een algemeen verschynsel is, en in zekere
mate volkomen onafhankeiyk van lagen of
hoogen prys der landbouwproducten,
biykt o. a. hieruit
In de jaren 18721891 waren in Frankryk,
een land, toch waarlyk protectionistisch genoeg,
ruim 3 millioen menachen van het platteland
naar de steden getrokken. Sinds 1891 tot
1896 is dit cyfer percentsgewyze nog aan-
m e r k e 1 y k vergroot.
Deze mededeeling ia ontleend aan La Justice
Sociale (van l'abbé Naudet) van verleden week.
In ons eigen land was de verhouding
tusschen de toeneming der bevolking in stad
en land in de jaren 18301860 als 11in
de jaren 1860'70 als 12:5; in de jaren
1870'80 als 85 42. Onevenredig snel nam
dus de bevolking der steden toe in vergelyking
met die van het platteland. En 't merk
waardigste is: in die jaren verkeerde
de landbouw in den grootst moge
lijken bloei.
Hot feit, dat sinds de verhouding nog
ongunstiger werd, vermindert de beteekenis
niet van het feit, dat by ongekend hoogen
prys der landbouwproducten er een sterke
strooming bestond naar de steden.
De Residentiebode schreef dezer dagen over
de eventueele herstemmingen op 29
Juni, dus niet veertien, maar tien dagen na
de stemming:
„Wellicht ziet Minister Yan Houten hierin
theoretisch een tegemoetkoming aan de katho
lieken, voor wie de 29ste Juni feestdag
van do H.H. Petrus en Paulus als Zondag
te vieren is. Doch practisch hadden zy er
zeker baat by gevonden, indien men thans
evenmin als anders met den Roomschen
Zondag had gerekend.
„Yooral ten plattelande had men natuurlyk
de kiezers veel gemakkelyker tot een gang
naar de stembus bewogen op een kerkdag,
dan op een gewonen dag in de week."
De jaarvergadering van „Boaz", te Zwolle
gehouden, werd, als onzen lezers bekend moet
zyn, geopend met een rede van den heer
A. E. Yan Kempen, te Leiden, over Zon
dagsrust. Ze hebben die rede deze week
in het Leidsch Dagblad kunnen lezen.
Naar aanleiding dier rede hu zegt De
(anti-rev.) Nederlander het volgende:
Wy juichen het toe, dat juist op het
oogenblik, dat deze zaak door het kloeke
optreden van Haarlems burgemeester zoo
groote actualiteit heeft verkregen, de heer
Van Kempen, het yzer smedend terwyi het
heet is, zyn overtuigend woord aan 's heeren
Boreels welsprekende daad toevoegt.
Men staat hier voor een belang, dat be-
zwaariyk kan worden overschat; een onder
deel der sociale quaestie, dat in elk opzicht
meetelt; een zaak met een godsdienstige,
zedelyke en stoffelyke zyde, waarby
de mensch in zyn volle existentie, in al zyn
levensuitingen betrokken is.
En waar onlangs uit Haarlem het ergerlyk
bericht kwam van een werkmansbond, die
wegens sympathie-betuiging aan den burge
meester een deel van zyn begunstigers onder
de patroons moest verliezen, daar dunkt ons
deze rede van den voorzitter der Chr. Patroons-
vereeniging tegen zoo smartelyk feit een
schoon en bemoedigend protest.
De (anti-rev.) Nederlander bevat het vol
gende ingezonden stuk van Willem F. Beere-
mans, te Haarlem, over De Zondagswet
te Haarlem:
De lezers zullen zich herinneren, dat de
Raad van Haarlem in zyn zitting van Woensdag
7 April besloot zich inzake de Zondagswet
tot de ministers van binnenlandsche zaken
en justitie te wenden. Thans deelde de burge
meester mede, dat daarop antwoord was
ingekomen. Het luidde, dat by do Regeering
niet het voornemen bestaat in de tot dusver
gevolgde wyze van uitvoering der Zondagswet
eene verandering te brengen.
Nadat de burgemeester dit had medegedeeld,
sprak hy ongeveer aldus: „Ook mynerzyds
is aan de Regeering over deze zaak ge
schreven en zy heeft my verzocht my te
onthouden van eene verdere toepassing der
Zondagswet. Ik zal daaraan voldoen. Het
past den ambtenaar zich te onderwerpeo. De
handhaving der wet ligt thans voor rekening
der Regeering. Ik stel er echter prys op te
verklaren, dat m. i. de uitoefening der wet
ook tot de bevoegdheid der burgemeesters
behoort. Het is ray een raadsel, waarom het
niet zou zyn. Ik had gemeend door myn
bepaling de zwakkeren te moeten beschermen.
Ik betreur, dat myne pogingen niet tot beter
resultaat hebben geleid. Ik heb steeds gemeend
niet anders te moeten en te mogen handelen.
Ik heb gemeend myn plicht en niets anders
te hebben gedaan."
Hiermede is de beweging inzake de Zon
dagswet alhier voorloopig van de baan. Al
is des burgemeesters streven niet met het
geweo8chte gevolg bekroond geworden, wy
kunnen toch niet nalaten hem onze oprechte
hulde te brengen voor zyn optreden in deze.
Wy zyn overtuigd, dat wy hiermede de tolk
van een groot deel van Haarlems burgery
zyn. Het behoort niet tot onze bevoegdheid
uit te maken, wie de Zondagswet moet toe
passen; maar geen betoog behoeft het, dat
die wet moet gehandhaafd worden, om de
doodeenvoudige reden, dat zy bestaat. Met
het oog op onzen tyd, dient die wet mogeiyk
herzien te worden. Zou het niet tot de taak
van een christelijk ministerie behooren, zulk
eene wyziging voor te stellen en dan tevens
voor de handhaviDg der Zondagswet te zorgen?
Die vraag zy hier den anti-revolutionnairen
en Katholieken Staatslieden ter beantwoording
gesteld
Wy staan gereed een nieuwe aera in te
gaan en de verkiezingen staan voor de deur.
Wanneer de Katholieken en de anti-revolu-
tionnairen slechts hand aan hand gaan en
trouw ter stembus komen, dan zal wellicht
een christelyk ministerie niet tot de onmoge-
ïykheden behooren. Een goede daad zou het
dan zyn, het boven door ons omschreven
werk ter hand te nemen. Het zou voor land
en volk zegeoryke gevolgen hebben.
En mocht onze wensch worden vervuld;
mocht een christelyk mioisterie dit werk ter
hand nemen, dan komt aan Haarlems burger
vader de eere toe, den stoot tot de beweging
te hebben gegeven 1
„Langs den Weg" (Groningsche Kout) in
de Prov. Groninger Courant geeft o. a. te
lezen
Het is ongetwyfeld een hard gelag,
wanneer men tevergeefs op den terugkeer
van een uitgetogen ridder zit te wachten;
minder hard echter is het, wanneer de nukken
van een verbazend met zichzelf ingenomen
musicus een zekere vereeniging tan sloite
toch nog verstoken laten van een orkest-
directeur, dien zy voorgoed op Amsterdam
meende veroverd te hebben na drukke onder-
handelingen, allerlei toegeeflykheden harer-
zyds en de stellige verklaring van den
benoemde, dat hy de betrekking, schoon eerst
met 1 Augustus te aanvaarden, tóch aannam 1
De wispelturigheid is vleesch geworden in
den persoon van den voortreffelyken Gott
fried Mann, en wisten we niet, dat ze
op den burgeriyken stand geen gekheid ver
staan, dan kon er een voorstel gedaan wor
den hem om te docpen in Gottfried Kind,
welke naam oneindig meer met zyn hande-
liugen in deze zotte geschiedenis zou strooken.
Geen greintje manlykhbid toch kenmerkt- zyn
gedrag als sollicitant naar de betrekking van
orkest-directeur der „Harmonie", en nu
achterna zien de leden hoe nutteloos ze op
dien Woensdag-avond in de concertzaal hun
belangstelling aan hem ton koste hobben
gelegd, toen hy, naast een directie lid in
heerlykheid aan een tafeltje tronende, met
critisch oor de uitvoering der nummers volgde
of scheen te volgen.
„Psst!.... Weet je 'tal?" „Wat?"
„Wel, hy is in de zaal." „Wie?" „Nou,
h y natuurlyk, Gottfried Mann, de opvolger
van mynheer Bekker, wien zou 'k andera
kunnen bedoelen?" „Kerel, wat zeg jel"
„Wil je hem eens zitn?" „Graag!"
„Dan moet je hier door kyken; dwars door
dit gezelschap jongedames; zoo, zoo. Zie je
daar nu die twee heeren aan dat tafeltje?"
„Zekerl" „Nou, die een is geen vreemde
ling voor je, dat ia een bekend lid van de
directie, en die daar naast hern zit, dat is
nu Gottfried Mannl" „'t Is toch niet
waar?" DZeg, word nu niet eigen wys;
ik verklaar je immers, dat-is-Gótt-
fried-Minn l" „'t Is sterkI" „Niet
waar?"
Ja, 't was zoo buitengewoon sterk, dat er
wel noodzakeiyk eeaige zwakheid op volgen
moest. Het is met de aarzelingen en weife
lingen van dezen komieken sollicitant samen
gevat in een „Zal ik?".... „Zal ik niet?"....
„Zal ik wel?".... „Niet?".... „Wol?"....
„Niet?".... zoo afgeloopen, gelyk reeds in
't begin stond te vreezen. Als had men te
doen met een jongen spring-m 't veld, die, na
allerlei besluiteloosheden, zich eindelyk tot iets
had verbonden, om zich onmiddeliyk daarna
bezwaard te gevoelen en hemel en aarde to
bewegen om weer los te komen, zoo smeekt
Mann nu de directie der „Harmonie" hem van
zyn verbintenis te ontslaau. Mann wil niet
dirigeeren in het kleinere Groningen, hy wU in
Amsterdam blyven, dat Amsterdam, waarvan
de vrooiyke Zaanlanders _in Alle Negen!
getuigen, dat het een almachtig jolige stad is,
waar een heeleboel pret valt te maken.
Het is na dit armzalig gescharrel met do
80llicitatie-ManD, öie, nota bene, nog wel
tusschen de directie der „Harmonie" en het
32)
Jonkvrouw Dcnise.
x.
Terwyl dit alles in de woning van notaris
Lescalle voorviel, gebeurde er op het kasteel
van La Pinède iets, dat daarmee tameiyk veel
overeenkomst had.
Na zyn byeenkomst met notaris Lescalle,
zei graaf De Védelles het volgende tot zyn
vrouw
Welnu, beste Clara, ik hoop, dat ge met
genoegen zult hooren, dat naar alle waar-
schyniykheid Jacques by de aanstaande ver
kiezingen als afgevaardigde zal gekozen
worden."
Is het mogeiyk vroeg de gravin ver
wonderd. „En zal hy voor ons departement
worden gekozen?"
Ja Z9ker."
En hoe hobt ge dat weten te bewerken?"
Het is alles zeer eenvoudig in zyn werk
gegaan en ik zal het u dadeiyk uitleggen.
Zou het voor ons niet alleraangenaamst zyn,
wanneer Jacques een werkzaam aandeel ging
nemen in de politiek en tot heil van zyn
vaderland kon werkzaam zyn? Wat een goed
figuur zal by op de spreektribune makeD, met
zyn welbespraaktheid en zyn innemend uiter-
ïyk, want wat men ook nog moge zeggen,
het is lang niet onverschillig hoe een redenaar
er uitziet."
Maar. beate vriend, es denkt alleen maar
aan Jacques en toch, moesten wy ons ook
niet eens met de toekomst van George bezig
houden? Hy leidt hier zulk oen zonderling
leven, en het komt my voor, alsof uw
systeem, om hem maar aan zicbzelven ov6r
te laten, tot geen goed resultaat voert."
Go zult toch zeker niet verwachten, dat
ik hem ook opleid tot afgevaardigde?" vroeg
de graaf spottend.
Natuurlyk niet, maar ge znlt toch wel
evenzoo goed als ik zien, dat hy er hoe langer
hoe slechter uitziet, en ik weet niet wat
daaraan te doen is, want als men hem daar
over spreekt, dan maakt hem dat nog onaan
genamer gestemd dan by al is."
Laat hem maar aan zyn lot over. Ik
heb een plaD, dat ik u later wel eens zal
uiteenzetten," besloot de graaf. „Nu is het
tyd, dat wy gaan dioeeren."
Toen beiden in de eetzaal waren gekomen,
waar Jacques en zyn broeder al zaten te
wachten, zei de gravin tot haar echtgeooot:
Zie toch eens hoe bleek George er uit ziet."
O, dat is niets," antwoordde de graaf;
„de jongen heeft alleen maar behoefte aan
eenige verstrooiing."
Mevrouw De Yédelles verwonderde rich
over deze woorden en antwoordde Diets. Allen
gingen aan tafel ritten. De graaf was dien
middag byzonder vrooiyk gestemd.
Hoe zou het toch met onze bekoorlyke
vriendin Denise De la Pinbde *yn?" zoo
vroeg hy. „Het is nu al lang geleden, dat
wy haar voor de laatste maal hebben ge
zien."
Al drie weken," zei Jacques.
George kreeg een kleur tot achter zyn ooren.
De graaf zag zyn oudsten zoon aan, alsof hy
wilde zeggen: „Ge hebt het wel goed ge
raden, dat George niet onverschillig voor
haar is."
Toen richtte hy zich tot zyn jongsten zoon
en zei:
Het was toch wel gezellig voor ons,
toen zy nog hier was, en ik heb met ge
noegen gezien, George, dat ge tegenover haar
niet zoo schuw waart als ik verondersteld
had. Het was alsof gy ook gaarne in haar
gezelschap toefdet. Het is ook niet meer dan
natuurlyk, dat jeugdige personen zich tot
elkaar getrokken gevoelen, maar ik kan my
niet begrypen, waarom go altyd plotseling
verdwijnt, zoodra er hier bezoek komt.
Telkens, wanneer mevrouw Lescalle hier komt,
loopt ge haastig weg, en dat verwondert my
zoo, want Rosa, haar dochter, die ze altyd
meebrengt, is een zeer iDnemend meisje."
Ja, en zeer bekooriyk ook," voegde
Jacques er by. „Ze doet waariyk haar naam
eer aan en ze steekt gunstig af tegenover de
meeste meisjes uit den omtrek."
Ge hebt volkomen gelyk, Jacques," zei
de graaf. „En wat denkt gy, George, van
juffrouw Rosa Lescalle?"
Ik weet het niet. Ik heb nog nooit naar
haar gezien," zei George, die erg verwonderd
was, dat men zyn meening vroeg over een
dergeiyk onderwerp.
Dan moet ge haar eens goed opnemen,
als ze weer eens hier komt," zei de graaf.
Inderdaad, George," voegde de graaf er
nog biL toen zyn zoon zich hoe langer hoe
moer verwonderd toonde, „ik zou gaarne
eens willen weten, welken indruk Rosa op
u maakt."
Meisjes van dien leeftyd maken in het
geheel geen indruk op my," antwoordde
George ontevreden. „Ik verlang evenmin
kennis er mee te maken, als zy naar myn
kennismaking verlangen, en het kan my
bitter weinig schelen of Rosa Lescalle er
mooi of leeiyk uitziet."
De graaf wisselde weer een veelbeteekenen-
den blik met zyn zoon Jacques, terwyl de
gravin, die niet byzonder slim was uitgevallen,
maar niets begreep van hetgeen dit alles moest
beduiden. Ze had de ontroering van George
niet eens bemerkt en vermoedde alleen, dat
er over iets belangryks werd gesproken,
waarvan ze niet op de hoogte was. Ze besloot
daarom maar te wachten totdat hot diner
zou zyn afgeloopen, om dan aan haar echt
genoot onder vier oogen nadere uitlegging
te vragen. In den loop van den avond bracht
de graaf haar dan ook volkomen op de hoogte,
en deelde haar in alle byzonderheden de
plannen mede, die hy met zyn beide zoons
voor had.
"Wanneer Jacques tot afgevaardigde werd
gekozen en George een vrouw had gevonden,"
zoo zei de graaf, „zou dan alles niet op ge
lukkige wyze zyn opgelost, en zouden wy
dan niet met gerustheid de toekomst van
onze beide kinderen to goraoet zien Een van
onze zoons zal dan den drukken en schit
terenden werkkring vinden, die voor zyn
talenten past, terwyl de andere in een be
scheiden en stil bestaan het geluk zal vinden,
dat voor hem het beste geschikt is„ en waar
zyn geringe verstandelyke vermogens onop
gemerkt zullen voorbygaan."
Mevrouw De Védelles luisterde met de
grootste aandacht naar hetgeen haar echt
genoot zei en was door de juistheid van zyn
inzichten bepaald getroffen.
Ik keur al uw besluiten goed, beste
vriend l" zei ze. „Ik hoop alleen maar, dat,
ingeval George niet vrywillig wil medewerken
tot hetgeen gy zoo terecht als dienstig tot
zyn goluk beschouwt, gy ten minste niet van
uw vaderiyken invloed misbruik zult maken,
om hem te dwingen een vrouw te nemen."
Natuurlyk nietl" zei de graaf. „Ik heb
noch het plan, noch de macht om hem te
dwingen overeenkomstig onze wenschen to
handelen. Myn taak bepaalt zich alleen
hiertoe, om dien invloed op hem uit te oefenen,
dien elk vader op zyn kinderen mag doen
gelden. In hot gegeven geval zal ik daarvan
met des te meer recht gebruik makeD, omdat
George zelf niet in staat is om te begrypen
wat tot zyn geluk dienstig is, en hot zou van
myn kant plichtverzuim zyn, en van gemis
aan liefde en belangstelling voor hem ge
tuigen, wanneer ik hem aan zyn dwaze grillen
overliet."
De gravin was het hierin volkomen met
haar echtgenoot eens en den volgenden
morgen werd George in het 6tudeervertrok
van zyn vader geroepen.
(Wordt vervolgd.)