MENGELWERK.
Het graf van den mijnwerker.
Uit liet Engclsch van F. W. Mills.
Op eon der meest woeste, romantische plek
jes van Californiö, aan don voet dor Sierra
Nevada, vindt men een kleinen grafheuvel,
overschaduwd door een reusachtigen boom.
Een ruw houten kruis en do letters J. B.
zijn de eenige versiering.
"Wellicht verdwaalt een enkele reiziger langs
het smalle paadje, uitgelokt door de breode,
knoestige takken met hun groenen bladerdos,
en hy zal zich verwonderen wie dio eenzame
slaper onder de zoden kan geweest z\jn.
Soms, in mijn studeervertrek gezeten, denk
ik na over mijn reisherinneringen uit Califor
nia. Ik vei liet Eugeland mot het vaste voor
nemen daar niet weer te koeren dan na lange
jaren, als ik mijn fortuin zou gemaakt heb
ben. Ik had toen geen cent dien ik mijn eigen
dom kon noemen en zes maanden later was
ik rijk, niet door hard werken of door een
door mij ontdekte goudmijn; maar door allerlei
omstandigheden buiten mijn toedoen.
Men heeft algemeen gehoord van do enorme
goudopgravingen in '49 toen letterlijk iedereen
er over dacht in California zjjn geluk te gaan
beproeven. Honderden jongelieden werden
aangetast door de goudkoorts, opgezweept
door do gloeiende verkalan van gouddelvers,
die rijk uit hot El Dorado by uitnemendheid
terugkeerden. Men verkocht eenvoudig wat
men bezat en betaalde daarmede den over
tocht naar hot land van belofte.
Ik was in die dagen jong en toon Will
•Lewis, mijn oude schoolkameraad, mij voor
stelde ons geluk mot gouddelven te gaan
bepoaven, lachte mij dit plan zoo too, dat ik
onmiddellijk al mijn bezittingen van de hand
deed. Enkele maaudon later bovonden we ons
He Shasta-Camp, zonder een stuiver op zak.
Een gouddelver-mijnwerker nam ons in
ïyn dienst, en daarvoor mochten we zijn hut
jn voedsel met bom deelen.
Een paar weken bleef alles goed gaan,
wy raakten aan de manier van leven ge
woon en wisten door hard werken zooveel
uit te sparen dat we een stuk grond kochten
en voor onszei ven begounen.
Vier maanden na onze aankomst werd de
vrede van ons kleioe kamp ruw verstoord,
doordat Jackson een tasch vol goud werd
ontstolen, het resultaat van een jaar hard
werken. In zijn afwezigheid had men de
taseh uit zijn hut medegenomen; zooals be
grijpelijk is, was hij woedend on zwoor hij
den dief eigenhandig neer te schieten.
In den loop dier week bleek het dat ver
scheidene myn werkers eveneens bestolen waren
geworden door den onbekenden dief.
Men verdacht algemeen een zekeren Jac
Baddeley, een bedelaar, die meermalen in
het kamp gezion was en ook den dag, waarop
Jackson's goud gestolen word.
Niemand wist eigenlijk wie Baddeley was,
men had hom nooit zien werken en tocb
scheen hij veel geld te hebben, waar hij niat
karig mee was. Men mocht hem niet omdat
hij dikwijls stil en in zichzelf gekeerd was.
Nu eens verdween hij voor maanden en dan
weer zag men hem elkeü dag. Men zeide
dat hij niet eeriyk aan den kost kwam en
sommigen gingen zoo ver van to beweren
dat hij gemeene zaak maakte met struik-
roovers en bandieten. Toch had men hiervoor
geen bewijzen en de mijnwerkers vergenoeg-
den zich mot een waakzaam oog op hem te
houden. Zoodra echter de diefstal in het
kamp bektnd werd, durfde ieder er op zweren
dat Baddeley de dader was. Gezamenlijk
trokken de gouddelvers er op uit, don schul
dige op te zooken. Ze vondon hem lui in
het gras liggen by een water en deelden
hem zonder omwegen mede waarvoor zij ge
komen waren. Eerst was bij verbaasd, eindelijk
verontwaardigd. Op luiden toon ontkende by
ooit gestolen te hebben, en verzocht hy ben
zijn hut te doorzoeken. Hieraan werd gevolg
gegeven, doch zonier eenig resultaat, wat
echter niet wegnam dat ieder Baddeley bleef
wantrouwen.
Toen gebourde er iets, dat het heale kamp
in opschudding bracht. Jackson, de man wian
het goud was ontstolen, werd op drie mijlen
afstand van het kamp, dood op den weg
gevonden; oen mes stak hom nog in het hart.
Een verraderlijke daad bad dus eon einde
gemaakt aan zijn levon. Men bracht zijn lyk
terug naar het kamp en ontdekte de letters
J. B. op het heft van het mes, dat dadelijk
door sommigen werd herkend als dat van
Jac Baddeley.
„Kom, laten wo bom opzoeken, dan zullen
we ons eigen rechter zjjn!" riep er een en
de heele bende sloog den weg naar het hutjo
van Jac in.
Tien minuten later kwamen ze terug met
Jac, die luide zijn onschuld betuigde.
Aan het einde van het kamp, by een rij
joomen gekomen, hield men stil en een der
mannen haalde eon touw te voorschijn, legde
er een lus in en bond het stevig vast om den
tak van een zwaron boom.
„Ik zwoer u dat ik Jackson niet vermoord
heb," pleitte Jac: „bandol toch rechtvaardig."
„Waar is uw mes?" vroeg de man, die het
touw had medegebracht.
„Dat weet ik niet, ik miste het gisteren
reeds; zeker hob ik het verloren of...."
Allerlei afschuwelijke kreten dwongen den
jmgelukkigo, zich stil te houden.
„Hang hem op! Schiet hom neerraasde men.
Drie mannen grepen hom beet en trokken
tom onder de lus van hot touw.
„Genade, genade!" bad de arme man: „ik
tal u alles geven wat ik bezit, als ge de
zaak naar recht wilt onderzoeken. Laat mij
eerst met Lewis en Alton sprekenik wil hun
zeggen, eer ik sterf, waar mijn goud ligt."
„Het is een strik dien hy ons spant!" riep
er een: „we willen hem echter zyn laatsten
wensch inwilligen."
Will en ik, die zoo opeens onze namen
hoorden noemeD, bovonden ons in de achter
hoede der menigte. We baanden ons met de
ellebogen een weg door de menscben en
kwamen naast Jac te staan, die dooisbleok
zag en over zyn heele lichaam beefde.
„Lewis, ik ben onschuldig aan de misdaad
die men my toedicht," kermde hy„ik zweer
het. Snijd de touwen door, die ze my om de
polsen gebonden hebben, en geef my een kans
om te ontvluchten, meer vraag ik niet."
Iets in zyn toon, in den smeekenden blik
zyner oogen roerde my en ik was vast over
tuigd dat hy de waarheid sprakik gaf Will
een wenk en we sneden behendig de touwen
door.
Met een grooten sprong drong by op de
menschen massa in, hier en daar vuistslagen
uitdeelend aan degenen, die hem tegen wilden
houden. Met de snelheid Tan eon opgejaagd
hert vloog hy voort in de richting van het
kreupelhout.
Baddeley was minstens een honderd el ver
eer do verbaasde myn werkers er over dachten
hom na te zetten. Eensklaps hoorde men
geweren afschieten, een regen van kogels
achtervolgde den vluchteling, doch Bcbynbaar
zooder doel te treffen. Even later was hy
achter de struiken verdwenen.
„Man tegen man, dat is onze eenige kans!"
fluisterde Will my in, en met een revolver in
elke hand, wachtten we den aanval af, die
dan ook heel spoedig begon. Gelukkig voor
ons waren by na alle kogels Baddeley achterna
gezonden, zoodat ze eerBt opnieuw moesten
laden. Will, die dit niet verwacht had, riep
met donderende stom: „De eerste die durft
schieten is een kind des doods!"
Blijkbaar maakte dat indruk, want in mijn
tyd was men veel meer zyn eigen rechter,
vooral in onbeschaafde landen, en niemand
dacht er over een bedreiging te uiten zonder
die ook te volvoeren.
Op dit oogenblik kwam er ademloos een
man aanholleD, die, naar het Bcheen, onze
redding op zich wilde nemen.
„Ik durf te zoggen," zeide by, „dat de man,
dien gjj daar op wildot hangen, niet de
moordenaar van Jackson is; wacht dus een
oogenblik met uw wraakneming. Hoewel hij
dezen moord niet op zyn geweten heeft, zal
hy wel andere dingen gedaan hebben, die
het licht niet mogen zien. Doch deze twee
heeren zijn onschuldig; voor een daad waartoe
ze zich lieten verleiden, is zulk een straf als
gij hun wildet toedienen, minstens overdreven.
Ik heb met myn eigen oogen gezien dat
Jackson vermoord werd door eon Indiaan;
ik kwam, helaas, te laat om de gruwelijke
daad te voorkomen. Ik heb den Indiaan
neergeschoten al3 een bond; ginder in de
struiken kunt go zyn ljjk vinden. Deze heeren
kunt ge dus vrij laten gaan."
De mijnwerker, die het luidst tegen ons
geschreeuwd had, was de eerste om ons de
hand te reiken.
Een week later zaten Will cn ik onze
toekomstplannen te bespreken in onze ge
zamenlijke hut. We wilden ons geluk ergens
anders gaan beproeven, want den laatsten
tijd was het ons niet meegeloopen. Op
zekeren morgen trokken we dus op weg met
drie muilezels, die onze bagage droegen.
Yier dagen lang doorkruisten we de Grua-
Vallei, bleven eenigen tyd te San-Lito en
begaven ons toen weer op weg.
Op den avond van den achtsten dag werden
we verschrikt door een gedaante, die regelrecht
op ons kampvuur aankwam.
Will greep zyn geweer en legde op de
verschyniog aaD, tot hij eensklaps ontdekte
dat de vreemdeling niemand anders was dan
Jac Baddeley. Hy was niet moer dan een
schaduw geworden van wat hy vroeger was;
met een laatste inspanning wankelde hy naar
het vuur en vroeg ons dien nacht gezelschap
te mogen houden.
„Ik maak het niet langer dan dezen nacht;
bet was heel vriendelijk van ulleden my een
kans te geven om te ontsnappen. Als ik maar
niet zooveel kogels In myn lichaam gekregen
hadHet is een wonder dat ik nog leef, daar
ik aan alles gebrek heb geleden en maar
steeds doorgeloopen heb."
De ingevallen wangen en de vermoeide blik
zelden maar al te duideiyk dat hy reddeloos
verloren was.
Wy deden voor hem wat we konden, maak
ten hem een bed van onze dekens en gaven
hem te eten, doch voor hem was geen
hoop meer.
Tegen vier uren den volgenden dag ver
zocht hy ons hem naar een nabygele&en
heuveltje te dragon, een honderd el verder.
Hy wilde ons daar iets aanwijzen en we
mochten hem dat laatste verzoek niet wei
geren.
We maakten een baar van takken en
brachten hem naar de aangeduide plaats. By
een boom gekomen, vroeg hy ons te willen
graven; we namen onze 6paden en hadden
in een kwartier tyd een lederen valies en
enkele groote zakken goud te voorschyn ge
bracht.
„Wat moeten we met die schatten doen,
Baddeley?" vroeg ik. „Hebt gij nog betrek
kingen, aan wie we dat goud kunnen tor
hand 6tellen?"
„Niemand," antwoordde hy met zwakke
stem„luister slechts."
We bogen ons over hem heen, bevreesd
hem anders niet te zullen verstaan.
„Men zegt dat ik oen moordenaar ben, ik
laat u oordeelen. Ik kwam in dit land met
myn broeder Tred, een vroolyke jongen van
negentien jaar. Samen werkten we twee jaar,
het geluk diende ons en we begonnen waar-
lyk langzamerhand rflk te worden.
Op zekeren dag kwam Tred verheugd naar
my toe om my esn goudklomp te laten zien
dien hij gedolven had. Dienzelfden nacht wachtte
men hem op en stak men hem dood, uit
afgunst over zyn groote vondst. Ik zwoer
myn broeder te zullen wreken, wat ik ook
werkeljjk deed na weken van eindeloos wach
ten en spionnoeren. Als een hond schoot ik
den dader neer.
Van dien dag af was ik een paria, van
plaats tot plaats verjaagd, tot ik in Shasta-
Camp kwam. Ik had daar gehoopt teblyven,
want ik hield van de menschen en had my
aan hen gehecht, tot op den dag dat ze my
wilden opknoopen.
Ik wensch en dit is myn laatste wil,
heeren, dat gy het goud aanneemt dat ik
gedolven heb. Tred en ik hebben er hard voor
gewerkt, er kleeft dus geen smet aan van
oneerlykheid. Ikzelf zal het niet meer noodig
hebben en familie heb ik niet. Het is de
eenige manier waarop ik u kan danken voor
uw vriendelijkheid jegens my, armen zwerver.
Neem den raad aan van oen oud man en
verlaat dit land zoo spoedig mogeiyk, eer het
bekend wordt dat ge zooveel goud met u voert.
Menigeen heeft een vergeten graf gevonden
in de eenzame, woeste streken van Californiö."
Baddeley's stem was hoe langer hoe zach
ter geworden; het waB duideiyk te zien dat
hy stervende was.
We begroeven hem in den vroegen morgen
op de plaats waar zyn goud gelegen had. Will
sneed met zyn mes de letters J. B. diep in den
stam van den boom, waaronder hy rustte.
Baddeley had ons zooveel nagelaten dat we
onverwyld naar het vaderland terug konden
keeren. In Engelaod aangekomen, scheidden
onze wegen: Will ging naar Glasgow, ik naar
Londen. Dikwyis nog denk ik aan myn ver-
biyf in Californiö en aan 't eenvoudige graf
van den ongelukkigen zwerver.
Een pneumatische boot-
Het nieuwste op bet gebied van booten is zeker wol een vaartuig, vc-rvaardigd van
rubber met luchtkamers, di3, evenals by een rywiel, opgepompt worden. Bij verschil
lende proefnemingen bleek het zelfs in onrustig water goed te voldoen. Eon groot
gemak is tevens, dat men tot vervoer de boot geheel kan opvouwen en ook de
riemen in elkaar kunnen worden geslagm
S c li a a k r n b r i e k.
3 Mei 1897.
Redactie: L. S.-V. „Morpiiy".
Adres: J. F. S. ESSER, Noordeinde 18.
Problecmcompositie.
Meermalen ontvingen wy problemeD, welke
wel zouden opgenomen zyn, indien zy slechts
voldaan hadden aan de eischen der probleem-
kunst. Voor de vervaardigers het volgende,
hetgeen in verband met „Het oplossen van
problemen" (in een volgend No. te plaatsen),
ook voor vele oplossers van belang kan zyn.
Het probleem is een stelling, waarin het
mat in een bepaald aantal zetten op ideale
wijze (door een combinatie) verkregen moet
worden. Hoo meer varianten de verschillende
tegenzetten van zwart vereischen, des te
meer zal in 't algemeen die combinatie in
waarde sty gen. De speelwijze: verrassende
zetten, het vryg9ven van velden aan den
zwarten koning, het offeren van stukken, enz.,
het briljante spel dus, vormt het essentièele
van een probleem. Wat in de practischepa/rtij
uitzondering is, wordt hier tot regel verheven.
Letten wy op deze bepalingen, dan is het
duidelyk, dat bot schaakgeven of slaan van
officieren met den eersten zet (sleutelzet)
niet geoorloofd is; verder moet het nemen
van een pion of afsluiten van velden, onmid
dellijk by den zwarten koning gelegen, by
dezen zet afgekeurd worden, tenzy het pro
bleem in het volgende spel fijnbeden bevat,
die dit gebrek van den sleutelzet compen-
seeren, en een verandering niet mogoiyk is.
Hun, dio een uitvoerige, bolder geschreven
handleiding wenschon, zjj aanbevolen „Hot Schaak
probleem" van H. J. Den Hertog.
De inhoud van een probleem wordt het
idee daarvan genoemd; dit kan byv. bestaan
in het in zyn werkzaamheid beperken van
een vyandelyk stuk, het dekken van een veld,
het offeren van stukken, symmetrische be
werking, enz., ook kan het idee liggen in een
schoone reeks varianten, fraaie rpatstellingen
of het voorstellen van oen beperkt aantal
stukken in veelzydige werkzaamheid. Een
probleem is correct naar den inhoud, wanneer
slechts één sleutelzet tot het doel voert,
correct naar den vorm, wanneer de positie in
de practische party mogeiyk is (een witte
looper op al en een witte pion op b 2 is
byv. een onmogelyke stand) en moet by dubbel
(triple, enz.) pionnen gelet worden of deze
door het slaan van stukken werkolyk in dien
stand kunnen gekomen z\jn. Leidt een tweede
sleutelzet in bet gevraagde aantal (of minder)
zetten eveneens tot mat, dan is dit een totale
nevenoplossing, die het probleem foutief
maakt; zulke nevenoplossingen (nu partië8le
genoemd of met den Engelschen term „duals"
aangeduid) kunnen ook voorkomen by het
middenspel of de matstellingenzy doen het
probleem in waarde dalen en kunnen het zelfs
waardeloos maken. By het opstellen der positie
moet economisch t9 werk gegaan worden,
d. i. men moet niet meer stukken gebruiken
als men met minder volstaan kan, ook make
men geen gebruik van een officier als oen
pion denzelfden dienst kan verrichten.
Wat de constructie betreft, onderscheidt
men dreig- en tempo-problemen, in de eerste
kan wit, ook al speelde zwart niet, in het
vereisebto aantal (of minder) zetten mat geven,
zwart kan dat mat pareeren, doch geeft wit
daardoor gelegenheid het mat op andere wyze
te bewerkstelligen (varianten-vorming).
Probleem No. 22 Tan L. N. De Jong, Onde-Wutering.
Stand der stukken:
Zwart.
Wit: Kc8, D b6, La 7, Pd 7, Ph5,
b 3, b 5, e 2.
Zwart: Kdö, Lf5, Lf8, Pa5, e 6,
e 7, g 7.
Oplossingen in te zenden by J. F. S.
Esser, vóór Vrydag-middag.
Oplossing Probl. No. 21.
T e 8, enz.
Goede oplossingen ontvangen van:
Leiden: J. Bosch, J. N. Fraikin,
J. v. Beveren, A. C, Splinter, J. F.
Boekhout.
Leiderdorp: J. Samsom.
Delft: Jhr. H. Strick vanLinechoten.
Deventer: A. v. E.
CORRESPONDENTIE:
Leiden: M. W. De V.Op L e 3
volgt d 6.
R. P.: Da6 wordt beantwoord met
d x T.
B. S. v. K.: Op Td8 speelt zwart
T X e 6.
Sofie?
Pr in sen h age: N. I. S. Sleutelzet
per briefkaart is voldoende.
Tempo-problemen kunnen in twee groepen
verdeold worden, in de eerste blyft de aan-
valsstelling van wit na den sleutelzet zooals
deze oorapronkeiyk was, wit kan in het ver-
eischto aantal zetten geen mat geven, tenzij
zwart eerst spele en zich daardoor blootgeve.
In de andere groep most doze aanvalsstelling
door den sleutelzet tot stand gebracht worden;
de door wit beheerschte volden (ten opzichte
van de zwarte stukken) veranderen dus daar
mede wel. (In drie- en vierzetten kan tempo^
dwang en dreiging afwisselend optreden).
Sleutelzet, varianten en matstellingen moe-,
ten in het probleem gedeelteiyk of geheel
zoo volmaakt mogelijk zflnde sleutelzet mag
niet te veel voor do hand liggen; de varianten
moeten liefst geen alledaagsche speel wy zen
bevatten of „duals" hebben, de matstellingen.
zooveel mogeiyk zuiver zyn (dit heeft plaats
als de velden om den zwarten koning slechts
op één wyze door witte of zwarte stukken
gedekt zyn).
Ter verklaring van een en ander nemen
wy als voorbeeld probleem No. 19, dit is oen
dreigprobleom, na den sleutelzet Da2 kan
wit direct met Pd 2 mat geven, zwart pareert
deze dreiging op drie verschillende wy zen, nl.:
KXT, P c 3, en d 3, de laatste zet wordt beant
woord met T f 4 (een zuivere matstolling).
Het idee van dit probleem ligt in het toren
offer door vorwydering der in hinderlaag lig
gende dame. Als voorbeeld van een tempo
probleem, tot de tweede groep behoorend,
kan No. 20 dienen. Hier wordt de afwachtende
aanvalsstelling verkregen door e P g 6, nu kan
wit geen mat geven voor zwaTt speelt (deze
tempo problemen zyn gowooniyk moeilijker
op te lossen dan die, waar de afwachtende
aanvalsstelling reeds is opgebouwd en een
tempo-zet met den koDing byv. als sleutelzet
dient).
Tot verdere practische toelichting zullen
de oplossingen van sommige der nog te plaatsen
problemen vergezeld gaan van een analyse.
J. J. COLPA.
Correspondentie-partyen.
a. A. A. J. Ridderhof. J. Samsom.
P e 2 9 bö
L b 3 10
b. J. Samsom. A. A. J. Ridderhof.
La3 9 Te8
INGEZONDEN.
Mijnheer de Redacteur!
Wil my vergunnen nog even op het stukjd
des heeren J. C. Vollgraff terug te komen.
Evonals hy ben ik een beslist tegenstander
van het geven van aanstootjJietzy door kerk
gangers, betzjj door wielrijders.; onwellevend©.-
menschen kómen er echter, helaas! onder deze
beide categorieën voor.
Wat de heer V. evenwel niet weet, en ook
niet weten kan, is dit: tot de zaak in quaestie
hebben de wielryders geen aanleiding gegeven;
ooggetuigen hebben my dit verzekerd en ver
klaarden, dat de omstanders eenparig op de
hand der wielrijders waren.
Evenzoo weet ik van ooggetuigen en boven
dien van eigen aanschouwen, dat op de laatste
Zon- en feestdagen door de wielryders niets
is gedaan, dat ongepast was.
De aantijging voor „een dwaas achronisme,
enz., enz.", laat ik voor wat ze is; ze is
allerminst een bewys waarom wielryders, dia
op Zondag ryden, meer hinderiyk en daardoor
strafwaardig zouden zyn in de oogen van
eenvoudige Christenen" dan lieden, die ryden
en rossen, joelen en brassen in rytuigen en
trams zooals met de Paaschdagen? Waarom
laat men dan die menschen ongemoeid? Ik
vermeen, dat meten met tweeërlei maat ook
in dezen niet opgaat.
My zyn geon gevallen bekend van wiel
ryders, die zich by begrafenissen minder net
gedroegen; wel weet ik uit eigen ervaring,
dat by eene begrafenis ten plattenlando door
de eenvoudigen van allerlei gezindte" ge-
wooniyk eéne houding wordt aangenomen,
die ongunstig afsteekt by den eerbeid, dien
men in den vreemde aan de dooden bewyst.
De heer V. zal, evenals ik, voor de, vooral
in Frankryk in zwang zynde, Culte des morts
sympathie gevoelen.
Mede zal do heer V. my toegeven, dat aan
de goede vormen van ons Nederlandsche
volk nog zeer veel ontbreekt; moge door ons
beider geschryf in dezen veleD, thans nog
door zelfgenoegzaamheid verblind, de schellen
van de oogen vallen 1
Onder dankzegging, en met de verzekering,
TJ, Mynheer de R., niet meer te komen lastig
vallen, verbiyf ik:
Een Voorstandenvan, enz
UCHT8TEKHIE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek.
WEEK van 13 tot en met 19 April.
AaD tal.
Gem. Eng.
ötandk.
April.
6.30 8.15
6.30 8.80
0.30 8.30
6.30 8.15
6.30 8.30
6.30 8.30
G.30 8.30
16
16 C)
16.2
15.8
IC
15.8
16
(*)Ditbetoekent: Wanneer men 5 cnbic feet =141.4
liters per nnr van zulk ga9 verbrandt in een Sugg's
London-Argand-Standard burner No. 1, mot 21 gaatjea,
wordt eon liclit verkregen, dat in sterkte gelijk etaat
met 16, 1G, enz. Standaardkaareon, waarvan elke
kaare 20 grains 7.8 grammen Spermaceti per uur
verbrandt.