N°. 11387. Donderdag 8 April. A0. 1897 Gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§pn- en feestdagen, uitgegeven. P euilleton. GETROUWD. LEIDSCH DAGBLAD. mi PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden p9r 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommera 1 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter» letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend Ticeede Blad. Officiëele Kennisgevingen. Burgemeester cn Wethouders van Leiden, Gezien het adres van de firma wed. A. PAR- MENTIEB Zonen, boudendo verzoek om vergunning tot hot plaatsen en in-werking-stelltn van een stoom machine met condensatie cn stoomketel, in hare fabrie aan de Middelstegracht No. 49/53; Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet; Geven bg deze kennis aan het publiek, dat ge noemd verzoek met de bijlagen op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd isalBmcde, dat op Dinsdag 20 April a. s., 's voormiddags te elf uren, op het Raadhuis gelegenheid zal worden gogeven, om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgomeester. 0 April 1897. E. KIST, Seoretaris. Burgemeester en Wethouders der gomeente Leiden brengen tor algemeenc kenniB, dat de passage over de R ij n s t r a a t s b r u g, wegens herstelling, go- durende ongeveer vier weken, aanvangende 6 April 1897, zal zijn afgesloten en dat in het ver keer voor voetgangers zal worden voorzien door een overhaal6chouw van des morgens zes tot des avonds e1f ureD. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WA3, Burgemeester. April 1897. E. KIST, Secretaris. Wie is op dit oogenblik de troon opvolger in Nederland? De vraag is gerezen; wie is, na den dood van Prinses Sophie, de vermoedelijke troon opvolger in Nederland in het onverhoopt ge val, dat Koningin Wilhelmina kinderloos komt te overlijden? De schryver van een beknopte levensschets van Prinses Sophie in de „Avondpost" wees den oudsten kleinzoon der overleden Groot hertogin aan: den tegenwoordigen Erfgroot- hertog van Saksen-Weimar, Prins Willem Ernst. Als noot plaatste de Redactie onder het stuk „De schrijver vergist zich bier, naar wij meenen. In geval van kinderloos overlijden van Koningin Wilhelmina is troonopvolger in Nederland Prins Albert van Pruisen. Eerst na dezen is de Erfgroothertog Willem Ernst van Saksen-Weimar naastgerechtigde tot den Ne- derlandschen troon." Zij grondde dit gevoelen voornamelijk hierop, dat Prins Albert van Pruisen, de oudste zoon van wijlen Prinses Marianne, en de Erfgroot- hertog Willem Ernst van Saksen-Weimar H. M. de Koningin beiden in den vijfden graad bestaan, doch dat eerstgenoemde als oudste den voorrang had. Art. 14 al. 2 der Grondwet toch bepaalt; „Bij gelijken graad van verwantschap heeft de eerstgeborene den voorrang." De Redactie ontving van verschillende zijden brieven, waarin deze opvatting wordt betwist. Naar aanleiding hiervan wendde zij zich tot eenige personen, wier oordeel, in deze groote waarde heeft. Een hunner schreef: „Naar aanleiding van uwe missive ben ik zoo vrij u al8 mijn gevoelen mede te deelen, dat de schryver van de korte levensschets van Prinses Sopbie, in uw blad, gelijk heeft. „Krachtens artikel 18 juncto 12 der Grond wet van 1887 komt na Koningin Wilhelmina eerst de tak uit Prinses Sophie, zuster van wijlen Koning Willem III, gerepresenteerd door den Erfprins Karei August en zijn twee zoons, Willem Ernst en Bernard; Prinses Marie en Prinses Elizabeth. Eerst dan komen de drie lilnen uit wijlen Prinses Marianne, de tante van wijlen Koning Willem III, thans in de eerste plaats gerepresenteerd door Prins Albert van Pruisen en diens kinderen (Prins Frederik Hendrik, Prins Joachim Albert en Prins Frederik Willem). „Prinses Sophie bestond den laatst over leden KoDing nader dan Prinses Marianne; daarmede behoort m. i. rekening te worden gehouden." Het oordeel van andere gezaghebbenden in deze stemde hiermede overeen. Ten overvloede beeft toen de Redactie van de „Avondpost" het gevoelen gevraagd van de vy'f Nederlandsche hoogleeraren in het staatsrecht, mrs. Oppenbeim, te Leiden; De Louter, te Utrecbt; Krabbe, te Groningen; De Hartog, te Amsterdam, en Fabius, van de Vrije Universiteit. Dezen wijzen allen den oudsten kleinzoon van wijlen Prinses Sophie, den Erfgroothertog van Saksen-Weimar, als vermoedelijken troon opvolger in het gestelde geval aan, en wel krachtens artikel 14, beschouwd in verband met artikel 18 der Grondwet. Waar al deze autoriteiten het zonder voorbe houd met elkander eens zijn, roeent zij natuurlijk grifweg aan, dat zij ongelijk had en dat de Erfgroothertog Willem Ernst van Saksen-Weimar op dit oogenblik de meeste aansprakelijkheid heeft op den Nederlandschen troon, als zich het hierboven gesteld geval mocht voordoen. Z\j vraagt echter: zou bet niet wenschelijk zijn, dat de Regeeriog op dit punt.alle onzeker heid wegnam en met name aanduidde, wie thans naar hare meening de vermoedelijke troonopvolger in Nederland is? De grondwettelijke bepalingen toch op dit punt laten ruimte voor verschillende opvat tingen. Het „Vaderland", verleden week de door een 'zijner lezers opgeworpen vraag „of het wel zeker was dat de Groothertogin troonop volgster was", beantwoordende, verklaarde, dat eerst na de afstammelingen der Groot hertogin die van Prinses Marianne aan de beurt kwamen, doch het blad achtte bet noodig et bij te voegön: „althans volgens de meest gangbare uitlegging." De „Telegraaf" stelde, naar aanleiding van de Koninklijke Boodschap aan de Tweede Kamer, houdende het bericht van het over lijden van Prinses Sophie, dezelfde vraag als hierboven is gedaan. Absolute zekerheid bestaat dus niet. Waar het eene quaestie geldt, die van zoo groot gewicht is voor de geheele natie, mocht geen twijfel kunnen bestaan. Daarvoor is echter volgens het „Hbl." vol strekt geen reden. De Regeering zal stellig geen aanleiding vinden hare meening te zeggen over een vraag, waarover volstrekt geen onzekerheid bestaat, en in de Kamer zal evenmin iemand zich geroepen achten naar den bekenden weg te vragen. Onder de takken uit het huis van Nassau, die volgens de Grondwet tot de kroon kunnen worden geroepen, behoort in de laatste plaats die uit prinses Caroline, tante van koning Willem I. Prinses Caroline van Oranje-Nassau, dochter van den erfstadhouder Willem IV, is gehuwd geweest met prins Karei Christiaan van Nassau-Weilburg, een afstammeling uit de oudere lyn der Nassau's (de lyn van Wal ram), terwijl de Oranjes afstammen van de jongere lyn (die van Otto). Hun kleinzoon, Willem van Nassau Weilburg, erfde al de bezittingen der andere lyn en werd in 1816 hertog van Nassau. Zjjn zoon Adolf volgde hem in 1889 op, maar verloor in 1866 zijn hertogdom, dat toen by Pruisen werd inge lijfd. In 1890 trad hy wederom op onder de vorsten van Europa, omdat toen de kroon *an Luxemburg, na den dood van onzen koning Willem III, op hem overging. De eenige zoon van groothertog Adolf, de erfgroothertog Willem, is in 1893 met een katholieke prinses (van Braganza) gehuwd en heeft twee doch tertjes. Zijn eoDige zuster Hilda is met den erfgroothertog van Baden, een kleinzoon van keizer Wilhelm I, gehuwd. De zuster van hertog Adolf is getrouwd geweest, met nu wijlen prins Herman Van Wied. Haar zoon is de tegenwoordige prins Van Wied, die prinses Marie der Nederlanden tot vrouw heeft. Haar dochter is koningin Elisabeth van Rumeniè (Carmen Sylva). TWEEDE HA9IEU. Spoorweg TarikSoerabaia. In zijn antwoord op het afdeelingsverslag vertrouwt de minister van koloniën, dat, wanneer het thans aanhangige ontwerp spoe dig wet mag wordeD, de verdere aanleg van de baan, welke na het Kamervotum van 24 Nov 1896 by Sepandjang is gestaakt, ter stond zal kunnen worden voortgezet. De mi nister betoogt, dat er geen vrees behoeft te bestaan, dat men later zal vernemen, dat de raming van de waarde der benoodigde gron den, tot de particuliere landen Djagir, Kara en Ketintang behoorende, geen verband hield met de werkelijke waarde der getaxeerde terreinen. Evenzeer tracht de min. aan te toonen, dat er geen reden is, om deze wer- keiyke urgente zaak tot de begrooting van 1898 uit te stellen. Voorts bestaat volgens den minister geen reden tot het vermoeden, dat het de belangen van derden zyn, die tot het voorstel hebben geleid, waar de regeering, toen zy inderdaad met zoodanige belangen billykheidshalve reke ning meende te moeten houden, haar inzichten daaromtrent onbewimpeld heeft blootgelegd. Voorts deelt de regeering mede, dat geen sprake is van eenige beperking ten opzichte van passagiersvervoer over de staatsiyn Soerabaia Tarik of over een of meer vakken daarvandat bet verbod van goederen-vervoer over den tram weg SoerabaiaSepandjang en zyn geprojec teerde verlenging naar het Zuid-Westen blijft gehandhaafd en dat de regeering degelegenheii niet onbenut zal laten om, op aanvrage uit Indië, mannen, die ryke ervaring van spoorweg- exploitatie hebben, uit te zenden. Tusschentijdsche verkiezingen. De minister van binnenlandsche zaken heeft in het wetsontwerp tot regeling van tusschen- tydsche verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal na 16 Mei 1897 in eenige kiesdistricten, een wyziging aangebracht. Volgens deze wordt door de zorg van den minister van binnenlandsche zaken een staat opgemaakt, waarop achter elk der kies districten, welke in de plaats treden van de hoofdkiesdistricten Groningen, Utrecbt, Am sterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage, de volg orde wordt aangewezen van de kiesdistricten, waarin noodig geworden verkiezingen ter vervulling van vacaturen in het betrokken voormalig hoofdkiesdistrict achtereenvolgens moeten plaats hebben. De plaatsing der volg nummers geschiedt by loting. Blykens de toelichting kan de Minister zich vereenigen met de strekking der door de Commissie van Rapporteurs voorgestelde amen dementen, behoudens ten aanzien van de rege ling der loting, welke by wenscht te zien opgedragen aan de Regeering en zoodoende wordt een handeling van de uitvoerende macht, daar ons Staatsrecht de Staten-Generaal slechts als college kent. Gemengd Nieuws. Men verzekert aan het „H.Dagbl.", dat de Koningin-Regentes gunstig beschikt heeft op het adres van den gewezen predikant Thym, om vermindering van den duur zyner straf. Den 2den Maart vervoegde zich ten huize van een slager te Zwolle de zich noemende M. Yan Berkel, te Amsterdam. Hy kocht voor ruim f 40 vet en vleeschwaren en betaalde dadeiyk; 8 dagen later kwam hy terug en kocht toen voor f 113, welk bedrag hy ook onmiddeliyk voldeed. Weder 8 dagen daarna kwam by en kocht voor f 673, belo vende den volgenden dag het geld te zullen zenden. De vleeschwaren nam hy met paard en wagen mede. Tot nu toe wacht de slager op zyn geld, terwyi v. B. aan zyn opgegeven adres niet te vinden is. De nadere bijzonderheden, die over het ongeluk in de myn Heiwig Wunsch by Zabrze (Boven-Silezió) bekend worden, schynen aan te toonen. dat ongelooftlyke onvoorzichtigheid van een der pachters van de mjjn (die aan graaf Ballestiem behoort), den industrieel Arnold Borsig, oorzaak is geweest van de ramp. De heer Borsig was reeds in den nacht vóór het ongeluk afgedaald, om eon sedert lang afgeschoten gedeelte der myn te onder zoeken. By oen gescheurden wand gekomen, viel hy bewusteloos neer, zoodat hy door de mannen, die hem vergezelden, naar boven ge dragen moest worden. Dit belette niet, dat hy, zoodra hy zich weder wèl genoeg voelde, opnieuw in de myn afdaalde, tegen de uit- arukkeiyke waarschuwing van den directeur Scheller, die weigerde, de leiding van den tocht op zich te nemen, daar hij een ont ploffing voorzag (volgens sommige berichten had reeds den vorigen dag een ontploffing plaats gehad). Borsig werd vergezeld door vyf personen: den chef van het scheikunóg laboratorium, Mazurke, den scheikundige Hötte- mann, den Obersteiger Baumgiirtner (die een vrouw en acht kinderen nalaat), den Steiger Winkler (gehuwd) en den assistent Knappsik. Btfna op betzelfde oogenblik, dat de zes personen de myngang betraden, volgde do ontploffing. Men had geen electrische veilig heidslampen, zelfs geen Davy-lampen mede genomen, maar open lampen Aan een duiker toestel, dat by gevaarlijke expedities van dezen aard vaak gebruikt wordt, om bet inadem» n van giftige gassen te voorkomen, schynt zelfs niet gedacht te zyn. Borsig en zyn metge zellen werden door de ontploffing vreeselgk verbrand en verminkt. Eerst twee uren Uur gelukte het den directeur Scheller in de mijn af te dalen, maar hy werd bewusteloos weg gedragen, en het duurde tot 's avonds 8 uur (de ontploffing had om 4 uur plaats), vóór men de plek bereikte van de ramp, en de lyken nog onder groote gevaren naar boven ge bracht konden worden. Borsig, een bekend industrieel, die, naar 't schynt, door zfin personeel zeer bemind was, was ongehuwd en pas dertig jaar oud. De kunstenaarshonoraria voor de standbeelden der drie Hohenzollernvorsten, de Groote Keurvorst, Frederik de Groote en Keizer Wilhelm I, noodigen tot een interessante vergelyking uit. Drie namen, ieder met eon beduidende tusschenruimte van tyd met de ontwikkeling van Beriyn geiyken tred houdend, doen zich hooren „Schlüter, Rauch en Begas." De eerste, de ontwerper van bet Keurvorsten- standbeeld, dagteekenend uit het jaar 1696; Scblüter verkreeg van den over het gelukkige ontwerp zeer verheugden Keurvorst Friedrich, later Koning Frierïrich I, een geschenk van 2000 Thalers. Buiten lien werd hem, daar hg toen den grooten bouw van het slot te leiden bad, voor bet daarby bouwen van het slot, voor de eerste drie jaren een toelage van 800 thalers verstrekt, die uit dank voor de snelle vorderingen van den arbeid door den Keur- vor-t met duizend thalers verhoogd werd. Mitsiien boe't de kunstenaar voor het keur vorstenstandbeeld by na 11000 thalers hono raria ontvangen. Rauch heeft voor 2 jaren ar* beid in het geheel 56000 Thalers ontvangen. Rein bold Bogas ontving voor zyne schepping een millioen mark. Hoe zonderling bet na ook klinken mag, zoo komt in verhouding Begas toch eerst in de laatste plaats, als man tot maatstaf de gezamenlyke kosten der wer ken neemt. Dan zien wy Rauch aan de spita^ wiens 168,000 mrk. byna een kwart dor 720,000 mrk. bedragende kosten van hbt Friedrichstandbeeld uitmaken. Met een zevend© gedeelte volgt Schlüter, daar het Keurvorsten standbeeld omstreeks een kwart millioen ge vorderd heeft, en na hem sluit me jster Begas zich aan, aan wien een achtste van het op 8 millioen geschatte werk toegevallen i3. i) *t Is moeilyk zich een eentoniger, treuriger en vreugdeloozer jeugd voor te stellen dan de mijne. Als ik er nu, na vele, vele jaren, aan terugdenk, voel ik nog de vreeselyke leegte van dat doodsche leven, dat onveranderiyk voortduurde; die eentonigheid, welke zelden gestoord werd door een belangryke gebeurtenis. Myn moeder heb ik nooit gekend; zy stierf toen ik nog geen jaar oud was. Onze familie bestond uit myn vader, notaris Pietro Deliara een tante van hem, een kleine oude juffrouw, die hetgroot8te deel van haar leven in 't donker doorbracht, achter een scherm, dat haar bed verborg; uit myn oudere zuster Catharina, die wy Titina noemden, en uit my, die van myn peet den ongelukkigen naam Gaudenzia had geërfd, waarvan tot huisiyk gebruik de be- lachlyke verkorting Denza was gomaakt. Wy haddon een huis en wat een huis 1 Een zykamer van gewone grootte, maar ver blindend licht en geheel ledig. Er stond niets in, waarop men een hoed kon neerleggen. Eenige bloempotten met een restje uitge droogde aarde en verwelkte planten, gestorven van droogte, omdat niemand zich ooit de moeite gaf om ze te begieten, stonden hier en daar, en dienden, nu en dan, om de deur open te houden, die in de zaal uitkwam. De ruime, vierkante zaal, zonder gordynen, die het licht eenigszins temperden, was gemeu bileerd met een canapé en twaalf stoelen. In het midden stond een ronde tafel, met een wollen tafelkleed, en op het midden medaillon daarvan eeu handschoenendoos met een glazen deksel, waarin do witte handschoenen lagen, die myn moeder op den dag van haar huweiyk had gedragen. Rondom die doos lagen twee servetbanden met het opschrift „Smakeiyk eten", op stramien gewerkt, een sigarenkoker van rood fluweel, waarop een viooltje met zyde was geborduurd; een étui van donker leer, gevoerd met lichtblauw atlas,, dat altyd open lag om een zilveren beker en een bordje te laten zien, een gift van myn peet Gaudenzia aan myn moeder, by myn geboorte. Geen van die dingen was ooit gebruikt voor het doel, waarvoor het bestemd was; vader vond het te weelderig en bad ze in de zaal ge bracht, de pronkkamer van het huis. Na de zaal kwam de kamer van vader met een groot bed, dat haar byna geheel vulde. Aan het hoofdeinde hingen twee geciseleerde zilveren wywaterbakjes, die de tyd geoxideerd en daardoor veel mooier gemaakt had; twee andere van porselein in den vorm van engeltjes met opgenomen rokjes, die het bakje vormden, en eindeiyk een vyfde van verzilverd koper, het eenige, dat werkeiyk wy water bevatte. En boven die bakjes hing een menigte oiyf- en palmtakken. Rechts van het bed was een kastje, waarin vader zyn geld en wat hy „de reliquieën der familie" noemde, bewaardede daguerreotypen van hem en moeder, toen zy bruid en bruidegom waren, byna uitgewischt, althans zeer verbleekt; het doopmutsje, dat Titine en ik hadden gedragen, een bundel gele papieren, de verzen, die vader in zyn jeugd had gemaakt, en eindeiyk do juweelen van mama. Aan den anderen kant van het bed stonden acht stoelen met hooge ruggen, maar volstrekt niet antiek of mooi, alleen oud, en in 't gelid geschaard als soldaten. Als er een by toeval een beetje uit de ry stond, haastte vader zich hem weer op zyn plaats te zetten, on hy was nist tevreden eer hy zich door te bukken en met het oog te mikken, als wilde hy schieten, er van overtuigd had, dat de acht stoelen eon onberispeiyk rechte lyn vormden. Achter de kamer van vader was een ruime keuken, waarvan tante zich met haar scherm een slaapkamer had afgepaald; wat niet ver hinderde, dat er nog genoeg ruimte overbleef voor een keukentafel, en een grootere van notenhout, waaraan wy onze maaltyden ge bruikten. Naast de keuken was een groote kamer, laag van verdieping, met gewitte muren, waar Titina en ik sliepen. Onze bedden waren van die primitieve rustbanken met oen stroozak en een matras. En aan het hoofd einde van het bed hadden ook wy een wy water bakje, van gewoon verglaasd aardewerk als het keukengoed, prenten, die, om lysten uit te sparen, met styfsel op den muur waren geplakt, en een rozenkrans. Wy hadden geen tuin, noch een plaats, noch een balkon, om wat frissche lucht te scheppen. Als schadeloosstelling daarvoor had vader het grootste vertrouwen in een hartstocht, een manie voor lichaamsbeweging. Yoor alle ziekten, voor alle kwalen des levens had hy slechts één geneesmiddel, maar dat was dan ook onfeilbaar: beweging. Hy gebruikte het ook als voorbehoedmiddel en als gezondheidsmaatregelwant wy hadden Doch ziekte, noch kwalen en wy wandel den tAls ik daaraan denk, doen myn voeten nog zeer. Wat hebben wy geloopen op die breede, rechte wegen, 's winters wit van sneeuw, 's zomers van stof, die zich zoo ver hot oog reikte in de wyde vlakte uitstrekten, tusschen de weiden en de rystvelden by Novaral Ik heb gezegd, dat vader notaris wasmaar zyn kantoor werd Diet bestormd door cliënten. Hy hield een jongen klerk en met dezen kon by zyn werk gemakkeiyk af en hield by nog tyd over voor onze lange wandelingen. Wy stonden 's morgens vroeg op, gaven ons nauwelyks den tyd om ons te kleeden en weg waren we, het huis in wanorde achterlatende, de bedden onopgemaakt, gingen wy er op uit langs den een of anderen weg, zonder keus, zonder doel. Het kon vader niet schelen of wy langs mooie plekjes kwamen; bergtochten vielen niet in zyn smaak volstrekt niet. Zyn eenig verlaDgen was alleen uren achtereen één voet voor den ander te zetten, en by zyn thuis komst te kunnen zeggen„Zóóveel kilometers hebben wy vandaag afgelegd." Als wy thuiskwamen, waren wy moe en hadden wy geen lust meer iets te doen. Wy lieten alles over aan de meid, die 'a morgens om acht uren kwam en tot twee uren bleef. In die uren moest zy de kamera in orde brengen, naar de markt gaan, koken en tafeldienen en afnemen! Alles werd dus vluchtig gedaan. Maar vader was over het eten altyd tevredenwat huislijke orde betrof, was het hem genoog als de stoelen in het gelid stonden; en als wy maar lichaamsbeweging namen, eischto hy niets méér. Wy gingen niet naar school, „al die urea van bewegingloosheid z(jn moorddadig," zei vader. Hy gaf ons van tyd tot tyd les in het lezen, schryven en rekenen. En op on» wandelingen kregen wy onze letterkundigs opleiding. Dit meende vader ten minste, dan verteld® hy ons de Iliade, de Aenoïde of Jeruzalem. Hy wond zich op, gesticuleerde onder het vertellen over heldeD, die alleen streden togen een geheel leger, die steenen ophieven groot als bergen en ze naar den vyand slingerden zy deden de verbazendste en onwaarschyn- ïykste dingen; en als die verhalen uit waron, was vader geheel buiten adem en in hot zweet, alsof by dat alles zelf had gedaan. Wy deelden zyn bewondering niet. Zondar eenige aaDtrekkeiykheid van vorm, by horten en stooten verteld tusschen twee velden m«* Turksche tarwe, op een langen, rechten weg, kwamen die feiten ons zeer overdreven voor, en konden wy niet begrypen waarom wy sa eigeniyk moesten weten. Wy verwarden zs met zekere dwaze verhalen van betooverds prinsen en weerwolven, die tante ons 's avonds vertelde als het regende. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5