N°. 11387.
Donderdag 8 April.
A0. 1897
Gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§pn- en feestdagen, uitgegeven.
P euilleton.
GETROUWD.
LEIDSCH
DAGBLAD.
mi
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Leiden p9r 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommera
1
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend
Ticeede Blad.
Officiëele Kennisgevingen.
Burgemeester cn Wethouders van Leiden,
Gezien het adres van de firma wed. A. PAR-
MENTIEB Zonen, boudendo verzoek om vergunning
tot hot plaatsen en in-werking-stelltn van een stoom
machine met condensatie cn stoomketel, in hare
fabrie aan de Middelstegracht No. 49/53;
Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet;
Geven bg deze kennis aan het publiek, dat ge
noemd verzoek met de bijlagen op de Secretarie
dezer gemeente ter visie gelegd isalBmcde, dat op
Dinsdag 20 April a. s., 's voormiddags te elf uren,
op het Raadhuis gelegenheid zal worden gogeven,
om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgomeester.
0 April 1897. E. KIST, Seoretaris.
Burgemeester en Wethouders der gomeente Leiden
brengen tor algemeenc kenniB, dat de passage over
de R ij n s t r a a t s b r u g, wegens herstelling, go-
durende ongeveer vier weken, aanvangende 6 April
1897, zal zijn afgesloten en dat in het ver
keer voor voetgangers zal worden voorzien door een
overhaal6chouw van des morgens zes tot des
avonds e1f ureD.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WA3, Burgemeester.
April 1897. E. KIST, Secretaris.
Wie is op dit oogenblik de troon
opvolger in Nederland?
De vraag is gerezen; wie is, na den dood
van Prinses Sophie, de vermoedelijke troon
opvolger in Nederland in het onverhoopt ge
val, dat Koningin Wilhelmina kinderloos komt
te overlijden?
De schryver van een beknopte levensschets
van Prinses Sophie in de „Avondpost" wees
den oudsten kleinzoon der overleden Groot
hertogin aan: den tegenwoordigen Erfgroot-
hertog van Saksen-Weimar, Prins Willem
Ernst.
Als noot plaatste de Redactie onder het stuk
„De schrijver vergist zich bier, naar wij
meenen. In geval van kinderloos overlijden
van Koningin Wilhelmina is troonopvolger in
Nederland Prins Albert van Pruisen. Eerst na
dezen is de Erfgroothertog Willem Ernst van
Saksen-Weimar naastgerechtigde tot den Ne-
derlandschen troon."
Zij grondde dit gevoelen voornamelijk hierop,
dat Prins Albert van Pruisen, de oudste zoon
van wijlen Prinses Marianne, en de Erfgroot-
hertog Willem Ernst van Saksen-Weimar
H. M. de Koningin beiden in den vijfden graad
bestaan, doch dat eerstgenoemde als oudste
den voorrang had.
Art. 14 al. 2 der Grondwet toch bepaalt;
„Bij gelijken graad van verwantschap heeft
de eerstgeborene den voorrang."
De Redactie ontving van verschillende zijden
brieven, waarin deze opvatting wordt betwist.
Naar aanleiding hiervan wendde zij zich
tot eenige personen, wier oordeel, in deze
groote waarde heeft.
Een hunner schreef:
„Naar aanleiding van uwe missive ben ik
zoo vrij u al8 mijn gevoelen mede te deelen,
dat de schryver van de korte levensschets
van Prinses Sopbie, in uw blad, gelijk heeft.
„Krachtens artikel 18 juncto 12 der Grond
wet van 1887 komt na Koningin Wilhelmina
eerst de tak uit Prinses Sophie, zuster van
wijlen Koning Willem III, gerepresenteerd
door den Erfprins Karei August en zijn twee
zoons, Willem Ernst en Bernard; Prinses
Marie en Prinses Elizabeth. Eerst dan komen
de drie lilnen uit wijlen Prinses Marianne,
de tante van wijlen Koning Willem III, thans
in de eerste plaats gerepresenteerd door Prins
Albert van Pruisen en diens kinderen (Prins
Frederik Hendrik, Prins Joachim Albert en
Prins Frederik Willem).
„Prinses Sophie bestond den laatst over
leden KoDing nader dan Prinses Marianne;
daarmede behoort m. i. rekening te worden
gehouden."
Het oordeel van andere gezaghebbenden in
deze stemde hiermede overeen.
Ten overvloede beeft toen de Redactie van
de „Avondpost" het gevoelen gevraagd van
de vy'f Nederlandsche hoogleeraren in het
staatsrecht, mrs. Oppenbeim, te Leiden; De
Louter, te Utrecbt; Krabbe, te Groningen;
De Hartog, te Amsterdam, en Fabius, van
de Vrije Universiteit.
Dezen wijzen allen den oudsten kleinzoon
van wijlen Prinses Sophie, den Erfgroothertog
van Saksen-Weimar, als vermoedelijken troon
opvolger in het gestelde geval aan, en wel
krachtens artikel 14, beschouwd in verband
met artikel 18 der Grondwet.
Waar al deze autoriteiten het zonder voorbe
houd met elkander eens zijn, roeent zij
natuurlijk grifweg aan, dat zij ongelijk had
en dat de Erfgroothertog Willem Ernst van
Saksen-Weimar op dit oogenblik de meeste
aansprakelijkheid heeft op den Nederlandschen
troon, als zich het hierboven gesteld geval
mocht voordoen.
Z\j vraagt echter: zou bet niet wenschelijk
zijn, dat de Regeeriog op dit punt.alle onzeker
heid wegnam en met name aanduidde, wie
thans naar hare meening de vermoedelijke
troonopvolger in Nederland is?
De grondwettelijke bepalingen toch op dit
punt laten ruimte voor verschillende opvat
tingen.
Het „Vaderland", verleden week de door een
'zijner lezers opgeworpen vraag „of het wel
zeker was dat de Groothertogin troonop
volgster was", beantwoordende, verklaarde,
dat eerst na de afstammelingen der Groot
hertogin die van Prinses Marianne aan de
beurt kwamen, doch het blad achtte bet
noodig et bij te voegön: „althans volgens
de meest gangbare uitlegging."
De „Telegraaf" stelde, naar aanleiding van
de Koninklijke Boodschap aan de Tweede
Kamer, houdende het bericht van het over
lijden van Prinses Sophie, dezelfde vraag als
hierboven is gedaan.
Absolute zekerheid bestaat dus niet. Waar
het eene quaestie geldt, die van zoo groot
gewicht is voor de geheele natie, mocht geen
twijfel kunnen bestaan.
Daarvoor is echter volgens het „Hbl." vol
strekt geen reden. De Regeering zal stellig
geen aanleiding vinden hare meening te zeggen
over een vraag, waarover volstrekt geen
onzekerheid bestaat, en in de Kamer zal
evenmin iemand zich geroepen achten naar
den bekenden weg te vragen.
Onder de takken uit het huis van Nassau,
die volgens de Grondwet tot de kroon kunnen
worden geroepen, behoort in de laatste plaats
die uit prinses Caroline, tante van koning
Willem I.
Prinses Caroline van Oranje-Nassau, dochter
van den erfstadhouder Willem IV, is gehuwd
geweest met prins Karei Christiaan van
Nassau-Weilburg, een afstammeling uit de
oudere lyn der Nassau's (de lyn van Wal
ram), terwijl de Oranjes afstammen van de
jongere lyn (die van Otto). Hun kleinzoon,
Willem van Nassau Weilburg, erfde al de
bezittingen der andere lyn en werd in 1816
hertog van Nassau. Zjjn zoon Adolf volgde
hem in 1889 op, maar verloor in 1866 zijn
hertogdom, dat toen by Pruisen werd inge
lijfd. In 1890 trad hy wederom op onder de
vorsten van Europa, omdat toen de kroon *an
Luxemburg, na den dood van onzen koning
Willem III, op hem overging. De eenige
zoon van groothertog Adolf, de erfgroothertog
Willem, is in 1893 met een katholieke prinses
(van Braganza) gehuwd en heeft twee doch
tertjes. Zijn eoDige zuster Hilda is met den
erfgroothertog van Baden, een kleinzoon van
keizer Wilhelm I, gehuwd.
De zuster van hertog Adolf is getrouwd
geweest, met nu wijlen prins Herman Van
Wied. Haar zoon is de tegenwoordige prins
Van Wied, die prinses Marie der Nederlanden
tot vrouw heeft. Haar dochter is koningin
Elisabeth van Rumeniè (Carmen Sylva).
TWEEDE HA9IEU.
Spoorweg TarikSoerabaia.
In zijn antwoord op het afdeelingsverslag
vertrouwt de minister van koloniën, dat,
wanneer het thans aanhangige ontwerp spoe
dig wet mag wordeD, de verdere aanleg van
de baan, welke na het Kamervotum van 24
Nov 1896 by Sepandjang is gestaakt, ter
stond zal kunnen worden voortgezet. De mi
nister betoogt, dat er geen vrees behoeft te
bestaan, dat men later zal vernemen, dat de
raming van de waarde der benoodigde gron
den, tot de particuliere landen Djagir, Kara
en Ketintang behoorende, geen verband hield
met de werkelijke waarde der getaxeerde
terreinen. Evenzeer tracht de min. aan te
toonen, dat er geen reden is, om deze wer-
keiyke urgente zaak tot de begrooting van
1898 uit te stellen.
Voorts bestaat volgens den minister geen
reden tot het vermoeden, dat het de belangen
van derden zyn, die tot het voorstel hebben
geleid, waar de regeering, toen zy inderdaad
met zoodanige belangen billykheidshalve reke
ning meende te moeten houden, haar inzichten
daaromtrent onbewimpeld heeft blootgelegd.
Voorts deelt de regeering mede, dat geen
sprake is van eenige beperking ten opzichte van
passagiersvervoer over de staatsiyn Soerabaia
Tarik of over een of meer vakken daarvandat
bet verbod van goederen-vervoer over den tram
weg SoerabaiaSepandjang en zyn geprojec
teerde verlenging naar het Zuid-Westen blijft
gehandhaafd en dat de regeering degelegenheii
niet onbenut zal laten om, op aanvrage uit
Indië, mannen, die ryke ervaring van spoorweg-
exploitatie hebben, uit te zenden.
Tusschentijdsche verkiezingen.
De minister van binnenlandsche zaken heeft
in het wetsontwerp tot regeling van tusschen-
tydsche verkiezingen voor de Tweede Kamer
der Staten-Generaal na 16 Mei 1897 in eenige
kiesdistricten, een wyziging aangebracht.
Volgens deze wordt door de zorg van den
minister van binnenlandsche zaken een staat
opgemaakt, waarop achter elk der kies
districten, welke in de plaats treden van de
hoofdkiesdistricten Groningen, Utrecbt, Am
sterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage, de volg
orde wordt aangewezen van de kiesdistricten,
waarin noodig geworden verkiezingen ter
vervulling van vacaturen in het betrokken
voormalig hoofdkiesdistrict achtereenvolgens
moeten plaats hebben. De plaatsing der volg
nummers geschiedt by loting.
Blykens de toelichting kan de Minister zich
vereenigen met de strekking der door de
Commissie van Rapporteurs voorgestelde amen
dementen, behoudens ten aanzien van de rege
ling der loting, welke by wenscht te zien
opgedragen aan de Regeering en zoodoende
wordt een handeling van de uitvoerende macht,
daar ons Staatsrecht de Staten-Generaal slechts
als college kent.
Gemengd Nieuws.
Men verzekert aan het „H.Dagbl.",
dat de Koningin-Regentes gunstig beschikt
heeft op het adres van den gewezen predikant
Thym, om vermindering van den duur zyner
straf.
Den 2den Maart vervoegde zich
ten huize van een slager te Zwolle de zich
noemende M. Yan Berkel, te Amsterdam. Hy
kocht voor ruim f 40 vet en vleeschwaren
en betaalde dadeiyk; 8 dagen later kwam
hy terug en kocht toen voor f 113, welk bedrag
hy ook onmiddeliyk voldeed. Weder 8 dagen
daarna kwam by en kocht voor f 673, belo
vende den volgenden dag het geld te zullen
zenden. De vleeschwaren nam hy met paard
en wagen mede. Tot nu toe wacht de slager
op zyn geld, terwyi v. B. aan zyn opgegeven
adres niet te vinden is.
De nadere bijzonderheden, die
over het ongeluk in de myn Heiwig Wunsch
by Zabrze (Boven-Silezió) bekend worden,
schynen aan te toonen. dat ongelooftlyke
onvoorzichtigheid van een der pachters van
de mjjn (die aan graaf Ballestiem behoort),
den industrieel Arnold Borsig, oorzaak is
geweest van de ramp.
De heer Borsig was reeds in den nacht
vóór het ongeluk afgedaald, om eon sedert
lang afgeschoten gedeelte der myn te onder
zoeken. By oen gescheurden wand gekomen,
viel hy bewusteloos neer, zoodat hy door de
mannen, die hem vergezelden, naar boven ge
dragen moest worden. Dit belette niet, dat
hy, zoodra hy zich weder wèl genoeg voelde,
opnieuw in de myn afdaalde, tegen de uit-
arukkeiyke waarschuwing van den directeur
Scheller, die weigerde, de leiding van den
tocht op zich te nemen, daar hij een ont
ploffing voorzag (volgens sommige berichten
had reeds den vorigen dag een ontploffing
plaats gehad). Borsig werd vergezeld door
vyf personen: den chef van het scheikunóg
laboratorium, Mazurke, den scheikundige Hötte-
mann, den Obersteiger Baumgiirtner (die een
vrouw en acht kinderen nalaat), den Steiger
Winkler (gehuwd) en den assistent Knappsik.
Btfna op betzelfde oogenblik, dat de zes
personen de myngang betraden, volgde do
ontploffing. Men had geen electrische veilig
heidslampen, zelfs geen Davy-lampen mede
genomen, maar open lampen Aan een duiker
toestel, dat by gevaarlijke expedities van dezen
aard vaak gebruikt wordt, om bet inadem» n
van giftige gassen te voorkomen, schynt zelfs
niet gedacht te zyn. Borsig en zyn metge
zellen werden door de ontploffing vreeselgk
verbrand en verminkt. Eerst twee uren Uur
gelukte het den directeur Scheller in de mijn
af te dalen, maar hy werd bewusteloos weg
gedragen, en het duurde tot 's avonds 8 uur
(de ontploffing had om 4 uur plaats), vóór men
de plek bereikte van de ramp, en de lyken
nog onder groote gevaren naar boven ge
bracht konden worden.
Borsig, een bekend industrieel, die, naar 't
schynt, door zfin personeel zeer bemind was,
was ongehuwd en pas dertig jaar oud.
De kunstenaarshonoraria voor
de standbeelden der drie Hohenzollernvorsten,
de Groote Keurvorst, Frederik de Groote en
Keizer Wilhelm I, noodigen tot een interessante
vergelyking uit. Drie namen, ieder met eon
beduidende tusschenruimte van tyd met de
ontwikkeling van Beriyn geiyken tred houdend,
doen zich hooren „Schlüter, Rauch en Begas."
De eerste, de ontwerper van bet Keurvorsten-
standbeeld, dagteekenend uit het jaar 1696;
Scblüter verkreeg van den over het gelukkige
ontwerp zeer verheugden Keurvorst Friedrich,
later Koning Frierïrich I, een geschenk van
2000 Thalers. Buiten lien werd hem, daar hg
toen den grooten bouw van het slot te leiden
bad, voor bet daarby bouwen van het slot,
voor de eerste drie jaren een toelage van 800
thalers verstrekt, die uit dank voor de snelle
vorderingen van den arbeid door den Keur-
vor-t met duizend thalers verhoogd werd.
Mitsiien boe't de kunstenaar voor het keur
vorstenstandbeeld by na 11000 thalers hono
raria ontvangen. Rauch heeft voor 2 jaren ar*
beid in het geheel 56000 Thalers ontvangen.
Rein bold Bogas ontving voor zyne schepping
een millioen mark. Hoe zonderling bet na
ook klinken mag, zoo komt in verhouding
Begas toch eerst in de laatste plaats, als man
tot maatstaf de gezamenlyke kosten der wer
ken neemt. Dan zien wy Rauch aan de spita^
wiens 168,000 mrk. byna een kwart dor
720,000 mrk. bedragende kosten van hbt
Friedrichstandbeeld uitmaken. Met een zevend©
gedeelte volgt Schlüter, daar het Keurvorsten
standbeeld omstreeks een kwart millioen ge
vorderd heeft, en na hem sluit me jster Begas
zich aan, aan wien een achtste van het op
8 millioen geschatte werk toegevallen i3.
i)
*t Is moeilyk zich een eentoniger, treuriger
en vreugdeloozer jeugd voor te stellen dan de
mijne. Als ik er nu, na vele, vele jaren, aan
terugdenk, voel ik nog de vreeselyke leegte
van dat doodsche leven, dat onveranderiyk
voortduurde; die eentonigheid, welke zelden
gestoord werd door een belangryke gebeurtenis.
Myn moeder heb ik nooit gekend; zy stierf
toen ik nog geen jaar oud was. Onze familie
bestond uit myn vader, notaris Pietro Deliara
een tante van hem, een kleine oude juffrouw,
die hetgroot8te deel van haar leven in 't donker
doorbracht, achter een scherm, dat haar bed
verborg; uit myn oudere zuster Catharina, die
wy Titina noemden, en uit my, die van myn
peet den ongelukkigen naam Gaudenzia had
geërfd, waarvan tot huisiyk gebruik de be-
lachlyke verkorting Denza was gomaakt.
Wy haddon een huis en wat een huis 1
Een zykamer van gewone grootte, maar ver
blindend licht en geheel ledig. Er stond niets
in, waarop men een hoed kon neerleggen.
Eenige bloempotten met een restje uitge
droogde aarde en verwelkte planten, gestorven
van droogte, omdat niemand zich ooit de moeite
gaf om ze te begieten, stonden hier en daar,
en dienden, nu en dan, om de deur open te
houden, die in de zaal uitkwam.
De ruime, vierkante zaal, zonder gordynen,
die het licht eenigszins temperden, was gemeu
bileerd met een canapé en twaalf stoelen. In
het midden stond een ronde tafel, met een
wollen tafelkleed, en op het midden medaillon
daarvan eeu handschoenendoos met een glazen
deksel, waarin do witte handschoenen lagen,
die myn moeder op den dag van haar huweiyk
had gedragen. Rondom die doos lagen twee
servetbanden met het opschrift „Smakeiyk
eten", op stramien gewerkt, een sigarenkoker
van rood fluweel, waarop een viooltje met
zyde was geborduurd; een étui van donker
leer, gevoerd met lichtblauw atlas,, dat altyd
open lag om een zilveren beker en een bordje
te laten zien, een gift van myn peet Gaudenzia
aan myn moeder, by myn geboorte. Geen
van die dingen was ooit gebruikt voor het
doel, waarvoor het bestemd was; vader vond
het te weelderig en bad ze in de zaal ge
bracht, de pronkkamer van het huis.
Na de zaal kwam de kamer van vader met
een groot bed, dat haar byna geheel vulde.
Aan het hoofdeinde hingen twee geciseleerde
zilveren wywaterbakjes, die de tyd geoxideerd
en daardoor veel mooier gemaakt had; twee
andere van porselein in den vorm van
engeltjes met opgenomen rokjes, die het
bakje vormden, en eindeiyk een vyfde van
verzilverd koper, het eenige, dat werkeiyk
wy water bevatte. En boven die bakjes hing
een menigte oiyf- en palmtakken.
Rechts van het bed was een kastje, waarin
vader zyn geld en wat hy „de reliquieën der
familie" noemde, bewaardede daguerreotypen
van hem en moeder, toen zy bruid en
bruidegom waren, byna uitgewischt, althans
zeer verbleekt; het doopmutsje, dat Titine
en ik hadden gedragen, een bundel gele
papieren, de verzen, die vader in zyn jeugd
had gemaakt, en eindeiyk do juweelen van
mama. Aan den anderen kant van het bed
stonden acht stoelen met hooge ruggen, maar
volstrekt niet antiek of mooi, alleen oud, en
in 't gelid geschaard als soldaten. Als er een
by toeval een beetje uit de ry stond, haastte
vader zich hem weer op zyn plaats te zetten,
on hy was nist tevreden eer hy zich door te
bukken en met het oog te mikken, als wilde
hy schieten, er van overtuigd had, dat de
acht stoelen eon onberispeiyk rechte lyn
vormden.
Achter de kamer van vader was een ruime
keuken, waarvan tante zich met haar scherm
een slaapkamer had afgepaald; wat niet ver
hinderde, dat er nog genoeg ruimte overbleef
voor een keukentafel, en een grootere van
notenhout, waaraan wy onze maaltyden ge
bruikten. Naast de keuken was een groote
kamer, laag van verdieping, met gewitte
muren, waar Titina en ik sliepen. Onze bedden
waren van die primitieve rustbanken met oen
stroozak en een matras. En aan het hoofd
einde van het bed hadden ook wy een wy water
bakje, van gewoon verglaasd aardewerk als
het keukengoed, prenten, die, om lysten uit
te sparen, met styfsel op den muur waren
geplakt, en een rozenkrans.
Wy hadden geen tuin, noch een plaats,
noch een balkon, om wat frissche lucht te
scheppen.
Als schadeloosstelling daarvoor had vader
het grootste vertrouwen in een hartstocht,
een manie voor lichaamsbeweging. Yoor alle
ziekten, voor alle kwalen des levens had hy
slechts één geneesmiddel, maar dat was dan
ook onfeilbaar: beweging.
Hy gebruikte het ook als voorbehoedmiddel
en als gezondheidsmaatregelwant wy hadden
Doch ziekte, noch kwalen en wy wandel
den tAls ik daaraan denk, doen myn voeten
nog zeer.
Wat hebben wy geloopen op die breede,
rechte wegen, 's winters wit van sneeuw,
's zomers van stof, die zich zoo ver hot
oog reikte in de wyde vlakte uitstrekten,
tusschen de weiden en de rystvelden by
Novaral
Ik heb gezegd, dat vader notaris wasmaar
zyn kantoor werd Diet bestormd door cliënten.
Hy hield een jongen klerk en met dezen kon
by zyn werk gemakkeiyk af en hield by nog
tyd over voor onze lange wandelingen.
Wy stonden 's morgens vroeg op, gaven
ons nauwelyks den tyd om ons te kleeden
en weg waren we, het huis in wanorde
achterlatende, de bedden onopgemaakt, gingen
wy er op uit langs den een of anderen weg,
zonder keus, zonder doel.
Het kon vader niet schelen of wy langs
mooie plekjes kwamen; bergtochten vielen
niet in zyn smaak volstrekt niet. Zyn eenig
verlaDgen was alleen uren achtereen één voet
voor den ander te zetten, en by zyn thuis
komst te kunnen zeggen„Zóóveel kilometers
hebben wy vandaag afgelegd."
Als wy thuiskwamen, waren wy moe en
hadden wy geen lust meer iets te doen.
Wy lieten alles over aan de meid, die
'a morgens om acht uren kwam en tot twee
uren bleef. In die uren moest zy de kamera
in orde brengen, naar de markt gaan, koken
en tafeldienen en afnemen!
Alles werd dus vluchtig gedaan. Maar
vader was over het eten altyd tevredenwat
huislijke orde betrof, was het hem genoog
als de stoelen in het gelid stonden; en als
wy maar lichaamsbeweging namen, eischto
hy niets méér.
Wy gingen niet naar school, „al die urea
van bewegingloosheid z(jn moorddadig," zei
vader. Hy gaf ons van tyd tot tyd les in het
lezen, schryven en rekenen. En op on»
wandelingen kregen wy onze letterkundigs
opleiding.
Dit meende vader ten minste, dan verteld®
hy ons de Iliade, de Aenoïde of Jeruzalem.
Hy wond zich op, gesticuleerde onder het
vertellen over heldeD, die alleen streden togen
een geheel leger, die steenen ophieven groot
als bergen en ze naar den vyand slingerden
zy deden de verbazendste en onwaarschyn-
ïykste dingen; en als die verhalen uit waron,
was vader geheel buiten adem en in hot
zweet, alsof by dat alles zelf had gedaan.
Wy deelden zyn bewondering niet. Zondar
eenige aaDtrekkeiykheid van vorm, by horten
en stooten verteld tusschen twee velden m«*
Turksche tarwe, op een langen, rechten weg,
kwamen die feiten ons zeer overdreven voor,
en konden wy niet begrypen waarom wy sa
eigeniyk moesten weten. Wy verwarden zs
met zekere dwaze verhalen van betooverds
prinsen en weerwolven, die tante ons 's avonds
vertelde als het regende.
Wordt vervolgd.)