N°. 11375.
Donderdag SS Maart.
1897
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
PERSOVERZICHT.
W eiiilleton.
De detective der groote wereld.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PEIJS DEZER COURABT:
Voor Leiden por 3 maanden.
Franco per post r i i g
Afzonderlijke Nommers
1.10.
PBIJS DER ADVERTENTIËN:
Yan 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseoren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Naar aanleiding yan een verzoek van de
onderwijzers te Arnhem om verbetering van
positie, geeft de Arnhemsche Courant een
beschouwing ten beste over de onder-
wijzers in de dorpen.
Hoe gelukkig zijn die collega's in de stad,
die, schrjjft hij, reeds zooveel goeds bezitten
en zulk een moed hebben om nog meer te
durven verzoeken hoe gelukkig zijn zij,
vergeleken by ods, buitenluiHoe geheel anders
is de toestand van onderwijs en onderwijzers
buiten I En of dat „buiten" nu meer of minder
dicht tij een stad is, maakt niets uit; buiten
de muren der stad is de onderwijzer dadelijk
zoodanig gedegradeerd, dat een stedeling zich
dit nauwelijks voorstellen kan.
Vooreerst de dubbeltjes. In de stad over
weegt men, met welk een traktement een
onderwijzer fatsoenlijk kan leven. Zulk een
redeneering wordt buiten, zelfs onder den
rook van Arnhem, niet gehoord, 't Is daar:
„Yoor welk geld kan ik (in casu het Gemeente
bestuur) een onderwijzer krijgen?" Een onder
wijzer is daar een gewoon handelsartikel,
waarvan de waarde variéert met en zich
regelt naar vraag en aanbod. Deze schande
lijke toestand roept allerlei onbillijkheden in
het leven: Onderwijzer A. is aangesteld in
1882, toen het artikel „schoolmeester" f 600
a f 700 deed. Onderwijzer B., even knap als
A., is aangesteld in 1887, toen genoemd arti
kel f 400 deed. Beiden werken aan dezelfde
school. Maar de markt is nu gestegen en het
bestuur heeft aan B. f 500 gegeven (waar
voor hij overal terecht kan) en A. geniet/" 700.
In de meeste beschaafde landen der wereld
krijgen de onderwijzers naar dienstjaren en
ijver eenige periodieke verboogingen. Datr
prikkelt den ijver en houdt de levensgeesten
wakker.
Niet alzoo by ons buiten. "Wie op f 500
aangesteld is, laat hij hoofdakte halen en drie
taaiakten, plus wiskunde, teekenen en land
bouw, laat hij 30 jaar in de gemeente blij
ven, in de gemeente krijgt hij geen cent meer.
Natuurlijk gaat hij weg. Heeft hij f 700, staat
hij dus boven de markt, laat hy dan oppas
sen, want hy is zyn bestuur een doorn in
het oog en als ze hem loozen kunnen, zullen
ze het niet laten (denk aan Meppel, Putters-
hoek en vele andere plaatsen).
En by zoo'n stelselloosheid zou men het den
onderwyzers nog euvel duiden, dat hun yver
insluimerde, dat zy in het dorpsleven geheel
wegrceitten?
Al bet andere is daarmee in overeenstem
ming. '8 Zomers zyn de klassen door veld
arbeid ontvolkt. In het najaar komt het volkje
langzamerhand terug ruw, ongemanierd,
met leege hoofden en veel onaf hankeiykheids-
zin; de onderwyzer heeft in de zomer-malaise
veel van zyn kracht verloren Is het
wonder, dat buiten geen vruchten van het
onderwys gezien worden?
Daarby is het schooltoezicht totaal onvol
doende. De districts-schoolopziener is altyd
de man, die zyn plicht doet; by komt ééns
in de 3 jaar zooals de wet voorschryft; de
arrondis8ements-, die elk half jaar moet
komen heeft geen tyd en komt soms ééüs
in de 5 jaar, en het plaatseiyke schooltoe
zicht, meestal B. en Ws., komt nooit. Of,
komt het nog eens, binnen een jaar of 6,
dan duurt het bezoek kort, want de scholen
en de schoolmeesters zyn in hun oog een
noodzakeiyk kwaad.
Aan het schoolverzuim wordt niets gedaan,
schoolbezoek niet aangemoedigd, geen cent
uitgegeven voor schoolbibliotheek, voor 't
natuurkundig onderwys geen cent, enz., enz.
Geldgebrek wordt in de bladen en op ver
gaderingen opgegeven als oorzaak van dezen
toestand. Wy weten dat beter. Yoor schutteryen
(om vogels te schieten), voor fanfarecorpsen,
enz. is altyd geld neen, men acht het
onderwys niets. Een burgemeester vroeg me
eens: „Maar zeg me eens, wat hebben die
menschen hier toch eigeniyk aan lezen en
schryven en rekenen? Yoor spitten en ploegen
hebben ze het niet noodig; 't is ballast, die
alleen dient om ontevreden burgers te
kweeken .11"
Geen wonder, dat vele besturen neiging
toonen om vacatures lang onvervuld te laten
dat spaart dubbeltjes. Ik ken een gemeente,
waar de betrekking van hoofd der school een
half jaar onvervuld bleef, omdat het bestuur
niet wilde toegeven aan den eisch van Ged.
Staten, om het salaris op f 800 te laten en
niet op f 700 te brengen. Een ander rekte
een kleine restauratie zóó, dat er juist 6
maanden geen school was (dit was minder
berekening dan nonchalance); nog vérleden
jaar sloot een bestuur onmiddeliyk de school
(waaraan 3 leerkrachten), toen het 't hoofd
ontslagen had.
Stel u voor, lezer, dat In de stad eens een
school 4 a 6 maanden gesloten werd buiten
reden van ziekte. Stel u voor, dat de onder
wyzers eens hun leven lang op 5- of 600
gulden bleven staan I
Eigenaardig is het goéiyk sarcasme, waar
mee onze stadsche collega's de ellendige
salariéering buiten rechtvaardigen: „Och,
buiten kan men met weinig geld toe, wy
hebben veel meer noodig 1"
Ze weten zeker niet, dat alle eerste levens
behoeften in de stad goedkooper zyn dan
buiten; dat men op de markt goedkooper
koopen kan dan by de boeren; dat koffie,
thee, suiker, enz. op de dorpen vierdehands-
artikelen zyn. Neen, het leven buiten is duurder.
Wat het goedkooper doet schynen, komt door
de mindere uitgaven eener gedwongen ont
bering, het gemis van gelegenheden tot ver
maak, enz. Men kan met oude kleeren loopen,
op klompen desnoods. Maar ik vraag u of
het voor een onderwyzer goed is, in eene
omgeving, die toch reeds niets aanbiedt tot
opwekking van zyn kunstgevoel, tot ontwik
keling van zfin smaak ook nog den esthetischen
blik op zichzelf te verliezen?
En welk een invloed zulk een leven op
den onderwyzer uitoefent, hoe schadeiyk het
geïsoleerd domperig leven werkt op de
beschaving van dien man, die niet in eene
degelyke opleiding en daardoor opgewekten
studielust een tegenwicht vindt tegen de
„verdummende" elementen zyner omgeving
dat ziet en hoort men op de schaarsche
onderwyzersvergaderingen ten plattelande.
De Nieuwe Provinciale Groninger Courant
schryft over belastingontduiking het
volgende:
Het achtste gebod van Gods heilige wet
luidt„Gy zult niet stelen"het schynt echter,
dat vele lieden dit aldus lezen„Gij zult niet
stelen, behalve van den Staat."
Op dit punt schynt het nationaal geweten,
om het zoo eens te noemen, zachtjes-aan in
te slapen en het wordt boog tyd, dat ieder,
die invloed kan oefenen op het publiek, ook
eens lette op de dreigende verschynselen, die
zich op dit terrein voordoen. Het moest niet
noodig wezen, dat onze tegenwoordige minister
van financiën op allerlei wyzen de wet ver
scherpt om ontduikingen te voorkomen. En
toch, de uitkomst heeft bewezen, dat het wel
degeiyk noodzakeiyk was.
'tls ons meer dan eens overkomen, dat
we ergens een bezoek brachten en ontvangen
werden met de woordenMynheer moet maar
niet nauw kyken, dat 't hier zoo'n rare boel
is; maar weet u, we wachten de heeren voor
de belasting en nu hebben we onze meubelen
opgoborgen."
Het blad noemt verschillende wetsontdui
kingen. De treurigste van alle acht zy die,
waarover verleden week in de Tweede Kamer
gehandeld werd.
Het blykt, dat er waariyk menschen zyn,
die in 't gezicht van den dood een deel van
hun goed weggeven aan kinderen en naast-
bestaanden, om zoodoende het betalen van
successierecht te ontduiken.
Denkt het u eens, daar ligt een stervende;
by of zy zal zoo dadeiyk moeten verschfinen
voor den Rechter van hemel en aarde.
Stelende gaat men de eeuwigheid in; kan
het vreeselyker?
We aarzelen niet het een schande voor
Nederland te noemen, dat onze tegenwoordige
minister met zulke wetsvoorstellen is moeten
komen; verscherping der wet was, helaasI
noodig; we kunnen het tot onze spyt niet
ontkennen.
Een kwade gewoonte kan langzamerhand
zoo inwortelen, dat men niet meer gevoelt,
wat kwaad is, en dan juist wordt ze hetge-
vaarlykst. Daarom hopen we, dat Kerk, School
en Pers te zamen zullen arbeiden om zooveel
mogelyk tegen deze toenemende oneerlijkheid
te waarschuwen, opdat we waariyk den keizer
geven, wat des keizers is.
't Is nu weer de tyd, dat de schatters rond
gaan; dat toch niemand iets verberge, dat er
toch eerlykheid zy voor God en de menschen 1
Aangaande den eersten aanval der krank
heid, welke zoo onverwachts een einde maakte
aan het leven van jhr. mr. Beelaerts van
Blokland, weet de Haagsche Kroniekschry-
ver van de Nieuwe Groninger Courant nog
dit te melden
„Ge weet hethy was ter kerke gegaan
zooals altyd, trouw eiken Zondag. Onder het
gehoor van ds. Mansen, gezeten tusschen den
wethouder jhr. Gevaerts van Simonshaven en
mr. Star Numan, den griffier der Eerste Kamer,
werd hy door een beroerte getroffen, juist by
de woorden van den predikant: „Dit is de ure."
Bewusteloos weggedragen, stierf hy nog des
avonds."
Mr. Star Numan wydde in De Nederlander
die als byvoegsel een fraai uitgevoerd en
wèlgelykend portret van mr. Beelaorts geeft,
een zeer waardeerend artikel aan den over
ledene.
Naar aanleiding van het optreden van den
heer Cameloup een priester, die tot het
Protestantisme overging en die ook hier
de vorige week het woord voerde over het
oeuvre des prêtres convertis in
de St.-Janskerk te Haarlem, bevatte het
Byblad der Oprechte Haarlemsche Courant
dezer dagen een ingezonden stuk van een zich
niet noemenden schryver.
Hierin werd niet slechts tegen Carneloups
optreden protest aangeteekend, maar ook be
weerd, dat in Haarlem de Katholieken de
eenigen zyn, die iets verrichten op 't gebied
van ziekenverpleging. Naar aanleiding van dit
„Ingezonden Stuk" bevat het Byblad van de
Oprechte Haarlemsche er weder vyf andere,
waarvan het eerste van niemand anders is dan
van Z. D. H. den Bisschop van Haarlem.
Monseigneur Bottemanne zegt daarin:
„In uw byblad komt een ingezonden stuk
voor, onderteekend: „Een Katholiek".
„Dit stuk is volkomen in stryd met myn
Va8ten-mandement (nauwelyks veertien dagen
geleden in alle kerken van myn bisdom voor
gelezen), waarin ik allo bateiykheden tegen
on-Katholieken verboden heb.
„Iq mfin oog is de inzender, die zfin naam
niet noemt, een „zeer vreemde" Katholiek.
„Hy had moeten onderteekenen: „een
Katholiek, die tegen den wil van zyn bisschop
handelt".
„In myn vurig verlangen, om allen gods
diensthaat tegen te gaan, verzoek ik u vrien-
delyk deze regelen zoo spoedig mogelyk op te
nemen."
In „Uit de Hoofdstad" in dé Provinciale
Groninger Courant lezen we:
Tegenover de rywiel-industrie heeft
Nederland eene byzondere plaats ingenomen.
Wat vertelde my, by een bezoek aan de ry
wielen-tentoonstelling in de Militiezaal, de
agent van een der voornaamste Engelsche
rywielfabrikanten, die veel in het buitenland
gereisd heeft? Dat hy in geen land ter we
reld zoovele buitenlandsche fabrikaten ver
tegenwoordigd heeft gezien als in Nederland.
Het is voor ons trouwens om confuus te
worden, zooveel fabrikaten om den voorrang
stryden. Wie kan nu nog zeggen welk wiel
nu eigeniyk het beste is? En erger: "Wie kan
zeggen, welk wiel betrouwbaar is onder die
honderden merken, die van heinde en verre
herwaarts worden gezonden en met de fraaist
klinkende verzekeringen worden aangeboden?
De rywielhandel neemt in Amsterdam, zoo
men wil, een hooge vlucht; men zou ook
kunnen zoggen een bedonkeiyke vlucht Het
schynt zeer gemakkelyk te gaan, in den rywiel
handel bet vertrouwen van fabrikanten te
winnen; de winkels, waarin fietsen ten verkoop
worden aangeboden, nemen tot in het bespotte-
lyke in aantal tos. Niet alleen, dat er by na geen
dag omgaat, zonder dat bier of daar oen nieuwe
rywielhandel geopend word; ook in cafe's,
barbierswinkels, galanteriewinkels, confectie-
magazynen en waar niet al is beden ten
dage gelegenheid zich een wiel aan te scbaff *n.
Het aantal soorten i3 verbysterend groot; men
weet met de benamiagen en handelsmerken
geen weg m3er. Stellig en zeker ii reeds
menigeen bedrogen uitgekomen, di9 op de
bonnefooi een als eerste-klasse-machine aan
geprezen wiel betaalde zonder een deskundigs
in den arm te nemen.
En des winters staan de banken-van leening
vol met ry wielen; men weet, hoevele fieteen
daar reeds door dieven zyn beleend en later
als stukken van overtuiging in de rechtzaal
belaud zffn. In de lombardbriefjes worct eau
levendige handel gedreven. "Wil men zich in
oen oogenblik tyds een wiel aanschaffen,
waarop geen twintig malen gereden is, dan
behoeft men zich maar naar een lombard te
begeven. Voor de deur lanterfanteren perso
nen, in het bezit van lombardbriefjes, wairop
rywielen beleend zyn. Men gaat gezamoulyk
binnen; het wiel wordt, ter keuring, voor den
dag gebracht, en de koop is spoedig, ver
beneden de wezeniyke waarde, gesloten.
De overstelpende massa machines, dio uit
het buitenland worden ingevoerd, in aanmer
king nemende, komt bet vreemd voor, dat
de Nederlandsche fabrikanten de concurrentie
kunnen volhouden.
De vereeniging „Amsterdams Wielrydere-
bondslokaal" heeft in de Militiezaal eene ten
toonstelling van ongeveer veertig inzendingen
geopend. Yoor eene rywieltentoonstelling ie
het tijdstip eigeniyk niet zeer gunstig, omdat
er in dit jaar weinig nieuws geëxposeerd kon
worden. Over het geheel schynt het, dat de
hoofdvorm van het wiel, met name de con
structie van het geraamte, voor langen tyd
vaststaat. Met het zoeken naar de beste grond
stof is men nog niet gereed. Staal biyft in-
tusschen het geliefkoosd materiaal, omdat dit
aan het frame de gewenschte „styfheid" geeft;
hoe styver het geraamte, des te sneller en
lichter de gang, aangezien de minate rekbaar
heid, het minste buigen der onderdeelen, kracht
verloren doet gaan. Hierin is ook de reden
gelegen, waarom de uit bamboe vervaardigde
rywielen, hoe aangenaam ook voor het cog,
althans in ons land niet veel ingang hebben
gevonden. Het aluminium is om zyne lichtheid
en sterkte voor de rywielenconstructie als
vanzelf aangewezen; maar men schynt het
rechte middel om aluminium te soldeeren
nog niet gevonden te hebbeneene Fransche
Maatschappy zegt daarin geslaagd te zyn Z(j
is eerst sedert eenige dagen in Nederland
vertegenwoordigd en exposeert een fraai ge
ëmailleerd aluminium-wiel. Echter beeft meD,
om het soldeeren mogelyk te maken, de
8)
„Volstrekt niet, juist het tegenovergestelde.
Ik vond het verschrikkeiyk, dat myn dochter
een armen artist zou huwen, en daar ik zag,
dat Geneviève niet van haar plan was af te
brengen, besloot ik hem zyn goeden naam te
ontrooven. Myn eerste poging mislukte vol
komen. Terwyl Thorald by de tafel stond,
gelukte het my hot sieraad uit het étui te
nemen. Even daarna liet ik het valsche hals
snoer in zyn zak glyden, terwyl iemand anders,
Wfen ik dit opgedragen had, enkele anonieme
briefjes onder do gasten verspreidde."
"„Maar hoe kwam het dan, dat uw eerste
poging mislukte?"
„Dat weet ik juist niet."
„Gy bedoelt, dat men het snoer niet in
Thoralds zak heoft gevonden en dat gy toen
alles opofferdet aan uw wraak en het echte
in zyn overjaszak deedt?"
„Neen, ik vond het beter, dat het echte
stuk weer aan de eigenaars terugkwam, want
ik vreesde, dat er iemand achter stak, die
slimmer is dan ik. Het was te gevaarlyk
in dat geval de juweelen te houden. Ik
moet dus een ander middel verzinnen om
mij te verryken, den een of anderen nieuwen
diefstal."
„Waarom vertelt ge my dit alles nu?" vroeg
Natica met een glimlach, die al de scherpe
witte tandjes liet zien.
„Omdat gy nu myn geheim weet, evenals
ik het uwe. We zyn beiden onzen ondergang
naby. Als we geen onverwacht middel vinden
om ons te herstellen, dan is het spoedig met
onze positie in de maatschappy gedaan. Maak
gy nu, dat graaf De Champcey Geneviève
trouwt, dan zal ik u ter zyde staan als een
trouw bondgenoot in het beramen en ten uit
voer brengen van een nieuw plan. De wereld
meent, dat we beiden onmeteiyk ryk zyn; dat
maakt ons een brutaal optreden des te gemak-
keiyker".
„Gy zyt een slecht mensch, Roy Pemberley",
zeide Natica, met glinsterende oogen, terwyl
ze voorover leunde in het rytuig. „En nie
mand weet dat, behalve ik. Al deze jaren
hebt ge uw ware natuur verborgen gehouden.
Ik ben ook niet goed en even bereid tot een
wanhopende daad als gy hier is myn hand;
laat ons samen een verdrag sluiten".
Pemberley nam de kleine, koortsig gloeiende
hand in de zyne.
„Het rytuig houdt stil; ik zal aan uw huis
afscheid van u nemen. Morgenochtend om elf
uren hoop ik u weer te zien".
„Ik heb oogenbllkkelyk geld noodig; niemand
vermoedt de waarheid, doch ik moet dringend
enkele rekeningen betalen".
„Hetzelfde geval als waarin ik verkeer;
morgen kunnen we reeds handelend optreden".
„Waar zullen we elkaar dan ontmoeten?"
„In Tiffany's winkel; gy kent hem wel, den
grooten juwelier", zeide Pemberley. „We zul
len het by volle daglicht doen; dat is ge
waagder en toch voorzichtiger."
YI.
Archie Syndon was vast besloten zyn vriend
Thorald te redden, al ware het dan ook ten
koste van zyn eigen veiligheid.
„Ik beu zeker, dat men ons nu niet volgt",
zeide hy tot Thorald, terwyl ze op weg waren
naar Archie's kamers.
„Tot dusver gaat alles goed".
„Hoe kunt ge dat zeggen; vergeet ge dan,
dat ik een onteerd man ben?"
„Stel u niet dadelyk het ergste voor, ik
geloof zeker u nog eens te kunnen zuiveren
van de blaam, door dien onbekenden vyand
op u geworpen. Tot dat oogenblik moet Thorald
Cliffö dood zyn".
„Wat bedoelt ge?"
„Ik meen dit: Gy sterft en Ralph Ben wiek
komt in uw plaats. Ge behoeft niet zoo ver
baasd te kyken. De omstandigheden maken
toevallig dit plan uitvoerbaar. Ge weet immers,
dat ik morgen eon vriend uit Californiè zou
over hebben gekregen voor een paar maanden?
Yandaag kreeg ik een schryven van hem,
waarin hy my mededeelde, dat ei; vooreerst
van zyn reis onmogeiyk sprake kon zyn.
Gelukkig heb ik niemand dien brief nog laten
zien en nu kunt gy binnen het kwartier
Ralph Benwick vervangen."
Zy stonden nu voor Archie's huis en deze
liet zyn vriend binnengaan, na de deur be
hoedzaam met den huissleutel geopend te
hebben.
„Hoe lang zal ik deze vermomming moeten
dragen?" vroeg Thorald, toen beiden zich in
Archie's welgemeubileerde zitkamer bevonden.
„Zóó lang, tot we je zaak in het reine
gebracht hebben. Ik ben van plan je overal
te introducoeren, of eigeniyk niet u, maar
Ralph Benwick. En samen oplettend op elke
kleinigheid, die ons belangryk schynt, zullen
we trachten achter de waarheid te komen
en den schuldige op te sporen."
„Ik neem je voorstel aan, Archie," en
Thorald schudde hem hartelyk de hand; „ik
heb altyd geweten, dat je veel voor je
vrienden overhadt, reeds van af je eerste
bezoek in myn atelier, maar
Met een luiden, vrooiyken lach viel Archie
hem in de rede.
„Niets dan politiek is het, beste vriend!
Uit politiek kocht ik twee schilderyen van
je voor een prikje, daar ik zeker weet, dat
ik ze later voor duizenden kan verkoopen.
En naderhand, als je met Geneviève ge
trouwd zyt, vraagt ge me uit dankbaarheid
heel dikwyis in je gezellig intérieur. Zie je
wel, dat ik alles uit berekening doe?"
„Alles, wat ge ten mfinen bate bedenkt,
komt voort uit je vriendeiyk, edelmoedig
hart," zeide Thorald met innige overtuiging.
„En nu genoeg gepraat, gal" comman
deerde Archie.
„Waarheen?"
„Daar, in die kamer, waar je zult ophouden
te bestaan, om plaats te maken voor myn
vriend Ralph Benwick."
Thorald kon niet nalaten even te glim
lachen over de dwaasheid van zyn vriend.
Archie volgde hem in de kamer. Den vol
genden morgen verliet Archie Syndon, de
I detective der groote wereld, zy'n kamers met
een jongmensch, dat in niets op Thorald
Cliffe geleek. Iemand met een blonden baard
en weligen blonden haartooi, zóó dik, dat
men de zwarte haren, ér onder verborgen,
niet kon opmerken. Zorgvuldig geverfde wenk
brauwen gaven een geheel andere uitdrukking
aan de oogen en het teint was zeer handig
lichtgeel gemaakt. Toen Thorald zich voor
den spiegel bekeken had, kreeg hy een ge
voel alsof hy nu zyn identiteit geheel ver
loren had.
In de ochtendbladen had hy reeds gelezen
hoe hy verdacht werd van den diefstal en
hoe laag men het vond, dat hy, in plaats van
zich vry te pleiten, gevlucht was.
Het was een heerlyke, zonnige April-morgea
en de beide vrienden slenterden langzaam
door Broadway. Zoo kwamen ze ook aan
Tiffany's prachtigen winkel en het was niet
meer dan natuuriyk, dat Archie zyn vriend
uit den vreemde dit kostbare magazyn bin
nenleidde. Het was er vol en de bedienden
liepen yverig heen en weer om de klanten te
bedienen.
Archie stelde Thorald voor als de heer
Ralph Benwick, aan een heer en dame, die
bezig waren iets uit te zoeken.
„Myn vriend komt regelrecht uit San-Fran
cisco," liet hy er op volgeD, „en ik laat hem
wat van Nieuw-York zien."
Daarna begonnen belde vrienden hun ver*
deren tocht door de groote magazynen, terwijl
Archie uitbundig de prachtige verzamelingen
edelgesteenten bewonderde.
(Wordt vervolgd,)