MENGELWERK. CIJFER: 2 THOMSON'S TUEE. 4de Bedrjjf. (Een dag later). Hannes Vilman. Goejo merrege soamen. Burgemeester. Wat is er van je verlangen? Hannes. Hier hè'k een briefke van voader, burgemèster. Doar stoat alles ien. Burgemeester. Geef hier. (Leest): Onderge* toekende verlangt voor zyn zoon een formulier model VI volgens artikel 16 2o. Achtend, enz. (Spreekt): Ik wist niet, dat uw heer vader zoo wettisch was! Wel, well't Is om te lachen. Hannes. Kan ik een biljet kriegen, burge mèster? Burgemeester. Neen. Als handhaver en uit voerder der wet moet ik tegen alle bedrog waken. Hannes. Hoar burgemèster, ik bin toch errebeyer by mien voader, en ie het me vèr- tig rieksdoalders uutbetoald. Drienken en vreten hè'k alevel vry. BurgemeesterJe broer heeft de waarheid gezegd. Maar jou geloof ik niet. Ik kan en mag je geen formulier geven. 6de Bedrijf. Vilman (zich met moeite kalm houdend): Burgemè3ter, giester stuur ik 'n miender- joarige, een kertierke gelejen 'n mundige... en nou kom ik eigen. Waarum geefde gy m'n Hannes geen tormulier? Burgemeester. Man, ik wil je zes maanden gevangenisstraf besparen. Luister naar art. 150 der wet: Hy, die opzetteiyk een valsche opgaaf doet aangaande een feit, waarvan de plaatsing op de kiezersiyet van den persoon, dien het onderzoek geldt, af hankeliik kan zyn, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. Vilman (eensklaps opstuivend): Hè'k ooit van m'en leven I Wat zegde doar? Zes moanden ien de kast? Verrèchtig. Hier, getuigen! En ik zeg ou, dat m*n Hannes meer as twee guldon ien de week hèt 'ehad. Nou nog iens.... een biljet.... groag of niet. Burgemeester (verschrikt): Bedaar, man, be daar! (Ter zyde): Die lastige getuigen. Vilman. Als iek mein Hannes betoal, roep ik de kleine jong er niet bie. Of woude ge mijn vertellen wat een mins in z'n huus moet doen en loaten? Ik hèt de wet ook gelézen. Moar bluujen van keinders uutvroa- gendoar steet Diks van ien de wet. Burgemeester. Ik zal je dadelyk een formu lier geven. Vilmati. M'n broer mot er ök ien hebben, zeg ik. Hie stoat buuten te waochten. Burgemeester. Asjeblief, bier zyn twee for mulieren model VI, één voor u en één voor uw broer. Dan behoeft hy zelf niet hier te komen. Vilman en de getuigen. Atjuus soamen. 6de Bedryf. Blauw. Wat een brutale rakker, burge- Heester. Burgemeester (drinkt een glas water). Al weer twee stemmen meer voor onze clerical© tegenstanders Het staat slecht met onze party, 3lauw! Die Vilman weet gevaariyk veel van ie Kieswet. En ik dacht nogal hem met een kluitje in 't riet te kunnen sturen! Ik zal voortaan wat voorzichtiger te werk moeten gaan. Ze mochten me anders weer eens op de vingers tikken. (Het gordyn valt). Een ontzettend geheim. Uit het Engelsch van G. Stanhope. Kerstmis in Indiè: een Oostersche zon, die met haar verzengende stralen den ganschen dag het bladerdak van het winterkwartier blakerde, dat we met ons drieën betrokken hadden, Brunton, Wilmot en ik. Brunton was oen ervaren schutter, athletisch gebouwd, verlegen in gezelschap van dames, doch zeer populair onder zyn kameraden. We waren juist thuisgekomen van ons morgenritje en vielen met grooten honger op ons ontbyt aan. Onderweg hadden we over alles gepraat, doch de vraag, die ik Wilmot had willen doen, was my nog niet over de lippen gekomen. Eindeiyk stak ik van wal door op te merken „Wat een mooi bruin paardje berydt dat meisje, hetwelk gy daareven groette, toen we de tent van Weston voorbyreden, herinnert ge u niet? Wie was zy?" „Afstamming onbekend, naam Wedow Malone, een beste springer; vroeger behoorde zy aan Mordaunt van het 25ste regiment." En toen hy myn verbazing zag, riep hy lachend: „O, gy meent het meisje 1 Ik dacht, dat go zoo enthusiastiscb waart over het paard! Dat was Miss Lostrange; een mooi meisje, nietwaar?" Hy keek my spottend aan, zoodat ik dus maar niet zeide, hoe dat meisje sinds eenige weken al myn gedachten in beslag nam. „Verleden winter ging ze voor het eerst uit," ging Wilmot voort, die altyd graag praatte, „en met veel succes, want ze stelde ieder ander meisje in de schaduw. Zoowat iedereen vroeg haar ten huweiyk, hoewel ze toch volstrekt niet coquet was. Ze bedankte een ieder, om eindeiyk Mordaunt aan te nemenhy was een beste kerel, hoewel velen het hem niet konden vergeven, dat hy de uitverkorene van Miss Lestrange was. Drie weken later werd hy gedood door een tyger en als ik ooit iemand heb gezien, die aan een gebroken hart leed, dan was 't dat meisje. Ze trachtte wel net te zyn als vroeger, maar het giDg haar heel slecht af, want haar lachje was nog treuriger om te zien dan haar tranen. Een maand later kon het heele garnizoen zich verbazen over de ongelooflyke tyding, dat Miss Lestrango geëngageerd was met majoor Ellerton. Ik zou het nooit van haar gedacht hebben." „Majoor Ellerton, was dat niet de man, die dien avond van dat diner van het 25ste regiment zoo'n lawaai maakte?" „Ja, van avond kunt ge het gelukkige paar op het bal by de Gunners zienals ge 't my helpt herinneren, zal ik u aan Mies Lestrange voorstellen." Brunton was ondertusschen opgestaan en had de kamer verlaten. „Het is gek, dat Brunton altyd weggaat, als Ellertons n3am genoemd wordt," zeide Wilmot. „Ze schyoen samen iets gehad te hebben; vroeger waren ze dikke vrienden en nu ont- loop6n ze elkaar zooveel mogelyk. Na den dood van Mordaunt kreeg Ellerton een hevige koorts van schrik denkeiyk, daar hy er by was, toen die tyger Mordaunt van achteren aanviel. Daar hy niet kon schieteD, uit vrees anders den man te dooden, maakte bet vree- seiyke voorval zoo'n indruk op hem, dat hy onmiddeliyk door een hevige koorts werd overvallen. Dag en nacht paste Brunton hem op; toen Ellerton beter was, vertrok Brunton naar Kaskmere om er te jagen en toen hy terugkwam spraken ze niet meer tegen elkaar." Dien avond danste ik met Mis3 Lestrange en ik begreep heel goed, dat zulk een gunst my niet werd verleend om myn eigen nietigen persoon. Toevallig sprekend over myn ouder- ïyk buis in Norfolk, zag ik, hoe de lustelooze uitdrukking van haar schoon gelaat plotseling verdween voor een blik van warme belang stelling. „Woont ge dan niet dicht by LeBtock- Hall?" vroeg zy. „Ja, maar we kennen de eigenaars maar heel weinig. Een kruidenier uit Coventry heeft de plaats gekocht, nadat de oude bewoners vertrokken zyn." „Mordaunt heetten zy, nietwaar?" Eensklaps begreep ik haar belangstelling in my. Ik herinnerde my nu gehoord te heb ben, dat een zoon in Indië overleden was en dit was dus ongetwyfeld de man, van wien Wilmot my dezen morgen verteld had. Charlie Mordaunt was een vriend geweest van myn oudsten broeder en nu vertelde ik haar menig staaltje van hun jongensachtigen moed. Gertrude Lestrange luisterde naar my met zooveel aandacht alsof ik haar de interes santste verhalen deed. Majoor Ellerton kwam haar halen voor een wals en hiermede eindigde ons gesprek. Ik keek hen na en bewonderde hun beider schoone gestalten. De majoor was iemand, dien men dadelyk opmerkte. Wat een vreemden indruk maakte was zyn uitgelaten vrooiykheid het eene oogenblik, terwyi hy even later met de droefgeestigste uitdrukking op zyn gelaat voor zich zag. Ik danste nogmaals met Gertrude, en van dat oogenblik af was ik haar g-trouwe slaaf. Al de plageryen der anderen lieten my koud; dat majoor Ellerton my behandelde als een jeugdigen dwaas, merkte ik niet eens; ik bad genoeg te doen met my te verbazenhoe zy met het beeld van dien anderen in haar hart, ooit Ellerton had kunnen nemen en hoe de majoor tevreden was met haar kalme, passieve vriendschap. „Gij begrijpt een vrouwenhart nog niet, beste jongen," zeide de vrouw van den kolonel eens tegen my, toen ik hierover myn ver wondering uitsprak; „het is de natuuriykste zaak ter wereld, dat liefde baar oorsprong heeft in een gevoel van dankbaarheid. Ellerton was zóó wanhopend over den dood van Mordaunt, dat Gertrude het] nu haar plicht achtte, hem gelukkig te maken." „Ze waren groote vrienden, nietwaar?" „Ja, tot zq medeminnaars werden; majoor Ellerton had zóó zijn hart op haar gezet, dat hy ieder haatte, die zich tusschen hen durfde stellen". „Toch schqnt hy nu niet overgelukkig te zqn in haar bezit?" „NeeD, dat heeft my ook meermalen ge troffen." Kort na Kerstmis zouden wy een groote jacht houden op een tyger, die sinds lang de streek onveilig maakte. Hot zou myn eerste ontmoeting zyn met den gevreesden vyand en ik stelde my veel voor van de opgewon denheid, die ik by zoo'n dikwijls gehouden tygerjacht zou gevoelen. Majoor Ellerton was belast met het com mando en ik bevond my vlak in zqn naby- heid. Al dichter kwam het geschreeuw en gekrysch der mannen, die het monster opjoe gen. Eensklaps kraakten de takken en strui ken achter my on schoot de tyger langs my heen. Ik gaf een luiden schreeuw en was te verbluft om aan te leggen. Ik begreep echter dadelyk, dat majoor Ellerton hem zou neerschieten en daarom gluurde ik door de struiken. Tot myn onuitsprekeiyke verbazing zag ik hem staan, ïykwit, terwijl het zweet in groote druppels op z(1n voorhoofd parelde. Met schorre stem riep hy halfluidCharlie, Charlie, zie my zoo niet aanl" Hy zag het woedende beest zelfs niet, dat op hem aan kwam rennen, evenmin als myn waarschuwende kreten. In één oogenblik had de tyger hem op den grond geworpen, waarna hy met omhooggebeven kop over hem bleef staan. Ik vuurde en trof het dier in den linkerschouder, maar voor den armen Ellerton was het te laat. De dokter, die mede was gegaan, voor eventueele ongelukken, verklaarde, dat de majoor nog hoogstens een uur te leven bad. Wy legden hem zoo zacht mogelyk neer en goten hem eenige druppels brandewyn in de keel. Hy wenkte my dicht by hem te komen. Neerknielend bracht ik myn oor aan de lippen van den stervende en hoorde in afge broken zinnen het volgende- „Zeg aan Gertrude, dat zy niet om my treuit.... ik was haar niet waardiglaat zy nooit weten, dat ik den ongelukkigen Mordaunt vermoordde.... want ik liet hem sterven, terwyi een schot van my hem gered kon hebbenO God, zal ik dan altyd dat gelaat voor my zien!" Sprakeloos van ontzetting en niet wetende wat te zeggen of te doen, nam ik zyn hand, die reeds klamkoud was. Hy was stervende en wie was ik, dat ik hem zou oordeelen? „Dank, beste jongen.... dat ge u niet van my afwendt", fluisterde hy nog, „het was de daad van een lafaardmaar ik was krank zinnig van jaloerschheiden o, wat heb ik geleden wat heb ik geleden Hy verloor het bewustzyn en lag eenige minuten onbeweeglyk stil; toen zich eenigs- zins trachtend op te heffen, fluisterde hij weder: „Laat Gertie het nooit wetennooit weten." Eenige oogenblikken later had hy opge houden te leven. De vrouw van den kolonel nam op zich de droeve tyding aan Gertrude Lestrange mede te deelen; had zy do oorzaak van zyn dood niet zoo ontzettend gevonden, dan geloof ik zeker, dat zy hartelyk blyde was, dat haar engagement verbroken was. Want langer samenzijn met hem was meer geweest dan* zy drrgen kon. Natuuriyk was het ontvettend geheim van den majoor by my veilig; alleen si rak ik er eens met Brunton over, waarna wy het onderwerp voorgoed lieten rusten. Hg deelde my mede, dat Ellerton in zyn ylende koorts zooveel had gezegd, dat Brunton er gemakke- Ïyk uit kon opmaken, hoe de toedracht der zaak inderdaad geweest was: Ellerton, die gezien had, hoe zjjn vriend Mordaunt, op het punt den tijger neer te schieteD, verward raakte in een boomstruik op den grond en viel, terwyi meteen zyn geweer afging; hoe Ellerton de afschuwelyke verzoekiog niet had kunnen weerstaan den hulpeloozen man aan zyn lot over te laten, daar dan de hinder- paal tusschen hem en de schoone Gertrude Lestrange uit den weg was geruimd; hoe hy den tyger zyn prooi had zien verscheuren, waarna hy, Ellerton, het monster neerge schoten had. Brunton had zyn geheim be waard, doch 't was hem onmogelyk geweest ooit den vroegeren vriend de hand te drukken of een woord toe te spreken. Dit alles gebeurde jaren geleden. Miss Lestrange keerde naar Engeland terug, waar zy met haar moeder de opvoeding op zich nam van de kinderen van haar broeder, die in Egypte gesneuveld was. En ik heb eindelyk myn verlof gekregen om te repatriëeren en ben vast besloten te gaan zien of zy al haar verdriet te boven is gekomen. En dan? Schaakr ubr ie li. 8 Maart 1897. Redactie: L. S.-Y. „Morphy". Adres: J. F. S. ESSBR, Koordeinde 19. SCHAAKNIEUWS. Kort geleden vermeldden vele couranten, dat Steinitz, krankzinnig, overleden was. Dit bericht was oujuist. Wel is Steinitz krankzinnig, doch hy leeft en waar leven is, is ook hoop. Dat zyn ziekte een gevolg is der overspanning in zyn match met Lasker betwyfelen wy; veeleer is het te verklaren, dat zy een gevolg is van de plotselinge neerstorting van zyn glanspunt en zetel, dien hy zool..ng had iDgenomen. Gelukkig verbetert zyn toestand en is er uitzicht op geheele herstelling. Zondag 28 Februari werd er te Rotterdam een massakamp gespeeld, tusschen de „Delft* 8che Schaakclub" en de „Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging". De uitslag was als volgt. .Rotterdam" Van Dantzig 0 0 Stok Boomsma Schipper De Wit Pak Totaal 0 - Va 0-0 1-0 1 - 'A 0 - 1 „Delft" De Koning 1 1 Boekbolt 1 y, Strick Van Linschoten 1 1 Koevosta 0—1 Bausr 0 Verbeek 1 0 Totaal 8 Een -woord van hulde voor bet kranig optreden der nog zoo jeugdige „Delftsche Schaak club", die, hoewel haar twee sterkste 6pelers niet aan den massakamp deelnamen, toch zoo zegevierend uit het strijdperk trao. Moge zy op dit ingeslagen pad voortgaan, dan is er ongetwyfeld nog veel roem voor haar weggelegd. Schaakpartij No. 13. Geweigerd Koningsgambiet. P d 2 12 P g e 5 Khl 19 L b 2 L e 5 13 Pe6: Tabl 20 L d 4 Correspondentie,|raiïtij, ge D li 3 14 g 6 Tb 7: 21 L b 6 speeld tusschen L e 2 15 P c 8 L b 5 -f- 22 K f 7 E. Lenssen, Jhr. H. Strick Van L c 4 16 f6 D h 6 23 Linschoten, Dit verzwakt den konings Wit beslist de party nu (Leiden (Delft.) vleugel, doch het is niet ge spoedig, vooral door het nu Wit. Zwart. makkelijk een zet te vinden. volgend antwoord van zwart. e 41 1 e Op 0 0 volgt D h 6 met de Beter schynt ons 23 D f 8 toe. 14 2 L c 5 dreiging T f 3 en T h 3. Het 23 d 5 Pf 3 3 d 6 beste ware misschien nog Een aardige, doch niet cor c 3 4 L g 4 P d 8 gevolgd door P e 6. recte zet. L e 2 5 Lf3: a 4 17 P d 4 ed 51 24 Le3 L f 3: 6 e f 4 Daar zwart's stelling niet Dh 4 25 Beter is Pc 6. bijzonder gunstig is, zoekt Zwart geeft op. 6 4 7 L b 6 bij door een stoutmoedigen, L f 4 8 P e 7 hoewel niet correcten zet Op L d 2volgt 26 T c 7 1, 0-0 9 P g 6 plotseling zyn spel te ver D c 7 27 Df6:+, Kg 8, L h 5 10 P d 7 beteren. 28 d 61 en wint. Ook 26 DfS 11 D e 7 c d 418 L d 4 4: D c 4 is beslissend. Probleem No. 14, van L. Vetesnik, te Osyki. (lslePrüs-Probl.-tornooi van den Zwart. m m |jj mi Warschauer Kurier".) Stand der stukken. Wit: Khl, D g 5, P e 4, Pe6, Lb8, ai, e 3, 16. Zwart: K d 5, P a 6, Lb 7, b3, b4, cS. Opl. in te zenden by J. F. S. Esser, Noordeinde 18, vóór Vrydag-middag. Oplossing Probl. No. 13. 1 Lf4, K f 4 2 Tf6 enz. P b 7 2 Tc4+ enz. KdS 2 De3 enz. K f 8 2 Te6+ enz. anders 2 Tc5: of Tc4 enz. Goede oplossingen ontvangen van Leiden: J. Bosch, J. J. Colpa, J. N. Fraikin, A. C. Splinter, W. Ridder- hof, H. J. Broekveldt. bede wit. Mat in 8 zetten. RECLAMES, a 25 Cents per regel. 988 2 Personeel© Belasting. Als gevolg van de invoering der nieuwe wet op de Personeele Belasting hebben de gemeenten ter zake van de opbrengst der opcenten over den dienst 1896/97 niets meer van het Ryk te wachten. Dat dit tot veel last in de huishouding der gemeenten zal leiden, wordt in de „N. R. C." herinnerd. „De gemeentebesturen, die gewoon waren bijv. in de rekening over 1895 te verant woorden 8 maanden (Mei—December) over dat jaar, plus 4 maanden (JanuariMei) over 1896, kunnen nu dezen regel niet meer volgen ten opzichte van de rekening over 1S96, omdat de uitkeering slechts loopt over 8 maanden, en die voor de overige 4 maan den (ten gevolge van de nieuwe wet) na 81 December niot meer plaats heeft. Dóór- door zal in tal van gemeenten een tekort ontstaan, gelyk aan de opbrengst der opcenten over 4 maanden. „Ééne gemeente byv. zal, op den dienst 1*96, een tekort krygen van f 50,000. „Indertydisgelyke moeilijkheid ondervonden by do veranderde wyzo van uitkeering van bet »/5 van het personeel. Men zit er no weer zéér mede in vele gemeenten, en vooral in die, waar hoogst zuinig moet worden ge administreerd, omdat er nimmer batige saldo's van eenige beteektnis verkregen worden." Dit noemt het „Utr. Dbl." een zonderlinge mededoeling. Hebben de gemeenten, van welke bier sprake is, dan jaar io jaar uit de inkomsten van een volgend jaar voor een deel opgemaakt? Dan is h t heel goed, dat zy nu eindelyk tot een geregelde comptabiliteit genoopt worden. De zaak is, wat bet Ryk aangaat, volkomen in orde. Dat heeft in 1896 uitgekeerd 4 md. opcenten over den dienst 1895/96 en 8 maanden 1896/97 loopende tot 31 Dec. De gemeenten zullen dus over 1896 de opcenten over 12 maanden ontvangen. Zoo zyn, waar men regelmatig boek gehouden heeft, de opcenten ook in de begrooting voor 1896 opgenomen en zullen zy in de rekening over dat jaar verantwoord worden. Die ge meenten ontvangen over 1897 opcenten van het personeel van 1 Jan.—31 Dec., omdat het dienstjaar voortaan met 1 Jan. begint. "Wat door vermindering der belasting de op centen minder opbrengen gedurende dat jaar, wordt volgens de wet van 7 Dec. 1896 (Stsbl. No. 179) van Rykswege bijgepast. De ge meenten, voor wio in de „N. R. Ct." een klaagtoon aangeheven wordt, verkeeren in bet onaangename geval van hen, qui ontman gé leur blé en herbe. 't Is jammer voor ze, maar ze hebben 't zichzelven te wyten. En als onder die beklagenswaardige gemeenten er eene is, waarvoor dit schadepostje f 50,000 bedraagt, dan zou men er by kunnen voegen, dat men dóór toch beter bad moeten weten l Wat omtrent de wyziging in bet gemeld wordt, is, volgens het „U. D.", geheel onbe- grypeiyk. De fixeering heeft aan de gemeenten een allengs toenemend nadedl bezorgd, het jaarlyks klimmend bedrag door een vast cyfer werd vervangen, maar in het dienstjaar is toch niet, zooals nu, eenige wyziging gebracht. Heeft de scbry ver wellicht ook de klok hooren luiden zonder te weten waar do klepel hangt?" Een ander bezwaar, hetwelk de nie wj wet oplevert, is, naar het „Hbl." opmerkt, dat vele belastingschuldigen onbekend zyn m6t de voorschriften omtrent de opnemingen, die plaats hebben tot bepaling van de huur waarde der woning en tot schatting van het mobilair. In sommige gemeenten hebben de inspecteurs der directe balastingen het noodig geacht de ingezetenen door middel van advertentièn te wijzen op de verplichtin gen, die de wet dezen in dit opzicht oplegt, en op de straf, die op het niet nakomen dezer verplichtingen gesteld is. Zy herinne ren: dat, a. de personen, belast met de opnemingen van huurwaarden en mobilair, toegang hebben tot alle gedeelten van bet perceel, waar de opneming moet worden gedaan; b. die toegang, behalve op Zondagen en Christelijke feestdagen, dageiyks kan worden geeischt van 's voormiidags acht uur tot zons ondergang; c. de gebruikers der perceelen verplicht zyn, desgevraagd, de aanwyzingen te geven, ei® voor het verrichten der opnemingen noodig zyn, en d. het weigeren of beletten van toegang en het niet geven der gevraagde aanwyzingen aan de personen, onder a vermeld, met geld boete wordt gestraft. Het groote Badhuis te Zand voort. Aan de houders van aandeelen in de nego- ciatie voor het bestraten van den weg naar Zandvoort en het bouwen van een badhuis aldaar is een schry ven verzonden, mededeflsnde dat een bod is ontvangen voer het groot® badhuis en de aandeelhouders uitnoodigende dat aanbod aan te nemen, hetwelk te meer aannemaiyk wordt geacht met het oog op de inrichting van h3t badhuis, dat wel is waaf nog steeds een goede reputatie bezit, doch niet meer beantwoordt aan de eischen, die tegenwoordig aan een hotel van den eersten rang worden gesteld. Op 1 Maart is een voorloopig koopcontract gesloten, onder de opschortende voorwaarde, dat houders van certificaten daaraan hunne goedkeuring zullen hechten. Gebeurt zulks, dan wordt de koop op 1 Mei a. s. definitief gesloten, doch de levering zal eerst 1 Novem ber a. s. plaats hebben. De exploitatie in het volgend seizoen (1897) zal nog vanwege commissarissen geschieden. Kooper is de heer J. J. F. F. Muller, makelaar te Amsterdam, naar men zegt voor een combinatie van eenige Paryzenaars, wier Vertegenwoordiger is de heer Ed. Kuinders, te Amsterdam. Omtrent de plannen dier heeren is nog weinig bekend. Vermoedeiyk zal het Badhuis althans in het jaar 1898 nog blijven bestaan en door hen verpacht worden, doch hiervan valt nieta met zekerheid te zeggen. Het doel, waarvoor het baohuis een zeventig jaren geleden werd gesticht - evenais hot bestraten van den weg - om „het arme visschersdorp tot een badplaats te verheffen," mag voorzeker gezegd worden bereikt te zjjn; de oprichters der negociatie hebben dus vol doening van hun werk. (LI. C.) CORRESPONDENTIE. Ingezondenstuk ken of mededeeüngen, waarvan de inzenders hun naam niet aan de Redactie bekend maken, worden ongeplaatst ter zijde gelegd Door den verkoop vaa het LEKDIC1I DAGBLAD op Zaterdagavond ad 2'/» Cents per nummer kunnen op alle plaatsen, waar geen Agenten gevestigd zyn, flinki jongens zich een verdienste verschaffen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 6