N°. 11350
"Woensdag 34 Februari.
gourant wordt dagelijks, met uitsondering
yon fon- en feestdagen, uitgegevens
Leiden, 23 Februari.
feuilleton.
Een heldhaftige yrouw.
A«. 1807
LEIDSCH
DAG-BLAB.
PfiLTS DEZER OOUBANTi
^oor LeMen per 3 maanden* -ƒ tm
ifranco per post1.40.
JLfeonderiyke Normnere 0.06.
PR.T.T3 DEE ADVEETEN I'iJAfl r
Van I»-8 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17}. - Otootèrd
letters neer plaatsruimte. -» Voor bet Incasseer eo btdten de stad
wordt ƒ0.05 berekend.
Door het bestuur der afdeeling Leiden van
de Vereeniging van gepensionneerde onder
officieren en minderen van bet Nederlandeche
leger werd gisteravond, voor de tweede maal
gedurende dezen winter, aan 17 behoeftige
gep6nsionneerden en weduwen eene geldelijke
ondersteuning verstrekt.
Na een hartelijke toespraak van een der
bestuursleden, werd aan die ouden van dagen
een bedrag van f 345.50 uitgekeerd.
Den lsten Maart a. s. hoopt de eerste
timmerman P. Van den Brande, bij de Gemeente*
Commissie der Ned.-Herv. Kerk alhier, den
dag te berdenken, waarop hij vóór 26 jaren
in dienst trad. Moge bet hem dien dag aan
bewijzen van belangstelling niet ontbreken.
Naar men zegt, zal het hoofdkantoor
der stoombootonderneming Carsjens, jaren
lang gevestigd te Oude-Wetering, naar Leiden
verplaatst worden. Er zal zeer waarschijnlijk
ook een belangrijke wijziging In de dienst
regeling komen.
Met 1 April a. s. wordt wederom een
128-tal jongens van de Kweekschool voor
Zeevaart te Leiden overgeplaatst op Hr. Ms.
instructieschip „Admiraal van Wassenaer" te
Amsterdam.
Ter secretarie der gemeente Sassenhelm
zal Donderdag 25 Februari a. s., des namid
dags te éón uur, gelegenheid zijn tot koste-
looze inenting en herinenting van ingezetenen,
die zich daartoe aldaar aanmelden.
De staat, vermeldende de kinderen van
612 jaren, die zich op 1 Januari 1897 in
de gemeente Alkemade bevonden en geen.
lager onderwijs genieten, is aldaar op de
secretarie ter lezing gedeponeerd.
Te NoordwiJkerhout ia door het college
ran zetters en den inspecteur der directe
belastingen de heer A. Van Dijk, timmerman
en aannemer aldaar, aangewezen tot het
vaststellen der huurwaarde on het beoor-
deelon der waarde van het mobilair, bedoeld
in art. 50 der wet op de personeels belasting.
Benoemd is tot onderwijzer te Benschop,
tegen 1 Maart a. s.t de heer A. v. d. Dool,
thans in gelijke betrekking te Pijnakker
(Katwjjksche Buurt).
Bedankt is voor de benoeming als voor
ganger by de Christelijk Geref. Kerk te
Blburg door den heer J. fl. Landwehr.
Door den burgemeester van 's-Graven-
hage is aan de aldaar gevestigde instellingen van
weldadigheid, voorkomende op de lijst, bedoeld
in art. 3 der wet van 28 Juni 1854, eene
lijst toegezonden van de personen, die voor
de plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking
komen, met verzoek om hem vóór 9 Maart
eene gewaarmerkte opgave te doen toekomen
van de namen van alle op de lijst voorko
mende personeD, welke in het laatstverloopen
burgerlijk jaar van harentwege onderstand,
rechtstreeks of middellijk, hebben genoten.
Deze toezending geschiedde ingevolge art.
162, laatste alinea der Kieswet (overgangs
bepaling). Op deze lijst nu kwamen voor
ongeveer 40,000 namen, waarschijnlijk, omdat
zij bevat alle namen van mannelijke inge
zetenen, Nederlanders boven de 25 jaar.
HH. MM. de Koninginnen woonden
Zondag te 's-Gravenhage de voormiddag-
godsdienstoefening by in de Nieuwe Kerk,
onder gehoor van den Hofprediker ds. Van
der Flier.
Hare Majesteiten de Koninginnen woonden
gisteravond in de Fransche Opera te 's-Gra
venhage de voorstelling van „Zampa" bij.
Het Museum Meermanno Westreenianum
(Prinsessegracht No. 30, te 's Graven hage)
zal gedurende de maand Maart geopend zyn
op den 4den en den 18den. Op die dagen zijn
toegangskaarten, zoowel aan het Museum zelf
als aan de Koninklijke Bibliotheek (Voorhout
No. 84) te verkrijgen.
Het stoffelijk overschot van den Staats
raad mr. Swart zal Woensdag-voormiddag
op de Alg. Begraafplaats te 's-Gravenhage
worden ter aarde beeteld.
Op 70-jarigen leeftijd is te Tubbergen
overleden de beer J. A. Masselink, wethouder
en sinds meer dan 40 jaar Raadslid van die
gemeente.
Door het Dageltjksch Bestuur van Rotter
dam is aan de Tweede Kamer een adres ge
richt, waarin althans wat Rotterdam betreft,
dat college eenparig den voorgestelden maat
regel om de gemeenten voor verkiezingen van
den Raad te splitsen, in strijd met het gemeente
belang noemt. De eigenaardige taak, die
Rotterdam als havenstad te vervullen heeft,
vordert meenen adressanten, in den Raad eene
sterke, het cardinale belang der geheele
gemeente begrijpende, meerderheid omdat alle
krachten gericht moeten zijn op de verwezen
lijking van vaak vèr strekkende plannen en
omdat de toekomst in gevaar zou worden
gebracht, wanneer voor versnippering dier
krachten ter wille van kleinere buurtbelangen
de deur werd geopend.
Dat eerst nu dit adres is verzonden, vindt
zijn aanleiding in het verslag van het verhan
delde in de Tweede Kamer, waar zoowel van
Regeeringswege als van andere zijde werd op
gemerkt dat de drie grootste gemeenten niet
aan de adresbeweging medededen.
Na hetgeen in het Voorloopig Verslag was
opgemerkt, meende het Dagenlijksch Bestuur,
dat zulk een adres overbodig zou zijn.
Burgemeester en Wethouders van Heem
stede hebben afwijzend beschikt op het ver
zoek van de harddraverij-vereeniging „'t Oude
Slot" om harddraverijen en wedrennen te
houden op het terrein aan den Meerweg op
den tweeden Paaschdag, op grond dat de
Zondagswet wel is waar den plaatselyken be
sturen vrijheid laat om op Zon- en feest
dagen vergunning te verleenen om hard
draverijen sn dergelijke te houden, doch niet
dau dA het volkomen eindigen van alle
godsdienstoefeningen. Aangezien nu de hard
draveryen souden aanvangen des namiddags
te 1 uur en er van 3 tot 4 uren godsdienst
oefening in de R. K. kerk gehouden wordt,
was het verzoek, krachtens de wet, niet voor
toewyzlng vatbaar.
In oen ouderdom van 68 jaren is overleden
dr. Simon Doedea Breuning, in leven genees
heer-directeur van 's Ryks krankzinnigen
gesticht te Medemblik.
De Provinciale Staten van Noord-Holland
hebben heden tot lid der Eerste Kamer geko
zen den heer D. Laan, koopman te Wormerveer,
met 81 van de 62 stemmen.
Op mr. N. G. Pierson waren 30 stemmen
uitgebracht.
Naar de „Tel" verneemt, is dezer dagen,
namens de medische studenten der Ryks-
universiteit te Groningen,aan dr. Reyenga
officiéél hun dank betuigd voor de wyze,
waarop by de colleges geeft in de vroedkunde
en gynaecologie. Ook blykt uit het drukke
bezoek dier colleges, dat de lessen zeer ge
waardeerd worden, al zyn ze op dit oogenbllk
nog niet professoraal.
Reeds werd gemeld, dat binnenkort de
betrekking van inspecteur voor de dienst
vakken posteryen en telegraphie ieder afzon-
deriyk zal worden opgeheven en inspecteurs
voor de vereenigde dienstvakken zullen worden
aangesteld.
Men deelt nog dienaangaande het volgende
mede: Er zyn nu vyf inspecteurs der
posteryen en vyf inspecteurs der telegraphie
en nu bestaat het voornemen om de inspec-
tiekringeo kleiner te maken en er tien ver
eenigde inspectiekringen van te maken. Ook
verneemt men dat het voornemen bestaat
een inspecteur aan te stellen voor de ver
schillends postspoorwegdiensten hier te lande,
voor welke betrekking benoemd zal worden
met standplaats te Utrecht de heer P. Men
schaar, thans inspecteur der posteryen te
Zwolle.
De minister van binnenlandsche zaken
heeft voor de verkiezing van leden der Tweede
Kamer de verschillende kiesdistricten verdeeld
in stemdi8tricten met aanwijzing van het
stemdistrict, waarin het hoofdstembureau zit
ting heeft, in voege als wordt aangewezen
op den staat, opgenomen in afzonderlyke by-
voegssU der „Staatscourant" van 23 dezer.
Het stoomscbip „Smeroe", van Java naar
Rotterdam, arriveerde 22 Fobr. te Suez; do
„Admiral", van Hamburg en Amsterdam naar
Oost-Afrika, arriveerde 22 Febr. te Aden.
Villa Gaby.
Het meest practische en meest sprekende
verslag van eene voorstelling als deze zou
ongetwyfeld wezen kort en bondig den indruk
weer te geven, zooals men het, by het naar
huis gaan, in een familiaar gesprek, doet.
Ongeveer ia dezen vorm:
„Hoe vondt je het? Leuk, hè?"
„Nou!"
„En hoe vondt je het stuk? Zot, hè?"
„Och, een mop, maar een goede."
„Ja, en flink gepeperd, maar toch aardig!"
„'n Beetje aan den schuinen kant, maar,
enfin, dat mag ik wei; een kniesoor, dled&ar
op ziet."
„O, zool Mooi vol ook; een aardige avond
voor mevr. Van Eysden."
„Wat was d'r man van avond uitste
kend, hè?"
„Kolo8saall"
„Ja; trouwens, ze waren allemaal best. Nou,
ik ga hier in, ik groet jel"
„Bonsoir."
Deze vorm is de verkieslykste, omdat hy
de natuuriykste en dus de boste is, maar, aan
gezien wy hiermede den schyn op ons zouden
laden, ons van eene ernstige zaak te willen
afmaken, zoo zullen wy, zy hot ook noode,
dezen vorm laten varen en in eenige deftige
uitweidingen vervallen. Of neen, geen deftige l
Wees nu maar eens deftig over een zóó ondef
tig stuk. Op het affiche heet het „Biyspel";
hier en daar zou men meenen, dat de auteur
moeite ging doen om eene comédle te schrij
ven; maar, mis hoor! Daar is niets van ge
komen, het is een klucht geworden van het
zuiverste allooi. Pas op, daar verschryf ik my
alweer; neen, het allooi is ook niet eens
zuiver. Jaloezie i6 een lastige eigenschap, zelfs
voor dengene, die haar gaat behandelen of
beschrijven. Men kan er ernstig mee doen,
hoog ernstig zelfs, of men ka** er den draak
mee steken, maar er zoo mee om te springen
als Léon Gandillot, dat is geen zuiver spel.
Als die meneer De Miran nu maar niet in
het stuk voorkwam, dan was alles iu orde,
dan was de klucht zuiver; maar nu komt
die verschyning tusschenbeide, waarmede de
schryvsr geen raad heeft geweten, die zich
zelf niet begrijpt en dus ook bezwaarlijk be
grepen kan worden door anderen. Die heer
bezit een verwoest hart, wat later niet waar
blykt te zyn; praat degeiyk, maar is het
heelemaal niet; zegt in alle bedryven precies
hetzelfde, en dat is dan nog niet de moeite
waard om er den mond voor open te doen; en
trouwt per slot van rekening met een lief,
jong meisje, waarvan de drommel mag weten
waarom ze op dien man verliefd geworden is.
De heer De Miran heeft slechts twee redenen
van bestaan: lo. hy moet het stuk „Villa
Gaby" bederven en 2o. den acteur, die hem
weergeven moet, eenige onaangename avonden
bezorgen. De figuur De Miran is ten eenenmale
en jammerlijk mislukt. Zonder hem is het
stuk eenvoudig genoeg, er treden gewone
menschen in op, geplaatst in zeer vermake-
lyke, echt Fransche (diar misschien ook ge
wone) toestanden.
Bachelier (Brondgeest) en Gabrielle Morin
(mevr. Van Eysden) zya zeven jaar getrouwd.
In dien tyd is niets bijzonders gebeurd, ze
zyn gewoon geweest en gebleven. Terwyi
Gabrielle met hare ouders en zuster op de
villa „Gaby" (naar Gabrielle gedoopt), te
Etretat den zomer doorbrengen, ontmoet Bache
lier op een avond te Parys, ws,r zyne zaken
hem terughouden, een vrouw, „erg chique enz."
Door zijn 6igen gedeolteiyke ontrouw gaat
hy nu plotseling twyfolen aan de trouw van
Gabrielle en reist bals over kop naar Etretat,
om daar zyn vrouw te gaan bespieden. Hy
deelt zijne vermoedens mede aan Roucillon,
ook al een gewoon mensch uit een klucht eu
volstrekt géén raisonneur, zooals sommigen
in hem gemeend hebben te zien; die nu tot
tydveruryf een beetje gaat knoeieu tusschen
man en vrouw. Hy vertelt aan Gabrielle, dat
haar man jaloersch is en wel voornamelyk
op Gomery, iemand, die schildert zonder te
kunnen schilderen (alweer eene verschyning,
die niet alleen staat in de wereld).' Dat vindt
GabrHle belachstljjk, maar als ze hoort, dat
Bachelier tot jaloezie gedreven is, doordat by
zelf niet brandzuiver is, wordt ze boos.
Manlief volgt den gewonen weg, om te
trachten zyne vrouw te betrappen, en meent
dit op een gegeven oogeDblik ook te doen„
doch Gabrielle keert de bordjes om. Zy stelt
een eisch tot echtscheiding in, omdat ze,
eenmaal vry zynde, zich verbeeldt als de
vrouw van den bewusten De Miran meer
geluk te zullen vinden; doch ziet, De Miran
heeft eigeniyk liever het jongere zusje, Yvonne,
en zoo komt van de scheiding niets en volgen
eenige verzoeningen.
Verder bewegen zich dan nog in het stuk,
om deze oorspronkelyke intrige heen, de
oudolui Morin, bezadigde en nogmaals gewone
lieden, de vrouw van den schilder Gomery,
die ook met jaloerschheid geplaagd is, Yvonne,
de schoone achttienjarige, die „klein" gehouden
wordt en toch niet klein meer is, een zekere
Edgard en eindeiyk Clómence, het kamer
meisje, och, u weet wel, die niet mee naar
het kleine laantje wtfdet
Edgard is een zeer gelukkige figuur, ont
zettend dwaas, maar toch goed geteekend.
Ook hy wordt als jongen behandeld, wat hem,
by zyn negentien jaren, verbazend hindert.
Hy vormt dus schoone plannen om eens goed
te toonen, dat hy een man is. Doch, helaas,
na tafel wordt hy alleen gelaten met den
cognac, waarmee hy zich de noodige courage
tracht eigen te maken, die hem dan ook wel
gaat bezielen, maar die op de vervulling van
zjjn plannen den meest funesten invloed
uitoefent. Daarna probeert hy zyn geluk te
Parys, waar hy kans ziet in drie weken een
schuld van 19000 franken te maken, wat
zeker heel knap is voor een jongen van
negentien jaarl
Zoo staan dan al doze menschen naast of
tegenover elkaar, meenen het goed, maar
doen verkeerd, praten veel, maar zeggen
weinig, en loopen zicbzelven en anderen in den
weg. Het meest kenmerkende aan allen ia,
dat ze uitsluitend dingen zeggen, die ze met
meenen en dus niet verantwoorden kunnen,
en last hebben van eigenschappen, die zo
niet bezitten. De Miran verbeeldt zich ver
liefd te zyn op Gabrielle, maar is het niet;
Gabrielle denkt, dat zo zich verveelt en nog
verliefd ie op De Miran, doch geen van beido
is waar; Edgard is verliefd op Yvonne,maar
meent het niet, terwyi het by Yvonne ten
opzichte van Edgard precies hetzelfde is;
Bachelier verbeeldt zich jaloersch te zyn, maar
is het in den grond van zyn hart niet; Gomery
denkt schilder van talent en onweerstaanbaar
te zyn, maar is noch het een noch het ander,
enz., enz.
Nu ziet men eens: Dat komt er nu van,
als men over het gehalte en den inhoud van
het stuk moet spreken, nu blyft er niet veel
heel aan. En dan zeggen de menschen ach
terna: „Hy heelt ook altyd wat te vitten 1"
Daarom zou het zooveel beter zyn om te
zeggenWy hebben ons kosteiyk geamuseerd
en den ganschen avond gelachen.Want, ondanks
alle gebreken, zoo grove als kleine, blyft het
stuk toch aardig; bet Ie een „mop", maar
een goede.
8)
De andere lanciers waren de trap opgeklom
men, ze stormden de kamer binnen en wierpen
zich op Pahlen. Hun aanvoerder, die by het
gevecht had staan kyken zonder zich te ver
roeren, beval bun de wapenen neer te leggen.
Hy moest het bevel tweemaal uitroepen,
voordat zy gehoorzaamden. Toen gaven zy
mokkend aan het bevel gehoor.
Neemt bem zyn degen afl" comman
deerde hy; „oeemt hem zyn degen afl Geeft
u u over,* mynheer?"
Graaf Basil boog.
Geef my dan uw depeche!" riep de
jongeling met een heldere, hooge stem.
Pahlen keek naar dengene, wiens gevangene
hy was, maar door het ODzekere licht kon
hy bem niet in het gelaat zien.
Men hoorde het snelle ademhalen van de
lanciers in de stilte, toen zy allen op een
hoop stonden, en er hier en daar een licht
schijnsel op hen viel. De verwonde man
lag meer achter hen in de schaduw te
kreunen.
O, kyk eens naar Tzinski!" riep de
luitenant plotseling uit, toen Pahlen zyn
mantel los begon te maken.
Een van de mannen boog zich over den
soldaat
Is hy dood?" vr^g de luitenant, met
een stem, waaruit medelijden en vrees spraken.
Hy leeft nog, Uw Excellentie, maar by
bloedt erg."
De jongeling scheurde de sjerp van zyn Kjf
en gooide haar den man toe. Toen wendde hy
zich ongeduldig tot Pahlen.
„Snel, mynheerde depeche."
Pahlen trok het papier langzaam en dralend
van onder zyn uniform te voorschyn. Hy deed
een stap vooruit, alsof hy het aan den
jongeling wilde geven, maar wierp het
plotseling met goed bedachte vermetelheid op
het brandende hout en trapte het met zyn
voet ln de vlammen.
Het was het werk van een secoDde het
volgende oogenblik doorboorde een lanspunt
zyn schouder. De jongeling liep uit het half
duister naar het vuur en trachtte het papier
uit de vlammen te redden. Maar Pahlen had
zyn werk goed verricht; een gele vlam
flikkerde in de kacheL
Ellendeling l" riep hy uit „Nu zullen
we niet op de hoogte komen van uw
plannen 1"
Zal ik hem dooden, Uw Hoogheid?" vroeg
de sergeant op barschen toon.
De luitenant draaide zich haastig om.
Neen, neenl" riep hy uit. „Pas op, als
je hem durft aanraken l"
Maar Pahlen verwachtte zyn einde. De
Poolsche lanciers waren ruwe en ongediscipli
neerde recruten, en hy had meermalen gezien,
dat die menschen zich aan groote ongehoor
zaamheid schuldig maakten.
In dien toestand van weifeling voelde Pahlen
een pijniyken steek in zyn schouder; het
bloed liep onder zyn mantel uit.
U durfde ons deze poets spelen l" riep
de luitenant. „U verdiende het loven te ver
liezen! Davoust zou u voor zoo iets dood
geschoten hebben."
De uitdagende toon, waarop hy sprak,
kwam Pahlen bekend voor; hy had dieD
minachtenden toon al eens meer gehoord. Het
gezicht van den jongeling deed denken aan
dat van Diana, als zy haar honden op Acteon
loslaat. Zyn oogen waren even blauw en er
sprak op dat oogenblik even weinig medeiyden
uit, als uit die van de beleedigde godin.
Maar die geringe belangstelling voor zyn
vyand verloor hy, toen hy de pyn weer
voelde steken. Terwyi hy een zydeo zakdoek
tegen de wond drukte, stond hy daar zonder
een woord te zeggen; de jonge man ver
volgde
Hoe is uw naam?"
In plaats van to antwoorden, deed de
luitenant een stap achteruit in de duisternis
en vestigde hy zyn oogen op de deur. De
sergeant keek hem verrukt aan, want het
was een kranig iets voor de lanciers van
Poniatowski, dat zy een luitenant van de
ïyfwacht van den Czaar gevangengenomen
hadden. Voordat er iemand iets gezegd had,
kwam de boer met een touw in zyn hand
de kamer in. Hy begon te grynslachen.
Er is een sterke balk in de keuken, Uw
Hoogheid," zeide hy gretig, „en deze strop
heeft al eens om iemands hals gezeten. Uw
Hoogheid kan me gerust gelooven! Tolstoy
heeft er myn baas aan opgehangen."
De joDgeling wenkte hem, dat hy weg
moest gaan. „De officier heeft zich over
gegeven en ik schenk hem het leven," zeide
hy daarna op een toon van gezag. „Let op
den gewonden lancier," voegde hy er by en
richtte zich toen naar de deur, terwyi hy
het gelaat van Pahlen afwendde.
Wat moet er met den gevangene ge
beuren, luitenant?" vroeg de sergeant.
O, met hem!" antwoordde de luitenant,
alsof hy Pahleo geheel vtr^oten was. „Houd
hem van nacht hier. Wellenski en Borisoff
zullen de wacht by hem houden en hem
morgen naar den naastby zynden voorpost
brengen. Sergeant, jy en Lobenki volgen my."
Moeten wjj van nacht weer terugryden,
Excellentie?"
Ja. Breng de paarden in gereedheid."
Onze kameraden zullsn ons niet welkom
boeten, ale we met leege handen terugkeeren.
Zy hebben groote, leege magen."
En dan, Uw Excellentie," voegde de
boer er by, terwyi hy den strop door zyn
handen heen en weer schoof, „sneeuwt het
zoo hevig, dat u in het meer zult ryden of
verdwalen in de bosschen, waar u een groote
massa wolven en deserteurs zult vinden."
De jongeling gaf geen antwoord, en, terwyi
hy den sergeant een wenk gaf, verliet hy
de kamer.
Een yzige wind dreef do sneeuwvlokken
in zyn gezicht, toen hy de keukendeur open
deed en daarna in de duisternis verdween.
De sergeant kwam achter hem aan en
terwyi zy hun hoofden voor den rukwind
bogen, trachtten zy koers te nemen naar de
stallen.
Tastend langs de muren en over blokken
hout struikelend, zochten zy in het donker
den weg, terwyi zg verblind werden door de
sneeuw, die hun in het gezicht woei, zoodat
zg huD oogen half toe moesten doen.
De luitenant stond stil, toen zy een kleinen
afstand hadden afgelegd. Voor hen uit was
alles in diepe duisternis gehuld; er was vol
strekt niets van het meer of het bosch te
zien. De stilte rondom werd alleen verbroken
door het fluiten van den wiod en door het
kyvend gehuil van de wolven, die elkaar het
lyk van het paard betwistten.
Het is onmogelijk, Excellentie," zeide
de sergeant. „De legers zullen van nacht ook
niet verder trekken."
Dan moet ik een andere kamer hebben,"
gaf de jonge man ten antwoord. En dit antwoord
scbeen niet onwelkom te zyn.
Het licht van de geopende deur diende hun
als baak en zoo keerden zy weer naar do
keuken terug. De sneeuwvlokken dansten on
vielen als kleine stormgeesten op de lichtstreep,
die over eenige meters in de duisternis zicht
baar was. De sergeant sloot met veel geraas
de deur, toen zy onder dak waren, en schudde
de sneeuw vaD zyn schouders. Toen groep
hy eon bos hout en begon den boer te helpen
om de kachel aan te maken.
De jongeling keek eenige oogenblikken
naar hem, met een gezicht zoo rood als een
kreeft, van de kou.
Hoor eens hier!" riep hy plotseling.
„Je moest voor my in een andere kamer
vuur aanleggen."
{Wordt vervolgij