A0.18 37.
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
N°. 11348
Maandag; 22 Februari,
LEIDSCH
DA&BIAB.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Lelden per 3 maanden. »*;.-< f 1.10.
Franco per postw 5 1.40.
Afzonderlijke Nommers o.05.
FBUS DEB ADVERTÜN TLKFJ:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17$. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt ƒ0.05 berekend.
Tweede Blad.
Door den verkoop van het
LEIIMCH DAGBLAD
op Zaterdagavond ad 21/*
C3nts per nummer kunnen op alle plaatsen,
waar seen Agenten gevestigd zyn, flinke
jongens zich een verdienste verschaffen.
In De Residentiebode lezeu we omtrent
vermindering van het aantal Ka
tholieken in Nederland het volgende:
Aan de statistische opgaven wordt omtrent
de percentsgewijze verhouding der belijdenis
sen in Nederland het volgende ontleend:
Jaren. Prot. Kath. Isr. Anderen.
1833 69.1 39 1.8 0.1
1850 69.7 38.3 1.9 0.1
1870 61.3 36.7 1.9 1.8
1880 60.7 35.4 2.1 1.8
Het Centrum teekent, tot richtig verstaan,
hlerby aan, dat, zoo het cijfer der Katholieken,
zooals het Handelsblad opmerkte, sedert 1830
gestadig is afgenomen, het getal van ben,
die eiken band met kerkgenootschappen heb
ben verbroken, en dezen worden slechts by
uitzondering uit de onzen gerecruteerd ln
den allerlaatsten tyd (d. w. z. van '69 tot
'89) van 6161 tot op 81,065 is geklommen.
Het blad vervolgt dan:
„Deze cyfers ztfn waariyk niet opwekkend.
Wat den percentsgewgzen achteruitgang der
Katholieken betreft, dient in herinnering ge
bracht, dat daarvan reeds geruimen tyd geleden
een verklaring is gegeven In artikelen, door
De Studiën over dit onderwerp gepubliceerd.
De minder gunstige economische verhoudingen
in de zuideiyke provinciën, waardoor het aan
gaan van huweiyken natuuriyk geeneziDe be
vorderd wordt, en de achteruitzetting, waar
over onze gfrloofsgenooten by benoemingen,
enz., dikwerf hadden en nog hebben te kla
gen, zyn hier als voorname oorzaken aan te
merken.
Ook moet men in 't oog houden, dat sinds
1830 de vermeerdering der bevolking vooral
den grooten steden ten goede kwam en de
Katholieke provinciën zulke steden niet kun
nen aan wy zen".
„Of', aldus De Hollander„of de Calvinisten
er over roemen moeten, dat daarentegen het
Protestantisme toeneemt? Wy weten het niet.
Want onder de Protestanten van deze eeuw
worden ook socialisten en ongeloovigen
gerekend, om van de Schriftschen na maar
te zwygen."
Behalve dit is er een verschynsel, dat tot
bemoediging stemt en dat men onzerzyds ook
niet uit het oog mag verliezen.
Zoo onze gelederen betrekkeiyk niet zyn
toegenomen, zy zyn toch versterkt, waar zy
gezuiverd werden.
„Liberaal-Katholieken", zooals een 30 jaar
geleden, liberaal niet op het stuk van politieke
actie, maar in de beiydenis van ons Credo,
behooren tot de hooge uitzonderingen.
Dat mode-artikel is, Goddank, in discrediot.
Zelfs beneden den Moerdyk.
In het Medisch Weekblad wordt de wensche-
lykheid betoogd, dat in de nieuwe Tweede
Kamer ook een geneeskundige zitting
zal nemen. Dit is noodig in een land, dat
misdeeld is op het gebied van oföciëele ge
neeskundige zorg, dat verouderde geneeskun
dige wetten heeft en dat behoefte heeft aan
een herziening van de Wet op het Hooger
Onderwys, althans wat de medische studiën
betreft. Bovendien is zulk een vertegenwoor
diging noodig, omdat de Minister onder de
ambtenaren van zyn departement, zyn offi
ciëele raadslieden, geen enkelen geneeskun
dige aantreft Wel is waar heeft men een
raad-adviseur voor medische en veterinaire
zaken, maar het is een tydeiyke betrekking
en gaat samen met een functie van inspecteur
van het krankzinnigenwezen, een betrekking,
welke ook wel een geheel mensch eischt.
Wat de inspecteurs voor het Geneeskundig
Staatstoezicht betreft, op hen moet men, by
alle waardeering van ieders persoonlyk werk,
hot gezegde toepassenVeel honden zyn der
hazen dood.
Het Weekblad weet niet bepaald iemand
aan te wyzen, maar wil slechts den naam
noemen van een man, die in alle opzichten
een waardig vertegenwoordiger van den ge
neeskundigen stand zou zyn, blykens zyn
vroegere geschriften en door zyn onderwys.
Die man is de emeritus-hoogleeraar dr. W.
Koster.
In een Haagschen Brief aan de Arnhemsche
Courant lezen we:
Wanneer men tegenwoordig in de Hofstad
Scheveningers ontmoet, dan krygt men
ellenlange verhalen te hooren over achter
uitgang en ontevredenheid, klachten en be
schuldigingen over het ontbreken vao een
visschershaven, over verre omwegen,
die de garnalenvisschers te maken hebben
om van hun schuiten naar het dorp te komen,
ten gevolge van het verzuim van het Gemeente
bestuur, om te zorgen, dat de aannemer van
den zeemuur het hem voorgeschreven overpad
(om 't zoo maar eens te noemen) over dat
werk tydig gereed maakte, enz., enz.
Die klachten gelden alle autoriteiten: de
Regeering wegens haren eisch, dat een haven
te Scheveningen ter wille van 's lands defensie
van een fort voorzien zy; de Tweede Kamer
wegens haar onthouding ten deze, omdat ze
by de Regeering niet aandringt op het aan
leggen van een haven, met forten en al, wat
daar by behoort, op 's Ryks kostenhet hoog
heemraadschap van Delfland ook al, dat
noodwendig en onvermydeiyk in de meeste
quae8tie8 van openbare werken der gemeente
en zonder uitzondering in alle, die op de
zoogenoemde zeewering betrekking hebben,
gemoeid is en steeds als „souffre-douleur"
met de zonden en tekortkomingen van andere
autoriteiten belast is.
Er schynt echter zekere kentering in de
meeDingen te komen, zoodat men begint in
te zien, dat de eigenlyke oorzaak van alle
vertraging en obstructie to vinden is noch
in .de ministeriëele bureaux, noch op het
Binnenhof, noch in het oude gebouw met de
wapenschilden op den gevel te Delft, maar
in het gemeentehuis van de residentie zelve,
waar alles hokt en steken blyft, de belangen
van Scheveningen evengoed als zoovele andere.
In de laatste vergadering der Kamer van
Koophandel heeft men van deze verandering
van inzicht reeds biyk gegeven, en voor een
officiéél den handel en de industrie vertegen
woordigend lichaam wel een beetje laat op
den avond - terecht ingezien, dat alle aan
drang in het belaDg van de haven te Sche
veningen moet gebezigd worden by het
Gemeentebestuur, niet by de andere autori
teiten, wie men het tot nog toe daarover lastig
heeft gemaakt. Terwyi men nu weet, welke
meening er over de havenquaestie by de
Regeerlng bestaat, en die ls waariyk duideiyk
genoeg te kennen gegeven, terwijl het oordeel
van Gedep. Staten over den aanleg almede
niet onbekend is, wordt het eindeiyk tyd, dat
het Gemeentebestuur van zyn zyde ook de
punten op de i's zet, en klaar en beslist positie
neemt in deze zaak, waarby inderdaad groote
Scheveoing8che, d. i. Haagsche belangen, be
trokken zyn.
Hecht net Gemeentebestuur aan het tot
stand komen van het door Scheveningen ge-
wenschte werk met genoeg waarde om er
een vmnigen stryd met de hoogere autori
teiten over te ondernemen, dat het dan
oprecht en flinkweg, met overtuigende motie
ven, worde gezegd. Dan weet men, wat men
aan elkander heeft; en al mag de ontevre
denheid te Scheveningen by een ongunstige
beslissing groote afmetingen aannemen,
dat het tot het gedreigde en voorspelde oproer
zal komen, verwacht ik niet, we zyn dan
voorgoed verlost van dien lastigen incubus,
de havenquaesrie, die sedert eenige jaren de
publieke zaak in de residentie beheerscht en
de aandacht der ingezetenen van andere, niet
minder belaogryke vragen van den dag heeft
afgeleid. Alle offlcieele of officieuze lichamen,
commission en personen, die zich met de
havenquaestie inlaten, zullen daarom wèl doen,
hy het Gemeentebestuur hun belangen met
nadruk aan te dringen, opdat er eenige ver
andering in den tegenwoordigen staat van
onzekerheid kome.
By dezelfde gelegenheid zou men zich ook,
met het oog ep het zeebadbelang, dat mede
een belang van de gansche gemeente is, met
een kunnen vergewissen, om welke reden
het Dageiyksch Bestuur zich verzet tegen het
plan tot het stichten van een wandelpier in
zee, waaromtrent al een paar aanvragen sedert
een paar jaar hangende zyn.
De uitvoering van de Drankwet.—
Naar aanleiding van de in de vergadoring
der Eerste Kamer door mr. Yening Mbinesz
geuite klacht over de Drankwet, betreffende
de moeilyke uitvoering en het absoluut fiasco
dier wet, dat by blykbaar in het verschiet
zag, herinnert de Nieuwe Rottcrdamsclie Courant
aan het wetsontwerp tot wyziging van de
Drankwet, den 19den Juni 1893 door de
vorige Regeering ingediend, door de Kamer
ontbinding in 1894 vervallen en sinds inden
doofpot gestopt.
Zy zegt:
„Juist in dat wetsontwerp immers waren
onderscheiden wyrigingen voorgesteld, welke
de behoeften van de praktyk hadden aan de
hand gedaan; wyzigingen, voor een deel be
stemd om bezwaren weg te nemen, welke
de handhaving der wet ondervond, bezwaren,
voortvloeiend uit de redactie van de wet en
erkend door arresten van den Hoogen Raad.
Waarom is dat wetsontwerp, waarover
reeds een Voorloopig Verslag was uitgebracht,
weggeborgen gebleven Zeker kwamen daarin
nog andere wyzigingen voor van ingrypenden
aard en niet de uitvoering rakend, met name
een uitdrukkelyke oplossing van de vraag,
waartoe de redactie van het overgangsartikel
25 aanleidiDg geeft, hoe het met de bestaande
vergunningen gaan zal na 1901. En het
nieuwe ministerie verklaarde toeD, by de be
handeling der Staatsbegrooting van 1895, dat
met name de minister van binnenlandsche
zaken, tot wiens departement het belangrykst
gedeelte van het ontwerp behoorde, wegen3
het dringende en veelomvattende der onder
werpen, waaraan hy allereerst zyn aandacht
had te gaven, deze stof moest laten varen.
Intu8schen is dit verloop toch zoer te be
treuren en verdient het niet het minst na
de bovenvermelde ernstige waarschuwing van
den burgemeester van Amsterdam nauw
gezette overweging, of niet afzonderiyke
wyziging en aanvulling van die bepaling der
Drankwat, welke rechtstreeks haar handhaving
betreft, dringend is en mogeiyk zou wezen."
Na er op gewezen te hebbon hoe weinig
meewerking de politie ondervindt by de uit
voering der Drankwet van de zyde van de
bevolking, die overtreding dezer wet meer
beschouwt als oen fiscale overtreding, zegt de
Nieuwe Rotterdamsche Courant:
„Maar de wet is gemaakt. Al voldoet zy
nog niet aan de vroegere verwachting, de
hoop, dat zy op den duur toch medewerken
zal tot het gewenschte doel, wordt nog vol
strekt niet opgegeven. Ook uit dit oogpunt
en daargelaten nog de gewichtige gronden,
waarop mr. Vening Meinesz den nadruk legde,
ia dus strenge handhaving plicht. Want het
weinig voldoende van de uitkomst wordt voor
een goed deel aan de gebrekkige handhaving
toegeschreven. De moreele werklDg van de
wet kan eerst juist worden beoordeeld, wan
neer zy scherp wordt nagekomeD. Do wet
moet, wil zy toonen wat zy vermag, een
fair trial hebben.
De hoofdzaak voor die handhaving ls, dat
het clandestiene tappen en verkoopen werke
lyk worde ontdekt
Juist echter, omdat het een clandestien
bedryf is, waarby alles wordt uitgedacht wat
de politie mocht kunnen misleiden, is de ont
dekking dubbel moeilyk.
Eu nu is dit de stelling, dat de wet aan
de politie de wapenen onthoudt, die zy voor
die ontdekking noodig heeft
Naar wy meenen in tweeërlei opzicht.
De wet zou de politie belommeren, in zoo
ver deze lokaliteiten, waar zy vermoedt, dat
sterke drank in het klein zonder vergunning
getapt en verkocht wordt, verlangt binnen te
treden, terwyl zy het niet kan.
De wet zou de politie belemmeren, in zoo
ver deze de voorwerpen, die zy tot bawys
behoeft, verlangt in beslag te nemen, doch
de bevoegdheid daartoe niet bezit."
Het binnengaan binnen de localiteiten wo* t
daarop besproken.
„De ambtenaren van politie" zoo luidt
art. 25 „hebben ten allen tyde vryen toe
gang tot alle localiteiten, waar sterke drank
in hot klein wordt verkocht. Wordt hun de
toegang geweigerd, dan verschaffen zy zich
dien desnoods met inroeping van den ster
ken arm".
De Nieuwe Rotterdamsche Courant zou in
dat artikel opgenomen willen zien de uit
drukking: „verondersteld wordt verkocht to
worden".
Omtrent de in-beslag-neming wyat de Nieuwe
Rotterdamsche Courant op twee afdoende arres
ten van den Hoogen Raad.
„De Raad besliste (26 Nov. 1889, Week
blad v. h. Recht No. 5808, en 4 Maart 1895,
Weekblad v. h. Recht no. 6634), dat een politie
ambtenaar, die alleen op bloot vermoedeD, dat
in een bierhuis zonder vergunning sterke
drank in het klein verkocht wordt en zonder
dat van ontdekking op heeterdaad van over
treding sprake kon zyn, een fle8ch in beslag
nam, waarin hy vermoedde, dat zich sterke
draDk bevond, niet handelde in de rechtmatige
uitoefening van zyn bediening; en verder (4
Nov. 1889, Weekblad v. h. Recht No. 5794)
vooreerst hetzelfde en bovendien, dat een
ambtenaar, die zulk een overtreding vermoedt,
niet gerechtigd is van den vordachte de
uitlevering van flesschen of glazen, die deze
wegbergt, te verlangen".
In het Maandblad der Nederlandsche Ver-
eeniging voor Spoortoeg ambtenaren geeft dr. C.
H. A. Westhoff, oogarts te Amsterdam, eenige
mededeelingen over kleurenblindheid.
Vroeger, zegt hy, bestudeerde men da
waargenomen gevaUen-als curiositeiten. Sedert
het spoorwegongeluk te Lagerlanda, in Zwit
serland, in 1876, dat veroorzaakt werd door
een beambte, die de gekleurde signalen niet
kon waarnemen, is men het uit een ander
oogpunt gaan beschouwen.
Do kleurenblindheid is aangeboren of ver
kregen en heeft verschillende graden. Aange
boren komt de kleurenblindheid by 3 pCt. van
de mannen byna zonder uitzondering dubbel-
zydig voor. Verkregen wordt de kleurenblind
heid by sommige oogziekten. Vrouvren zyn
het zelden, volgens de statistiek 9 mannen
tegen 1 vrouw, en in het geheel 3 pCt. van
alle mannen. Kleurenblindheid is vaak erfelyk,
maar springt dan meestal een generatie over.
By het onderzoek zyn verschillende metho
den. Het eenvoudig opnemen der kleuren heeft
geen waarde, zooals Goethe, die op dit gebied
veel onderzoekingen deed, reeds inzag. Een
oude en goede methode, naast de meer weten-
scbappeiyke, is die om uit een zoo groot
mogeiyke verzameling van gekleurde stren-
F enilleton.
Een heldhaftige vrouw.
S)
Thans had zyn zelfvertrouwen hem ver
laten en in zyn binnenste maakte hy zich
zelf uit voor een lafaard en een gek na elk
antwoord, dat hy aan den geesteiyke gaf.
Er kwam een gevoel van schaamte by hem
op, telkens als hy de antwoorden van het
jonge meisje hoorde.
Hy deed geen poging om haar te begroeten,
toen de plechtigheid voorby was. Zy stonden
doodstil naast elkander, terwyl de priester de
kaarsen op het altaar uitblies en de graaf aan
de bedienden een toeken gaf om te vertrekken.
Toen gaf de oude man de jonge vrouw een
hand en kuste haar.
Er is een jonge vrouw gered en gevan
gen," zeide hy glimlachend. „Tracht nu de
liefde van je man te winnen." Hy draaide
zich daarna om, ten einde tot Pahlen hot
woord te richten.
Deze zag er odgelukkig en versteend van
smart uit; zyn oogen hadden een harde, koude
uitdrukking.
Graaf, mag ik u verzoeken ons alleon
te laten?" zei hy met een vreemden klank
in zyn stem. „De gravin on ik zullen u
spoedig volgen."
Het meisje verroerde zich eventjes en haar
neef gaf Pahlen een blik van verstandhouding.
Zeker," antwoordde hy. „De notaris en
ik zullen in myn kamer op u wachten."
Hy ging weg, gevolgd door den geestelyke
en den ambtenaar. Pahlen keek strak voor
zich uit, totdat hy de deur van de kapel had
hooren openen en sluiten. Toen draaide hy
zich om en vestigde zyn oog op Halka, die
zyn zyde bad verlaten en by het altaar voor
het koperen beeld stond, dat achter viooltjes
was verborgen. Zy sloeg haar sluier op en
een donkere blos overtoog haar gelaat. Een
minuut lang spraken ze geen van beiden.
Hoe zal ik in vredesnaam beginnen?"
dacht Pahlen, want hy wilde een aanval doèn
op zyn noodlot.
Gravin Halka," zeide by, en zyn stem was
merkwaardig kalm en hard, „ik ben op 't punt
een beroep te doen op uw barmhartigheid.
Ik heb n een bekentenis te doen. U zult me
voor een lafaard en een schobbejak houden.
Ik, hy hield even stil, omdat zy haar
oogen met een uitdrukking van verbazmg op
hem gericht had „ikdie huweiyks-
plechtigheid was maar schyn. U zyt daardoor
niet myn vrouw geworden," voor een oogen-
blik aarzelde hy om verder te gaan „want
ik ben al getrouwd."
Er volgde een oogenblik van spanning,
waarin een mensch zich voelt als ware de
dag des oordeels aangebroken. Het vorige
jaar had hy gedurende den veldtocht den
dood koelbloedig genoeg onder de oogen
durven zien; maar 't is erger om zyn eigen
schande dan om den dood onder de oogen
te kyken.
De spanning werd verbroken door Halka,
die zich omdraaide naar het altaar. „O, dit is
een toeken des Hemels 1" riep zy uit, alsof
zy tot een derden persoon sprakhaar gezicht
helderde op en ze geraakte in een soort van
vervoering. Toen knielde zy voor een oogen
blik neer.
Haar woorden gaven verzachting voor zyn
ïyden. Hy hief zyn hoofd op; hy voelde, dat
zyn koelbloedigheid terugkeerde en dat hy in
staat was om zich te verdedigen.
(J moet wel denken, dat myn gevoel van
eer verstompt is," zeide hy op denzelfden
harden, koelen toon, toen ze weer opstond.
„Ik had den moed niet, om het hoofd te
bieden aan myn ondergang. Ik was bang
Onmiddeliyk verdween de uitdrukking van
geestvervoering uit haar oogen en maakte
plaats voor oen uitdrukking, die deed zien
hoezeer de vrouw beleedigd was.
En u hadt de vermetelheid, om my voor
den gek te houden, mynheer?"
Een blos van schaamte en woede bedekte
zyn gelaat. Een oogenblik voelde hy, dat het
erger was om haar minachting dan om de
wraak van den Czaar te verdragen. Hy vergat
op dat oogenblik, dat zyn lot nog onbeslist
en dat het mogeiyk was, dat hy binnen een
paar dagen gevangengenomen zou worden.
Het zou myn verderf zyn geweest 1"
riep hy byna hartstochteiyk uit. „Hoor echter
myn geschiedenis, voordat u een oordeel over
me velt De Hemel weet, hoe ik tot dezen
toestand gekomen ben. Ik heb hem niet
gekozen."
En ik heb altyd gehoorzaamd aan 't bevel
van myn vader! O, de bevelen van de dooden
kunnen verschrikkeiyk zynl"
Er volgde een diepe stilte; het was of do
eed, dien hy in byzyn van den Czaar ge
zworen had, om het meisje te huwen, een
hand was, die hem by de keel greep. In het
hart van Halka welde een gevoel van verbazing
en van verontwaardiging op; ze achtte zich
tot in het diepst van haar ziel beleedigd.
Hy wist, dat elk woord, hetwelk hy zou
zeggen, zyn positie erger zou maken, maar
toch praatte hy nu door.
Het was de wensch van myn vader,
dat ik met u zou trouwen," zeide hy somber.
„Ik vond het leven aangenaam en had geen
zorgen voor de toekomst. Opdat ik dit leven
vry en vrooiyk zou kunnen blyven genieten,
wilds hy een ryke erfgename voor zyn zoon
hebben. Het was toon gemakkeiyk genoeg
om in tegenwoordigheid van den Czaar een
eed te zweren. Toen toen ontmoette ik een
vrouw, die myn zinnen etreelde
Myn vader was dood," hy werd weder
donkerrood van schaamte „ik dacht, dat
ik myn eigen meester was en huwde haar
stilletjes op het platteland."
Dat is zeker in dieQ tyd geweest, dat
ik myn oogen byna uitgehuild heb, omdat ik
met u verloofd wasl Ik huilde ieder en nacht.
Ik ik had geen zin om met u te trouwen."
Onze dwaasheid duurde niet langl..."
zeide Pahlen, bitter. „Na een maand hadden
we genoeg van elkaar."
En toen maakte u 't plan voor deze
beleediging l"
Ik maakte geen plan. Ik verzette my
er tegen, zoolang ik eenigszins kon."
Zy kreunde van woede en van schaamte
en richtte haar oogen naar het altaar.
Mag lk voortgaan?" vroeg hy op een
koelen toon, waarin men duideiyk kon hooren,
dat hy zich schaamde.
Zy antwoordde hem niet en hy spande al
zyn krachten in, om het slot van zyn beken
tenis af te leggen.
Die die vrouw en ik wisten, wat voor
dwazen we geweest waren. We begrepen het
volkomenWy verlieten elkaar. Do een
zou den ander niet verraden. Ik zal het niet
doen, ik zal haar naam niet verraden."
Zy zeide op oen toon van verachting: „O,
ik twyfel niet aan uw eergevoel 1 Tracht n
u tegenover my te verontschuldigen?"
Neen," antwoordde hy, „laat my voort
gaan. Ik ben een lafaard, maar niet zoo'n
laaghartige schurk, als u denkt."
Zy was bleek geworden en zag er trotsch
uit; zy draaide haar hoofd om.
Ik had het bevel gekregen naarOosten-
ryk te trekken. De Czaar sprak my aan in
het Winterpaleis, een paar uur, voordat ik in
do gelederen zou gaan. Hy sprak over ons
huwelyk. Toen ging ik naar prins Volkonsky
en smeekte hem mg te helpen, en vertelde
hem niet, dat ik reeds getrouwd was. Ek
kon me daarover niet verontschuldigen. Ik
durfde het niet zeggen. Hy verzekerde my,
dat de Czaar zeer veel gewicht hechtte aan
iemands gevoel van eer; dat ik my ten
gronde zou richten, als ik myn verloting
verbrak, en don eed, dien ik voor mgn vader
had gezworen, niet hield.
(Wordt vervolgd.)