N°. 11342 Maandag; 15 Februari. A0.1897 geze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. EIDSCÏÏ BA&BIAD PRUS DEZER COUBJNT: Voor Leiden per 3 maanden. i Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PBUS DER ADVERTENTIÉN: Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Naar aanleiding van het artikeltje Do Ko- ninginnen en het Tooneel van de Amsterdamsche Courant (men zie het Overzicht in het Leidsch Dagblad van Woensdag jl.) cegt De Standaard: Dit stukje van het hoofdorgaan der conser vatieve party dwingt ons tot een woord van protest. Toen onlangs de courantenberichten opdoken, dat H. M. de Koningin, kort na haar eersten gang tot het Heilig Avondmaal, nu ook het komediebezoek begonnen was en voortzette, govoalden we iets van de waarheid van wat Bryce in zyn American Commonwealth zegt, dat de vorstelijke hoven voor Europa een poli tieke sterkte, maar niet altoos in socialen zin ten voordeel zyn. Toch zwegen we hierover. Ook in de vorstelijke personen moet o. i. de persoonlyke vrijheid worden geëer biedigd. In het particuliere leven dringe niemand in. Dat blijve een heiligdom. Nu echter dit hoofdorgaan der conservatieve partij de ookieschheid begaat, dit komedie- bezoek met den eersten Avondmaalsgang van onze Koningin in verband te brengen, en hieruit aanleiding neemt, om door dit vorste lijk voorbeeld ook het Christenvolk tot zeker algemeen komediebezoek te prikkelen, nu zou zwegen onzerzijds niet langer te verschoonen zijn. Het Hofleven is nu eenmaal aan alle Europeesche hoven wereldsch ingericht, Komediebezoek, danspartijen, voorschriften van gedecolleteerd toilet, enz. zfln er alge meens regel, en we rekenen het ons Hof niet toe, dat het in dezen meedoet, ook al zou afwijkende gedragslijn stellig niet in contrast zjjn met onze nationale traditiën. Maar dit mag ons nooit verlokken, om dit wereldsch karakter van het Hofleven ten voorbeeld te stellen of te kiezen. Elout van So^terwoude betuigde ons meer dan eens, dat de Christonen in de residentie in zijn tyd uit dien hoofde stelselmatig voor zulke Hoffeesten bedankten. En dit nu passen we ook toe op het komedie bezoek. Thans vooral, nu ons tooneel zoo diep zonk, dat hot niet baat, of ge al eens een beter stuk uitkiest. Het goede, althans draaglijke, is hier exceptie, het schadelijke regel. En wie het Komediebezoek, cp voorgang van de Koningin, nogal in verband met het Heilig Avondmaal, tbans ten onzent aanbeveelt, kent öf zjjn tyd niet, öf is op psychologisch gebied de belichaamde naïveteit, doordien hy niet inziet, hoe hy door zulk een oproep, vooral onder onze betere standen, zoo al niet de deftiger papa's en mama's, dan toch het jongere geslacht, dat onder hun hoede op groeit, lokt naar een bezoedelde atmosfeer. De Morgenpost heeft een grief tegen het R y k. De quaestie geldt het R y k s- kleedingmagazyn, by welke inrichting, wat het loon betreft, volgens het blad wordt gemeten met twee maten; en nog wel onder de verzwarende omstandigheid, dat by het maken van verschil het hoogere loon juist wordt uitbetaald aan dengene, die daarop de minste aanspraak mag maken, daargelaten de vraag of wy dat hoogere loon op zichzelf een voldoend loon vinden. „Door het Ryks-kleedingmagazyn te Am sterdam wordt betaald: voor het maken van een pantalon van de artillerie of infanterie, waaraan 5 uur wordt gewerkt, 50 cents; voor een mouwvest, waaraan 6'/, uur wordt gewerkt, 70 cents; voor een kapot jas van de artillerie, waaraan 8 uren wordt gewerkt, 85 cents; voor een kapotjas van de infanterie, waaraan 9 uren wordt gewerkt, ƒ1.10; voor een korte jas, waaraan 12 uren wordt gewerkt, ƒ1.50; voor een overjas van de cavalerie, waaraan 11 uren wordt gewerkt, 1.20; voor een kwartiermuts, waaraan 2'/s uur wordt gewerkt, 25 cents. Te Delft daarentegen wordt betaald voor een pantalon van de artillerie 66 centsvoor een dito van de infanterie 60 cents; voor een mouwvest 85 cents; voor een kapotjas van de artillerie 90 cents; voor een dito van de infanterie 1.15; voor een korte jas ƒ1.50; voor een overjas van de cavalerie 1.25 en voor een kwartiermuts Zl1/* cent." By laatstgenoemde afdeeling van het Ryks- kleedingmagazyn is derhalve voor alles, alleen de korte jas uitgezonderd, het loon hooger en bestaat er voor pantalon en voor mouwvest zelfs een verschil van drie stuivers, wat, zegt het blad, niet gering mag heeten, daar, den werkdag op tien uren berekend, de Delftsche kleermaker, per dag twee pantalons afwerkend, 30 cents daags of per week 1 80 meer kan verdienen dan de Amsterdamsche. .Ware het omgekeerde het geval, dan zou zeker, de locale toestanden in aanmerking genomen, die te Amsterdam voor den werk man, vooral wat woninghuur betreft, zooveel ongunstiger zyn dan te Delft, van onbiliykheid geen sprake kunnen wezen. Gesteld namely k, dat het Ryk, by de bepaling van het loon met die toestanden rekening houdend, te Delft in elk geval een loon betaalde, dat voldoende kon worden geacht, wat we allerminst be weren, daar een verdienste van 1.30 per dag het loon voor het maken van twee pantalons, waarmede 10 uren zyn gemoeid of 7.80 per 6 werkdagen waariyk geen vetpot mag heeten. Het loon, dat de Delftsche werkman by bevoorrechting geniet, wordt hem bygevolg niet door den Amsterdamschen werkman mis gund het wraken van die bevoorrechting dient slechts om op de grove onbiliykheid, dat het Ryk den Amsterdamschen werkman met bard werken niet meer dan gemiddeld 11 centen, zegge elf centen, per uur laat verdienen, te helderder het licht te doen vallen." De Morgenpost is overtuigd, dat geen enkele onzer ministers en geen enkele onzer volks vertegenwoordigers ingenomen is met het door sommige particulieren vooral in het buitenland toegepast wraakroepend „zweet- systeem," maar dit veeleer afkeurt en zelfs hartgrondig verfoeit. Eet Vaderland heeft twee artikelen gehad over Staatstoezicht op Krankzin nigen, onderteekend door mr. M. M., te Leiden. Twee punten worden voornameiyk door den schryver behandeld. Vooreerst de vraag hoe het toezicht geregeld is en voorts de vraag, of de wet voldoende waarborgen biedt, dat, zoo iemand niet krankzinnig is, dwangverbiyf in een gesticht niet plaats hebbe. Het eerste punt behandelende, spreekt de schryver byna uitsluitend over bet toezicht van den Staat op krankzinnigen, die buiten gestichten door particulieren verpleegd worden. „Tegenover de herhaaldeiyk op den voorgrond tredende meening, dat het toezicht op de ge stichten te wenschen overlaat, wil het my integendeel toescbynen, dat juist het toezicht op krankzinnigen buiten de gestichten, zeer ten nadeele der iyders, veel te karig en onvoldoende geregeld is." De schry ver keurt het af, dat de wet, geiyk by aantoont, geen dwangmaatregelen aan de hand doet om rustige krankzinnigen in een gesticht te doen opnemen, zoolang de familie dit niet wenscbt, ook al zou een verbiyf aldaar voor hun herstel meer bevorderiyk zyn' dan een verpleging by particulieren. Hy ge voelt wel, dat hy hier „een groot beginsel" raakt, nl. de vraag: Mag de Staat over de plaats en wyze van verpleging beschikken zooals hy vindt, dat het beste is? Of moet in hoofdzaak de wil der naaste bloedverwanten op den voorgrond staan? De schryver meent, dat niets zich verzet tegen het aannemen in beginsel van de bevoegdheid der overheid het lot der krankzinnigen in vollen omvang als een tak van Staatszorg te beschouwen. Het moest den Staat vrystaau, om, wanneer op deugdeiyke wyze gebleken was, dat herstel van een krankzinnige eerder zou volgen in een gesticht dan thuis, plaatsing te bevelen. Wat nu slechts Staatstoezicht is, diende Staatszorg te worden. Het zou den schryver een ware verbetering iyken, indien iederen medicus, die een krank zinnige behandelt, van wien hy oordeelt, dat verbiyf in een gesticht de voorkeur verdient boven particuliere verzorging, tot plicht ge steld werd een aanvraag tot plaatsing in te dienen. De rechter zou daarop tot grooteren waarborg de familie, den ïyder zelf en een anderen, door hem te kiezen arts kunnen hooren. „Dit alles, indien ja, Indien onze medici allen in staat waren een betrouwbaar advies te geven omtrent zielsziekte I Men moet al een vreemdeling in Jeruzalem zyn, om niet te weten, dat dit geenszins, helaas, het geval mag heeten. Het psychiatrisch onderwys ligt aan onze hoogescholen nog ln de windselen en hoe gering de mmisteriêele lust is het op te bakeren tot een flinken jongen, is nog onlangs overtuigend gebleken uit prof. Winklers ïydensgescbiedenis". „Wy hebben" zegt de redactie van het Maandblad tegen de Vervalschingen „naar aanleiding van onze publication betreffende de grove vervalschingen van zachte zeep, gelegenheid gehad van gedachten te wisselen met verschillende zeepfabrikanten, en kwamen tot de overtuiging, dat de over- groote meerderheid der in Nederland ver kochte groene zeep vervalscht is, en dat vele fabrikanten, die niets liever zouden wenschen dan absoluut zuivere waar te leveren, g e- dwongen worden, vermengde, d. i. met meel en andere voor het wasschen geheel nuttelooze stoffen vervalachte groene zeep te fabriceeren, daar de winkeliers deze verlangen, omdat de klanten volgens hun zeggen niet den prys willen betalen, welke overeenkomt met een deugdoiyk en onvervalscht product. Het spreekt vanzelf, dat een toestand onhoud baar is, waarby, zooals hier, als het ware door de fabrikanten een wedstryd gehouden wordt in het knoeien, en waarby hy, die op de voor de huismoeders het minst zichtbare wyze de meeste waardelooze stoffen in de zeep weet te mengen, het meeste geld ver dient. Dergeiyke vervalschingen zyn des te afkeurenswaardiger, daar de zachte of groene zeep voor een groot deel gebruikt wordt door de minder gegoede klassen, die natuuriyk ten slotte het gelag moeten betalen, daar zy van de vervalschte waar veel meer noodig hebben en derhalve op hunne jaarlyksche uitgaven een niet onbelangryke schade ïyden. Met het oog op het feit, dat ons advies werd gevraagd door verschillende belangheb benden, hoe hierin verbetering gebracht zoude kunnen worden, wenschen wy het volgende voor te stellen: Wy geven iederen kooper van groene zeep in ons land de gelegenheid, ons een monster ter kosteloos onderzoek te zenden, mits de naam van den winkelier (of fabrikant) duidelijk worde opgegeven (een lucifersdoonje vol, als monster zonder waarde aan het adres onzer Redactie: Keizersgracht 291, Amster dam, met een papiertje, waarop de naam en de woonplaats van den afzender en van win kelier of fabrikant, is voldoende). De afzender ontvangt dan van ons een verklaring, of de zeep al dan niet vervalscht is, en kan daarna op grond van het onderzoek zuivere groene zeep eischen. Al is deze iets duurder, men ondervindt spoedig genoeg, dat men er veel minder van noodig heeft, en dus goedkooper uit is dan by het gebruik van de vervalschte. Door dezen maatregel zullen de winkeliers gedwongen worden, zuivere zeep aan te vragen by de fabrikanten en de degeiyken onder hen zullen zich haasten, hieraan te voldoen en aldus een industrie, die steeds een belangryk middel van bestaan was in ons land, een verdiende reputatie van eeriykheid geven. Aan de burgery zullen daardoor duizenden guldens nutteloos weggeworpen geld bespaard worden." In een der „Brieven uit de Hoofdstad" in de Prov. Drentsche en Asser Courant lezen we: De wielryders hebben een groote over winning behaald, nu de nummering niet is voorgeschreven en zy niet meer op de eerste vordering van een politie-agent verplicht zyn stil te houden, ten einue naa** en woon plaats op te geven. Zy hebben dit vooral te danken aan den burgemeester, die, als boofd der politie, op een vraag van den heer Hugo Muller verklaarde, dat hy geen kans zag het nummer-artikel te handhaven, en meende, dat de groote administratieve bezwaren, door die nummering ontstaan, niet opwogen tegen het problematische nut. Dit was verstandig ge sproken en hy had er nog by kunnen voegen, dat de handhaving van het gezag het nood- zakelyk maakte, dat de gemeenteraad geen nieuwe artikelen in de politieverordening aan bracht, waardoor de politie zelve de nsée zon worden van het publiek. Nu heeft zich by de behandeling van het nummer-artikel een vermakeiyk incident voor gedaan, dat we voor de nakomelingschap moeten bewaren. De heer Kuinders, een Raadslid, indertyd in den Raad gekomen door de samenwerking der minderheden en do theorie der „moreele politiek," had op het bewuste artikel een groot amendement ingediend, waarin hy o. a. ook wilde, dat by het nummer ook de letter A zou worden gevoegd. Toen by nu dit amendement met een verma- keiyken ernst verdedigde, vertelde hy, dat men hem gevraagd had, wat die letter „A" moest beteekenen. Welnu, in deze vergadering wilde hy wel zeggen, waarom hy zoo precies op die „A" stond. Deze beteekende Amsterdam! Een groote hilariteit barstte onder de leden, de vertegenwoordigers der pers en in de publieke tribune los. „Alba88erdam, Assen, Arnhem, Amersfoort, Arnemuiden, Aalsmeer", klonk het uit alle hoeken van de zaal. De heer Kuinders keek verbaasd opdaaraan bad hy niet gedacht, dat er nog andere gemeenten waren, welker namen met een „A" begonnen, en om zich to redden, riep hy, onverstoorbaar ernstig als altyd, uit: „Ja, maar Amsterdam heeft het eerste recht op die A, omdat het 't eerst een verordening op het wielryden maakt I" En nogmaals zeg ikDit nu is niet geschied in Boeötie, maar in Nederland, niet in Abdera, maar in Amsterdam! In De Gids komt een artikel voor van d n heer F. Van Eeden, dat tot titel draagt Werk en Brood en ten doel heeft den lezen van De Gids nog eens onder het oog te bren gen hoeveel onrecht er in onze maatschappy ook de Nederland8cho is, terwyi hy tevens een middel aan de hand doet, hetwelk wellicht kan bydragen tot vermindering of wel tot wegneming van het euvel. De meeste Nederlanders schynen met het socialisme voorloopig te hebben afgerekend, 't Is kalmer geworden en eerbiedigt de be staande orde. Men kan hot dus nu verder weer eens aanzien. Maar de schryver hoopt, dat men daardoor niet komt tot berusting en tevredenheid, wyi dit hoe le maal niet te pas komt in onzen toestand. Zoolang nog van de 10 menschen er 9 hard moeten werken om den lOden te onderhouden, mogen 23) Da stervende lady met baar oppasseres vormde weldra het middelpunt der belang stelling en deelneming onder do vele vreem delingen, die dit schoone punt tot verblyfplaats hadden gekozen of zich ook slechts op de doorreis bevonden; doch de gravin liet alle pogingen, die men deed om nader met haar bekend te worden, in dank afwyzen; zy gevoelde zich, verklaarde zy, te ïydend, om nieuwe kennismakingen aan te knoopen, en Madelons schuwe, in zich gekeerde aard maakte bovendien elke toenadering onmogelyk. Zoo kwam het, dat het gedeelte van het terras, waar de voor den wind beschutte draagbaar der gravin stond, door de overige gasten van het hotel stilzwygend werd geëerbiedigd; men stelde zich er mee tevreden een medeiydenden blik op de kleine groep te werpen, of de zieke eerbiedig te groeten, wanneer zy weder in huis gedragen werd. De herfst neigde ten emde, en ook het leven der gravin nam meer en meer af. De hoest was merkbaar verminderd. „Ik ben toch zooveel beter; ik heb in 't geheel geen pyn meer," zeide zy bestendig. „Nu zal zy wol spoedig sterven," dacht Madeion voor zich. Weldra was de zieke niet meer in staat zich naar buiten te laten brengen; ook de weersgesteldheid was daarvoor niet gunstig genoeg meer. Doch in de warme middaguren werd het rustbed dicht by bet open raam der lage benedenverdieping gerold, waar de zieke byna zoo goed als buiten de lucht en het uitzicht genieten kon. Op zekeren dag had Madeion haar stil daar laten liggen, terwyi zy voor een oogenblik de kamer verliet. Toen zy terugkwam, ontving de zieke haar met de woorden: „Verbeeldje, Madeion, hoe zonderling l Ik heb myzelve gezien, daar voorby zien gaan." Zy wees, daarby glimlachend, naar buiten, in de meening, dat zy volstrekt niets byzon- ders gezegd bad. Madeion begreep, dat de gedachten der gravin begonnen te dolen, en sprak eenige geruststellende, toestemmende woorden, geiyk men die tegen een kind of een zieke in dien toestand zegt. De gravin glimlachte opnieuw en wees andermaal met de magere hand naar buiten. „Je denkt, dat ik in yihoofdigheid spreek, Madeion, overtuig je dan zelve. Ga naar het venster, of het niet zoo is, als ik zeg." Reeds vielen haar, door de inspanning uit geput, do oogen toe, doch haar lippen her haalden: „Gal" De Zwit8er8che dekte de sluimerende voor zichtig toe en wilde zich aan haar werk begeven, maar het: Gal klonk haar als een bevel achterna; zy kon niet anders, zy moest naar het venster treden. En op dat oogenblik kwam een slank meisje in rouwgewaad het terras langs, en toen zy het raam voorby kwam, sloeg zy, waarschyniyk denkende aan het bleeke ge zicht, dat zy daar te voren aanschouwd had, baar oogen in die richting op. Die oogen 1 Madeion had luid willen schreeuwen, maar het lag niet in heur aard te schreeuwen of te weenen, doch het was haar, of iemand met vaste hand heur hart aanpakte en ineendrukte. Ja, dat was de gravin, geiyk zy haar in haar bloeityd gekend had, alleen schooner, edeler en doorschynender dan deze ooit ge weest was, maar ook bleeker en treuriger. En die oogen 1 Konden zy iets anders zijn dan het erfdeel eens kinds van de moeder? Zy bedacht zich een oogenblik wat zy doen zou, toen riep zy het kamermeisje toe by haar slapende meesteres do wacht te houden, en ging naar buiten. Een half uur later ontwaakte de zieke. Zy moest het voorgevallene van straks ver geten zyn en vroeg op opgewonden toon naar Madelon. Het meisje ging weg om deze te zoeken en ontmoette haar vóór de deur, met een zwarte gestalte naast zich. De Zwitser8che beduidde het kamermeisje, dat zy naar heur kamer moest gaan, op dien ruwen toon, die haar stem by groote ge moedsbewegingen eigen was; daarna trad zy met de vreemdelinge de ziekenkamer binnen. Die bleef eemgszins op den achtergrond, terwyi Madelon zich over de zieke boog. „God heeft u uw zonde vergeven," sprak zy zacht tot haar, ,en geeft u uw kind terug; bid tot Hem, wanneer gy by Hem komt, dat Hy ook de ongelukkige Madelon vergevel" Daarmede verliet zy het vertrek, en zich in haar kamer op de knieën werpend, weende zy sedert jaren voor de eerste maal, weende zy bitterlyk. Toen zy na eenige uren de kamer der gravin weder binnentrad, vond zy deze in een sluimering, de hand harer dochter vast in de hare houdend. Feodora'8 lieflyk gelaat toonde sporen van diepe ontroering, doch ook van een nieuw, stil geluk. Alzoo had zy toch éénmaal den dierbaren moedernaam uitgesproken, zich éénmaal door moederlippen „dochter" hooren noemen l Het was te geiyk de laatste maal. Toen de avond daalde, ging de sluimering der gravin in dat eeuwige ontwaken over, het welk voor Gods aanschyn voert. „Moge Hy haar een genadig rechter zyn!" bad Madelon „En vertel my nu alles, alles, Madelon l" zeide Feodora, toen zy den volgenden dag haar smart zoo ver had overwonnen, dat zy het schoone ïyk, hetwelk zy met een wee moedige vreugde moedor mocht noemen, kon verlaten. „De hoofdzaak weet de lady immers reeds?" antwoordde de Zwitsersche somber. „Dat en waarom uw moeder u verstiet." „Madelon," viel Feodora haar in de rede, op dien toon van zachte vastberadenheid, die eens zelfs de aan zegepralen gewone vorstin ontzag had ingeboezemd, „Madelon, ge weet, dat ik myn moeder vergeven heb, en ik ben overtuigd, dat God eveneens gedaan heeft, spreek dus met op dien toon over haar l'# „Gy hebt gelyk," sprak Madelon zachter gestemd, „ja, gy hebt gelyk; bon ik niet veel slechter geweest dan zy? Zy offerde haar kind aan een schynbare noodzakuiyk- heid op, maar ik!" En zy schommelde op haar stoel heen en weer, gelyk zy placht te doen, in naamlooze smart. Feodora nam troostend haar hand. „Dat alles begryp ik immers niet, weet ik immers niet," zeide zy, „en zoo het u niet te pyniyk valt, zou ik toch wel willen vernemen, hoe alles gekomen is." „Ja, ja, gy zult het vernemen, gy moet het toch eenmaal weten, en niemand andera kan het u vertellen dan ik. Pyniyk, zegt gy Kind, sedert twintig jaren keu ik slechts pynl Zy is myn eenige, myn bestendige ge zellin, zy is in al myn denken, al myn han delen l Maar genoeg, ik moet beginnen. „Het was de oude historie: uw moeder was schoon en jong en arm, uw vader zeor voornaam, zeer fier en zeer verliefd. Heimelyk, tegen den wil zyner familie, bad hy haar gehuwd, en zy waren naar Zwitserland ge trokken, omdat zy zich in Engeland niet mochten vertoonen. Hier huurde uw vader een bescheiden woning voor zyn jonge vrouw; hyzelf was voortdurend onderweg tusscüen Engeland en hier. (Wordt vervolge.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5