N°. 11336
Maandaa: 8 Februari.
A°. :8Ï7
(Deze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
F EE.
IEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. ï.io.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers n o.Ö5.
PRIJS DER ADVERTKN TJJÜN:
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter®
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseer en bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Ticeede Blad.
Naar aanleiding van het verleenen van be:
eere-doctoraat in de geneeskund'
aan de artsen W. H. Cox en G. Jelgersm?,
scbrijft de redactie van het Tijdschrift voo>
Geneeskunde het volgende:
De doctorstitel, welke door de mildheid vat
den Utrechtschen Senaat dez9 mannen than
siert, had reeds hun eigendom moeten zijn
"Wettelijke bepalingen, die thans nauwelyk
nog verdedigers zullen vinden, hebben bet
hun onmogelijk gemaakt langs don normalei
weg, door het schrijven van een proefschrilt
aanspraak te maken op den titel, dien de
wetenschappelijk opgeleide artsen ii> alle landen
sinds eeuwen dragen.
In dit tijdschrift, voor onze lezers, die de
geneeskundigi opleiding en de opgeleide ge
neeskundigen keDnen, behoeven wy niet aan
te toonen, dat slechts een verkeerd inzicht
er toe kan leiden op zóó voorname wijze de
gymnasiasten boven de H. B.-scholieren te
bevoorrechten. De gymnasiasten en de leer
lingen der Hoogere Burgerschool bezoeken na
hun komst aan de Hoogeschool dezelfde col
leges en dezelfde laboratoria, gedurende even
langen tijd. Zy leggen voor dezelfde facultei
ten volkomen gelijksoortige, zij het ook niet
gelijKnamige, examens af. Hun wetenschappe
lijke opleiding is volkomen gelijk. Aljeen de
aard van het voorbereidend onderwijs beslikt
voor wie de gelegenheid zal openstaan, door
het schrijven van een proefschrift, naar deu
titel van med. doctor te dingen. Wy willen
de waarde der classieke opleiding voor den
medicus niet verkleinen, dat is geen onder
werp om terloops aan te roeren doch con-
stateeren alleen, dat er by de vorming van
den wetenschappelyken geneesheer zóóveel
komt kijken, dat mocht er een grens tus
schen doctoren en met-doctoren worden ge
steld de grensiyn naar andere criteria dan
de thans gevolgde behoort te worden getrok
ken; dat degenen, die het degelykat hebben
gestudeerd, die hun wetenschap hut grondigst
beoefenen, in de eerste plaats recht hebben
op den bistorischen wetenschappelyken titoi
en in de eerste plaats moeten worden aan
gemoedigd om hun krachten door het bewerken
van een dissertatie te beproeven.
Wie door dit argument niet wordt over
tuigd en voor meer practische overwegingen
zwicht, bedenke, dat jonge artsen, die het
lastig vinden den gewonen vocativus van den
geneesheer te missen, toch aan buitenlandsche
universiteiten de voor buitenlanders bereik
bare bullen gaan balen, en dat de Duitsche
doctorstitel door de Noderl. medici waardig
wordt gedragen.
Het wordt dus tyd een eind te maken aan
den onzuiveren toestand, die flinke studenten
noopt, in den vreemde een ucel van onzekere
waarde te verworven en de kas van buiten-
lar dsche universiteiten te stijven met sommen,
die ons hooger ond-.rwys best gebruiken kan.
De Politiegids, de gebreken aantoonend,
lke in onzen tegenwoordigen recherche-
ionst bestaan, maakt de volgende op-
i .-rkingen
.Voor de vui3t weg kunnen thans veertien
noorden worden genoemd, die de allerlaatste
i iren in ons land plaats hadden en waarvan
ie daders niet door .e politie zyn gevat. Meer
ian tyd wordt het, dat aan het onderwerp
recherche der politie" zeer byzondere zorgen
vorden gewyd.
In de beide voornaamste steden scbynt
.en bezig een degelyk corps detectives
t-i vormen. Ook van Rijkswege worden
echercheurs rangesteld. Aan de vooroereidmg
m ontwikkeling biervan worde nu eens alios
ten koste gelegd, wat het doel blecots dienen
kanl Het gansche land heeft daaiby belaag.
Vyf en deitig mihoen guldens woraen jiarigxB
•esteed om een tuitenlandscben 'tiand te
:unnen bestryden, dien niemand vei mag «an te
vyzenvyf en dertig millioen Maar c?e
ouiten8traten .nzer steden en de landwagen
onzer 'orpen zien we intusscnen geëxplodeerd
door indiviuueo, wier aantal zorgwekkender
on wier onbeschaamdheid ons noodlottiger
wordt by den dag.
Over de politie en haar organisatie mag
gezwegen zyn in d9 Tweede Kimer tydens
de laatste begrootingsdebatten, gezwegen alsof
deze macht in d^r. otaot naar behooren ware
geregeld, de gebeurtenissen van den dag
plaatsen haor op den voorgrond met een
scherpte, waarvoor men de oogen niet kan
fluiten. Het spreken moge dan „revolutionnair"
klinken in vel^r ooren, met zwygen komen we
er niet, dit leeren ons de feiten, de droevige
feiten van den dag.
Wy bevelen bet onderwerp „politie" dan
ook wederom en met steeas meerderen nadruk
*an in de aandaebt van hen, die over de be
langen van ons volk naar eed en plicht hebben
te waken, in de aandacht ook van hen, die
dezen belan'gryk.sïèn tat van dienst meer
bobben onder bun byzoudere hoede.
In 't licht der jongste gebeurtenissen waagt
niemand het de taak en de beteekenis der
politie te onderschatten. Men ziet tot baar op
en eischt van de dienaren der openbare macht
antwoord op de vraagWaar zyn de moorde
naars?
Maar ook de politie heeft haar eischen, en
worden hiervoor de oogen niet wyd en wyder
geopend, dan zyn de onbevredigende resultaten
van haar werken en haar streven ook niet
alleen, en zelf9 niet voornameiyk, aan haar
te wyten."
Eet Vaderland merkte op, dat de heer Godin
de Beaufprt, in het slot van zyn rede, waar
mee by in de Eerste Kamer de suikerwet
bestreed, over het hoofd van den minister
van financiën heen, den heer Yan Houten als
het ware toevoegde, dat hy, spreker, als de
stryd over protectie moest loopen, dien
als voorstander daarvan aanvaardde.
Het blad vindt het goed, dat men nu weet
wat men heeft by de stembus aan den beer
Godin de Beaufort en zyn mede-protectionieten.
Maar het vraagt w i e ten deze de leiding
van den oud-minister aanvaarden. Of de „demo
cratische" anti revolufcieBnairen met hem voo>
de plutocratio den stryd zullen aanbinden?
„Zullen, waar pen kans op overwinning
zich aanbiedt, de agrariërs, die nu reeds door
oen sterk sp'ekende daad het fraaie woorc
/an den hes: Sickesz te schande maakt-m
gemeene zaken maken met een party, cii
onder den sc-boonen schyn van leniging vai
nood van d^n la-dnouw en van werkver
:chaffing \an het platteland en van verzorging
van de schatkist, het geheels volk cynsbaai
maakt aan «enige kapitalisten? Dat men hei
tiitsprek* en het NecJeriandscbe volk wete,
waar zyn vrienden zyn."
Als de heer Godin de Beaufort weer aan
het roer zal komen zal, meent Het Vaderland,
de bedeeling der tuikerf^brikanten en raffina
deur* cog grooter omvang aannemen. „De
■anóbouw zal worden aangemoedigd om steeds
grooter oppervlakte lands te bestemmen voor
een cultuur, die met de penningen der belas
tingschuldigen op de been woet worden gehou
den. Aan bet product vae onze eigeo koloniën,
stelselmatig vaD onze markten geweerd, zal
een steeds feller concurrentie worden aange
daan. Aan den Engelschman zal steeds goed-
kooper suiker worden verschaft op kosten
van onze belastingschuldigen, die daarvoor
millioenen zulten opbrengen. En als door de
overproductie de suikerpryion omlaag worden
gedrukt, zoodat de bietenbouw, niettegen
staande de bescherming, boe langer hoe
onvoordeeliger wordt, zal men voortgaan door
steeds hooger bescherming die zoo lang moge-
lyk staande te houden. Ziedaar de toekomst,
die ens onder leiding van zulke staatslieden
wacht."
Het Weekblad van het Recht herinnert er
aan, dat het in de eerste jaren na de invoe
ring van het Nederlandsche Wetboek van
Sirafrecht, en ook later, herhaaldeiyk gewezen
heeft op de luchthartigheid, waarmee by de
vaststelling van strafrechterlijke bepalingen in
byzondore wetten werd omgesprongen met do
voorschriften en beginselen van dat wetboek,
luchthartigheid, waardoor langzamerhand ge
vaar ontstaat voor den terugkeer tot den
toestand van onzekerheid en verwarring,
waaraan, naar het blad zich vleide, den laten
Sept. 1886 voorgoed een einde gemaakt was.
Thans vindt het blad opnieuw aanleiding
om op dat gevaar te wyzen, iu het wetsont
werp tot wyziging van eenige artikelen der wet
tot voorkoming van bedrog in de boter.
Het Weekblad merkt hierby op, dat do memorie
van toelichting by dit ontwerp mede onder
teekend is door den minister van justitie, die
vroeger als lid der comm. van rapportours in
de Tweede Kamer een werkzaam aandeel
had in de vaststelling van het Wetboek van
Strafrecht, en die in zyu tegenwoordige
betrekking meer dan iemand geroepen is om
tegen inbreuken op het strafstelsel van dat
wetboek in byzonóere wetten te waken, zoo
lang hy geen grond vindt om daarin verande
ring te brengen.
Artikel 8 van de Boterwet luidt thaDS;
„By veroordeeling kan door den rechter open
baarmaking op kosten van den veroordeelde
worden gelast van de rechterlyke uitspraak
if van een uittreksel daarvan." Dit artikel
bevat reeds een afwijking van het stelsel van
net Wetboek, in zoover een straf, daarin alleen
op misdryf gesteld, tot overtreding wordt uit
gebreid, maar veel grooter inbreuk op dat
itelsel wordt nu door de Regeering voorgesteld.
Ingevolge art. III van haar ontwerp, wordt
ui art. 8 het woord „kanf' verzangen door het
woord „wordt", en vervalt na „veroordeelde"
het woord „worden". Dit bedoelt niets minder
dan de straf van openbaarmaking der uit
spraak of van een gedeelte daarvan op kosten
«•an den veroordeelde van facultatief te maken
imperatief. Alleen zal de rechter nog mogen
kiezen tusechen openbaarmaking van de uit
spraak in haar geheel en die by extract.
Hot behoeft waarlyk geen betoog, zegt het
Weekbl. verder, dat dit voorstel vloekt met
liet stelsel van het wetboek in het algemeen,
omdat het onvereenigbaar is met de groota
vryheid, den rechter zelfs by de zwaarste
raisdryven gelaten in de toemeting der straf,
in het byzonder omdat ia het wetboek niet
alleen de opeDbaarmakiag van het vonnis,
maar alle bykomende straffen in alle gevallen
zyn facultatief. Zyn er nu alles afdoende rede
nen voor dat afbreken van het stelsel van
het wetboek in de speciale wet Het is moge-
lyk, dat zy er zyn, maar zeker worden zy
niet opgeheven in de zeer korte toelichting
van art. III van het ontwerp.
„Grootere gestrengheid by de handhaving
der bepalingen van de Boterwet" zou kunnen
„bevorderd worden" door verruiming der ver
bodsbepalingen, welker redactie volgens de
memorie van toelichting voor ontduiking
der wetteiyke „voorschriften groote ruimte
overlaat." „Wil men" vraagt het blad
„de Regeering op dezen weg volgende, strenge
handhaving der wet bevorderen door uitbrei
ding of verscherping van het door strafbe
palingen gesanctioneerd verbod, volgt dan
daaruit alléén reeds, dat die strafbepalingen
niet „te streng" en te algemeen kunnen
worden geacht, waar zy den rechter dwingen
om in alle gevallen van overtreding zonder
onderscheid de bykomende straf uit te spreken,
die zwaarder ie dan in de meeste gevallen
de hoofdstraf?"
Voorts acht het Weekblad de vóór het
wetsontwerp aangevoerde argumenten af
doende tot zyn bestrydlng.
„Let nu," zegt het blad, „op deze fraaie con
sequentie: Als iemand ergens op eene der
vele plaatsen, vallende onder de omschryving
van art. 2 nieuw, door eigen verzuim of
verzuim van zyn bediende, zonder eenige
kwade intentie, een potje surrogaat vau boter
voorhanden heeft, waarop niet in duidelyke
letters het woord „margarine" of het woord
„surrogaat" voorkomt, dan moet hy in zyn
beurs en zyn goeden naam getroffen worden
door de publicatie op zyn kosten van de
veroordeeliug, te dier zake gewezen; maar als
hy willens en wetens den kooper margarine
in plaats van natuurboter in de hand stopt,
of wel bedriegiyk natuurboter vermengd met
margarine verkoopt, zoodat het feit valt onder
de quülificatie van art. 329, 2o.. ot330 8wb.„
dan blyft het aan den rechter, ingevolge art.
339, lste lid, overgelaten de bykomende straf
van art. 96, 4o., al dan niet uit te spreken.
„Dat is nu toch meer dan eeoe „inelegantia
juris," het is een onverdedigbare stryd tusscben
de speciale wet en het wetboek. Het wil ons
daarom voorkomen, dat de minister van
justitie, blyft hy zyn steun verleenen aan
art. III van het ontwerp tot wyziging der
„Boterwet", ook een voorstel Z3l moeten doen
tot wijziging van art. 339 Swb., om nu van
de artt. 106, 176, 309, 326 en 349 niet eena
te spreken."
Onder het opschrift „Haagsche Hopjes"
bevat De Echo correspondenties uit
de residentie. In de jongste, door haar
geplaatst, lazen wy de volgende opmerkingen
in verband met Haagsche toestanden:
Het opkomend geslacht in Den Haag, hos
zal 't er uitzien, wanneer het behoort tot de
„generatie", die tusschen bergop- en afwaarts-
gaanden in staat? Wat zal er dan geworden
zyn van de troepen dienstmeiden, byna kin
deren nog die den ganschen avond in ge
zelschap van opgeschoten slungels door de
straten loopen, rennen, gieren en schreeuwen,
om tegen den nacht te verdwynen.wédr
is niet zoo dadeiyk te zeggen 1
Want heel veel is er te schryven over he<
species, dat in onze dagen en in de Hofstad
vooral welig tiertde dienstmeid.
Men behoort tot den kring, die te vesl
heeft om te sterven en te weinig om van
te leven. In die omstandigheid een „volledige
meid" te gaan houden, is geen Haagsche
huismosder aan te raden. Want de eischen
van een Haagsche „meid-alleen" zyn exor
bitant hoog. De „avondjes in de week" vryaf,
daar spreekt geen mensch meer over. Het
niet-dragen van een muts zullen nog maar
uiterst weinig mevrouwen wagen te bekampen
't Zich aanmelden van een „aanstaande" (de
„vryer" behoort tot de gryze oudheid) spreekt
vanzelf. Zoo'n aanstaande is dan in den regel
een jongmensch met een hoed op en soms
ook wel oen lorgnet voor de oogen, met rot
ting en handschoenen, die u, in de gang
ontmoetend, pedant en uit de hoogte aanziet
en hoogstens eventjes aan zyn hoed tikt. En
zoudt gy de juffrouw in de keuken niet bo-
hoorlyk aan lunch en diner van alles voorzien,
dan kondt ge er zeker van zyn, dat gy in de
buurt weldra „kale jakhalzen" zoudt heeten,
zoo arm als de mieren, die „groen zien van
den honger" en die maar beter deden, „zeiven
voor meid en knecht te gaan/
Men houdt dus een dagmeid. Dat is veiliger
en goedkooper. Zoo'n meisje van veertien of
vyftien jaar, gekomen uit een of aider
armoedig krotje, is nog niet op de hoogte.
Met een dunne boterham is zoo'n kind ook
al tevreden. Moeder is met den gulden of de
vyf en twintig stuivers per week al heel biy.
En als men zoo'n dagmeid een mutsje opzet,
dan is 't wat een aardig gezicht voor de buren.
Is er dan eens 's avonds visite ja, dan
schaamt zoo'n Haagsch mevrouwtje zich wel,
maar och, hoe is 't je kunt die meiden
14)
Myn pleegvader bezit ongetwyfeld menschen-
liefde: by heeft het immers aan my bewezen
doordat zy echter niet met de hoogere liefde
gepaard gaat, ontbreekt het haar aan kracht.
Hy nam my uit medelyden in zyn buis op
en hield my ook daar, maar by wist my niet
tegen Bertha's mishandelingen te beschermen,
noch tegen den hoogmoed der menschen, die
op de arme vondeling neerzagen. Ook tusschen
z(jn vrouw en hem, dat kon een kind wel
Sj^jbegrypeu, bestaat geen hechte, heiligende
band, en daarom leven zy in onverschilligheid
sSSoaast elkander voort. Van Bertha wil ik
liever niet veel zeggen: ik geloof, dat zy me
van den eersten dag af haatte, en ik weet
niet, wat er van my zou geworden zyn, zoo
Robert er niet geweest was." Haar stem werd
onva9t, toen zy zyn naam uitsprak. „Een
vrome tante, die vroeg stierf, had veel invloed
op hem gehad, en het vreugdelooze leven in
huis had hem tot God gedreven. „Je moet
tot God bidden, kleine Fee," zeide hy, wan
neer ik weende, omdat Bertha my geslagen
had; „dan zal Hy je tranen drogen." Wy
sloten ons vast aaneen, juist omdat wy zoo
geheel en al van elkaar alleen hulp konden
verwachtenik beschouwde hem steeds als
een broeder, en als een broeder bemin ik hem
nog, doch móór kan ik nietl" En de tranen
vielen weer uit haar schoone oogen neder.
„En wie verlangt, dat ge meer doet, kind?"
vroeg de prinses. Doch zy raadde reeds half
het antwoord.
„Hyzelf," snikte Fee, „en papa ookl Papa
gaf hem zyn toestemming aanzoek om my
te doen, verbeeld u, prinses, om my, die
hy, geiyk Bertha my altyd voorhoudt, op den
grooten weg gevonuen heeft; en Robert is
zyn zoon, zyn eenige zoonl Maar wat helpt
het? Ik kan niet, prinses, ik kan nietl" En
zy verborg haar gelaat in de handen.
Een poos zweeg de prinses; toen sprak zy
zacht: „Ge weet geheel zeker, u in deze zaak
beproefd te hebben, Fee, en niet overyid te
bandelen, terwyl ge u door een misschien
verkeerden gevoelsdwang laat leiden?"
„Zeer zeker," antwoordde het jonge meisje,
de prinses wederom vol in 't gelaat blikkend.
„Ik heb Robert harteiyk lief, zooals ik papa
liefheb en u, prinses, vele andere menschen
ook; maar zyn vrouw zou ik nimmer kunnen
worden, nimmerl"
„En waarom dan niet, hy, die toch zoo
goed is, zoo voortreffelyk?" vroeg de prinses
bedroefd, meer aan een gedachte uitdrukking
gevend dan een antwoord verwachtend.
Fee was opgestaan en naar het venster
getreden. Wederom keek zy als in een droom
naar buiten en sprak„Zie, hoe dood en ver-
styfd het woud daar ligt, prinses; geen knop
breekt uit, geen blad ontvouwt zicb, en de
sneeuw verwarmt alles toch, en de regen
kust het, en de wind schudt de boomen,
doch alles baat niets. Maar dan komt de
lentezon en roept het woud, en eerst dèn
begint het te trillen, dfcn wordt het van
nieuwe kracht doorstroomd, od het leeft 1
Waarom echter eerst dèn, prinses, waarom?"
En zy knielde naast de prinses neer en verborg
haar aangezicht in den schoot harer be
schermster, en beiden zwegen langen tyd.
Eindeiyk vroeg de prinses hoe en wanneer
dat alles gekomen was.
„Gisteren," antwoordde Feodora; „ik ver
moedde niets, toen papa my riep en Robert
in zyn tegenwoordigheid my zyn voorstel
deed. Ik kon in 't eerst nauwelyks spreken,
en ik geloof, dat papa dat voor verrassing
en vreugde aanzag, maar Robert begreep my
beter; hy heeft my altyd begrepen. O, ik kan
zyn gezicht nimmer vergeten, hoe hy my
zoo bedroefd, zoo zielsbedroefd aanzag, en ik
voelde, dat dit myn schuld was. En toch,
toen papa eenigszins boos op my werd,
het is immers te begrypen, want by had my
de hoogste eer bewezen, die hy my bewyzen
kon toen koos Robert myn party en nam
alle schuld op zichzelf. Nooit, zei hy, had ik
hem do geringste aanleiding gegeven te ge-
looven, dat ik zyn gevoelens verwierp, en hy
heeft geiyk, ik was immers een kind, een
kind gisteren nog, en nu is ook dat voorbyi
O, prinses, ik voel my zoo oud geworden, zoo
geheel anders dan ik was!"
Wederom streek de prinses haar gerust
stellend over het zachte haar, en Feodora
volgde: „Robert is heden vertrokken, zyn
vader wenschte zulks, en hyzelf vond het
beter zoo; hyzelf wilde zich eerst leeren ver
mannen en zyn smart leeren dragen, zei hy,
maar ik begryp, dat er lange tyd over heen
moet gaan vóór hy naar huis komt, als ik
daar nog ben, en ik kan toch zyn ouderlyk
huis niet voor hem sluiten, daarom moet ik
weg. Maar waarheen, prinses? Raad my,
help my 1"
In gepeiDs verzonken overlegde de prinses.
„Ge hebt geiyk, lief kind," sprak zy, „op
den duur kunt ge in uw tegenwoordig tehuis
niet blyven; doch laten wy niet overyid
handelen. Berokken u geen verdriet, zoo Robert
Grube al een weinig in de wereld rondtrekt;
in de vreemde omgeving zal hy zyn smart
eer meester worden dan wanneer hy zich
bier zou vestigen, waar alles hem aan u
herinnert. Laten wy dus afwachten en ten
opzichte van u Gods wil trachten te ont
dekken heeft Hy u tot hiertoe niet wonder
baar en trouw geleid? Hy zal het ook
verder doen."
En zoo scheidden zy.
Maar ondanks het duideiyk uitgesproken ver
trouwen, was het de prinses toch zwaar om
't hart, en weemoedig staarde zy de teedere
gestalte van het meisje na, tot zy nit haar
oogen verdween. Zoo joDg, zoo schoont En
moest zy weg in die* wyde wereld, onder
vreemden? Zy, die geschapen scheen om be
schermd, gekoesterd en verple3gd te worden
als een zeldzame, wonderbare bloem?
Wat had de prinses wel willen geven om
baar aan heur hart, aan beur zyde te trekken,
haar hier een tehuis te doen vinden 1 Doch
haar plicht jegens haar neef veroorloofde het
haar niet. „Wat zal Ernst zeggen, als hy terug
komt en haar niet vindt?" sprak zy by zich-
zelve; „maar het is voorzeker het beste zóó."
Ongeveer op hetzelfde uur bevond de
vor8tin-moeder zich met den hofraad in eon
vertrouweiyk gesprek in hot kabinet der hooge
vrouw.
„Gy vermeent dus geheel zeker van uw
zaak te wezen, waarde Pergast?" vroeg de
vorstin.
„Voor zoover men over 't geheel op deze
wereld van het een of ander zeker zyn kan,"
antwoordde deze. „Zooala Uw Hoogheid weet,
ben ik in veel dingen een twyfelaar, doch
do handelsraad heeft my gistermorgen zulke
bepaalde aanduidingen gedaan, dat ik wel
niet andere kan dan aan een reeds plaata
gevonden verloving denken."
„Dan verwondert het my alleen nog maar,
dat men het ook ons niet heeft meegedeeld."
„Misschien moet de zaak wegens beider
jeugd nog geheim blyven; zooals bekend ie,
haat de oude al wat opzien baart, en in dit
geval zal hy er bovendien wel de voorkeur
aan geven, dat er vóór het voldongen feit
niet veel in het publiek doordringt, waarin ik
bem niet dan geiyk kan geven."
Do vorstin wierp zich met een zocht van
verlichting in haar zetel achterover.
„Ik kan u bepaald niet zeggen, Pergast,
welk een geruststelling deze tyding voor my
is, want na de mededeellngen van Hermine
durfde ik my daarover nog niet geheel ver
heugen ik dacht, dat de kleine ons nog een
poets zou bakken."
(Wordt vervolgd.)