N°. 11336 Maandaa: 8 Februari. A°. :8Ï7 (Deze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. F EE. IEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. ï.io. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers n o.Ö5. PRIJS DER ADVERTKN TJJÜN: Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter® letters naar plaatsruimte. Voor het incasseer en bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Ticeede Blad. Naar aanleiding van het verleenen van be: eere-doctoraat in de geneeskund' aan de artsen W. H. Cox en G. Jelgersm?, scbrijft de redactie van het Tijdschrift voo> Geneeskunde het volgende: De doctorstitel, welke door de mildheid vat den Utrechtschen Senaat dez9 mannen than siert, had reeds hun eigendom moeten zijn "Wettelijke bepalingen, die thans nauwelyk nog verdedigers zullen vinden, hebben bet hun onmogelijk gemaakt langs don normalei weg, door het schrijven van een proefschrilt aanspraak te maken op den titel, dien de wetenschappelijk opgeleide artsen ii> alle landen sinds eeuwen dragen. In dit tijdschrift, voor onze lezers, die de geneeskundigi opleiding en de opgeleide ge neeskundigen keDnen, behoeven wy niet aan te toonen, dat slechts een verkeerd inzicht er toe kan leiden op zóó voorname wijze de gymnasiasten boven de H. B.-scholieren te bevoorrechten. De gymnasiasten en de leer lingen der Hoogere Burgerschool bezoeken na hun komst aan de Hoogeschool dezelfde col leges en dezelfde laboratoria, gedurende even langen tijd. Zy leggen voor dezelfde facultei ten volkomen gelijksoortige, zij het ook niet gelijKnamige, examens af. Hun wetenschappe lijke opleiding is volkomen gelijk. Aljeen de aard van het voorbereidend onderwijs beslikt voor wie de gelegenheid zal openstaan, door het schrijven van een proefschrift, naar deu titel van med. doctor te dingen. Wy willen de waarde der classieke opleiding voor den medicus niet verkleinen, dat is geen onder werp om terloops aan te roeren doch con- stateeren alleen, dat er by de vorming van den wetenschappelyken geneesheer zóóveel komt kijken, dat mocht er een grens tus schen doctoren en met-doctoren worden ge steld de grensiyn naar andere criteria dan de thans gevolgde behoort te worden getrok ken; dat degenen, die het degelykat hebben gestudeerd, die hun wetenschap hut grondigst beoefenen, in de eerste plaats recht hebben op den bistorischen wetenschappelyken titoi en in de eerste plaats moeten worden aan gemoedigd om hun krachten door het bewerken van een dissertatie te beproeven. Wie door dit argument niet wordt over tuigd en voor meer practische overwegingen zwicht, bedenke, dat jonge artsen, die het lastig vinden den gewonen vocativus van den geneesheer te missen, toch aan buitenlandsche universiteiten de voor buitenlanders bereik bare bullen gaan balen, en dat de Duitsche doctorstitel door de Noderl. medici waardig wordt gedragen. Het wordt dus tyd een eind te maken aan den onzuiveren toestand, die flinke studenten noopt, in den vreemde een ucel van onzekere waarde te verworven en de kas van buiten- lar dsche universiteiten te stijven met sommen, die ons hooger ond-.rwys best gebruiken kan. De Politiegids, de gebreken aantoonend, lke in onzen tegenwoordigen recherche- ionst bestaan, maakt de volgende op- i .-rkingen .Voor de vui3t weg kunnen thans veertien noorden worden genoemd, die de allerlaatste i iren in ons land plaats hadden en waarvan ie daders niet door .e politie zyn gevat. Meer ian tyd wordt het, dat aan het onderwerp recherche der politie" zeer byzondere zorgen vorden gewyd. In de beide voornaamste steden scbynt .en bezig een degelyk corps detectives t-i vormen. Ook van Rijkswege worden echercheurs rangesteld. Aan de vooroereidmg m ontwikkeling biervan worde nu eens alios ten koste gelegd, wat het doel blecots dienen kanl Het gansche land heeft daaiby belaag. Vyf en deitig mihoen guldens woraen jiarigxB •esteed om een tuitenlandscben 'tiand te :unnen bestryden, dien niemand vei mag «an te vyzenvyf en dertig millioen Maar c?e ouiten8traten .nzer steden en de landwagen onzer 'orpen zien we intusscnen geëxplodeerd door indiviuueo, wier aantal zorgwekkender on wier onbeschaamdheid ons noodlottiger wordt by den dag. Over de politie en haar organisatie mag gezwegen zyn in d9 Tweede Kimer tydens de laatste begrootingsdebatten, gezwegen alsof deze macht in d^r. otaot naar behooren ware geregeld, de gebeurtenissen van den dag plaatsen haor op den voorgrond met een scherpte, waarvoor men de oogen niet kan fluiten. Het spreken moge dan „revolutionnair" klinken in vel^r ooren, met zwygen komen we er niet, dit leeren ons de feiten, de droevige feiten van den dag. Wy bevelen bet onderwerp „politie" dan ook wederom en met steeas meerderen nadruk *an in de aandaebt van hen, die over de be langen van ons volk naar eed en plicht hebben te waken, in de aandacht ook van hen, die dezen belan'gryk.sïèn tat van dienst meer bobben onder bun byzoudere hoede. In 't licht der jongste gebeurtenissen waagt niemand het de taak en de beteekenis der politie te onderschatten. Men ziet tot baar op en eischt van de dienaren der openbare macht antwoord op de vraagWaar zyn de moorde naars? Maar ook de politie heeft haar eischen, en worden hiervoor de oogen niet wyd en wyder geopend, dan zyn de onbevredigende resultaten van haar werken en haar streven ook niet alleen, en zelf9 niet voornameiyk, aan haar te wyten." Eet Vaderland merkte op, dat de heer Godin de Beaufprt, in het slot van zyn rede, waar mee by in de Eerste Kamer de suikerwet bestreed, over het hoofd van den minister van financiën heen, den heer Yan Houten als het ware toevoegde, dat hy, spreker, als de stryd over protectie moest loopen, dien als voorstander daarvan aanvaardde. Het blad vindt het goed, dat men nu weet wat men heeft by de stembus aan den beer Godin de Beaufort en zyn mede-protectionieten. Maar het vraagt w i e ten deze de leiding van den oud-minister aanvaarden. Of de „demo cratische" anti revolufcieBnairen met hem voo> de plutocratio den stryd zullen aanbinden? „Zullen, waar pen kans op overwinning zich aanbiedt, de agrariërs, die nu reeds door oen sterk sp'ekende daad het fraaie woorc /an den hes: Sickesz te schande maakt-m gemeene zaken maken met een party, cii onder den sc-boonen schyn van leniging vai nood van d^n la-dnouw en van werkver :chaffing \an het platteland en van verzorging van de schatkist, het geheels volk cynsbaai maakt aan «enige kapitalisten? Dat men hei tiitsprek* en het NecJeriandscbe volk wete, waar zyn vrienden zyn." Als de heer Godin de Beaufort weer aan het roer zal komen zal, meent Het Vaderland, de bedeeling der tuikerf^brikanten en raffina deur* cog grooter omvang aannemen. „De ■anóbouw zal worden aangemoedigd om steeds grooter oppervlakte lands te bestemmen voor een cultuur, die met de penningen der belas tingschuldigen op de been woet worden gehou den. Aan bet product vae onze eigeo koloniën, stelselmatig vaD onze markten geweerd, zal een steeds feller concurrentie worden aange daan. Aan den Engelschman zal steeds goed- kooper suiker worden verschaft op kosten van onze belastingschuldigen, die daarvoor millioenen zulten opbrengen. En als door de overproductie de suikerpryion omlaag worden gedrukt, zoodat de bietenbouw, niettegen staande de bescherming, boe langer hoe onvoordeeliger wordt, zal men voortgaan door steeds hooger bescherming die zoo lang moge- lyk staande te houden. Ziedaar de toekomst, die ens onder leiding van zulke staatslieden wacht." Het Weekblad van het Recht herinnert er aan, dat het in de eerste jaren na de invoe ring van het Nederlandsche Wetboek van Sirafrecht, en ook later, herhaaldeiyk gewezen heeft op de luchthartigheid, waarmee by de vaststelling van strafrechterlijke bepalingen in byzondore wetten werd omgesprongen met do voorschriften en beginselen van dat wetboek, luchthartigheid, waardoor langzamerhand ge vaar ontstaat voor den terugkeer tot den toestand van onzekerheid en verwarring, waaraan, naar het blad zich vleide, den laten Sept. 1886 voorgoed een einde gemaakt was. Thans vindt het blad opnieuw aanleiding om op dat gevaar te wyzen, iu het wetsont werp tot wyziging van eenige artikelen der wet tot voorkoming van bedrog in de boter. Het Weekblad merkt hierby op, dat do memorie van toelichting by dit ontwerp mede onder teekend is door den minister van justitie, die vroeger als lid der comm. van rapportours in de Tweede Kamer een werkzaam aandeel had in de vaststelling van het Wetboek van Strafrecht, en die in zyu tegenwoordige betrekking meer dan iemand geroepen is om tegen inbreuken op het strafstelsel van dat wetboek in byzonóere wetten te waken, zoo lang hy geen grond vindt om daarin verande ring te brengen. Artikel 8 van de Boterwet luidt thaDS; „By veroordeeling kan door den rechter open baarmaking op kosten van den veroordeelde worden gelast van de rechterlyke uitspraak if van een uittreksel daarvan." Dit artikel bevat reeds een afwijking van het stelsel van net Wetboek, in zoover een straf, daarin alleen op misdryf gesteld, tot overtreding wordt uit gebreid, maar veel grooter inbreuk op dat itelsel wordt nu door de Regeering voorgesteld. Ingevolge art. III van haar ontwerp, wordt ui art. 8 het woord „kanf' verzangen door het woord „wordt", en vervalt na „veroordeelde" het woord „worden". Dit bedoelt niets minder dan de straf van openbaarmaking der uit spraak of van een gedeelte daarvan op kosten «•an den veroordeelde van facultatief te maken imperatief. Alleen zal de rechter nog mogen kiezen tusechen openbaarmaking van de uit spraak in haar geheel en die by extract. Hot behoeft waarlyk geen betoog, zegt het Weekbl. verder, dat dit voorstel vloekt met liet stelsel van het wetboek in het algemeen, omdat het onvereenigbaar is met de groota vryheid, den rechter zelfs by de zwaarste raisdryven gelaten in de toemeting der straf, in het byzonder omdat ia het wetboek niet alleen de opeDbaarmakiag van het vonnis, maar alle bykomende straffen in alle gevallen zyn facultatief. Zyn er nu alles afdoende rede nen voor dat afbreken van het stelsel van het wetboek in de speciale wet Het is moge- lyk, dat zy er zyn, maar zeker worden zy niet opgeheven in de zeer korte toelichting van art. III van het ontwerp. „Grootere gestrengheid by de handhaving der bepalingen van de Boterwet" zou kunnen „bevorderd worden" door verruiming der ver bodsbepalingen, welker redactie volgens de memorie van toelichting voor ontduiking der wetteiyke „voorschriften groote ruimte overlaat." „Wil men" vraagt het blad „de Regeering op dezen weg volgende, strenge handhaving der wet bevorderen door uitbrei ding of verscherping van het door strafbe palingen gesanctioneerd verbod, volgt dan daaruit alléén reeds, dat die strafbepalingen niet „te streng" en te algemeen kunnen worden geacht, waar zy den rechter dwingen om in alle gevallen van overtreding zonder onderscheid de bykomende straf uit te spreken, die zwaarder ie dan in de meeste gevallen de hoofdstraf?" Voorts acht het Weekblad de vóór het wetsontwerp aangevoerde argumenten af doende tot zyn bestrydlng. „Let nu," zegt het blad, „op deze fraaie con sequentie: Als iemand ergens op eene der vele plaatsen, vallende onder de omschryving van art. 2 nieuw, door eigen verzuim of verzuim van zyn bediende, zonder eenige kwade intentie, een potje surrogaat vau boter voorhanden heeft, waarop niet in duidelyke letters het woord „margarine" of het woord „surrogaat" voorkomt, dan moet hy in zyn beurs en zyn goeden naam getroffen worden door de publicatie op zyn kosten van de veroordeeliug, te dier zake gewezen; maar als hy willens en wetens den kooper margarine in plaats van natuurboter in de hand stopt, of wel bedriegiyk natuurboter vermengd met margarine verkoopt, zoodat het feit valt onder de quülificatie van art. 329, 2o.. ot330 8wb.„ dan blyft het aan den rechter, ingevolge art. 339, lste lid, overgelaten de bykomende straf van art. 96, 4o., al dan niet uit te spreken. „Dat is nu toch meer dan eeoe „inelegantia juris," het is een onverdedigbare stryd tusscben de speciale wet en het wetboek. Het wil ons daarom voorkomen, dat de minister van justitie, blyft hy zyn steun verleenen aan art. III van het ontwerp tot wyziging der „Boterwet", ook een voorstel Z3l moeten doen tot wijziging van art. 339 Swb., om nu van de artt. 106, 176, 309, 326 en 349 niet eena te spreken." Onder het opschrift „Haagsche Hopjes" bevat De Echo correspondenties uit de residentie. In de jongste, door haar geplaatst, lazen wy de volgende opmerkingen in verband met Haagsche toestanden: Het opkomend geslacht in Den Haag, hos zal 't er uitzien, wanneer het behoort tot de „generatie", die tusschen bergop- en afwaarts- gaanden in staat? Wat zal er dan geworden zyn van de troepen dienstmeiden, byna kin deren nog die den ganschen avond in ge zelschap van opgeschoten slungels door de straten loopen, rennen, gieren en schreeuwen, om tegen den nacht te verdwynen.wédr is niet zoo dadeiyk te zeggen 1 Want heel veel is er te schryven over he< species, dat in onze dagen en in de Hofstad vooral welig tiertde dienstmeid. Men behoort tot den kring, die te vesl heeft om te sterven en te weinig om van te leven. In die omstandigheid een „volledige meid" te gaan houden, is geen Haagsche huismosder aan te raden. Want de eischen van een Haagsche „meid-alleen" zyn exor bitant hoog. De „avondjes in de week" vryaf, daar spreekt geen mensch meer over. Het niet-dragen van een muts zullen nog maar uiterst weinig mevrouwen wagen te bekampen 't Zich aanmelden van een „aanstaande" (de „vryer" behoort tot de gryze oudheid) spreekt vanzelf. Zoo'n aanstaande is dan in den regel een jongmensch met een hoed op en soms ook wel oen lorgnet voor de oogen, met rot ting en handschoenen, die u, in de gang ontmoetend, pedant en uit de hoogte aanziet en hoogstens eventjes aan zyn hoed tikt. En zoudt gy de juffrouw in de keuken niet bo- hoorlyk aan lunch en diner van alles voorzien, dan kondt ge er zeker van zyn, dat gy in de buurt weldra „kale jakhalzen" zoudt heeten, zoo arm als de mieren, die „groen zien van den honger" en die maar beter deden, „zeiven voor meid en knecht te gaan/ Men houdt dus een dagmeid. Dat is veiliger en goedkooper. Zoo'n meisje van veertien of vyftien jaar, gekomen uit een of aider armoedig krotje, is nog niet op de hoogte. Met een dunne boterham is zoo'n kind ook al tevreden. Moeder is met den gulden of de vyf en twintig stuivers per week al heel biy. En als men zoo'n dagmeid een mutsje opzet, dan is 't wat een aardig gezicht voor de buren. Is er dan eens 's avonds visite ja, dan schaamt zoo'n Haagsch mevrouwtje zich wel, maar och, hoe is 't je kunt die meiden 14) Myn pleegvader bezit ongetwyfeld menschen- liefde: by heeft het immers aan my bewezen doordat zy echter niet met de hoogere liefde gepaard gaat, ontbreekt het haar aan kracht. Hy nam my uit medelyden in zyn buis op en hield my ook daar, maar by wist my niet tegen Bertha's mishandelingen te beschermen, noch tegen den hoogmoed der menschen, die op de arme vondeling neerzagen. Ook tusschen z(jn vrouw en hem, dat kon een kind wel Sj^jbegrypeu, bestaat geen hechte, heiligende band, en daarom leven zy in onverschilligheid sSSoaast elkander voort. Van Bertha wil ik liever niet veel zeggen: ik geloof, dat zy me van den eersten dag af haatte, en ik weet niet, wat er van my zou geworden zyn, zoo Robert er niet geweest was." Haar stem werd onva9t, toen zy zyn naam uitsprak. „Een vrome tante, die vroeg stierf, had veel invloed op hem gehad, en het vreugdelooze leven in huis had hem tot God gedreven. „Je moet tot God bidden, kleine Fee," zeide hy, wan neer ik weende, omdat Bertha my geslagen had; „dan zal Hy je tranen drogen." Wy sloten ons vast aaneen, juist omdat wy zoo geheel en al van elkaar alleen hulp konden verwachtenik beschouwde hem steeds als een broeder, en als een broeder bemin ik hem nog, doch móór kan ik nietl" En de tranen vielen weer uit haar schoone oogen neder. „En wie verlangt, dat ge meer doet, kind?" vroeg de prinses. Doch zy raadde reeds half het antwoord. „Hyzelf," snikte Fee, „en papa ookl Papa gaf hem zyn toestemming aanzoek om my te doen, verbeeld u, prinses, om my, die hy, geiyk Bertha my altyd voorhoudt, op den grooten weg gevonuen heeft; en Robert is zyn zoon, zyn eenige zoonl Maar wat helpt het? Ik kan niet, prinses, ik kan nietl" En zy verborg haar gelaat in de handen. Een poos zweeg de prinses; toen sprak zy zacht: „Ge weet geheel zeker, u in deze zaak beproefd te hebben, Fee, en niet overyid te bandelen, terwyl ge u door een misschien verkeerden gevoelsdwang laat leiden?" „Zeer zeker," antwoordde het jonge meisje, de prinses wederom vol in 't gelaat blikkend. „Ik heb Robert harteiyk lief, zooals ik papa liefheb en u, prinses, vele andere menschen ook; maar zyn vrouw zou ik nimmer kunnen worden, nimmerl" „En waarom dan niet, hy, die toch zoo goed is, zoo voortreffelyk?" vroeg de prinses bedroefd, meer aan een gedachte uitdrukking gevend dan een antwoord verwachtend. Fee was opgestaan en naar het venster getreden. Wederom keek zy als in een droom naar buiten en sprak„Zie, hoe dood en ver- styfd het woud daar ligt, prinses; geen knop breekt uit, geen blad ontvouwt zicb, en de sneeuw verwarmt alles toch, en de regen kust het, en de wind schudt de boomen, doch alles baat niets. Maar dan komt de lentezon en roept het woud, en eerst dèn begint het te trillen, dfcn wordt het van nieuwe kracht doorstroomd, od het leeft 1 Waarom echter eerst dèn, prinses, waarom?" En zy knielde naast de prinses neer en verborg haar aangezicht in den schoot harer be schermster, en beiden zwegen langen tyd. Eindeiyk vroeg de prinses hoe en wanneer dat alles gekomen was. „Gisteren," antwoordde Feodora; „ik ver moedde niets, toen papa my riep en Robert in zyn tegenwoordigheid my zyn voorstel deed. Ik kon in 't eerst nauwelyks spreken, en ik geloof, dat papa dat voor verrassing en vreugde aanzag, maar Robert begreep my beter; hy heeft my altyd begrepen. O, ik kan zyn gezicht nimmer vergeten, hoe hy my zoo bedroefd, zoo zielsbedroefd aanzag, en ik voelde, dat dit myn schuld was. En toch, toen papa eenigszins boos op my werd, het is immers te begrypen, want by had my de hoogste eer bewezen, die hy my bewyzen kon toen koos Robert myn party en nam alle schuld op zichzelf. Nooit, zei hy, had ik hem do geringste aanleiding gegeven te ge- looven, dat ik zyn gevoelens verwierp, en hy heeft geiyk, ik was immers een kind, een kind gisteren nog, en nu is ook dat voorbyi O, prinses, ik voel my zoo oud geworden, zoo geheel anders dan ik was!" Wederom streek de prinses haar gerust stellend over het zachte haar, en Feodora volgde: „Robert is heden vertrokken, zyn vader wenschte zulks, en hyzelf vond het beter zoo; hyzelf wilde zich eerst leeren ver mannen en zyn smart leeren dragen, zei hy, maar ik begryp, dat er lange tyd over heen moet gaan vóór hy naar huis komt, als ik daar nog ben, en ik kan toch zyn ouderlyk huis niet voor hem sluiten, daarom moet ik weg. Maar waarheen, prinses? Raad my, help my 1" In gepeiDs verzonken overlegde de prinses. „Ge hebt geiyk, lief kind," sprak zy, „op den duur kunt ge in uw tegenwoordig tehuis niet blyven; doch laten wy niet overyid handelen. Berokken u geen verdriet, zoo Robert Grube al een weinig in de wereld rondtrekt; in de vreemde omgeving zal hy zyn smart eer meester worden dan wanneer hy zich bier zou vestigen, waar alles hem aan u herinnert. Laten wy dus afwachten en ten opzichte van u Gods wil trachten te ont dekken heeft Hy u tot hiertoe niet wonder baar en trouw geleid? Hy zal het ook verder doen." En zoo scheidden zy. Maar ondanks het duideiyk uitgesproken ver trouwen, was het de prinses toch zwaar om 't hart, en weemoedig staarde zy de teedere gestalte van het meisje na, tot zy nit haar oogen verdween. Zoo joDg, zoo schoont En moest zy weg in die* wyde wereld, onder vreemden? Zy, die geschapen scheen om be schermd, gekoesterd en verple3gd te worden als een zeldzame, wonderbare bloem? Wat had de prinses wel willen geven om baar aan heur hart, aan beur zyde te trekken, haar hier een tehuis te doen vinden 1 Doch haar plicht jegens haar neef veroorloofde het haar niet. „Wat zal Ernst zeggen, als hy terug komt en haar niet vindt?" sprak zy by zich- zelve; „maar het is voorzeker het beste zóó." Ongeveer op hetzelfde uur bevond de vor8tin-moeder zich met den hofraad in eon vertrouweiyk gesprek in hot kabinet der hooge vrouw. „Gy vermeent dus geheel zeker van uw zaak te wezen, waarde Pergast?" vroeg de vorstin. „Voor zoover men over 't geheel op deze wereld van het een of ander zeker zyn kan," antwoordde deze. „Zooala Uw Hoogheid weet, ben ik in veel dingen een twyfelaar, doch do handelsraad heeft my gistermorgen zulke bepaalde aanduidingen gedaan, dat ik wel niet andere kan dan aan een reeds plaata gevonden verloving denken." „Dan verwondert het my alleen nog maar, dat men het ook ons niet heeft meegedeeld." „Misschien moet de zaak wegens beider jeugd nog geheim blyven; zooals bekend ie, haat de oude al wat opzien baart, en in dit geval zal hy er bovendien wel de voorkeur aan geven, dat er vóór het voldongen feit niet veel in het publiek doordringt, waarin ik bem niet dan geiyk kan geven." Do vorstin wierp zich met een zocht van verlichting in haar zetel achterover. „Ik kan u bepaald niet zeggen, Pergast, welk een geruststelling deze tyding voor my is, want na de mededeellngen van Hermine durfde ik my daarover nog niet geheel ver heugen ik dacht, dat de kleine ons nog een poets zou bakken." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5