N°. 11306. Maandag 4 .Tainiari. A0, IjT (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. EHRENTRAUT. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. i Franco per posti i ''onderlijk» Nommerss f 1.10. 1.40. PRIJS DER AD VERTEN T1ËN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter» letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad "wordt F 0;05 borr1'ond. De Standaard zette onder het opschrift Natuur en Kunst uiteen hoe van oudsher op geheel het terrein van menscheiyke han deling drie zienswijzen tegenover elkaar staan. De óón zegt: „Laat het aan de natuur over." De tweede roept: „Wat, natuur? Alles moet kunstmatig ingericht." Terwyi de derde, noch het óón noch het ander aanvaardend, tweeër lei verklaart: „lo. dat de actie van de natuur moet uitgaan, en 2o. dat ze door kunst moet worden volmaakt en geleid." Daaraan knoopt het blad een beschouwing vast over vrijhandel en bescherming, welke wij hieronder afdrukken: De Cobden-club heeft, om het nu eens zeer concreet te nemen, met de overal elders geldende, en op elk gebied tot waarheid ge stempelde wet van menschelyke ontwikkeling niet willen rekenen. „Vrijhandel" toch, niet gelijk Adam Smith en Mill dien predikten, maar gelijk de Cobden- club dien tot „alleenzaligmakend dogma" voor het nationale leven verhief, is feitelijk niets anders dan de stelling, dat op dit terrein de Kunst moet uitgebannen, om aan de Natuur haar vrijen loop te laten. Toch was het uitvinden en vaststellen van dit dogma, mits men lette op wat achter ons lag, verstaanbaar. Immers, wat men vroeger gedaan had, was niet de actie der Natuur leiden en prikkelen, maar het vrije leven in het keurslijf rijgen en verstikken. Het was op oeconomisch ge bied de methode der doctoren met hun lange recepten. Het was de methode der predikers met gemaakte stem, gekunstelde phrase, met onnatuur in houding en gebaar, uitloopende op de verzuchting van den leekedichter„Geef ons natuur en waarheid weer." Het was, kortom, boozo wankunst, die de Natuur vermoord had. Geestelijke moord onder den schoonschijnenden naam van Protectie. En tegenover die Onnatuur was ja zelfs de Cob den-club in haar recht Tegenover zulk monsterachtig smoren van het natuurlijk leven bracht zelfs haar dogma ons verademing. Maar, gelijk het steed* gaat, actie roept ïeaotie te voorschijn. Het was niet bjj geval, dat de Free trade juist van Engeland uitging. Engelands geheel eenige positie als eilanden-macht kon nooit beter verguld worden dan alle andere Volkeren een dogma te doen aanvaarden, waar van het profijt in den vorm van solid gold aan Groot-Britannië in den schoot moest worden geworpen. En het feit staat dan ook historisch vast, dat de C o b d e n-club, dank zij haar specifiek Engelsch stelsel, Engeland rijker heeft gemaakt dan ooit een volk ter wereld was. Maar daarmede laat de grondwet des men- Bcheiyken levens zich niet opzij dringen. De Natuur blijft om de Kunst roepen, en de Kunst kan niet rusten eer ze de Natuur weer te hulpe komt. Werd Engeland rfik en verrijkt en overrfik, andere volken begonnen de gevolgen van dit stelsel op min voordeelige wijze te gevoelen. Zoo rees er twijfel. Allengs viel staatsman na staatsman van het eens verheerlijkte dogma af. En als men thans de staatslieden en staathuishoudkundigen der gansche wereld in één machtig Congres bijeen kon verga deren, zou blijken, hoe het eens zoo hoog geloofde dogma reeds voor lang is prijs ge geven, en hoe men ook thans weer terug is gekeerd tot den alouden stelregel, dat Natuur en Kunst saam moeten gaan. Aan den terugkeer tot dien eenig gezonden regel dankt Duitschland dan ook het won dere opbloeien van zjjn industrie, de gedeelte lijke redding van zijn landbouw en het ver rassend zich uitbreiden van zjjn scheepvaart en handel. Duitschland, dat onder het dogma van de Cobden-club bezweek, is door terugkeer naar de wet, die leiding tan de Natuur door de Kunst vraagt, als opgestaan uit zfin inzin king, en jaagt nu reeds èn industrieel èn op zee den Engelschen fabrikant en koopman schrik aan. Jammer slechts, en hier ligt het gevaar, dat Méline en Mc. Kinley weer oversloegen naar het andere uiterste, om de protectie tot keurslijf te maken, en de Natuur in de Kunst te smoren. Tweeërlei strooming ook nu weer, waarin voor ons land de les der wjjsheid ligt, om, lettende op onze bepaalde omstandigheden, op onze ligging, op den aard van ons volk en de soort van onze relation, op onze kolo niale positie, op de eigenaardige productivi teit van onzen bodem, kortom, lettende op al de factoren, die het natuurlijk leven ten onzent aanbiedt, de Kunst zóó te laten optre den in onze wetgeving, dat geen enkele natuur lijke kracht verlamd, maar geheel h&t samen stel van onze nationale natuurkrachten worde verhoogd, en op het welzijn der meesten als einddoel geheel onze handelspolitiek ge richt worde. De Amsterdamsche Courant vestigt met ingenomenheid do aandacht op een door den Arbeidsraad te Dordrecht ontworpen model van leercontracton. De opleiding onzer aanstaande werklieden, zoo zegt z\j o. a.,' is een zaak ven groot belang. Hoe beter onderlegd, hoe knapper in hun vak, hoe meer tegen de concurrentie ook tegen de concurrentie uit het buitenland opgewassen, des te meer welvaart onder die klasse, een welvaart, dio anderen klassen ten goede komt, des te minder kans op werk loosheid, des te krachtiger dam tegen voort schrijdend pauperisme. Betere opleiding nu zal van de invoering dor leercontracton het gevolg kunnen zijn. Er zal een band zijn tusschen den patroon en den leerling; de verplichtingen en de rechten over en weer zullen op schrift gesteld zijnmen zal als leerling een recht op onderwijs, op vakonderwijs, hebben en men zal gevrij waard zfin tegen „werk, dat buiten don kring van het bedrijf ligt". Met die twee laatste punten zijn reeds eenige bepalingen uit het leercontract genoemd. Uitdrukkelijk toch ver bindt zich daarbij de patroon den leerling (wiens vader of voogd de tweede contractant i») „in het door hem uitgeoefend bedrijf te onderwijzen". Ook is de patroon verplicht den leerling in de gelegenheid te stellen avond onderwijs te genieten en schept hem ook de mogelijkheid „tot het afleggen van een proef stuk vóór het einde van den leertijd." Jaarlijks onderzoekt een „Commissie voor Leercon tracton" de vorderingen van den leerling. „Voldoen de vorderingen niet aan de gestelde eischen, dan kan op verlangen van den vader (of voogd) bet contract door de Commissie worden ontbonden. By de bepaling van het loon wordt met de uitkomsten van dit jaar- lyksch onderzoek rekening gehouden. Aan den leerliDg wordt door de commissie uitgereikt een boekje, waarin al het belang- ryke omtrent den leertyd wordt opgeteekend. De leerliDg moet dit boekje vertoonen aan volgende patroons en verbeurt een boete, zoo hy dit verzuimt. Behalve het genoemde, be vat het contract nog bepalingen over het te niet gaan der verhouding, over de redenen tot ontbinding der overeenkomst. De patroon verbindt zich den leerling in zyn bedryf te onderwazen, hy mag hem niet vo^r werk daar buiten gebruiken; hy kan hem binnen de eerste zes maanden, die als proeftijd gelden, ontslaan zonder opgaaf van redeneD, maar met kennisgeving aan de commissie. Hy ver bindt zich 8chrifteiyk voor zeker aantal jareD, tot betaling van zeker weekloon. Behalve by overlyden van den leerling of door het ophou den der zaak of bij overtreding dor bepalingen, wordt het contract ontbonden op initiatief van den patroon alleen „wegens wangedrag of duideiyk gebleken ongeschiktheid van deD leerling voor het bedryf'. Daarentegen kan „door schriftoiyke opzegging vier weken te voren door den vader of voogd, op grond van overplaatsing in een ander bedryf of beroep" de leerling hem gaan verlaten. Om te waar borgen, dat de „overplaatsing}in oen ander bedryf" niet maar voor de leus is, wordt ge- eischt, dat hy binnen de zes maanden niet dan met schrifteiyke toestemming van den (vroegeren) patroon by een ander, die in het zelfde bedryf werkzaam is, in dienst treedt. In het Utrechtsch Dagblad treffen we het volgende aan Een Nederlander, die een ervaring van jaren aan de Londensche Beurs heeft, de heer S. F. Yan Oss, schreef in The Nineteetith Cen tury een belangwekkend artikel over d e speculatie in West-Australischc Mynaandeelen. Tusschen 1 Maart 1894 en 30 September 1896 zyn 631 West-Australische goudmy'n- maatschappyon, met een nominaal kapitaal van ruim 900 millioen gld., aan de markt gebracht. Het meerendeel (423) i3 in de laatste twaalf maanden opgericht. Voor de 80 millioen West-Australische mynaandeelen, die nu be staan, is op de Londensche Beurs reeds lang een speciale plaats bepaald en zy hebben zelfs een bynaara gekregen (kangaroes), hetgeen in 't algemeen een vast kenmerk is van popu lariteit en beteekenis. De West-Australische goudvelden beslaan meer dan 100,000 vierk. mylen gronds. De eerste belangryke ontdekking werd gedaan door Bayley en Ford in 1892, en daarna zfin er maatschappyen opgericht by massa's tege- lyk, zoDder dat iemand er eigeniyk over dacht, eerst eens nauwkeurig te onderzoeken, of de mynen werkeiyk wel ryk waren. Dat laatste nu is, volgens den heer Yan Oss, slechts ten deele hot geval; de rykdom der West-Austra lische mynen is, in den meest letterlyken zin, „meer breed dan diep". De bovenste laag nl. is inderdaad zeer ryk, maar.... die Jaag schynt zeer ondiep te zyn. Yoorts ia er in vele streken zeer groot watergebrek; het transport is zeer duur en de arbeidskrachten zyn het ook. Niettemin heeft het publiek millioeDen en nog eens millioenen in „kangaroes" gestoken. Hoe komt dat? Was de voorloopige opbrengst zoo mooi? Integendeel. Schr. treedt in eenige byzonderhedeD, waar uit biykt, dat tot 21/, u illioen dividend door mynmaatechappyen is uitbetaald. En hoe worden die „kangaroes" nu ter markt gebracht? Het aandeel van f 12, „een van de meest verderflyke zaken onder de financiëele nieu wigheden", ^egt de heer Yan Oss, is het type der Australische mynaandeelen. Maar eerst moet men zich een myn „aan schaffen." Dat is echter gemakkelyk genoeg. Men kan heel licht iets viadtn in West- Australië en zoo'n Australische prospector, wel wetende, dat de lagen niet diep zfin, verkoopt zyn recht voor f6000 a f 36,000 aan speculanten. Die speculanten lat6n dan door experts een rapport opmaken, hetgeen ook weer niet moei- ïyk is, daar er vele experts van twijfelachtige bekwaamheid en eeriykheidin W.-Australië zyD. De plaatselyke Australische speculanten ver- koopen, gewapend met hun rapport van expertise, hun recht weer aan Londensche prómotors, die op hun beurt dan trachten, de zaak aan de markt te brengen. Natuuriyk wordt het kapitaal door een sterk vergroot glas voorgesteld. Het nominale kapitaal van de verschillende maatschappyen is gemiddeld f 1,200,000. Van die som wordt in den regel f 180,000 a f 300,000 als arbeidskapitaal in de myn gestopt. Van de 900 millioen, die als nominaal kapitaal der West-Australische mynen fungeeren, zyn er waarschynlyk 720 In de zakken van de promotors verdwenen, in aandeelen of in baar geld. En dan worden prospectussen gepubliceerd, waarvan de heer Yan Oss in cursieve letters zegt: „Tegenwoordig kan volstrekt geen ver trouwen meer worden gesteld in de mede- deelingen der prospectussen. Zy vloeien over van leugenachtige opgaven, blykbaar gedaan met de bedoeling om te bedriegen. Dit mis bruik is zoo algemeen en komt zoo veelvuldig voor, dat men er zich over mag verbazen en mag vragen waartoe wy eigeniyk een wet op de naamlooze vennootschappen en een open baar ministerie hebben?" Het spreekt vanzelf, dat de maatschappyen en hun promotors met heelwat aandeelen biyven zittenmaar die brengen ze wel aan de markt door een gunstige meeDing te ves tigen, o. a. door veelvuldige „potloodzaakjes" en door mooie berichten in de kranten. De heer Yan Oss verzekert, dat niet alleen pro vinciale bladen, maar ook wel hoofdbladen zich daartoe leenen en vooral de financiëele pers in dat opzicht corrupt is. En dan is het publiek weer eens voor de zooveelste maal gevangen. Gr m. ii gr cl IV i e n w ai. Men deelt aan het „Hbl." uit Arn hem mede, dat Woensdagavond een geëm ployeerde, ten kantore van den ontvanger van registratie aldaar werkzaam, is gearresteerd, beschuldigd van verduistering van een aan- zienlyk bedrag, men zegt ruim f 23,000. Volgens de „N. R. C." is waarschynlyk de vorige ontvanger (die dit jaar voor zyn ambt bedankt heeft) aansprakelyk. Den aandeelhouders in het waar borgfonds der Nationale Bakkery-Tentoonstel ling te Dordrecht, die kort na de sluitiag de storting terug ontvingen, is bovendien nog zestig procent uitgekeerd. Volgens by de directie van de Kon. Ned. Stoombootmaatschappy te Amster dam van haar agent te Reval ontvangen schryven, dd. 28 December, heerschto daar gedurende de laatste dagen een Z.-W.-storm, welke voor de berging de ongunstigste wind richting is en waardoor het ergste wordt gevreesd. Op den avond van 28 Dec. is weder een bergingsvaartuig naar de strandingsplaats vertrokken; doch sedert zyn geen nadere berichten ontvangen. De bemanning is te Reval aangebracht en den 29sten is een telegram ontvangen, luidende: Vooruitzichten op redding van de Jupiter" en van hare lading Btaan slecht. Volgens een telegram uit Perim is het stoomschip „Lombok" met de geheele lading van het stoomschip „Conrad" van daar naar Java vertrokken. De geschenken van den Czaar aan Menelik van Abessiniê moesten in vior waggons geladen worden en hielden o. a. in een concertvleugel, een gewoon klavier en blaasinstrumenten. Tegeiyk zyn verscheidene muzikanten met een orkestdirigent naar Abessiniê afgereisd. Wanneer dit bericht, dat aan de „Kóln. Ztg." ontleend is, op waarheid berust, mag men wel zeggen, dat de Czaar zeer ongevaar- ïyke geschenken aan zyn nieuwe vrienden doet toekomen. Als zyne donkere majesteit, op den ongewonen aanblik, ze maar niet voor helsche machines houdt. Wee dan den armen muzikanten 1 In het jachtdistrict van den Duit- schen rykskanselier, vorst Hohenlohe, stieten jagers van vorst Kmsky op twee wildstroopers, die daarop over een steilen rotswand do vlucht namen. Een wilddief stortte op de vlucht naar beneden in de yzige diepte, en is tot nu toe niet gevonden; de andere ontkwam. 80) „Dat heb ik vroeger gezegd, en ik heb er reeds lang berouw over gehad, Willy. De ziel is voornamer dan het lichaam, en naar de ziel moet men kyken." Ehrentraut legde zacht haar arm om zyn schouder en drukte hem vast tegen zich aan. Van tusschen de perken aan den vyver oever kwam plotseling onhoorbaar zacht de weduwe Wedding aan. Richard bemerkte haar het eerst. Met een vreugderoep liep hy haar te'ge moet. „Mama, bet gropte nieuws myner ~Ik heb alles verromen." „Hebt u gehoord, dat ik met gravin Magda verloofd ben? Willigt u myn keuze in, mama?" „Ik wensch, hetgeen gy wenschtHet geluk moge je overal volgen 1" Een dienaar kwam snel aangoloopen. „Zyn Hoogheid de erfprins," meldde hy. Carolath stond reeds voor Richard en maakte een buiging. „Ik kom uit de residentie, om u mede te doelen, dat ik vandaag tot kapitein be vorderd ben." „Ik feliciteer u harteiyk, laat u ook geluk wonschon door mama en Ehrentraut, en dan mag ook ik uw gelukwensch vragen, prins." „Is u verloofd met Magda?" Een zonder linge verrassing teekende zich op het gelaat van den erfprins af. „Het is er dan toch van gekomen? Dan wensch ik u inderdaad veel geluk." Toen Carolath naast Ehrentraut naar het slot ging, zeile deze: „Waarom trouwt u niet met do gravin?" „Ik, juffrouw Ehrentraut?" Geheel bedrem meld bleef hy staan. De gedachten van dit meisje maakten werkeiyk groote sprongen. „Jawel, u; want gravin Magda bemint u en niet myn broeder." „Ik zou het diep betreuren, indien u in dit geval de waarheid sprak, maar ik had myn Dicht Magda niets kunnen bieden, omdatomdat myn hart reeds voor een ander bestemd is." In het glazen paviljoen van den prins zat gravin Magda en keek bevreemd en hoog moedig tegoiyk naar den gevolmachtigde van haar oom, die haar hierheen uit de verte gevolgd was en nu voor haar stond. „Wat wilt gy?" vroeg zy kort en stuursch. „U herinnert u zeker nog wel ons gesprek over de Weddings?" „Nu, en?" „U vroeg my naar de oorzaak van dat vermogen." „Yerder, verder," zeid» Magda wrevelig. „Ik heb intu8schen inlichtingen verworven en kan tameiyk uitvoerig berichten geven. Darling bracht werkeiyk een knaap mee, die nu nog leeft, ofschoon by lam ie. De weduwe Wedding heeft hem een knecht ter verpleging overgegeven en zich verder niet meer met hem bemoeid." „Maar dat geld?" Gravin Magda luisterde maar keek hem niet aan. „Daarvan is niets bekend; overigens is het waar, dat de gelden van Darling alle op Wed dings naam gedeponeerd zyn geweest." „Ik dank u, mynheer Herzberg." Toen de zich verwyderende schreden zich ni9t meor lieten hooren, richtte zy zich op. „Waar ben ik nu in geraakt?" mompelde zy. „De eer der Weddings is Diet zoo vlekkeloos, als zy allen gelooven." Den volgenden ochtend ontving Richard Wodding een briefje, door gravin Magda ge schreven, van den volgenden inhoud„Maak, els het u belieft, onze verloving niet open baar. Ik mo3t u noodzakelyk spreken." Hy schudde verwonderd het hoofd. Er verliep echter een halve dag, eer hy van zyn dienst vry was. Zoo spoedig by kon, steeg by te paard en reed den straatweg naar „Weadiogbof" op. Voor de poort van de stad ontmoette Richard Wedding erfprins Carolath in gezel schap van meerdere officieren. „Blyf hier, vriend Weddingriep deze hem toe. „Er is een zwaar onweer opbandeD, daarom zou ik myn wandelrit maar uitstellen." „Tk moet weg," antwoordde Richard somber. „De ïegelen, welke de jonge gravin my ge schreven heeft, drukken myn ziel." „Dat apyt my. Stel ten minste uw rit uit tot na het bedaren van het onweer." „Ik moet onverbiddeiyk weg. Adieu, prins, leef wèl!" Nog jaren later herinnerde Carolath zich dit oogonblik en dat in vliegende vaart weg rennen van den jongen man, die zich niet liet weerhouden. Er had sedert acht dagen een drukkende hitte geheerscht. De boomen versmachtten, de bladeren en veldvruchten waren uitge droogd. De aarde snakte naar regen en de struiken naar een droppeltje water. Nu ein delijk was de lucht veranderd. Aan den horizon verzamelden zich donkere wolken, de bliksem schitterde en de donder rommelde dof over de donkere bosschen in de verte. Richard had „Weddinghof" bereikt en hield de vlugge vaart van zyn paard in. In de breede laan, die naar het kasteel van Wolfegg voerde, reed eveneens een dame. Zy wenkte met de hand en reed snel naar hem toe. Richard herkende gravin Magda, maar hy reed niet naar haar toe. Onbeweegiyk ble9f hy aan de poort staan. „Ik dacht wel, dat u om dezen tyd zoudt komen, en ben u te gemoet gereden. Ik kwam nog byna te laat," riep zy, van het paard springend. „Vermoedt u, waarom ik u geroepen heb?" vroeg zy verder, toen hy nog maar altyd niet sprak en geen groet voor haar over had gehad. „Neen." „Niet?Ik zal dus gedwongen zyn, myn gronden bloot te leggen?" „Waarom?" vroeg hy, hoe langer hoe meer in verwondering gerakend. „Na hetgeen ik vernomen heb, kan onze verloving niet meer doorgaan." Zy haperde toch een weinig, de trotsch9, aardige Magda, toen zij in het fonkelend oog van den jongen man keek. „En wat hebt u vernomen, gravin Sturm?" „Vraagt u dat aan ray? Zou u dat zelf Diet beter weten?" antwoordde zy fier. „Hadt u verwacht heftig smeeken te hooren in plaats van deze kalmte?" „Wilt u nu eiudeiyk zoo goed zyn, my te zeggen, wat u vernomen hebt?" Magda draaide haar schoon hoofdje snel naar alle kanten. „Ik bewonder uw moed tegenover my; bezit u nog moed, als ik u zeg, dat het Weddings eer geldt, wat ik gehoord heb?" Zy lachte spottend en helder als zilver. „Onze eer?" Het bliksemde in Richards oogen. De aderen op zyn voorhoofd zwollen op van toorn. „Jawel, uw eer. Of zoudt u Diet weten, van waar dat groote vermogen der Weddings komt?" „Spreek duideiyker, ik versta u niet," bracht Richard uit. Zyn borst zwoegde, hy beefde over al zyn leden, als had by onver wachts een hevigen slag gekregen. „U houdt u zeer goedl Uw vermetelheid, om uw handen naar gravin Sturm uit te steken, was niet minder groot. Gelukkig ont dekte ik uw verleden en blyf nu ten minste v.oor schande bewaard. Adieu, luitenant Wedding 1" „Ga niet van uw plaats, gravin." Richards hand hield Magda's arm vast omklemd. Zyn gezicht was onherkenbaar van toorn. „Her roep, wat gy gezegd hebt, ©f Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1897 | | pagina 5