N°. 11301 Maandag 38 JI> e c einl> ei*. A®. 1896 f 1.10. <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. VREDE. Feuilleton. EHREftTRAUT. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers -i 0.05. PRUS DER ADVERTENTEËN: Van 1 6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer f 0.11 Grootert letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Ofiiciëele Kennisgevingen. NJlTIOSALE MILITIE. Bargemeester en Wethouders van Leiden, Gelet op artikel 19 der Wet van den 19den Augustus 1801 (Staatsb ad No. 72), betrekkelijk de Nationale Militie, gewijzigd bij de Wet Tan den 4den April 1892 (Staatsblad No. 66); Berinneren huD, die op den laten Januari 1897 hnn 19de jaar zullen zgn ingetreden, en alzoo de geborenen in het jaar 1878, alemede hnn, die eerat na het intreden van hnn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van hun 20ete, ingezetenen zijn geworden, de ver plichting tot het doen van de aangifte voor de nationale militie, in de maand Januari 1897. Zij geven daarbij kennis; dat, wie moet worden ingeschreven en wio voor ingezeten wordt gehouden, omsohrevon is by de artikelen 15 en 20.van genoemde wet. Brj ougesteldheid, afwezigheid of ontstentenis ifl zrju vader, of, ie deze overleden, zijne moeder, of, zgn beiden overleden, zgn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Nog geven Burgemeester en Wethouder» kennis: dat~ tot deze iuschrgving zitting wordt gohoaden op het ïUadnuie, van dee voormiddage halftion tot des namiddags 8 uren, op Woensdag 13 Jannari, voor hen, wier geslachte- Ocuiea aaavangeu met de letters A, B en C; op Donderdag 11 Januari, voor hen, wier geslachts namen aanvangen met de letters D, E, F en G; op Vrijdag 15 Jannari, voor heo, wier geslachts namen aanvangen met de letters H, I, J en K; op Zaterdag 16 Januari, voor hen, wier geslachts namen aanvangen met de letters L, M en N; op Woensdag 20 Januari, voor hen, wier geslachts namen aanvangen m t de letters O, F, Q en Xt; op Donderdag 21 Januari, voor hen, wier geslachts namen aanvangen met de letters 8, T en U; op Vrijdag 22 Januari, voor hoD, wier geslachts namen aanvangen mtt do letters V, W, X, Y en Z. Eindelijk, dat de geboorte-akten, die de belangheb benden Lij de inschrgving, onder opgave dor woon plaats van den ingesohrevene, behooren over to leggen, dagelijks, de Zon- en feestdagen uitgezonderd, ziju to verkrgge ter Secretarie dezor gemeente (af- deeliug Burgerlijko 8t>nd), van des voormtddags 10 tot dos i amidda,8 3 uren, wannoer tevens voor hen, die hier niet zijn geboren, aanvrage ter verkrijging dier akten kan worden gedaan. Burgemoestei en Wothoudera voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 22 Doe. 1896. E. KIST, Secretarie. De laatste maand des jaars, het tijdperk van rust voor den landbouw, van mindere werkzaamhei i op menig ander gebied, en van een terugtrekken in den familiekring ter vie ring van de feestdagen, leidt er gemakkelijk toe, eenige gedachten te wyden aan een der hoogste belangen van de menschheid in het algemeen en niet minder van de individuen,- in verband met het „Vrede op aarde," dat den grondtoon vormt van het Kerotlied. Heeft de vredesbeweging, die wij allerwegen waarnemen, in den laatsten tyd gewonnen aan kracht, en is er iets merkbaar van haar resultaten? Dat is zeker een vraag, waarop het de moeite waard is een antwoord te zoeken. Indien wy de verhoudingen nagaan in de politiek van ons werelddeel, dan is tr reden om van vooruitgang te spreken. Er is een tijd geweest, en deze ligt nog niet zoo heel ver achter ons, toen het van do persoonlijke be geerte eens vorsten afhing, do oorlogsfakkel over zijn land te zwaaieD, en nog zou men verkeerd doen met in dit opzicht den invloed der gekroonde hoofden gering te achten. Het is van algemeene bekendheid, dat de Fransch- Duitsche worstelstrijd van 1870 en 1871 voor een groot deel het werk is geweest van keizer Napoleon HI, in niet geringe mate ook van keizerin Eugénie; op het paleis der Tuilerieén werden de plannen beraamd, werd de pers bewerkt, werd de openbare meening opgehitst. Men verbeeldt zich wel eens, dat het begroo- ting8recht der Volksvertegenwoordiging een voldoenden waarborg oplevert tegen het onbe dacht en zonder dringende noodzakelijkheid ver klaren van een oorlog; daarbij wordt echter ver geten, dat, wanneer vooraf de nationale ij ver zucht is opgewekt, wanneer kleine meeningaver schillen, onbeduidende haarkloverijen over spe ciale belangen kunstmatig worden opgedreven tot „quaesties," waarmede do eer des lands heet gemoeid te zijn, het weinig moeite kost in het Parlement een overweldigende meerderheid ten gunste eener beslissing met de wapenen te verkrijgen, vooral, wanneer de tegen standers ongeveer "elkanders portuur zyn. De eDkele stem, die zich toen tegen den oorlog verhief, werd overschreeuwd door de kreten „Naar Berlijn!" en te betwijfelen of men dat doel zou bereiken, stond gelijk met land verraad. Zoo is het altijd geweest. De volkswaan i3 lichtelijk te brengen in de gewenschte richting. We zien het nu nog: een voorbeeld hobboa we in Italië. De tijding, dat met den oppervorst van Abessinië vrede zou worden gesloten, werd er met groote ingenomenheid ontvangen, en geen wonder, want de onge lukkige pogingea, om in Afrika koloniaal bezit te verkrijgen en uit te breiden, hadden koste lijke offers aan menschenlevens en aan geld geëischt. Maar, indien Baratieri succes had gehad en niet zijn leger had zien ondergaan in een totale nederlaag, hoe zou dan de stemming van het Italiaansche volk geweest zijn? Het wélslagen beheerscht de vraag naar het zedelijk beginsel en dat is het groote kwaad; men vraagt niet, wat billyk is en rechtvaaroig; evenals de zoogenaamde gods gerichten in de middeleeuwen en de twee gevechten moesten l itwyzen, aan welken kant het ongelijk was te vinden, een begrip, waarvan de onhoudbaarheid niet betoogd be hoeft te worden, do6t nog nu het zwaard de balans overhellen; en al durft men het niet altijd met ronde woorden zeggen, niette min staat het nog altijd vast, dat macht gaat boven recht. De begeerte naar vrede is echter een zoo a'gemeen menscheljjke eigenschap, dat men haar slechts mist oy volksstammen, die op den allorlaagsten trap van beschaving staan; er zijn negerrassen, die niet kunnen leven zonder vechten en by wie de zucht tot moord on doodslag een onbedwingbare hartstocht i3. Ea helaas, niet by die ruwe natuurwezens alleen. Wanneer wij in de geschiedenis mel ding zien genaakt van „helden", die van niets anders droomden dan van krijgsroem, en die nergens anders dan in 't gewoel van het slagveld zich op hun plaats gevoelden, - hebben wij dan niet te doen met hetzelfde verschijnsel, en is er wel, uit een moreel oogpunt beschouwd, groot onderscheid tus sffien den van vechtlust blakenden veroveraar en den Alfoer, die er met een troep zyner vrienden op uittrekt om een „vijandelijk" dorp aan te vallen, de mannen te dooden en de vrouwen mee t© slepen? Voorts is dat idee van „nationale eer," waarmede men zoo dikwijls de menigte poogt te verblinden, gewoonlijk weinig meer dan eon illusie, een waan. Wat ter wereld zegt het eigenlijk voor een Franschman uit Parijs of uit Lyon, of het stuk grondgebied, dat aan het eind der zeventiende eeuw wederrechtelijk door Lodewijk XIV in bezit werd genomen, weder in zijn oorspronkelijk staatsverband is teruggebracht? De welvaart, het geluk van eeu volk hangt niet af van het aantal vier kante kilometers, binnen zfjn grenzen besloten, 't Is waar, die soort van grenslanden leveren altijd moeilijkheden op, omdat men daar een gemengde bevolking heeft, zoodat de wenschen aangaande het staatsverband, waarin men verkiest te leveD, niet overeenstemmen. Maar dit betreft alleen de personen, bij de zaak rechtstreeks betrokken, en wanneer deregee- ringen verstandig-genoeg waren om in zulke streken met den bestaanden toestand reke ning te houden, vooral wat de taal en het bestuur aangaat, dan zou toch waarlijk de strij 1 om het bezit dier landon niet tot zulke bloeiige oorlogen behoeven te leiden, als we oikwijls zagen plaats hebben. En wanneer nu eens, zonder opschroevery, aan eiken Franschman de vraag werd gesteld, of de herovering van het Ryksland irTzjjn oog een zóó gewichtige zaak is, dat, om haar et-nerzyds te verkrijgen, anderzijds tegen te houden, jaar in, jaar uit zulke enorm^zware belastingen ten behoeve van het oorlogsbudget mosten geheven worden, zou dan werkelijk do algemeene opinie zQn, dat men op dien nooilottigen weg maar moet voortgaan, welke ook de gevolgen mogen zijn? Wij gelooven veeleer, dat, zoo de volken niet door den invloed der. machthebbenden en door de ophit singen der pers op e&D dwaalspoor werden gebracht, de natuurlijke neiging tot Verzoening en vrede zich krachtiger zou openbaren. Ten allen tijde is de vrede bezongen als de grootste der weldaden. De oudste dichters van alle volken gewagen er van, en zelfs als zy in hooggestemde verzen de wed r- komst des gelauwerden krjjgsmans bezingen, dan treft ons een toon van blijdschap over het herstel van den vrede, als vrucht der behaalde overwinning. De gruwelen van den oorlog worden onverbloemd aan hét oog voor gelegd; in bet heldendicht hooren wij de k eten den verslagenen, aanschouwen wij de Wdn .oop der tot slavernij of tot erger ge- doemden, gevoelen wy de huivering, gewekt door het gezicht van de platgebrande steden en van de in eop woestijn verkeerde akkers. En heel de beende aardoppervlakte is met slagvelden overdekt, er is bijna geen plekje te vinden, waar geen krachtige mannen in den bloei des levens zijn neergeveld. Daar hebben de menschen steeds begrip van ge had, en wanneer wy in onze dagen de vorsten bij herhaling hooren zeggen, dat de vrede onmisbaar is voor de welvaart der vol ken, dan is het volstrekt geen nieuwe ge dachte, die zi) uitspreken. En in aat opzicht gaan wy toch vooruit, al rust de drang naar vrede nog niet op den zuiveren grondslag van het onderling ver trouwen, en van het besef, dat de natiën evenzeer als do individuen tot plicht hebben, haar wederzydsche rechten te eerbiedigen en haar belangen te bevorderen. Op dit oogen- blik, en het zal misschien nog lang zoo biy- ven, is de eenige vredeswaarborg de machts evenredigheid. Evenals in den tyd van onzen Stadhouder "Willem III, wiens yveren voor het behoud van het Europeesch evenwicht de heerscbzucht van zyn grooten tegenstander, den koning van Frankryk, den teugel aan bond, zien we nu de grootmachten van ons werelddeel zich groepeeren, om de crisis te voorkomen, die er het gevolg van zou zyn, als één van haar naar de wapenen greep. De veelbesproken Driebond wordt niet zonder reden aangemerkt als de handhaver van den vrede by uitnemendheid, en als hy het nu nog maar zoover kon brengen, dat de vrees wekkende wapeningen en de door baar uit geoefende druk op de bevolking van lieverlede kon beperkt worden, dan zouden wy dien bond wel een eeuwigdurend bestaan willen toewenschen, evenals zyn tegenhanger, de „entente" tusschen Frankryk en Rusland. Maar dat zal, vreezen we, nog wel eenigen tyd uitbiyven. Ook in een ander opzicht beginnen we meer vasten grond onder de voeten te krygen. De gedachte wint veld, ook in de practyk, dat de natiën, evenmin als particulitren, zich door geweld recht mogen verschaffendat de quaestie van recht onafhankeiyk is van de meerdere of mindere weerbaarheid en slechts kan bepaald worden door volledige kennis van feiten, ook van de vroegere beslissingen der historie. Op dit groote beginsel is gebouwd het vraagstuk van de internationale arbitrage, en dat het m hooge zoowel als in lage krin gen zooveel voorstanders heeft, ja, dat eigeniyk niemand gevonden wordt, die het niet huldigt in theorie, is stellig een vooruit gang. Of alle geschillen, die do volken ver deeld houden, zyn op te lossen door scheids- rechteriyke uitspraken, dat zal de tyd moeten leeren; het is reeds genoeg, als het, telkens wanneer zich een quaestie voordoet, beproefd wordt. Van het doordringen van deze vrede lievende richting hebben we groote verwach tingen. Het is waar, de groote vraagstukken laat men liever onaangeroerd, omdat de nay ver der volken een kalme bespreking en een gemeenschappelijk handelen in den weg staat; doch wanneer het gedurende een lang tyis- verloop gelukken mag, het zwaard in de scheede te doen biyven; wanneer we een geslacht zien opgroeien, dat Diet meer gek wel! wordt door de gedachte aan vroegere neder lagen, waarin het persooniyk is gemengd geweest; wanneer men geleerd zal hebben, zich neder te leggen by de beslissingen der geschiedenis, zonder daarop te willen terug komen ten koste van het dierbaarste, dat een volk bezit, dan is misschien de tyd geko men om met ernst en met kans op succes te gaan samenwerken tot de instelling van internationale rechtbanken der natiën, aan welker uitspraken men zich onderwerpt in de overtuiging, dat haar uitspraken eerlyk ea biliyk zyn. Om dat verheven doel naderby te komen^ om de grootsche ge lachte van vrede en wel behagen tot de leidende macht te maken in de betrekkingen der volken, is het noodig, dat in het hart van eiken staatsbarger de afkeer van geweld, de broederiyke gezindheid, wordt aangekweekt en versterkt. Afzonderiyk kunnen wy weinig doeD, om het veelhoofdig monster, 'den oorlog, te bedwingeD, maar air deelen van het groot geheel vermogen wy veel. Gelyk de verbetering van de maatschappy moet uitgaan van de individuen, die haai vormen, zullen ook de staatkundige begrippen zich wyzigen naarmate de zedelyke beginseler zuiverder wordeD. Het ryk des vredes woidt niet gedecreteerd van hoogerhand; het moet groeien in het bewustzyn der menschen, groeien tot een kracht, die onoverwinneiyk is. Leiden, 24 December. De tweede zitting van den militieraad voor de lotelingen uit de gemeenten Ter-Aar en Alkemade zal worden gehouden in het Invalidenhuis te Leiden op Maandag 11 Jan. a. s., des voormiddags te halftien. In deze zitting moeten verschynen de lotelingen, wi r uitspraak in de eerste zitting onafgedaan is gebleven. Naar men verneemt, is tot poldermeester van den Noordeind- en Geerpolder te Ter Aar gekozen de heer J. Rodenburg, te Ter-A-ir, in de plaats van den heer H. Van Smoorenburg, die bedankt heeft. Tot ouderling by de Ned.-Hervormde gemeente te Ter-Aar is herbenoemd do heer Adrian us Heemskerk en tot diaken de heer Anthonie Heemskerk. De Coöperatieve Broodbakkery en Ver- bruiksvereeDiging „De Hoop", te 's-Graven- hage, heeft het dividend van het broodverbrnik bepaald op 20 pet.; dat van het veibruik v.m margarineboter op 11 pet, en dat voor de kruideniersafdeoling op 8 pet. Het dividend van de bakkery wordt aan brood uifegekeiri; van de kruideniersafdeeling en van het v t- bruik van margarineboter in geld, omstreeks half Februari a s. Een voorstel ooi de toelage ten beüoeve van do Commissarissen van bet Ondersten ningsfonds to brengen van f 230 op f 300, zal in een volgende vergadering worden be handeld. Te Utrecht is, na eene langdurige onge steldheid, op 52-jarigen leeftyd overleden de heer J. Feringa Azn., in leven hoofd der Ned.- Herv. burgorschool voor jongens van de Marnix- stichting op het Munsterkerkhof. Het byzonder onderwas daar ter stede ïydt door dit afsterven een groot verlies. Hy was een bowaam man, die zich veler achting wist te verwerven. (U. D.) Volgens eene globale berekening zal onder de nieuwe kieswet het aantal kiezers te 's-Gravenhage 25- a 26,000 bedragen en het aantal stemdistricten 26 a 27. 18) „Wedding! Dat moet die flinke luitenant zyn, van wiens kunstzin en rykdom de go- heele residentie spreekt. Nu, ik moet wat meer attentie voor zyn lofuitingen hebben, want die heeft hy my zonder twyfel bewezen. Ja, hy is het, met die donkere oogen en die blonde kroesharen een interessante kopl Als ik toch eens de helft van zyn vermogen had." Gravin Sturm strekte beteekenisvol de hand naar het slot uit. - „Dan, ja dan, Allain, moest gy voor hem bukkenmisschien ook ik," voegde zy er weemoedig by. „Ik bemin hem onuitsprekeiyk; myn hart klopt onstuimig, als ik aan hem denk. Hoe onrecht vaardig is de fortuin toch! Hier heeft ze het geld ontelbaar opgestapeld en by my thuis liggen de muizen dood in de kast. Gelukkig voor u, oom Carolath-Wolfegg, dat ge zulke beminnenswaardige zoons hebt! De dochter van den hertog is voor hem; wat prees zy hem laatst vol vuur! Ik had haar uit toom er wel voor willen wurgen. Maar wat kan ik er aan doen? Moet ook hy zich niet naar het slot voegen? Zy is niet half zoo schoon als ik, en toch moet hy met haar trouwen. Wat prees die oude heer de deugden van de ryk9 prinses Clémentine: zy is zoo goed als een engel, hm ja, voorzichtigheidshalve roerde by haar schoonheid niet aan, anders war© ik boos geworden, en had ik hem zyn manier van spreken ingepeperd. Allain ver moedde nog niets. Des avonds by hot diner begon de oude wel weer met zyn lofuitingen, maar het werd te eentonig en maakte geen effect. Hot leven is een spelieder volgt zyn eigen plannen; wie het best speelt, wint. De groote inzet heet „geluk". Ach, wat is dat?" In sprakelooze verwondering keek de gravin naar de door de zon beschenen poortbogen, onder welker schaduw een officier aankwam. „Als men van den duivel spreekt, dan is hy in de nabyheid. Dat is waariyk de toe komstige bezitter van den „Weddinghof!" Hy gelykt anders sprekend op den student van daareven." Ylug en met een betooverend lachje reed zy Richard tegemoet, dae, gebruik makend van een vryen dag, uit de naby zyndo residentiestad overkwam. Half verwonderd keek by naar de gravin, wier onverwacht verschynen op deze plaats hem byna onverklaarbaar toescheen. „Sta my toe, dat ik u op uw eigen grond ~u bezit welkom heet!" riep zy reeds van verre en zoo uitgelaten, dat hy, ook in dezelfde manier van spreken vallend, dadeiyk antwoordde: „Ik acht my gelukkig, dat lieflyke feeën hier vertoeven, en waardeer uw begroeting zeer." Richard boog over de sierlyke hand, die zy hem vertrouwelyk toereikte. „Toen u laatst aan my in de residentie voorgesteld werd, had ik in het geheel geen vermoeden, dat onze volgende ontmoeting op uw landgoed zou zyn, maar ik ben daar zeer bly om, want myn neef Carolath-Wolfegg, en uw geachte broeder de student hebben my ter wille van een kreupel paard in den steek gelaten." „Hoe is dat mogelyk, genadige gravin; ik zal u dadelyk „Neen, niets daarvan, beste Weddiog, biyf rustig in het zadel. Ik kan my in myn ry- kostuum in hot geheel niet aan uw familie vertoonen." „Zoudt u ons huis ten minste de eer niet aandoen, op de warande plaats te hemen? Verontschuldig myn jongen broer, die zoo weinig hoffeiyk de gastvryheid beoefent; hy is zeer onervaren in dergelyke zaken, daar hy meestal met zyn neus in de boeken zit en niet gewend is mtt dames om te gaan, uitgezonderd met mama, en zich van elk gezelschap of feeatelykheid verwyderd houdt." „Ach, ik ben or meer dan verwonderd over. Die flinke jongen. Hebt u geen zusters? Ik vind, dat dit mooie slot er toch mooier en lieflyker zou uitzien, als er byvoorbeeld eenige vlugge meisjesgestalten in waren en het vervuld werd door haar zilvertoöig gelach „Zeer zeker, gravinI Ik heb ook werkelyk een zuster, een lief meisje van betooverende schoonheid. George en ik aanbidden ze bijna, en toch hebben wy haar byna in zes jaren niet meer gezien, niettegenstaande ons weder- zydsch verlangen." „Kijk, dus toch een zuster! (ik heb my niet in myn meening bedrogen, in alle geval een zeer ryke erfgename!). Waarom hebt u haar sinds zoo'n langen tyd niet weergezien „Ik weet hst zelf nist. Ten minste, ik weet er geen reden voor aan te.geven; het^ ligt aan onze mama; zy wenscht dringend, dat wy ons lief zusje eerst dün zien, wan neer het geheel volwassen is. Zy is nu zestien jaar oud." „Merkwaardig, ik zou byna zeggen, wanneer het geoorloofd was, komisch." Richard knikte onwillekeurig met het hoofd. „Uw moeder is dus een zonderlinge vrouw?" vroeg de gravin. „Niet zoo erg als u wellicht zou meen en. Mama is met de beste bedoelingen bezield en zou voor het geluk harer kinderen door het vuur gaan." „Juist." Gravin Sturm knikte nu eveneens. „Daar komt de prins. Wy zullen elkander toch gedurende myn verbiyf daar by Wolfegg toch wel eens meer zien, niet waar?' zeide zy tot hem. „Als do genadige gravin dat wil toestaan." „Ik sta bet niet alleen toe, maar ik wensch het zelfs zeer." Die verleidende meisjesstem was hoe langer hoe zachter geworden, tot fluisteren toe. Zy reikte hem voor de tweede maal de slanke hand. „Beveel over my," kwam het over zyn lippen. „Bevelen? Foei, wat leeiyk woord; neen, u zult gaarne, zeer gaarne tot ons komen; vergeet niet, dat ik u steeds met buiten gewone vreugde verwacht. Allainriep zy dadelyk daarop. „Allain, ik bob oen uitnoo- diging gedaan; wilt gij er soms uw persoon- lyke uitnoodiging by voegen?" De prins, die in begeleiding van George van de stallen terugkeerde, boog zoer ridderiyk. Ik hob on zóó aangename wyze mei*Wed, dinghof' kennis gemaakt, dat ik voorstel morgen nog eens terug te komen, en ik hoop dan het geluk te hebben aan mevrouw uw moeder voorgesteld te worden. Intusschen begroet ik u als regimentskameraad. U draagt juist zoo'n uniform als ik, naar ik zie, en ik hoop op voortdurende vriendschap, wanneer ik weder, zooals lk voornemens ben, eenigo dagen verder in dienst treed. Aan een wydgeopend venster in het dienst bodenhuis zat Willy, „de kleine Indiaan," zooals hy gewoonlyk genoemd werd, midden in den zonneschyn, die brandend heet hem op zyn zwarten bol scheen. Hy loerde een versje uit het schoolboekje, dat daar vóór hem op het kozyn lag. Het boek was netjes met krantenpapier gekaft, en met zyn magere vingertjes sloeg hy telkens een blad om. Hy declameerde luid en zweeg toen plotse ling. Hy scheen even over den zin van zyn versje na te denken. Hy richtte zyn hoekig, geel kindergezichtje, dat door de magerheid zulke scherpe, onkinderiyke trekken had, op en keek in het zoDlicht bovén hem. Dan liet hy zyn armen afgiyden langs zyn lamme ledematen, die, in Christoffels ouden rok ge huld, beweegloos in een wormstekigen kinder stoel zaten, dien de tuinmansvrouw hem gegeven had. „Een arm kind," herhaalde hy de woorden uit het versje. „Een arm kind." Een treurig lachje gleed er over zyn trekken. Een armer kind dan hy was er wel nietl „Ach neen,'' zeide hy na een tweede pauzs. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5