GRATIS N°. 11286. Dinsdag 8 December. A0.1896 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Portefeuille-Almanak 1897. F" euilleton. PARAGRAAF XIII. LEIDSCH DAG-BLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post-» Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.10. 0.05. PRIJS DER AD VERTEN TJLKN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. wordt den A.foonné'svnn bet^LEIDICH DAGBLAD" aangeboden een In dit nommcr Ingesloten 89** Meer exemplaren zyn aan het Bureel verkrijgbaar tegen 10 Cents. Het Ethnograpbisch Museum. De Senaat der Ryks-Universiteit te Lelden, met bekommering vervuld over Zynor Excel lenties beschikking van 16 November 1896, krachtens welke het Etbnographisch Museum te Leiden is geschrapt uit de l(jstv waarop de in art. 48 der Wet op het Hooger Onder wijs bedoelde verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs aan iedere Ryks Univer 8iteit zijn vermeld, heeft zich tot den Minister van Binnenlandscbe Zaken gewend por adres, waarin het volgende wordt gezegd: "Wèl heeft de Senaat uit de door Uwe Excellentie aan de Tweede Kamer toegezon den memorie van antwoord op het afdeelings- verslag over Hoofdstuk V der Staatsbegrooting van 1897 ontwaard, dat bij Uwer Excellenties beschikking slechts de bedoeling heeft voor gezeten de kosten van het Ethnographisch Museum voortaan uit een anderen begrootings- post te doen kwyten; wèl heeft ook de ver zekering, door Uwe Excellentie in deze memorie gegeven, dat hare beschikking de vraag geheel ongepraejudiciöerd laat waar een nieuw museum zou moeten worden gesticht, de onsteltenis van den Senaat over het gevallen besluit vermin derd; maar toch blijft des Senaats vrees, dat de door Uwe Excellentie ten aanzien van het Ethnographisch Museum getroffen maat regel op de hoofdbestemming dezer instelling van zeer nadeeligen invloed kan worden en het voortdurend behouden van het Museum in L9iden kan bedreigen, dermate groot, dat hy het zich tot plicht rekent Uwe Excellentie zijn diep leedwezen over de getroffen beschik king kenbaar te maken en haar met aan drang te verzoeken daarop alsnog terug te komen. De Senaat zal niet andermaal uitvoerig voor Uwe Excellentie de meening ontvouwen, meer malen door hem mondeling en in geschrifte uiteengezet, dat wetenschap en onderwijs bij het Museum het grootste belang hebben, en dat dit belang bij de keus van de plaats, waar het Museum moet gevestigd zijn, als- mode bij de beslising over de organisatie en het beheer dier Instelling, op den voorgrond behoort te staan. Trouwens: het geheele ont staan van het Museum, zoowel als zijn inhoud, bewezen de juistheid van deze stelling. De kern toch van het Museum vormt do vorz tmeling, die ten behoeve van het onderwijs aan de voormalige Rijks-Instelling voor 0.- Indische ambtenaren was bijeengebracht. Toen d zo in 1S64 naar Leiden werd overgebracht, werd daaraan het zoogenaamde Japansche Museum toegevoegd, en kreeg zij den naam van Ethnographisch Museum. Aan den direc teur van het Museum van Oudheden werd het toezicht daarover opgedragen, en daar dit laatste toen onder het beheer der afdeellng „Kunsten en Wetenschappen" stond, kwam ook het beheer van het Ethnographisch Museum bij diezelfde afdeeling. Samen werden zij in het laatst van 1880 op de lijst der verza melingen en hulpmiddelen voor het onderwijs aan de Rijks-Universiteit gebracht. De ver meerdering van voorwerpen sedert dien tijd heeft zoo goed als uitsluitend de wetenschap ten doel gehad, nl. de Indische verzameling aan te vullen en daarbij van andere volken soortgelijke voorwerpen te bekomen, ten einde de vergelijkende studie mogelijk te maken. Wat het Museum aan kunstvoorwerpen bezit, is meest uit het Mauritshuis en voor een deel uit het voormalig Japansch Museum afkom stig. Het zinkt in het niet bij de groote massa voorwerpen, die wel zeer gewichtig zijn voor den beoefenaar der ethnographie en ethnologia, doch voor het oog van den oppervlakkigen beschouwer zeer weinig aantrekkelijks hebben. Bewijst dit alles, dat de hoofdbestemming van het Museum steeds die was, aan onder wijs en wetenschap ten goede te komen, het spreekt ook van het recht der L9idsche Uni versiteit op het dienstbaar houden van het Museum aan haren bloei. Waar nu Uwe Excellentie zelve erkent, dat het belang van het Museum als onderwysverzameling niet weg te cijferen is, daar zal het haar bij nadere overweging niet ontgaan, dat de losmaking van den band met het onderwijs, gevolg van Uwer Excellenties beschikking, ga varen voor het onderwijs cn voor de wetenschap in het laven kan roepen, wier intreden niet is te duchten, als de toestand blijft gelijk di3 tot nu too was. De Senaat wenscht nadruk te leggen hierop, dat het bohoud van het Museum als verzameling en hulpmiddel voor het onderwijs, geen afbreuk behoeft te doen aan het rechtmatig verlangen van Uwe Excellentie, dat het, nadat het zjjner waardig zal zijn gehuisvest, vruchten afwerpe ook voor kunst tn kunstindustrie. Maar de ver dwijning der instelling uit de rij der onder- w\jsverzamelingcn mo:t tot gevolg hebben, dat de hoogleeraren en student tn, voor wier studie het Museum hulpmiddel, en uitstekend hulpmiddel, is, voor het gebruik afhankelijk worden van inzichten van anderen dan van Curatoren der Rijks Universiteit, een toestand, die Eoodwendig botsingen en belemmeringen te voorschijn roepen moet en die meer dan ooit thans moot worden voorkomen, nu de ethnographische wetenschap meer en meer zich gaat ontwikkelen en in steeds verhoogde mate belangstelling wekt. De Senaat vermeet zich niet tegenover Uwe Excellentie de vraag op te werpen, of do be- teekenis der lijst, bedoeld in het K. B. van 31 December 1879, zóó ver reikend mag wor den geoordeeld, dat de enkele vermelding op deze lijst van verzamelingen of hulpmiddelen die stempelt tot universiteits-voorwerpen, do enkele wijziging van die lijst dit karakter uitroeien kan. Maar wèl rekent bij het zijn ern8tigen plicht tot Uwe Excellentie met nadruk het verzoek te richten op hare be schikking terug te komen, in elk geval het verband van het Ethnographisch Museum met het universitair onderwijs niet op te heffen en het Museum, zoowel door het in Leiden te doen blijven als door zijne inrichting en beheer, bij voortduring in de eerste plaatste doen strekken ten dienste van de studie en de wetenschap aan de Leidsche Universiteit. Het adres draagt, namens den Senaat, de fcandteekeriingen vanA. C. Yreede, rector, en Th. H. Mac Gillavry, secretaris. Leiden, 7 December. Onze voormalige stadgenoot prof. Vollgraff, te Brussel, is door Z. M. den Koning van België benoemd tot Ridder van de Leopolds orde. Door dr. J. H. Roorda Smit, hoogleeraar te Cordoba (Argentinië), is aan het Anato misch Kabinet bi) de Rijks -universiteit te Leiden ten geschenke aangeboden een In ianenschedel, uit Argentië. Dan schenker is daarvoor de dank der Regeering betuigd. Bij de aan bet Rykskloedermagazyn te Amsterdam gehouden aanbesteding was minste inschrijver voor de levering van kampements goederen, bestaande in 1800 wollen dekens, de firma J. Scheltema Jznte L iden, f 3.49 per stuk. De zesde jaargang van „Minerva, Jahrbuch der gelshrten Wilt'waarin ieder jaar het portret van een uitstekend geleerde gegeven wordt, bevat ditmaal een ets van Thórèse Schwartze, voorstellende prof. dr. M. J. De Goye. Men schrijft ons uit Sassenheim: Door vrijwillige giften daarl03 in staat gesteld, werd den leerlingen van de openbare school Zater dag avond in het schoolgebouw een heerlijk St. Nicolaasfeest gegeven. Dank zij de leiding van de heeren onderwijzers, genoten de klei nen in elk opzicht in ruime mate van alles, wat ten beste gegeven werd^ De moeilijke taak van het uitdeelen der lekkernijen hadden, geheel belangloos, eenige jongedames op zich genomen, waarvoor ook hun een woord van erkentelijkheid toekomt. De hoer Koorenhof, uit Leiden, bezorgde een hoogst aangename afwisseling door het vertoonen zijner toover- lantaarn. Voor het bewijs van die belanglooze vriendschap mag ook hem een woord van dankbaarheid niet worden onthouden. Op de lijst was ingeteekend voor ruim ƒ100. Te ongeveer halfelf eindigde dit feest, het geen voor een kinderfeest wel wat laat was en waarom wij in ernstige overweging geven een volgenden keer daarvoor de middaguren te nemen van één tot vijf. Men schrijft ons uit Noord wykerhout: Namens mevrouw douairière Gevers van Kethel en Spaland had jl. Zaterdag weder do St.-Nicolaas-uitdeeling plaats van kleeding- stukken aan verscheidene gezinnen. Des namid dags wtrden de leerlingen der Naai- en Brei- school, oie mevrouw alhier onderhoudt, getrak teerd op chocolade en sint-nicolaas. Dat de droevige omstandigheden, waarom mevrouw niet, zooals andere jaren, tegenwoordig was, de feestvreugde temperden, spreekt wel van zelf. Jammer, zeer te bejammeren is het, dat deze dag van goeddoen in den vooraf- gaanden nacht door een paar onverlaten is ontwijdt. Zooveel goedheid tegenover zooveel laagheid, wat e6n contrast! Meer willen we er niet van zeggen. De Vereeniging „Weldadigheid," te Voor hout, hield Vrijdag 4 Dec. haar jaarliJksche uitdoeling van door haar leden gemaakte kleedingstukken. Door oen zeer groot getal begunstigers daartoe in staat gesteld, kon zU ruim 50 huisgezinnen een verrassing be reiden, die in dit gure jaargetijde menigeen ten goede komt. Een woord van lof komt toe aan allen, die do Vereeniging zoo krachtig steunden in haar edel streven, on bovenal zij dank gebracht aan 't Bestuur en de leden, die zich een geheel jaar ingespannen hebben om St.Nicolaas voor vele minder bevoorrechten tot een waren feestdag te maken. Aan het Rijkstelegraaf kantoor te Sassen heim zijn gedurende do maand November behandeld 96 telegrammen, als ontvangen 49 en verzonden 47. Voor het po3tradicaal zijn nog geslaagd: de directeur-brievengaarder te Roelofarends- ▼63n F. W. Fontaine en de klerk der pos terijen en telegraphie: mej. W. A. Everaars, te Voorschoten. Bij beschikking van den minister van waterstaat, ban iel en nijverhoid is de heer J. Gonlag, te Beverwijk, benoemd tot buiten gewoon opzichter bij de werken van het Noordzeekanaal te Velsen. Burg. en Weths. van 's-Gravenhage hebben bevorderd by de gemeente-secretarie tot commies, den adjunct-commies G. Van Meeuwen; tot adjunct commies den lsten klerk W. H. Van der Heijden. Da koning van Pruisen heeft den heer A. K. P. F. R. Van Hasselt, gedelegeerd lid van den Raad van Administratie der Holl. IJzeren-Spoorwegmaatschappij, benoemd tot ridder 2de kl. in de orde van den Rooden Adelaar. De „Staatscourant" van 6/7 dezer bevat de statuten der vereeniging, erkend als rechts persoon volgens de wet van 22 April 1855 (Stsbl. 32): de „Nederlandscho Boerenbond", te Utrecht. De Bond erkent en huldigt het Christendom als grondslag der maatschappij en heeft ten doel de belangen van den boeren stand te behartigen en de uitbreiding der Staatsbemoeiing op economisch gebied ook dien stand ten goede te doen komen. Dit doel tracht hy te bereiken: a. door aaneensluiting van alle zelfstandige boerenvereenigingenb. door het bestryden van slechte gewoonten en misbruiken, en door het bevorderen der spaar zaamheid; c. door het streven naar eene rechtvaardige en doelmatige hervorming van de wetgeving met betrekking tot den bosren- stand; d. door het verbeteren van het land- bouw-kreeiet wezene. door het stichten van vereenigingen in het belang van den landbouw, zooals aan- en verkoopvereenigingen, ver zekeringsfondsen, enz.; door het verbreiden van voor den boerenstand nuttige kennis; g. door verzoening van strydige belangen en door beslechting van geschillen; h. door het houden van vergaderingen. In elke gemeente kunnen óón of meer afdeelingen worden ge vestigd. Niemand kan lid van den Neder- landschen Boerenbond zyn zonder tot eene afdeeling te behooren. Om als lid te worden aangenomen, wordt vereischt: lo. dat men als de noodzakelyke grondslagen der maat- schappy erkenne God, huisgezin en eigendom; 2o. dat men grondeigenaar of pachter of vruchtgebruiker of beheerder van gronden zy of het landbouwbedryf uitoefene; 3o. dat men meerderjarig zy. Ter bestryding der onkosten wordt door ieder bondslid iaariyks een contri butie betaald van 50 cents. De Bond is aan gegaan voor 29 jaren, gerekend van 31 .Tan. 1896. Te Antwerpen vertoeft dezer dagen eene commissie van Nederlandscho officieren, be staande uit majoor D. Kromhout, directeur van de ryschool der bereden artillerie, rit meester H. F. D. Braams, adj. van den in specteur der cavalerie, en paardenarts lste kl. A. Overbosch, van het 3de reg. veld-art., tot het aankoopen van paarden, die aldaar uit Canada worden aangevoerd. De generaal-majoor C. O. Van Resteren heeft te Arnhem het bevel over de 2de divisie infanterie aanvaard. De 2de luit. E. W. J. Groen, van het 2de reg. vest.-art. te Naarden, is gedetacheerd by het 2de reg. veld-art., en in verband daar mede volgt hy een cursus van 6 maanden by de ryschool te Bergen-op Zoom. De lste luit. der inf. H. J. Van Santen heeft aangevraagd om in actieven dienst te worden hersteld. De 2de luit. G. M. G. P. Couvée, van het lste reg. vest.-art., is overgeplaatst by het 3de reg. veld-art. te 's-Hertogenbosch. Het „H. Dagbl." weet mede te doelen, dat de commissie van examen voor directeur van de Koniakiyke Militaire Kapel der gre nadiers en jagers ter benoeming heeft voor gedragen den heer Bouwman, kapelmeester by het 3de reg. inf. te Bergen op-Zoom. Wegens de uitbreiding, die het mond en klauwzeer in de laatste weken heeft ge kregen, en in verband met het vermoeden, dat in verscheidene gevallen de veemarkten tot die verspreiding hebben bygedragen, maakt uitvaardiging van marktverbod op groote schaal thans een punt van overweging by den minister van binnenlandsche zaken uit. Alvorens evenwel daartos over te gaan, heeft de minister inlichting gevraagd aan de Commissarissen der Koningin, van de maat regelen, welke ten aanzien van het toezicht op de veemarkten door de gemeente-besturen worden genomen. De commissie van ingezetenen te Noot dorp en ook d9 Raad dier gemeente hebben een ongunstig advies uitgebracht over de voor genomen uitbreiding dier gemeenten, naar aan leiding van het gewyzigd wetsontwerp van Gedeputeerde Staten tot grensverandering van Delft. Mr. W. H. Elias, griffier by de arrond.- rechtbank te Utrecht, is overleden. 6) „Nu, goed! Vooreerst, is het schrift natuur- lyk of verdraaid?" On get wy fold verdraaid." „Is het een mannen- of vrouwenhand?" „Een mannenhand." „Is do sohryver beschaafd of niet?" „Zeer beschaafd." „Kunt gy ook ten naasten by don leeftyd van don schryver bepalen?" „Slechts heol in de verte. Hy is zeker geen kind en zelfs geen jongeling meer, want het is - schrift van iemand, die weet wat hy wil. En hoe oud kan hy zoo wat zyn, laat eens zien, tusschen de 25 en 50 of misschien 60 jaar." „Vertoont het schrift ook een of andere eigenaardigheid, waardoor gy iets naders omtrent den schryver kunt meedeelen?" „Ha, ha! dat is een strikvraag," antwoordde hy, „de rest was maar kinderspel. Ik kan u er op antwoorden, dat het schrift werkeiyk Iets zeer eigenaardigs heeft, wat het my mogelyk maakt, u iets omtrent den schryver mee te deelen. Maar gij zult my niet willen golooven, als ik u zog wat het ia." „Zeg het my toch maar," verzocht ik hem. „De schrijver is aan één oog blind." „Hoe komt gy daaraan?" „O, dat is eenvoudig genoeg, als men maar de moeite wil doen, nauwkeurig op te letten. Ik weet zelfs, dat hy blind i3 aan het linker oog, en dat zyn rechteroog vry zwak is." „Als het werkeiyk zoo is, is het zeer merkwaardig." „Het is werkeiyk zoo; zie zelf maar. Hebt 'gy ooit iemand zóó de punten op de I zien zetten, als zy hier staan?" „Ik weet het niet. Wat is er dan voor byzonders aan?" „Gy hebt er misschien nooit op gelet, hoe die punten op de I gewooniyk gezet worden. Behalve misschien een schooljongen by zyn rond8chrift, zet niemand een punt op een i op hetzelfde oogenblik, dat hy de letter schryft, hy wacht or althans mede, totdat het woord uit is. Als nu iemand het gebruik van zyn linkeroog verloren heeft, en boven dien zwak van gezicht is, dan buigt hy zich over zyn papier, en zyn neus hindert hom, als hy de punt op de i wil zetten. Het gevolg hiervan is, dat de punten op goed geluk af gezet worden. En kyk nu eens die punten hier! Zy staan bier en daar en overal; soms, maar niet dikwyis, vóór de letter, waarby zy behooren, vaker ex achter, nu te hoog, daar de schryver het meer op het gevoel dan op het gezicht heeft laten aankomen." Ik bekeek het schrift nauwkeuriger. Het was, zooals Gresham zeide. Onmiddeliyk dacht ik aan graaf Schrievaljeff. Het was algemeen bekend, dat hy blind was aan het linkeroog. Hy had by het coDgres de plaats van secretaris ingenomen. Indien een der gevolmachtigden het geheim verraden had, dan moest het graaf Schrievaljeff zyn. Op staanden voet begaf ik my met hetgeen ik vernomen had naar den Prins, dien ik echter niet vóór 's avonds kon te spreken krygen, omdat hy weer naar het congres was gegaan. Ik deelde hem mede wat Gresham over het schrift gezegd had. De Prins stelde niet veel veitrouwen in de graphologie en gaf dit ook te kennen. „Maar bedenk nu eens hoe de zaak eigen- lyk staat," bracht Ik in het midden. Iemand heeft de hoofdbepalingen van het verdrag publiek gemaakt. Dat mo3t een der gevol machtigden zyn, want niemand anders heeft i9ts omtrent die bepalingen te weten kunnen komen. Indien bet nu eens een der diplo maten is, dan doet men onwillekeurig de vraag: cui bono? Welke mogendheid heeft er belang by, de Paragraaf te doen ver nietigen? „Oügetwyfold is Schrievaljeff degene, die er het meest belang by zou bobben," beraam de Prins. „Dat moet iedereen inzien. En toch herhaal ik: het is onmogeiyk, dat hy ons verraden heeft. Misschien is hy niet al te nauw van geweteD, maar de eerste grondstel ling der diplomatie zou by niet voorbygaan." „Maar daarentegen," zeide ik, „is de graaf de man, op wien het cui bono het meest van toepassing is, en ook de man, die door de beschryving van myn vriend wordt aan geduid. Ean man tusschen do 25 en 60 jaar, dat beteekeDt niets; maar een man, die aan het linkeroog blind is, dat zegt heelwat. Is er soms nog een onder de gevolmachtigden, die blind is aan het linkeroog?" „Het is al heol vreemd," zeide do Prins, en schudde droevig het hoofd. „Die zaak is myn dood nog. Ik kan aan niet anders denken dan aan die ongelukkige Paragraaf XIII." Gedurende ons gesprek werd er een telegram gebracht. „Van onze Londensche legatie," zeide de Prins, nadat hy het geopend had. Zyn slanke, met juweelen versierde hand beefde zicht baar, terwyi hy het telegram doorliep. Met een smarteiyke uitdrukking gaf hy my het papier. „De „Observer" deelt het verdrag mede," zeide hy; „het heiligste aller geheimen is openbaar gemaakt, en al myn moeite is nu voor niets geweest. Het is schandelykl" Zooals te verwachten was, verwekte de openbaarmaking van het verdrag in den tyd, dat het congres plaats had, een ontzagiyke opschudding ia Europa. Zelfs Le Grand, hoe eerzuchtig hy ook was, kon tevreden zfin. Zyn naam was in aller mond. Op welke manier was het hem toch gelukt den staats lieden hun geheim te ontfutselen? Want niemand twyfelde er aan of het verdrag, zoo als de „Observer" het had opgenomen, was in hoofdzaak het juiste. De ingewyden be grepen zeer goed, dat er hier geen sprake kon zyn van een handig verzinsel. De diplomaten waren wanhopig. Wel hiel den zy zich goed, maar inderdaad stond hun verstand stil en wisten zy niet hoe de zaak te verklaren en hoe het aangerichte onheil weer te herstellen. Natuuriyk deden zy, wat diplomaten in zulke gevallen altyd doen: zy ontkenderi, dat het verdrag, zooals het publiek was gemaakt, het juiste was. Zy konden dit ook gerust doen, want nu was het zeker, dat eenige der gewichtigste bepalingen ver anderd zouden moeten worden. Maar dit ontkennen is zulk een afgezaagd middel van diplomaten, die in de klem zitten, uat zulls de buitenwereld zich er niet door liet foppen. En op de stemming en het oordeel der staatslieden zelf had het middel zeker geen invloed. Met schele oogen zagen ze elkander aan, gevoelend, dat ze door een uit hun midden verraden waren. De zittingen to ver volgen scheen doelloos. Toch zetten zy, om althans den schyn te redden, hun vergade ringen voort en bespraken opnieuw de be palingen van het verdrag. Maar zooals een der diplomaten tegen den Prins zeide, wat de geheimhouding betrof, konden zy oven- goed op de markt byeen komen, als in het ministerie van buitenlandsche zaken. Ik wil hier echter terstond byvoegen, dat deze vrees ongegrond bleek. Er lekte niets meer uit van de onderhandelingen der gevol machtigden, en weldra kwam er dan ook een nieuw verdrag tot stand, dat niet vóór den tyd bekend werd, en dat tot op heden van kracht is gebleven. Men was het algemeen eens, dat die goedo afloop te danken was aan de afwezigheid van Lo Grand. Hy had zyn grooten slag geslagen, en zorgde wel, dat hy niet terug kwam. Misschien was dit ook niet zondor gevaar voor hem geweest, want het stond nu eenmaal vast, dat het ontwerp van het verdrag, op welke manier hy er dan ook aangekomen was, door toedoen van Le Grand bekend was geworden. Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1