N°. 11285
Maandag 7 December^
A". 1896.
<§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
PARAGRAAF XIII.
IEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Loidon per 3 maanden. i i i 1.10.
Franco per postf 1.40.
Afzonderlijke Nommers- 0.05.
PaUS DEE ADVERTEN TIËN":
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17$, Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
•yvordt 0.05 berekend-
Men schrijft aan de Ilaagsche Courant:
In verband met het feit, dat de gewijzigde
belasting op het Personeel zal loo-
pen van 1 Jan. tot 81 Dec., wordt in uw
blad van 28 Nov. de raad gegeven„om ten
oinde buiten do noodzakelijkheid tot terug
vordering te blijven van de loopende be
lasting over 1896/97 niet meer dan J/s te
betalen.
Ik behoor tot degenen, die volledig
hebben aangezuiverd. Daardoor is niets ver
dienstelijks verricht, maar toch het bewijs
geleverd van bereidwilligheid olh mede te
werken tot een geregelden gang van zaken.
Zou nu de ontvanger tegenover, mij en hen
die evenals ik doden, niet zoo bereidwillig
zijn, om bij toezending van ons aanslagbiljet
over 1897 het in 1896 te veel vooruitbetaalde
V, eenvoudig in mindering te brengen?
Zouden we heusch den langen weg van
„verzoeken om terugbetaling" op moeten,
misschien nog wel onder betaling van eenige
porto's?
Zou 't zoo gaan, en dus van wederkeerige
tegemoetkoming geen sprake blijken te zijn,
dan was 't maar het best van goede ver
houdingen tegenover den fiscus af te zien?
Zoo mogelijk hoop ik eenige inlichting
van u te ontvangen.
Daar vermoedelijk menigeen in hetzelfde
geval verkeert, geven wy, zegt de Haagsche
Courant, het antwoord openlijk.
In de eerste plaats vergist de schrijver
zich ten aanzien van den tijd, waarover de
belasting zal loopen. Het zg. dienstjaar
blijft onveranderd, van Mei tot Mei.
Men krijgt dus in 't voorjaar een ver-
vangenden suppletoiren aanslag voor
vier maanden (JanuariApril), die komt
in de plaats voor het laatste derdedeel
van den aanslag 1896'97, waarvoor in
Augustus jl. de biljetten werden toegezonden.
Dat de ontvanger bevoegd zou zijn,
bij de toezending van dien nieuwen aan
slag dat reeds vooruitbetaalde derde te ver
rekenen, schijnt ook uiterst twijfelachtig.
"We zijn ni9t genoeg bekend met de
comptabiliteit en boekhouding der ontvangers,
om 't met zekerheid te durven zeggen;
maar 't komt ons voor, dat zulk eene ver
rekening een zeer omvangrijke arbeid voor
de kantoren zou zijn.
Maar in elk geval zal 't meer dan waar
schijnlijk niet tot de bevoegdheid dier
ambtenaren behooren, gesteld, dat zy 't zouden
willen, zulk eene regeling toe te passen.
Vermoedelijk zouden zjj 't niet mogen doen
zonder la6t van hoogerhand.
Dat men aan het Departement van Financiën
de quaestie zal overwegen, ten einde de be
lastingschuldigen ter wille te zijn, hopen wy,
daar 't zeker wenschelijk is, noodeloozen last
on moeite, voor betalenden en ontvangers
beiden, te voorkomen. Maar als 't blijkt, niet
te kunnen, dan wijte men dit niet aan de
ontvangers; eo in elk geval ni6t aan onwil
of zucht om lastig te zijn.
De Huisvrouw herinnert, dat door het tegen
woordige ministerie werd toegezegd gelde
lijke ondersteuning vanwege den
Staat aan het middelbaar onderwijs
voor meisjes. Een wetsontwerp met dit
doel zou bi) de Staten-Generaal worden inge
diend.
Van die belofte is nog niets gekomen; een
wetsontwerp als het aangekondigde laat nog
altijd op zich wachten. Wy hebben ons ver
blijd met een dooie musch, zegt het blad,
dat daarom niet versterkt wordt in het ver
trouwen in hetgeen politieke partijen in hare
programma's schrijven. „Wanneer het reeds
zooveel in heeft een maatregel tot stand te
brengen, zoo eenvoudig als het subsidiöeren
van scholen, hoe zal het dan gaan met ingrij
pende wijzigingen in de wetgeving?"
Toch acht het blad zulk een wetsontwerp
noodig. „Onder het thans levend vrouwelijk
geslacht wint moer en meer een streven veld
om zich aan den toestand van hulpbehoevend
heid, waarin de vrouw verkeert, te ontworste
len; om zich in de samenleving nuttig te
maken, om aan het gemeenschapsleven een
werkzaam aandeel te nemen; en in verband
daarmede is de drang naar ontwikkeling haror
intellectueele krachten onder de vrouwen
sterk toegenomen. Daarmede behoort rekening
te worden gehouden. En men behoort tevens
te denken, dat, hoe meer zorg er wordt be
steed aan de intellectueele opvoeding van het
vrouwelijk geslacht, des to grooter waarborg
verkregen wordt, dat de vrouwenbeweging,
die in geen geval meer te keeron is, in het
goede spoor zal worden geleid."
De minister van financiën heeft een wets
ontwerp ingediend tot ondershandschen ver
koop van het Capucfinessenklooster
te Haren, onóor Megon, voor f 5200 aan de
bedoelde C*puc(jneseen.
De Tijd merkt op, dat uit de toelichting
blijkt, dat do Yereeniging der Capucfinesson
siads 1877 alleen hst kosteloos genot had
van het eigenlijke „bouwvallige" klooster
gebouw, terwijl z(j voor de andere gebouwen
f 30 'sjaars aan huur moest betalen. Hot
kroondomein had het vruchtgenot van den
binnen de gracht van het kloostererf gelegen
tuin, en maakt daarom aanspraak op een ge
deelte (/1000) van de koopsom. Het blad
geeft een overzicht van de geschiedenis van
het klooster om te betoogen, dat het hier
geldt goederen, in 1812 door Napoleon ten
behoeve van den Staat eigenmachtig aan de
rechtmatige eigenares ontnomen, zoodat de
blllykboïd zou vorderen dat men haar een
voudig zonder betaling haar eigendom terug gaf.
De Tijd st9lt daartegenover hetgeen met
de vicariegoederen te Montfoort is geschied,
om eindelijk de vraag te doen: „Is het be
trachten van rechtvaardigheid en van billijk
heid, is het handhaven van oen gelijken maat
staf tegenover derden aan de Nederlandsche
Regoering niet een offer van f 5200 waard?"
De Standaard schrijft omtrent Zendings-
stations:
Hoe terughoudend en overzuinig do Minister
van Koloniën bij het jongste Koloniaal debat
inzake de zending positie nam, tot twee ver
klaringen is hij dan toch gekomen.
Hfi is namelijk bereid, subsidie aan scholen
voor inlanders, met inbegrip van kweekscholen
voor deze scholen te geven, mits dit
gevraagd worde; en evenzoo is hfi
genegen, de Mödische zending te steunen
door het kosteloos verstrekken van genees
middelen, enz.
Dit is niet iets nieuws. Hiermede wordt
principiëel geen vroeger ongekende bereid
willigheid getoond. Slechts werd, hetgeen
feitelijk reeds plaats greep, thans ook stel
selmatig aanvaard.
De Zending teMedjowarno ontving reeds
gratis geneesmiddelen, de kweekschool te
Siouw genoot reeds een subsidie tot een
maximum van f 3000.
Thans komt het er dus slechts op aan,
dat ook de overige Zendingsstations hun des
betreffende aanvrage by het Gouvernement
in Ned. Indië inzenden; want dit spreekt toch
vanzelf, de Rogeering gunt niet aan den één,
wat ze aan den ander weigert.
En al is dit ook niet veel, het is dan toch
iets gewonnen. Ook het uitzetten van inland-
sche scholen in de Kampongs wordt er ge
makkelijker door.
Alleen houde men wel in het oog, dat
aanvrage om subsidie voor een school ten
behoeve van inlandsche kinderen afhankelijk
is gesteld van zekere voorwaarden, waaraan
zulk een school moet voldoen.
Die eisch9n zijn niet te hoog gesteld; maar
er dient toch op gelet te worden.
Wie nog niet met het Besluit van 1895
accordeert, brenge eerst zijn school in den
daar gevorderden staat, en vrage niet vooraf,
maar dan pas om subsidie.
De Tijddie opkomt tegen de bewering,
dat de R.-Kath. Kamerleden hun stem aan
den heer Mackay zouden gegeven hebben voor
de candidatuur voor de Rekenkamer, met
het doel om te Hilversum een plaats open te
doen vallen voor een R. Kath. Kamerlid, zegt
daarna: „Wij gelooven, dat een zeer eenvou
dige zaak, die waarschijnlijk de juiste ver
klaring geeft, gebeel over het hoofd wordt
gezien. Als bij een voordracht als het hier
geldt, welke door de Tweede Kamer moet
worden opgemaakt, een lid dier Kamer zelve
mede solliciteert, zal dit lid aangenomen,
dat by niet vlakaf ongeschikt moet geoordeeld
worden altijd op al de overige sollicitan
ten veel vóór hebben. Waarom? Niet zóó
zeer, meenen wij, omdat bij de Kamer een
geest van cameraderie bestaat, die de leden
aanzet om elkander geldelijke voordeelen te
bezorgen, maar omdat het lid in quaeslie by
al zijn medeleden bekend js. Dit nu is met
de overige sollicitanten niet het geval. Na
tuurlijk zijn er onder beü, welke by eenige,
zelfs by meordoro Kamerleden op grond van
persooniyke bekendheid hoog staan aange
schreven, doch algemeen bekend zyn zy by
de Kamer in den regel volstrekt niet. Als
nu bedoelde collega het vertrouwen en de
sympathie van velen gewonnen heeft, en de
algemeene opinie omtrent hem gaat: by ktn
een betrekking, die geen heksenkunst ver-
eischt, evengoed waarnemen als een ander,
ligt het dan niet voor de hand, dat a priori
de kansen van den collega-afgevaardigde zeer
gunstig kunnen genoemd worden? Het
moge voor andere, wellicht bekwamer solli
citanten, die meenen meer „aanspraken" te
hebben, niet aangenaam wezen, van mensch-
kundig standpunt beschouwd, schynt ons de
zaak zoo eenvoudig en natuurlyk mogelyk.
Vóór ettelyke jaren solliciteerde by het ver
vullen van een opengevallen plaats in de Re
kenkamer ook een Kamerlid, jhr. Sandberg;
ook hy werd door zyn medeleden als eerste
candidaat op de voordracht geplaatst en door
den Koning benoemd. Wy herinneren ons
niet, zegt De Tijd, dat destyds tegen de Tweede
Kamer en do Regeering wegens deze voor
dracht en benoeming van eenige zyde in 't
openbaar stemmen zyn opgegaan; evenmin,
dat jhr. Sandberg voor zyn benoemiag open
baar proeven had afgelegd van zyn bedreven
heid in boekhouders-wetenschappen. Van waar
dan het verschil van bejegening der voor
dracht door een groot gedeelte der Pers?
Toch niet, omdat de heer Sandberg |in de
Kamer tot de liberale party behoorde, de heer
Mackay aan de Rechterzyde zitting neemt?
Komt ooit weder grondwetsherziening aau
de orde, dan gelooft ook De Tijd, dat er vóór
te zeggen valt, het opmaken van voordrachten
voor de Rekenkamer door de Tweede Kamer
te doen vervallen en de benoeming eenvoudig
over te laten aan de Regoering; doch zoo
lang de Tweede Kamer het recht van voor
dracht bezit, acht het blad het een ongeoor
loofde daad, om zonder deugdeiyk bewfis do
Kamer in haar geheel of eenige fractie der
Kamer wegens de personen, welke zy meende
tot benoeming aan de Kroon te moeten voor
dragen, in de oogen der natie verdacht te
maken of door het aanraden van benoemingen
in stryd met de bedoelingen dor Kamer, van
welke de voordracht uitging, zonder nood-
zakelykheid conflicten uit te lokken tus-
schen de volksvertegenwoordiging en de
Regeering.
De anti rev.) Nederlander geeft toe, dat het
beter ware, wanneer nimmer de Kamer een lid
uit haar midden voordroeg; maar waarom
wordt dit eerst thans opgemerkt, en zweeg
men, toen het liberale Kamerlid Sandberg op de
voordracht geplaatst werd? Onmogeiyk is het
niet, dat de Kamer ten onrechte een ver-
diensteiyk ambtenaar heeft gepasseerd. Maar
hoe komt dat? Doordat er vóór de verkie
zing geen enkele schriftelyke voorbereiding
plaats heeft. De Kamer, samengesteld uit 100
leden, stemt min of meer in 't wilde. Gevolg
daarvan is, dat het vaak van het toeval afhangt
wie bovenaan komt. Uit de laatstgehouden
stemming blykt alleen, dat van de twee can-
didaten Mackay en De Bloeme, do Kamer aan
den eersten de voorkeur gaf. Mogelyk dat, had
er eene stemming plaats gehad tusschen
Mackay en Van Reenen, de laatste het zou
hebben gowonnen. Maar juist die laatste staat
niet op de voordracht, en zou dus niet kunnsn
worden benoemd. Ieder, die zulk een Kamer
stemming heeft gevolgd, "weet, dat het toeval
daarby eene groote rol speelt. Maar waariyk
niet nu voor de eerste maal. Hetzelfde kwam
herhaaldelyk voor. De Ned. herinnert zich
echter niet, dat vroeger de liberale pers daar
over misbaar gemaakt heeft. Waarom na wel?
Hot Vaderlando. a. De (anti-revol.) Nederl
beantwoordende in zake de nominatie voor
de Rokenkamer, zegt, dat dit blad zich nu
eenmaal niet kan voorstellen, dat een liberaal
in zyn oordeel anders dan door party over
wegingen kan worden geleid, ofschoon deze
nominatie ten volle aanleiding geeft tot het
spreekwoord van den waard en de gasten.
Intusschen dwaalt De Nedals zy zegt, dat
vroeger de liberale pers geen „misbaar" ge
maakt heeft. Hetzelfde deed zy en met
evenveel recht, toen de Katholieke militair
Le Bron de Vexela boven den heer De Bloeme
verkozen werd. Ook bestaat er dwaling ten
aanzien van het liberale Kamerlid Sandberg.
Immers, zegt Het Vaderlandde heer Sandberg
was toen juist als lid der Kamer gevallen,
en tegen zyn plaatsing op de voordracht was
zeker geen reden eenig misbaar te maken,
omdat het buitengewoon groot aantal stemmen,
op hem uitgebracht, bewees, dat byna de
geheele Kamer bem den meest gescbikten
persoon achtte. Trouwens, gedurende zyn
Kamerlidmaatschap had hy zich steeds onder
scheiden door een cyfernapluizingstalent van
den eersten rang. Wat nu juist niet van
iedereen kan worden gezegd. Het Vaderland
acht het niet overbodig tegenover Het Centrum,
dat eiken klerk of boekhouder voor het ambt
van lid der Rekenkamer bekwaam acht, te
herinneren, waarin de taak der Rekenkamer
bestaat. „Heeft do redactie van dat blad wel
eens een jaarverslag van de Rekenkamer
ingezien? Dan zal zy hebben kunnen be
speuren, hoe tallooze malen door de zorg
vuldige controle van dat lichaam misbruiken
zyn ontdekt en noodelooze uitgaven voor
komen. Nog bevat zulk een verslag slechts
een greep uit de honderden opmerkingen'
en bedenkingen tegen regeeringsdaden op
financiëel gebied.
Weet bovendien Het Centrum niet, dat allo
Staatsuitgaven eerst wettige Ryksuitgavon zyn
als de Rekenkamer ze verevend beeft; begrypt
het niet, dat derhalve een lid der Rekenkamer
op de hoogte moet zyn van alle wetten,
Koninklijke besluiten en verordeningen, die in
eenig verband staan mot de financiën van den
Staat. Is het aan Het Centrum niet bekend,
dat aan de Rekenkamer is opgedragen da
rechtsspraak in het hoogste ressort over alle
rekenplichtïge ambtenaren van den Staat, noch
dat zy verplicht is, de regeering van advies
te dienen over alle onderwerpen van financiëelen
aard, welke de ministers haar voorleggen?
Beseft het oindeiyk niet, dat telkens zaken
voorkomen, waarby kennis van burgeriyk,
handels- of administratief recht wordt ver-
eischt? Dat alles is maar klerk* n werk, en
daarom o vleiend getuigenis van Het Cen
trum de Iner Mackay benoemd 1"
HF" ÖTUO-llO-fcOXX.
3)
Nu weet gy evengoed als ik, mon cher, dat
het som9 zeer wenscheiyk is de meening
van hot publiek te leeron kennen, eer een
zaak beslist wordt. Zoo staat het nu echter
niet. Alleen volkomen geheimhouding kan
ons het doel doen bereiken. In het verdrag
zyn zekere bepalingen opgenomen, die, als
zy te vroeg bekend werden, zulk een storm
van tegenwerpingen zouden uitlokken, dat
zy onmogelyk gehandhaafd zouden kunnen
worden. Worden zy echter niet openbaar
gemaakt eer het verdrag werkeiyk onder-
teekond en bezegeld is, dan loopt het wel is
waar niet zonder gepruttel af, maar de be
palingen blyven van kracht.... Welnu, Le
Grand, die altyd een gevaarlyk mensch is,
heeft een hoogst onaangenamen argwaan by
my weten op te wekken. Toen hy opstond
om te vertrekken, zoide hy: „Prins, ik moet
u myn dank betuigen voor de vriendeiykheid,
waarmee gy my ontvangen hebt; het spyt
my alleen, dat ik u met niets van dienst
kan zyn, zelfs niet ten opzichte der bepalingen
van Paragraaf XIIIIk deed alsof ik
de laatste woorden niet gehoord had en hield
my goed totdat hy de kamer uit was. Maar
inderdaad was ik bovenmate verbaasd en
ontsteld."
„Ik meen te kunnen vermoeden waarom,"
antwoordde ik.
„Natuurlyk, gy begrypt dadelyk wat dit
beteekent. De Paragraaf, die over de schade
loosstelling handelt en die ons zooveel hoofd
brekens gekost heeft, is werkeiyk Paragraaf
XIII. Hoe zou Le Grand dit nu te weten
gekomen zyn?"
„Het is inderdaad vreemd," antwoordde ik,
want een los vermoeden kan het niet ge
weest zyn."
„O neen, dat is onmogelyk, waBt zyn triom-
fantelyko blik en de veelbeteekenende nadruk,
dien hy op zyn woorden legde, brachten my
tot de overtuiging, dat hy zeker van zy'n
zaak was. Maar als hy dat weet, dan weet
hy waar8chyniyk nog veel moer. En als hy
publiek maakt wat hy weet, en dat doet hy
natuurlyk, dan is al onze moeite voor niets.
Het is wezeDlyk een noodlottig geval. Die
Le Grand moet de duivel in persoon wezen."
Maar hoe kan hy er aan gekomen zyn?"
„Ja, hoe? Wy hebben alle mogelyke voor
zorgsmaatregelen genomen. Zooals gy weet,
houden wy zitting in het ministerie van
buitenlandsche zaken, een groote bovenzaal.
Muren en zoldering zyn buitengewoon dik.
Wy zitten aan een tafel midden in het ver
trek en spreken nooit luid waartoe dan
ook geen aanleiding bestaat! Misschien denkt
gy aan den schoorsteen van dit middel,
zegt men, ia wel eens gebruik gemaakt, of
schoon ik dat verhaal nooit recht vertrouwd
heb. En wy hebben er voor gezorgd, dat dit
hier niet kan gebeuren, want voortdurend
brandt er een groot vuur. Ook het vloei
papier kan ons geheim niet verraden hebben,
want dat gebruiken wy niet; op onze goede
oude manier strooien wy zand over ons schrift.
Kortom, het is onmogelyk, dat iemand van
buitenaf iets van onze onderhandelingen zou
kunnen zien of hooren. Eu wat het geval nog
pynlyker maakt, is, dat wy by de behande
ling van deze byzondere Paragraaf besloten
hebben, tot meerdere veiligheid, geen secre
taris le gebruiken."
Ik zag natuurlyk zeer goed in van hoeveel
gewicht de zaak was. Er scheen verraad in
het spel te moeten zijn, en wel van de zijde
van een der staatslieden. Ik gaf dit don Prins
te kennen, doch deze wilde er niets van hooren.
„Het heeft er ongetwyfeld den schyn van,"
6prak hy. „Een andere verklaring schynt niet
mogelyk, en toch kan er geen sprake van
wezen. Wy beiden weten wel, dat diplomaten
nogal beschouwd worden als tameiyk ruim
van geweten. Doch zelfs het dievengilde heeft
zyn eigen wetten van oer en de diplomatie
zou onmogelyk kunnen "bestaan, indien onder
haar leden geen wederzydsch vertrouwen
heerschte. Evenals in vele andere gevallen,
bindt ons een strenge, tot ona beroep be-
hoorende étiquette. Wanneer wy ieder voor
zich handelen, doen wy wel eens vreemde
dingen; maar als wy na gemaakto afspraak
gezameniyk optreden, en op ons eerewoord
beloven, de onderhandelingen geheim te
houden, dan weten wy, dat wy elkander
kunnen vertrouwen."
Ik wist uit eigen ervaring, dat er veel
waars was in hetgoen de Prins zeide. Myn
nieuwsgierigheid dreef my echter tot de vraag,
wie by afwezigheid van een secretaris diens
plaats had ingenomen.
„Och, dat kan ik gerust vertellen," zeide
de Prins. „Het wa3 Schrievaljeff."
Ik kende graaf Schrievaljeff zeer goed, maar
mocht hem niet best lyden. Het was een
groote, flink gebouwde man van ruim vyfeig
jaar, verschrikkelyk leeiyk, doch van een
buigzaam karakter, dat zich naar alle om
standigheden kon schikken. Hierin werd hy
bygestaan door de buitengewone macht, die
hy bezat over de spieren van zyn gelaat. In
rust geleek zyn gladgeschoren gezicht veel op
oen strakgespannen stuk perkament, doch
veel bruiner dan dit. Als hy het echter ver
koos, kon hy zyn gezicht in tal van plooien
en rimpels trekken, die het „non plus ultra"
van vriendeiykheid en goedheid schonen uit
te drukken. Doch hun plotseling opkomen en
verdwynen moesten wel de verdenking doen
ontstaan, dat zy niet alleen aan de opper
vlakte zaten, en dat die in zooveel rimpels
gevatte glimlach niets te maken had met hot
ioneriyke van den man. Men zeide, dat de
graaf het in de kunst van gezichten trekken
zóó ver gebracht had, dat hy aan de twee
helften van zyn gelaat ieder een geheel ver
schillende uitdrukking kon geven, waardoor
hy aan twee personeD, met wio hy over
verschillende zaken sprak, tegeiyk een deel
nemend gezicht kon toonen. Dit was nu
natuurlyk wel wat overdreven, doch ik ver
dacht hem er altyd van, dat hy een natuur
lyk gebrek zoozeer in zyn voordeel wist te
gebruiken, dat er toch wel een sprankje
waarheid in het verhaal te vinden was. Zyn
rechteroog nameiyk was gewoon gevormd,
doch Yan het linker- viel het lid gedurig
over den oogappel. Bovendien bevond er zich
altyd veel vocht in het oog, wat hem er deed
uitzien alsof hy op het punt was, te gaan
schreien. Hiermede wist hy ongetwyfeld vaak
zyn voordeel te doen, als hy een condoleance-
bezoek maakte. De verklaring is waarscbyn-
ïyk daarin te vinden, dat zyn linkeroog een
kunstoog was; de door een kunstoog ver
oorzaakte prikkeling heeft een grootere af
scheiding der traanklieren ten gevolge. Wat
er ook van zy, in diplomatieke kringen werd
algemeen verondersteld, dat de graaf blind
was aan het linkeroog, ofschoon hy zelf dit
nooit wilde bekennen.
Terwijl ik myn best doed, my graaf Schrie
valjeff te herinneren, ging de Prins voort met
klachten over het gestolen ontwerp.
„Het treft my dieper dan iemand anders,"
hernam hy, „want juist by die Paragraaf XIII
heeft myn regeering het grootste belang. Ik
had de onderhandelingen den weg opgestuurd,
dien zy gaarne zou zien inslaan. Het hoeft
my ontzagiyke moeite gekost, en nu komt
Le Grand en gooit alles omver. Het is toch
afschuweiyk, dat de pers zooveel macht heeft."
„Kan ik ook iets in de zaak doen?" vroeg
ik. „Zoo ja, beschik dan gerust over my."
„Goed: ik had gedacht, daar gy Le Grand
kent, dat gy hem wel eens zoudt willen pol
sen, om er achter te komen, wat hy nu
eigeniyk ontdekt heeft. Hy is zulk eenpoch-
-hans, dat by misschien wel iets laat merken."
„Ik zal zien, wat ik doen kan", antwoordde
ik, „maar ik geloof niet, dat ik veel uit hep
zal krygen.'*
Wordt vervolgd.)