N°. 11276. Donderdag 36 November. A0.189t>
tBeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
F1 euiliston.
Oj) liet gewijde cilauiL
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Leiden per 3 maanden. f 1.10.
Franco per postl.£0i
Mlorliike Nommcrs
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
74jn debiet is te zeer geslonken ten gevolge
van do toenemende armoede op het land en
in de steden, om daarin een krachtig en
zeker middel te bezitten voor het bewaren
van zijn krediet. De uiterlijke schijn moet
hem daarom helpen.
Do glans van dien schijn vindt men echter
in de woonkamer van o zoo vele groote
winkeliers in de steden. j
Het ameublement mag er modern uitzien
fijn en min of moer weelderig, de winkelier
en zjjn vrouw zien veelal echter in elke
bloem van het tapijt een distel, di9 steekt.
Dat komt van de zorg, die hun zoo ernstig
drukt, zoodat het sehoone en fraaie van hunne
omgeving hen dikwijls somber stemt en pijnlijk
aandoet.
Zg hebben betore dagen, dagen van flinken
omzet in den winkel, gekend.
't Was toen het den Noord Hollandschen en
ook den Frieschen boer goed ging.
Toen hebben z|j gespaard, en tocb, de
armoede van Friesland en de eveneens minder
goode tijdon in Noord Holland, verminderde
langzamerhand ook bun debiet.
Do armen van het platteland kwamen
stroomsgewijze in de hoofdstad, do belastingen
stegon al hoogor en hooger, het debiet nam
meer en meer af.
De spaarpenningen moesten worden aange
sproken en tin lelijk moest men leven en
teren van de steo 's afnemende winsten.
Altijd minder, allüd dalende inkomsten, bij
altijd rijzende onkosten en stijgende belas
tingen.
Het fraaie vloerkleed met de schitterende
bloemen is lang verkleurd en meer dan hall'
versloten.
De zorgvuldige huismoeder stopt de gaten
er in, de man loopt zuchtende de kamer op
en neer, want da deurwaarder bracht hem
een aanmaning om eer:i.;e soorten van be
lastingen to komen betalen. Hg' weet niet
hoe. De vrouw gevoelt waaraan h(j denkt en
een traan van zorg ontvalt haar oog.
Zij weet ook niet, hoe haar man aan het
geld zal komen, o-.n aan de altijd hoogere
eischen van land c-n stad te voldoen.
Yoor het fatsoen houdt zij nog een dienst
bode, maar de schoonmaakster heeft zij af
geschaft. De winkeldochter, die het fatsoen
ook eischt, moet de dienstbode nu helpen.
Zoo gaat het in menig groot winkelhuis
in de stad. En zoo gaat do winkelstand to
niet en de oorziken van dien ondergang zijn
velerlei: de ongebonden concurrentie, de ach
teruitgang van den landbouwatand, de ver
keerde handelspolitiek, het azen op den
winkelier al3 bslastingschuldige, de werkloos
heid ondir de gezeton arbeiders, enz. Dat zijn
de oorzaken van den achteruitgang van den
eenmaal gegoeden middenstand.
De vrouw bewaart en onderhoudt en ver
maakt haar zijden japon en als z(j uitrad,
bedekt zij hare zorgen met die - rblijfsel
uit voorspoediger dagen.
Haar zijden kleei ruischt nog, hoewel hit
oud is, want de zijde is echt en niet uit
deze dagen van schijn.
Toch dient het kleed nu ook om den
schijn te bewaren en do vele zorg, die er
onder wegschuilt en de hoop op betere dagen
in het vrouwenhart, dat er achter verborgen
is, kan er niet door worden opgemaakt.
Hoevele van zulke slachtoffers van af
nemend d6biet zullen er niet zijn
Yraag het den kassiersknechts maar. Zij
weten er meer van. Zg kennen zulke slacht
offers maar al te goed.
Hoe lang zal het dan nog duren, eer de
winkelstand zich aan onze zijde, aan 'de zijde
der arbeiders plaatst, om dan kordaat op te
treden tegen die schoonschijnende toestanden
vol zorg, en om met ons ineio te werken,
op dat door behoorliike belastingregelingen,
ook de welvaart van den winkelstand kan
behartigd worden.
Ook voor hen, de winkeliers dus, ligt in
vereenlging de eenige kracht om betere be
staansvoorwaarden te bedingen; doch ver
zuimen zij die kracht aan te wenden, dan,
ztj kunnen er zeker van zon, zal al meer
en meer het groot kapitaal en do reuzen
handel hen dringen naar do rjjen der ver
gulde armoede.
Zoo spreekt De Yolksbanier.
"Waarom, vroeg dozer dagen de Haageche
briefschrijver van Het Nieuws van den Dag,
laat men toch nog op zoo velerlei gebied
hetgeen de Hollanders gebruiken uit den
vreemde kornen?
Neem bijv. eens de zijde. Voortgebracht
door de bewoners der moerbeienboomen, was
de grondstof voor die industrie toch zeker
niet inheemsch te Lüzern en Zurich; en toch
gebruikte men hier maar voortdurend, nevens
de Zuid Fransche, Zwitsersche zijde, alsof 't
onmogelgk ware, dio stof in ons eigen land te
spinnen. En nh men het middel heeft ontdokt,
om, eveüals papier en spoorwegrails, ook het
spinsel der rijd-rupsen uit houtvezels na te
maken, zóó bedrieglijk, dal zeifs een des
kundige alleen door verbranding echte van
onechte zijde kan onderkennen, nu betrekt
Holland nog altijd, in don ouden sukkeldraf,
zgne zijde uit Zwiréerland en denkt er met
aan, op eigen bodem fabrieken op te richten.
In do winkels in onze stad prijken voort
durend fraaie producten van Engelscho potte-
bakkers- en Fran..clio of Dnitsche gbs3lijpers
kunst. Waarom hebben de menschen, die met
kunst- en vliegwerk oen f 14,000 bijeen
brachten, om Regouts werkloozen gedurende
hun Wandermonaten" te ondersteunen, niet
liever wat ruim zoo gemakkelijk zou gegaan
zijn tienmaal zooveel verzameld, om in
Holland een eigen glasfabriek te stichten,
waar men dan niet alleen aan die lieden een
„rnenschwaardig bestaan" zou hebben kunneu
geven, maar ook onze consumptie van de
buitenlandscbe producenten onafhankelijk
medo had kunnen maken?
Aan een schrijven van oen der correspon
denten van De Telegraaf is het volgende ont
leend
Het buitenleven is al door zooveel
dichters bejubeld, op zoo velerlei wijzen ver
heerlijkt, dat het bijna onmogelijk moet schij-
Ofschoon w|j ons steeds in hoofdzaak ge
wend hebben tot on-.e arbeiders met de aan
sporing om zich in hun eigen belang te wil
len v e r e e n i g e n, zoo zijn dezen het echter
niet, die op dit punt nog de meeste aanspo
ring daartoe behoefden.
Onder de standen, die in de tegenwoordige
maatschappij onder een grooten last göbukt
gar.n, behoort ongetwijfeld ook de zooga
naarnde middenstand, met zijn tal van win
keliers.
Verwondering maat het echter baren, dat
een groot gedeGlto blind schijnt te blijven
voor het waarachtig belang van het
algemeen, doof voor tie stem, die predikt van
leven en laten leven, en alleen het motto
eerbiedigen: beter mijn broeder sterven
dan ik verhongeren.
Wel wordt erkend de noodzakelijke behoefte
aan verbetering, doch deze verbetering
zal zich niet do.-n gevoelen, zoolang wij
geen meer verstandige oeconomiache staat
kunde van de regeering zjjn te wachten. Wil
een rogeering krachtig zijn tot welzijn
van allen, dat zij dan in de eerste pTaals
rechtvaardig zij voor ieder en ons
aller rechten bescherme.
De middenstand heeft recht van bestaan,
evenals allen, die voor levensonderhoud pro-
luceeren en zorgen.
De middenstand heeft zich gevormd uit den
ihaos van volkeren, gedreven door edele
beginselen, den menschen tot nut.
Wat hij bezat en nog bozit moest h ij
verdienen en heeft dit niet door wille
keur óf door afpersingen öf door voorspiege
lingen van toekomstige toestanden verkregen.
Wie dozen stand dus den oorlog verkiaart
uit egoïsme, slaat tevens de hand aan
t algemeen maatschappelijk, leven en lokt
mede uit de omverworping van het
bestaande.
De lasten, die deze stand jaar in jaar
uit heeft op to brengen, zgu veel te hoog en
te zwaar. Men vindt ook hier dezelfde oor
zaken van achteruitgang als bjj de werk
lieden.
Een enorm groot getal, die in dezen stand
zwoegen en rekenen om uit te komen, kunnen
niet leven naar den eisch van hun stand.
En dan de winkeliers!
Do hoofdstraten van de hoofdsteden vormen
reeksen van winkels.
De gebeeldhouwde puieD, de grootste spiegel
ruiten, het overvloedige gaslicht, de net
gekleede winkeldames, geven aan den buiten
kant en aan den wiDkel zelf den glans van
welvaart.
Door niets dan door den Amsterdamschen
winkelstand wordt zoozeer de waarheid be
vestigd, dat wij in eene eeuw leven, waarin
veel geofferd wordt, veel geofferd moot
worden in Nederland aan den uiterlgken sebgn.
De winkelier is daarvan het slachtoffer.
Hg moet reclame maken door uiterlijk ver
toon om zijn krediet te bewaren.
li
L
Een der beide machtige rivieren, die haar
troebele wateren uitstorten in de Golf van
Bengalen stroomt gedeeltelijk door een zesr
sehoone streek. Het contrast met het voor
afgaande en volgende natuurtooneel moge
een aandeel bobben in de verrassing, die den
reiziger hier treft, ook zonder dat zal hg de
onvergelijkelijke grootschheid en eigenaardig
heid van dit 1 ndschap erkennen.
Als de rivier dit deel van het land nadert,
wordt de eentonigheid harer zandige oevers
verbroken door de rotsen, welker lichte tin
ten een aangenaam relief geven aan het
groen der boomen, die daar tusschen omhoog
schieten. Verderop daalt het land zacht hel
lend af langs de gekartelde waterlijn, om
daarna weer te rijzen in een reeks van
fraaie heuveleD, bedekt met donkergroene
wouden, waartusschen afzonderlijk staande
rotsen een grillig, doch schilderachtig effect
maken.
Langs deze geheele strook, tusschen de
rotsen, is het water helder en klaar; alleen
is de diepte en de kracht van den stroom
niet overal dezelfde. Op een der schilderach
tigste gedeelten ligt in 't midden der rivier
een eilandje. Het schiet steil uit het water
op en zou zonder den grond, waar de palmen
en andere boomen groeien, niets dan een
groote, breede rots gelijken. Slechts oDgeveer
een mgl in omtrek, is zgu hoogte vergelijken
derwijs aanmerkelijk, en zoojIs het daar
uprijst uit de rivier, heeft het in zijn afzon
dering iets majestueus.
Het is het gewijde plekje van den heer-
schenden godsdienst van het land en wordt
bewoond door geestelijken; het eenige ge
bouw is een tempel, welks koepeldak men
reeds op eenigen afstand ziet in de door-
schijnende lucht, die voor eeD deel van het
jaar zulk een bovenaardsche schoonheid aan
deze natuur verleent.
Volgens de verhalen want alleen degenen,
die met de priesters in betrekking staan,
mogen het eiland bezoeken wordt de dienst
van het heiligdom waargenomen door een
zeker aantal maagdon, waarvan sommigen
op bepaalde tijden van het vasteland over
komen, om daar te blijven tot zü haar plich
ten vervuld hebben.
Het was in dat gedeelte van het jaar,
waarin de zon dag in dag uit opkomt en
ondergaat aan een wolkenloozen hemel, dat
Avon Merleigh en ik, beiden in gouver
nementsdienst in een der districten diep in de
provincie, een vacantie-uitstapje op de rivier
maakten, .stroomafwaarts, in een paar groote
booten.
"Wij leidden een leventje van Sibarylische
luiheid, rookende, lezende, jagende op wilde
vogels of schietende op alligators, die in
't heete zand lagen te slapen, onbewust van
onze nadering.
's Avonds hingen onze mannen een flikke
rend lampje op voor den boog dur voorste
boot en dan dreven we voort, op den uitkijk
naar de herton, die, bg hun drinken verrast
door dat geheimzinnig naderende lichtje, als
betooverd stonden tot een kogel hen ineens
deed neertuimelen in het water.
Het was een kalm leventje en het zou
goed voor ons geweest zijn, als we ons had
den kunnen houden bü zulk tijdverdrijf; maar
op den bepaalden tijd voeren we tusschen de
rotsige oevers door, waar de stroom krach
tiger was en de booten met meer zorg ge
stuurd moesten worden.
Het was laat op' een avond, toen wij het
eiland bereikten en in de nabijheid daarvan
onze booten vastlegden. De zon was onder
gegaan, alles nog eens met een diep kar
mozijnrood overgietende. De witte rotsen
schenen van koraal te zijn, de donkere, koele
bösschen hadden een rijker schaduw, en de
oppervlakte van het water was rood als
bloed.
Wij zaten in de boot zwijgend te rooken,
en toen het laatste roode schijnsel aan de
lucht verbleekt was en de sterren boven
onze hoofden begonnen te gliDstereD, weer
kaatst in het water, hoorden wij een zacht
gezang, zooals ik het nooit gehoord had,
maar dat mü sedert nimmer weer verlaten
heeft.
Het kwam van tusschen de boomen op
het eiland en maakte ongetwijfeld een deel
uit van den een of anderen heiligen ritus.
Wij ondervroegen onzen eersten bootsman,
die uit dit district afkomstig was, naar de
geschiedenis en de iral.rie van deze plek
nen, om er nog nieuw moois van te vertellen. J
De dichters hebben het op alle mogelijke j
manieren geprobeerd. Ik heb eens gehoord
van een Engelschen poëet, 'die zjjn schoonde
gedicht op den morgenstond maakte, toen
hg 's middags te twaalf uren op zijn bed lag.
Natuurlijk spelen in die gedichten de mor
genstond en avondstond, dö nachtegaal, de
bloemen, de beekjes, de vlietjos met sparte
lende viscbjes, en vooral de blozend) molk-
stertjes (maar een veredeld soort, dat op
andere plaatsen waarschijnlijk meer wordt
aangekweekt d2n in mijn omgeving, want
ik kreeg er, helaasI nog nooit een in 'toog;
een groote rol. Als dan al die dingen naar
de regelen der kunst bezongen zijn, is hot
gedicht natuurlijk al meer dan lang genoeg
en schiet er geen tijd over voor het stof, de
modder, do stinkslooten en andere kleinig-'
heden, die toch ook bij de natuur en de waar
heid van het landleven, behooren.
Evenwel wil ik mij onmiddellijk aansluiten
bij hen, die vau meening zijn, dat die kleinig
heden niet tot de uitlokkendste onderwerpen
zouden behooren.
In de laatste dagen kregen we buiten regen
genoeg.
De landwegen in vóór- en najaar zijn een
waar schrikbeeld, niet voor dichters, maar
voor iöihand, die ze begaan moet.
En vooral wanneer de toegang tot een dorp
verleend wordt door een kade, die door de
boeren moet onderhouden worden. Zoo'n dorp
is in dit jaargetijde nagenoeg van de wereld
afgesloten en soms niet dan met levensgevaar
te bereiken.
Aan beide zijden van de kade dreigt het
water en bovenop glibbert men door de ver-
sche klei, die er door de boeren is opgebracht.
Willens of onwillens maakt men alle capriolen
van iemand, die met of zonder zgn toedoen m
kennelgken staat verkeert, en men mag van
geluk spreken, als men op de been blijft. Maar
dio onbegaanbare wegen krijgen we op het
lied der nachtegalen en de sehoone melkster-
tjts toe, dus we willen er niet al te veel van
zeggen.
Een eigenaardigheid van het landleven is
ook de Egyptische duisternis, waarin men hier
gewoonlijk na zonsondergang rondwandelt. Zg
is voor een stedeling onder goleide bepaald
interessant en wel geschikt, om hem bij lan
ger verblgf de maan op haar waarde te lee-
ren schatten.
Het kan buiten soms zoo donker zijn, dat
men werkelijk geen hand voor oogen zien kan,
en het is mij wel overkomen, dat ik met een
wandelstok grond moest zoeken voor den vol
genden stap. Een geoefende landlever houdt
er voor zulke gelegenheden een lantarentje
op na, vooral als hij in een streek woont,
waar de scheiding tusschen het droge en de
wateren nog niet voltooid schijnt te zijü. Want
al treft men soms in de kom der dorpen hier
en daar een lantaren aan, buiten het dorp
heerscht fossiele duisternis, en het groote aan
tal personen, dat ten gevolge daarvan reeds is
verdronken, bewijst zonneklaar, dat men van
die duisternis in de praktijk weinig genoegen
beleoit.
Met blijkbaren tegenzin vertelde hg ons toen
op zeer eerbiedige wijze van den tempel, de
priesters en de priesteressen, en hun afzonde
ring daar. In antwoord op een vraag of er van
die meisjes nooit een was weggeloopen, zeide
hg, dat het niet in de macht stond van
eenig mensch op dit eiland, het te verlaten
zonder voorkennis of goedkeuring van de
priesters.
Hij wees naar een reeks klippen, begin
nende van den oever, waar wij lagen, in
afnemende hoogte, onder water uit het gezicht
verdwijnende, om aan den anderen kant van
het eiland weer op dezelfde wtfze op te rijzen
en zich voort te zetten, het denkbeeld gevende
van een gedeeltelijk overstroomden straat
weg. „Een weg van rotsen," zeide hü, „van
oever, tot oever en als het water ooit zoo laag
werd, dat de geheele rij rotsen bloot lag,
zou de Teringhee-regeenng te niet gaan en
de godsdienst van het land zün vroeger aan
zien herwinnen."
Zijn tegenziD, om ods de verlangde inlich
tingen te geven, werd op 't laatst zóó dui
delijk, dat wij hem daarvan ontsloegen en
onder den indruk van het gehoorde nog langen
tijd, liggende onder onze muskietengordijnen
op het dek, onze fantasie lieten werken.
Avon vooral scheen een ongewoon belang
te stellen in het geheimzinnige eiland en
zijn bewoners en nog tot laat in den nacht,
terwijl ik zelf den slaap niet vatten kon,
hoorde ik hem in den droom woorden uiten,
die getuigden hoe zijn geest nog niet tot rust
gekomen was.
De nacht giDg ongestoord voorbij en den
En toch moest men onlangs op zeker dorp
nog beleven, dat er tegenstanders waren van
een plan tot invoeriDg van een matige straat
verlichting. Dus 200 jaren na den grooten
Eduard Hemming, die tegen matige vergoo
ding op zich nam, de hoofdstraten vau Lon
den bg donkere maan van 6 tot 11 uur te
verlichten, is het conservatisme op dat punt
rog niet uitgestorven, 't Is zonde van de
levenskracht!
Waar men buiten ook niet weinig laat van
heeft, dat is van het ongeregeld loopen der
zon. Over deze bewegingen geven zelfs de
nieuwste sterrenkundige werken geen ophelde
ring. E9n onmiddellijk gevolg er van i3, dat
do torenuurwerken, voor een groot deel al
thans, een verschillenden tijd aanwijzen en
het eene uur soms een kwartier langer is dan
het andere.
Of dit misschien de oorzaken zijn van de
volksverhuizing van het platteland naar de
steden? Denkelijk niet. Men heeft wel eens
gedacht, dat het lagere loon en de zwaardore
arbeid op het platteland daarvan de oorzaken
zgn. Het is niet onmogelijk, dat dit voor som
mige streken werkelijk het geval is. Uit eenige
statistieke opgaven, die wel is waar betrek
king hebben op Duitschland, bleek evenwel,
dat het verbruik van brood in streken met
overwegende landbouwbevolking grooter was
dan in streken met een overwegende indus-
triëele bevolking Over 't algemeen is dan
ook de voeding op het platteland vooral niet
slechter dan in de steden.
Maar do mensch heeft hoogere behoeften
dan brood. Deze behoeften staan met de steeds
voortgaande beschaving en ontwikkeling in
verband. Hoe dikwijls hoort men niet buiten
de verzuchting: wat moet ik met mijn kin
deren beginnen? Ze kunnen hier niets leeren
en men kan ze toch niet allemaal boeren
arbeider laten worden. Wat is hier verder
het vereemgingsleven Zoo goed als niets.
In do stad is altijd veel te zien en te hooreu,
wat weinig of geen geld kost. Buiten moet
men zich, als men niet afsterven wil, met
zgn kranten tevreden stellen en deze kunnen
wel veel, maar met alles geven, wat men
verlangt.
Maar wat zgn dan t.ocb eindelijk de voor-
deelen van het bui'enlevon? zal men vragen.
Men leeft buiten goedkoop, hoort men dik
wijls zeggen. Dit is in zooverre waar, als het
betrekkiog heeft op zaken, die men er niet
krijgen kan, dus men leeft goedkoop, omdat
men er oen en ander ontberen moet. Want
de dagelgksche behoeften zijn over het alge
meen duurder, waarom dan ook op markt
dagen een groot aantal buitenlui naar de
steden trekt, om inkoopen te doen. Gewoonlijk
zijn dan ook alleen de stedeiingen vol van
dat goedkoopo buitenleven, maar de dorpelingen
houden de advertenties in 't oog en halen
hun behoeften in de stad.
De woningen, dat is het eenige artikel,
wat op een groot aantal dorpen (niet overal)
eenig voordoel oplevert, en soms maakt ook
de belasting wat verschil, maar de laatste
is ook voor de meeste dorpen weer zeer
verschillend en dikwijls vrjj hoog.
volgenden morgen, nadat we gebaad en ont
beten hadden, gingen we aan land om de
beide Engelsche ambtenaren, die daar resi
deerden, te bezoeken. Geen van beid6E
boezemde ons belangstelling in.
Daarop onderhandelden w|j met de inboor
lingen, van wie wij verscheiden zaken kochten,
en slenterden toen weer, onze onmisbare
sigaren rookende, verder.
Terwijl wij bi) de Gh&t stODden te kijken,
hoorden we muziekinstrumenten en stemmen
nader komen, en ons naar dien kant wen
dende, zagen we een troep inboorlingen
naderen.
Zjj werden voorafgegaan door een tien of
twaalf man, priesters blijkbaar, die bü tus-
schenpoozen zongen en kleine, lieflijk klin
kende cimbalen bespeelden. Achter hen aan
kwamen eenige jonge, inlandsche meisjes,
gekleed in crèmekleurige züden gewaden, die
zg zeiven vervaardigden. Zjj droegen witte
bloemen in heur donker haarde eenige
kleur, die het oog opving in de geheele groep,
was het groen van de koorden en kwasten
om de witte kleederen der priesters en van
de franje onderaan den zoom van die der
meisjes.
Do zijden kleederen van dezen lieten den
hals vrü, maar daalden dan af tot op den
voet, die evenals arm en hals bloot was. De
schoonheid der donkere oogen van deze
meisjes was evenals haar zachte bruine ge
laatskleur een biKonder kenmerk van haar ras
(Wordt vervolgd.)