N°. 11255 Maandag 2 November. A, 1396. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van §pnen feestdagen, uitgegeven PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE ERFENIS. PRIJS DEZER COOBAÏJT: Voor Leiden par 3 maanden. t t f 1.10. Franco per postg 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRUS DER ADVERTENTIEN: Van 1—6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend- In De Avondpost is een tweetal aitikelen opgenomen van de hand des heeren H. Pyt- lersen Tz., lid der Tweede Kamer, waarin deze al dadelijk constateert, dat de voortee kenen niet gunstig zijn voor het wetsontwerp omtrent de gemeente-fin anciSn. De Kamer, zegt de heer P., is uiteengegaan zonder dat een voorstel gedaan werd tot onder zoek in de afdeelingen, en in een der in vlood- rijkste bladen z\jn de twee hoofdbepalin gen van het ontwerp reeds als volstrekt onaannemelijk gekenschetst. Hoogstens erkent men, dat het vernuftig gevonden is. Maar alvorens de vraag te beantwoorden of de ontworpen regeling afdoende genoemd kan worden, moet men z. i. de eischen nagaan, die behooren gesteld te worden aan een goed plaatselijk belastingstelsel. En daarbij komt 't er op aan, welke voorstel! ng men zich maakt van het begrip gemeente. Men heeft hier de centraliseering naar Fransch model tegenover het stelsel van de zelfstandige, be trekkelijk onafhankelijke gemeente. „Een goede, doeltreffende regeling der ge meentelijke financiën zal rekening dienen te houden met beide zienswijzen. Immers, de gemeente is zoowel het een als het ander. Als zelfstandig, zelfbesturend lichaam, belast met de zorg voor de eigen huishouding, vraagt zij de gelegenheid om in de behoeften der gemeente te voorzien door middel van een eigen belastingstelsel, gebaseerd op plaatse lijke toestanden, waardoor billijke vergoeding wordt gegeven voor hetgeen door baar wordt verricht, hetzij in het belang van allen, hetzij in dat van enkele klassen harer ingezetenen. Als publiekrechtelijk lichaam en orgaan van den Staat, belast met de uitvoering van het geen van Staatswege wordt opgelegd, heeft de gemeente daarentegen aanspraak op vergoeding voor hetgeen zij als zoodanig verricht. Ein delijk mag zjj, als onderdeel van het geheel, deel uitmakende van de Staatsgemeenschap, aanspraak maken op hulp, wanneer eigen middelen onvoldoende blijken voor de be hoeften". Daaruit volgt, zegt de heer P., deze grond slag voor het plaatselijk belastingstelseldat de ingezetene in de kosten der gemeentehuis- houding heeft by te dragen naar evenredig heid van de voordeelen, uit het gemeentelijke leven voortvloeiend; terwijl de financiëele verhouding tusschen Rijk en gemeente, waarbij de eerste aan de laatste vergoeding geeft voor bewezen diensten, moet uitgaan van de overwegingen, dat de draagkracht der gemeente afhangt zoowel van de grootte, als van de dichtheid der bevolking, als van het aantal onvermogenden. Immers, elke regeling, waarbij geen reke ning gehouden wordt met de plaatselijke toestanden, is onbillijk. Zoo ontvangen bijv. aan opcenten personeel: Kampen en Roer mond, waar geen plaatselijke belasting ge heven wordt, 1.93 en 1.78 per hoofd, terwijl het noodlijdende Opsterland slechts ƒ1.10 ontvangt; ook aan subsidie lager onderwijs ontvangt Opsterlani (2400 scholie ren) 11,600, tegen Kampen (ruim 2400 scholioreü) 16,420; de gevolgen der armoi wet zijn nog treffender: dezolfde verplichting bestaat voor Bolswaid, dat, dank zij zijn rijken instellingen van weldadigheid, slechts 1*500 voor armenzorg uitgeeft, als voor 0p3terUnd, dat 50,000 daaraan ten koste moet leggen. Zoo moet, meent de heer P., de eeno ge- meento voor, de andere na, zich wel als noodlijdend aanmelden. In een tweede artikel betoogt de heer Pyttersen, dat de noodwet voor de noodlijdende gemeenten eenigen tijd hot ergste tegenge houden heeft, maar afdoende verbetering was slechts te verkrijgen op een wijze zooala nu door de Regeoring is beproefd. Nagaande of het doel ook bereikt is door het Regeeringeontwerp, meent de schrijver, dat in de uitkeering sub 1°. ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitgestrekt heid der gemeente. Overigens z(jn de uit komsten, door den minister met zjjn stelsel van uitkeeringen verkregen, in vele opzichten verrassend. Zy bevestigen volkomen al wat sedert jaren tegon het fixum is aangevoerd. De zwaarst gedrukte groote plattelandsge meenten, in de eerste plaats, worden meeren- deels afdoende gebaat. Ook enkele der zwaarst belaste groote steden profiteeren er by. Minder gunstig is, zegt hy, de uitkomst voor de kleine gemeenten. De verklaring moet z. i. hionn gezocht worden, dat de aanslag in het personeel in die gemeenten lager afdaalt, zoodat het aantal der met on vermogenden gelykgestelden minder groot, en het aandeel van het Ryk geringer wordt. Het onvermijdelijk gevolg van het stelsel van den Minister moest echter zijn, dat ge meenten, dio tot heden buitengewoon bevoor recht waren, voortaan minder zouden ont vangen. Voor deze consequentie is de Minister echter teruggedeinsd. En men heeft in dit feit de scherpste voroordeeling willen zien van het stolsel der Regeering. Ten onrechte evenwel, meent de schrijver. Door tegenstanders is de wenscholykhoid betoogd van een uitkeering van zeker bedrag per hoofd der bevolking in vorhouding tot de opbr.ngst der Rijks-accijnzen. De heer Pyttersen heeft hiertegen bezwaren en zegt, dat de toe passing van dit stelsel slechts opnieuw de juistheid zou bevestigen van hetgeen boven werd gezegd, dat elke uitkeering van het Rijk, welko geene rekening houdt met de behoeften van iedere gemeente en met de draagkracht der ingezetenen, noodwendig moet leiden tot onbillijkheid. Wel zou de schrijver meer uitgebreide toepassing wenschen van het beginsel, dat de steun van den Staat afhankelijk wordt gemaakt van den steun, door de gemeente te verloenen. Dat zou voor de provinciale besturen een prikkel geven, om zich meer in te laten mot den maatschappelijken toestand der bevolking, en tevens zou van die zijde gewaakt worden tegen te ruime bedeeling. Hot eindoordeel van den schrijver over het wetsontwerp luidt echter gunstig: „Afgezien van allerlei oorzaken, welke den oecono- mischen toestand der gemeenten kunnen wijzigen, zal reods de gunstige invloed van dit ontwerp na de invoering zich spoodig dom gevoelen. De draagkracht zal toenemen, naarmate de overmatige druk, welke de ont wikkeling tegenhield, vermindert, en in diezelfde verhouding behoort ook de steun van het Ryk te verminderen". Nu het vraagstuk vrijhandel of pro tectie meer en meer aan de orde komt, wordt in sommige bladen het denkbeeld geopperd om met de protoctie een proef te nemen, ten einde op die wjjzo het vraagstuk van don academischen katheder af te bron gen en te zetten op den bodem der prak'ijk. Hiertegen merkt Eet Centrum op, dat wie uit overtuiging een vrijhandelaar is, zeer moeilijk er toe geraken zal, ook tot proef nemingen consent te geven. „Maar afgescheiden daarvan, zouden de propagandisten voor beschermende rechten toch wel eens mogen bedenken, dat zjj dan ook met een practiech voorstel moeten komen d. w. z. met een tabel, waarop de buiten- landsche artikelen voorkomen, die z(j aan de grenzen belast willen zien, en met het bedrag van het recht zelf. Indien er zulk een tabel wordt samen gesteld en de protectionisten van Noord en Zuid, van stad en land, zyn het daarover eens, dan bostaat er kans, dat de vrijhande laars te weten komon, met welken tegen stand zij te doen hebben. Thans is de positie van beide partijen zeer verward. Ons is bijv. een vereeniging bekend, waarin men zich indertijd bij motie verklaarde voor beschermende rechten op machines, maai waarin men zich met hand en tand verzette tegen beschermende rechten op granen. Wij kunnen ons voorstellen, dat iets dergelijks met zeer veel, zoo niet met allo protectionisten, het geval is. Daarom scbjjnt ons een algemeeno protec tionistische tabel meer dan wenecheiyk. Vóór deze or is, gaat het moeilijk om in algemeene termen den vrijhandelaars, die hier te lande de macht hebben, het nemen van proeven op te leggen." In vollen ernst stelt ook De Limburger Koerier voor, eons de proef te nemen met het beschermend stelsel. Waarom, vraagt het blad, weigeren zulks de vrijheidsvrienden pertinent en hardnekkig? Onze geheele handelswetgeving te ver anderen en een ander beginsel tot grondslag te nemen, is toch geen zaak, waarmede men de proef eens nemen kan, om, wanneer blijkt, dat het oude beter was dan het nieuwe, weer tot het oude terug te keeren, antwoordt de Arnhemschc Courant. De verandering van beginsel zou zoo vele en breedgetakte ge volgen hebben, dat aan zulk een torugkeeren niet te denken valt; de moeilijkheden, daaraan verbonden, zouden er toe leiden, dat men zich gedwongen zou zien, b|J dien nieuwen toestand te blijven. Misschien rekent De Limburger Koerier daar wel op. Vrije Universiteiten. De Standaard gaat de oorzaken na, waarom hier te lan ie in tegenstelling met het buitenl nd de Vrije Universiteiten nog niet voldoenden steun vinden. B|j ons staat, meent De Standaardf het verleden ons in den weg. „Historisch hebben we nu eenmaal niets dan Staatsuniversiteiten gehad. Aan die Staats universiteiten hebben alle mannen van invloed hun opleiding genoten. Ale reünisten blijven dezen aan hun alma mater een goed hart toedragen. En komt er dan bij, dat een Staats universiteit zoo goed als niets voor hun zonen koot, terwijl de Vrije Universiteit aanzienlijke offers vraagt, dan is het licht te verklaren, dat onze meeste Staatslieden zich nog altoos krampachtig aan de Staatsuniversiteiten vast klampen. Verergerd is dit kwaad zelfs nog door do stichting van de Gem. Universiteit te Amsterdam, die het drietal tot een viertal maakte, die een stad, die behalve andere Rykssubsidien, straks 6 ton 'sjaars moer krijgt, vei lokt tot een noodeloozo uitgave van tonnen gouds; en dan nog in hoogleeraren uit den vreemde heil moet zoeken, daar ons land te klein is, om voor al die katheders mannen van naam af te leveren." Bij den ttryd, dien de Calvinisten dus om hun denkbeelden op dit gobied moeten voeren, was, zegt het blad, „de pijnlijke strijd, dio onlangs in den boezem der Vr|jo Universiteit gevoerd is, van zoo overwegend belang. Te meer, nu het oen man van zoo gevierden naam gold, moest de verzoeking wel bijster sterk zijn, om iets van het beginsel 0"er zijn kant te laten gaan, ten einde, u oc'nt het zijn, een zoo hoogen naam voor de Universiteit te behouden." Waro dit offer gebracht, dan zou, meent De Standaard, de kracht der Vrije Univer siteit voor altoos gebroken zyn geweest; en tevens zou. dit voor de toekomst alle moge lijkheid hebben afgesneden, om met niots dan de kracht van z(in beginsel tegen het overwicht en de overmacht der historische Staatsuniver siteiten den strijd aan te binden. „Er was verschil van inzicht gerezen, of hot beginsel dezer stichting alleen formeele beduidon is zou hebben, dan wel ook posi tieven inhoud. Op dit verschil stuitte men; en nu stond het te bezien, of zulk een vrye stichting de kracht zou bezitten, om liever het pijnlijkste offer te brengen, dan zich de slagpen van haar zedelijke kracht te laten uittrekken. Het feit nu, dat in dien strijd het beginsel getriomfeerd heeft over de zeer sterke verzoeking, om den wijn der beginselen met water aan te lengen, doet de hoop herleven, dat metterdaad zulk een stichting mogelijk is, en dat ze, ook bij kleine ontwikkeling, reeds kracht genoeg bezit, om zich op haar standpunt te handhaven." De Tijd vertrouwt, dat in de gegeven om standigheden de Tweede Kamer niet bereid gevonden zal worden de aangevraagde sommen voor nieuwe verdedigingsmiddelen toe te staan, omdat daarbij niet slechts uit gaven voor één jaar, doch voor een geheele reeks van jaren worden vastgesteld. Ia zyn botuog Oott bel ui ad O. a. uilkumo. dat, by den vooruitgang dor „verijio.iiigs- wetenschap", wij na het verwerken der ge vraagde bedragen webr even „weerloos" zul e i heeten als te voren. In één opzicht evenwel kunnen de krediet aanvragen der tegenwoordige Ministers van Oorlog en Marine nuttig worden geacht, men ziet daaruit, wat van militaire zijde, om ons land verdedigbaar te maken, in de naaste toekomst wordt verlangd. Ieder Neder lander kan derhalve voor zichzolven de vraag beantwoorden, of het hem noodig of nuttig toeschijnt, aan deze kostbare militaire eischen te blijven toegeven. Aan do nieuwe kiezers en aan de nieuwe Kamer daarna de verant woordelijkheid der beslissing I Gemengd Nieuws. Te Noorden z|)n de mazelen epi demisch verklaard, terwijl zich te Nieuwkoop in het dorp een geval vai roodvonk hee.'t voorgedaan. In het gezin van een landbouwer te Hoog- made zijn vier kinderen lijden Je aan roodvonk. In de gemeente Ter Aar zal aan staanden Dinsdag, 2 November, dts vooimi dags te elf uren, t n Gerne-ntehuize de ge legenheid zijn opengesteld tot kostelooze inenting. Volgens nadere berichten was de geheime branderij te Gouda, welker ont dekking w\j in ons vorig nummer vermeldden, gevestigd in oene oude schuur en waren de branders een paar boerenarbeiders, die overdag den boer afliepen otn werk, en des nachts hun beroep uitoefenden als distill iteurs. Do „Nedorlandsche Brassard"voer amateurs wielrijders, bestaande in een sjerp met zilveren schild, welke prijs door de Haag- scbe Athletische Club „Hollandia" is in ;esttld, zal op Zondag 8 November a, s. in een door bovengenoemde vereeniging te houden natio- nalen wieder wegwedstrijd over 25 K. M, voor de eerste maal worden verreden. De houder van deze sjerp wejke 3-maal achtereen of 4-maal in 't geheel moet worJen gewonnen is verplicht alle uitdagingen aan te nemen. Uitdagers moeten zijn leden van den Bond. Voor den wedstrijd is voorts uitgeloofd als lste prijs: zilv. kruis; 2de pr. zilv. medaille; 3de pr. bronzen medaille. De H. A. C. „Hollandia" zal op Zondag 8 Nov. tevens een 10 K. M. nationalen wieler wedstrijd houden voor leden van den Alg. N. W.-Bond. Te Hulst zijn voorloopig aange houden en naar Middelburg overgebracht C. V. en J. V., oud 14 en 13 jaar, voddenrapers te Clinge (België), die er in den laatsten tijd werk van maakten om de zinkputroosters te Hulst wög te nemen. Oorzaak is hiervan, dat deze kinderen, wanneer z|j zonder iets thuis komen, door de ouders worden gestraft. Te Driebergen zijn doorbraak bij mevrouw M., een groot aantal zilveren voorwerpen ontvreemd. Dc daders z|jn nog niet ontdekt. 2) Maar toen zfi zoo ver gekomen was, vroeg «tj zich af, of zij eigenlijk wel zoo heel erg blijde was weineen; het plezier was er al af, ze was er aan gewend, dat ze vijfhonderd franken bezat; groote uitgaven zou men er niet van kunnen doen. Een kostuum voor haar, gedurende zes maanden een kleine tegemoetkoming in hun noodzakelijke uit gaven dat was alles, als ten minste Emile, uit voorzorg, het niet wilde bewaren voor donkere dagen. Enfin, het legaat leek haar zóó klein, dat ze er zich niet meer over kon verheugen. Als tante haar nu nog eens éénige erfgename had gemaakt drie duizend franken rente dat zou nog eens der moeite waard zijn geweest, dan had zij zichzelf kunnen feliciteeren. Zij vond nu tante Lócuyer niet zoo verstandig meer, om haar nalatenschap zóó te verdoelen, dat niemand er iets aan had, in plaats van één met alles gelukkig te maken. Klaarblijkelijk was het niets dan slechtheid van haar, opdat het niemand na haar dood wèl zou gaan. Allo illusies waren vervlogen. Juliette had nu zelfs geen zin meer om haar man te ver rassen zij liet Emile binnen met een pruilend gezicht, den brief in haar hand. Hy had het al begrepen. „Hebben wy geërfd?" „O," antwoordde Juliette met minachting, „maar één obligatie van het „Crédit Fon der"!" Emile las den brief en wreef zich vroolijk de handen. „Het is toch altijd ietsl en dan weet je? Het is maar een drie-percents-obligatie. die moet uitloten. En waarlijk, het was een premielot; dit zagen zij, toen z\j het eenige dagen later van den notaris ontvingen. "Welk een emotie, toen men het behoed zaam op de tafel legde, het was heel en al geel en bijna nieuw, met zijn kleine coupon bladen, zijn officiöele haDdteekeningen en zijn cabalistisch Dommer. Het was niet veel: vijftien franken rente, dat is geen schat. Maar Emile had gelijk gehad, het kon uit loten viermaal in een jaar was er dus kans om honderd duizend franken te trekken. Juliette was er geheel door van streek. „Dus zouden we honderd duizend fraDken kunnen winnen?" „Ja," antwoordde Emile, „binnen een maand is er trekking en kunnen wjj honderd duizend franken winnen en elke drie maanden hebben wij dezelfde kans, totdat wjj winnen." „O, we zullen winnen 1" verzekerde Juliette. Het scheen haar toe alsof er boven haar een groote hoorn van overvloed uitgestort werd; ze behoefde haar schort maar op te houden, om het goud op te vangen. Tante Lécuyer was toch - 1 goed. Emile n.<.rkte op, dat, indien de obligatie er niet met honderd duizend franken uitkwam, men twintig duizend kon krijgen, of tien duizend en zelfs duizend - ja, er waren vyftig loten van duizend franken. Duizend franken, dat is toch nog heel aardig. „Bal" zeido Juliette. Alleen de honderd duizend franken konden haar iets schelen; de andere sommen dat was niets. En dan, het kostte niets meer of mon honderd duizend dan wel één duizend franken won. En zy herhaalde vol vertrouwen: „We zullen winnen." Ze rekende er reeds op. Nog nooit had zy zulke luchtkastoelen ge bouwd; de mogeiykheld, om ineens honderd duizend franken te winnen, om als door een wonder alle comfort te genieten, dat de fortuin kan geven, benevelde haar zóó, dat zy niet aan het mislukken van een dergeiyk vooruit zicht kon denken. Van toen af aan was het haar idóe fixe, zy droomde er van en legde haar droom uit. Droomde zy van een vogel, dat was een goed teeken van een slang, dan was alles ver loren. Maar zy droomde alleen maar van vogels. Ook sprak ze onophoudeiyk over hun toekomstige weelde, over haar toilet. Zy zouden ook het porseleinen eetservies koopen, waar zjj al zoo lang zin in had. Ze zouden een groot diner geven en Emile zou een uit stekend rywiel krygen, waar hy al zoo lang naar verlangde, om zyn beonen, die de gansche week onder den kantoorlessenaar gebogen waren, Zondags eens wat uitspanning te gunnen. Met die honderd duizend franken waren zy 8chatryk, weg was alle vrees voor den huisheer. Men zou vyf duizend franken rente kunnen krygen voor honderd duizend franken kapitaal. „Het zou tegenwoordig moeiiyk gaan om je geld solide te beleggen tegen vyf percent, maar vier dat zou best gaan," meende Emile. Welnu, dat was genoegt Juliette eischte niet moer. Dat en de twee duizend franken van zyn kantoor, dat was zes duizend. Hemel l zes duizend franken inkomen. Zy zouden nog meer van die premie-obligaties koopen en wie weet of de fortuin hen nog niet eens zou begunstigen? Men kon voor de tweede maal winnen, dan voor een derden keer, en zoo vervolgens. Als het maar eenmaal gaat. Er zyn toch menschen, dio op die manier ryk worden. Maar Emile schudde het hoofd; hy vond het niet mogeiyk, dat ze zouden winnen of liever, hy zeido, dat hy het niet mogeiyk vond, want in zyn binnenste vond hy het billijk, dat zo ook eens een buitenkansje zouden hebben; het denkbeeld lachte hem dan ook nogal toe, doch hy overschatte de kansen niet. De obligatiehouders waren zoo talryk, verscheidene millioenen, helaas I Als hy er over nadacht, verflauwde zyn hoop, want er waren millioenen onbekende personen, die evenveel illusies en evenveel kansen hadden. Al die mededingers deden echter de hoop van Juliette niet verflauwen. Al waren er nog millioenen meer, zy was zeker, dat ze zouden winnen. Een inwendige stem zeide het haar, ze had er een zeker voorgevoel van. En zjj probeerde hem te overtuigen, mc, zulk een profetische flikkering in de zwarte oogen en zulk een verhoogden blos op de kaken, dat Emile zich inneriyk liet overtuigen; ofschoon hy het niet toonde, wachtte hy toch met koortsachtig ongeduld den uitslag af. Op den dag van de trekking werd de courant gekochtmet hun hoofden tegen elkander aangedrukt, zagen zy angstig de lyst der uitgelote nummers na. Het hunne was er niet by. „Ik heb het je wel gezegd I" zeide Emile, toen hy van de eerste ontroering bekomen was. Juliette was geheel uit het veld geslagen. „Misschien hebben wy niet goed gekeken." En zy begon nog eens nauwkeurig van voren af aan. Niets I Maar dadeiyk hervatte zy vol geestdrift: „Er zyn vier trekkingen, vier trekkingen. Een volgenden keer beter. We behoeven maar drie maanden te wachten. Myn voorgevoelens kunnen me niet bedriegen; ik verzeker je, dat we zullen winnen." Aan bet ontbyt waren zy echter in zich zelf gekeerd en zoo ging het met alleen den geheelen dag, maar zelfs een maand lang. Want ongemerkt had Juliette, die zich reeds ryk waande, kleine, o - zeer kleine, extra-uitgaven gedaan, zooals eenige extraatjes voor hun maaltyden, ook eens een taart en dan een das voor Emilie, die hy toch zoo noodig had. Doch het einde der maand en dan de huur Zie je DU wel," zuchtte Emile, ,ale we nu" maar tien duizend franken gewonnen (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5