MENGELWERK.
eleven kryg ten bate onzer koloniën, die binnen
▼eel korter tyd kan uitbreken? De Tijd noemt
het een ydel schrikbeeld„nu ja, dat kennen
Wö", zegt het Dagbladzy, die by een totaal
gemis aan kennis der historie en dus ook van
historische dryfveeren in de politiek, maar
blijven roepen om vrede en rust, werken ten
slotte mede aan een smadeljjken ondergang
▼aa Nederland als koloniale Mogendheid 1"
Het Vad. meent, dat zijn collega in 't West-
einde (het H D.) lijdt aan Japannervrees, en
ils men het waagt tegen zijn pessimistische
beschouwingen eenige schuchtere bedenkingen
in 't midden te brengen, wordt men dadelijk
afgetroefd met het vonnis„totaal gemis aan
kennis der historie en dus ook van historische
dryfveeren in de politiek." Zeg daar nu maar
eens iets tegen 1 zegt Het Vad. Intusschen
hebben voor 't oogenblik de eischen der prac
tische en voor een klein land meest passende
politiek gelukkig nog een woordje mee te
spreken. Die verbieden zeer beslist de demping
vau een opstand in een nabijgelegen kolonie
als Nederlandsch b&lang te beschouwen, in
dien zin want anders beteekent de phrase
niets dat wy zouden moeten helpen dien
ten onder te brengen. Ook verbieden zij zeer
beslist ons leger en onze vloot zoo te verster
ken en uit te breiden, dat onze financiën door
de overmatige krachtsinspanning ernstig wor
den aangetast en dat door oorlogstoebereid
selen de voor werken des vredes zoo noodige
arbeidskrachten in haar ontwikkeling worden
gestremd.
Ook kunnen wfl, meent Het Vad. met den
heer Fransen Van de Putte, meer doen met
rechtvaardige en menschlievende wetten waar
door wy onze millioenen onderdanen ginds
aaa ons binden, en bij de worsteling der toe
komst een geheel volk in de wapenen zal staan
om den vermetelen aanvaller terug te drijven
ln de golven van den Oceaan. Met dat al,
ouze verplichting om op ernstige gebeurlijk
heden voorbereid te z\jn, en leger en vloot
in den besten staat te houden om onze kolo
niën met succe3 te verdedigen, erkent Het Vad.
En op tekortkomingen daarin mag met nadruk
gewezen worden. Maar iets anders is het een
aanvallende politiek aan te raden, zooals het
D. v. Z.-H. doet door boven aangehaald schrij
ven op te nemen, waarin de raad gegeven
wordt om aan Japan Formosa te ontweldigen.
En aaDgezien wij daartoe niet alleen in staat
z(jn, moeten wij ons verbinden met Engeland,
Rusland en Frankrijk hoe die combinatie
getuigt van „kennis van historische dryfvee
ren" die ons gaarne zullen helpen Formosa
te veroveren om het dan welwillend aan ons
af to staan 1
Dat een Nederlandsch Ministerie voor zoo'n
avontuurlijke politi&k, gesteld zy ware moge
lijk, te vinden zou zijn, acht Het Vad. gansch
ondenkbaar. Maar een bedenkelijk verschyn-
eel is het ni?ttomin, als dus openlijk in de
pers wordt aangezet tot oorlog tege^ een be
vriende mogendheid en een veroveringspolitiek
voor ons kleine land, dat waariyk aan zyn
tegenwoordige koloniën genoeg heeft, wordt
aanbevolen. De schryver noemt den oorlog
van Japan tegen China een „baldadigen aan
val"; de publisk9 opinie zal moeilijk een pas
Bender benaming kunnen bedenken voor de
strekking van zyn stuk. Togen die strekking
past een ernstig protest.
Het Handelsblad i3 het met de Arnh. Cl.
boos, dat de Zondagswet een antiquiteit
is, die dient opgeruimd te worden. Het blad
wil daarvoor in de plaats een rustdagwet.—
Een rustdag in de week, die niet juist de
Zoadag behoeft te zyn, zelfs niet i.i alle
gevallen kan zyn, is maatschappelijke eisch.
Mea zal by de invoering wat moeten geven
en nemen. De wetgevende macht zal algemeene
bepalingen kunnen vaststellen; aan de uitvoe
rende zal de vryheid moeten toegekend wor
den lekening te houden met de feitelijke toe
standen.
Het zal noodig zyn, dat de wet zich nauw
aansluit aan de tot nog toe geldende praktyk
om den menschen zooveel mogeiyk op Zondag
rast te verschaffen. De staat kan het goede
voorbeeld geven, door zya bureau's zooveel
mogeiyk op Zondag te sluiten, publiek- en
privaatrechtelyke handelingen op den Zondag
tot een minimum te beperken. Daarnaast zal
een algemeene bepaling moeten in het leven
worden geroepen, dat ieder „arbeider"
liefst in wat uitgestrekter beteekenis dan men
thans vaak aanneemt na zeker tydperk
zeggen we na 14 dagen een etmaal rust
heeft. Kan dat etmaal samenvallen met den
Zondag, des te beter; laat hot maatschappe-
ïyk leven dit niet too, welnu, dan zy het
plicht van den patroon een anderen dag in
de week aan te wyzen en hiervan kenüis
te geven aan de overheid, in dit geval aan
den burgemeester.
Het Centrum is het wel eens met A. Ct.
en Hbl., dat de bestaande Zondagswet reeds
lang de bewijzen hO:ft geleverd dringend
behoefte te hebben aan verandering en ver
betering.
Maar moet men daarom de idee, waarop
zy is gebaseerd, prysgoven en zelfs haar naam
wi88chen uit onze wetboeken?.... Waarom
te spreken van een „rustdag-wet," terwyl
ons land als erkond-christelijke natie den
Zondag als dag des Hweren dient hoog te
houden? Waar het Hbl. do eischen van het
maatschappeiyk leven op den voorgrond stelt, s
Söft het G, dat een absolute Zondagsrust in
dien zin, dat men zelf3 voor de allernood- 1
zakeiykste bezigheden geen hand zou mogen 1
uitstaken, door niemand gewenscht wordt 1
Maar men moet zicli bepalen tot het nood- 2
1 zakeiyke. Aan het beginsel der Zondagsrust,
welke tevens de Zondagsheiliging insluit,
1 mogen wy nooit laten tornen. Wy fjt'aan hier
l voor een gebod niet slechts van maatschap-
1 pelyke, maar ook van hoog-zedelyko en gods
dienstige beteekenis. En nu hunnen wy aan-
1 nemen, dat de liberale pers aan dit laatste
niet veel hecht, maar (to meerderheid der
bevolking staat in deze materie ongetwyfeld
aan onze zyde, zegt het C. Het Hbl. doet
trouwens ook het voorstel den Zondag by
1 voorkeur te nemeD. Den tweewekelykschen
1 rustdag van het Hbl. acht het C. wel een
wat mager aanbod. De kerk is mensch-
11evender, die na zes dagen werken een rust
dag eischt. Maar het C. wil ook de patroons
1 den dag Diet laten kiezen. De arbeiders zullen
in dat geval totaal afhankelyk zyn en zelfs
gevaar loopen, dat hun ton eenenmale de
gelegenheid wordt ontnomen om hun gods
dienstige verplichtingen na te komen. Op
derg&lyke voorstellen zal, hoopt het C., geen
enkele regeermg ingaan. Een betere Zondags
wet acht het blad dringend noodig, maar,
een betere Zondags-wet. Geen „rustdagwet,"
waardoor het godsdienstig gevoel der natie
zou worden gekrenkt en aan den dag des
Heeren zyn hooge en heilige beteekenis zou
worden ontnomen. Door zulk een benaming
zou men Nederland als christelyke natie de
grootste oneer aandoen en de anarchie op
zedeiyk gebied slechts kunnen verhaasten.
Het Handelsblad behandelt de uitkomsten
der concentratie in Atjeh, naar aan
leiding van de rede van den heer Fransen
Van de Putte in de Eerste Kamer. Die rede
maakte den indruk, dat hy het stelsel niet
zoo riecht vond, maar als men de koloniale
verslagen naleest, waarop hy zich beroept,
dan komt men, zegt het Hbl., tot de slotsom,
dat het opsluiten onzer troepen in de gecon
centreerde stelling op den duur vrywel on
houdbaar werd; dat onze invloed, buiten
de linie, in Groot-Atjeh steeds minder betee-
kende; dat de oorlogsparty steeds stouter
optrad; dat de immers ook door generaal
Van Swieten verlangde onderwerping van de
drie Sagi's nooit verkregen, maar integendeel
steeds moeilijker zoude worden. Het blad wyst
op de verschillende stelsels, die men achtereen
volgens heeft toagepast en telkens weer ver
laten, waardoor onze positie in militairen zin
sterk is achteruitgegaan. Men had in 1890,
ora aan de vyandelyke bonden binnen de linie
beter het hoofd te kunnen bieden, een korps
marechaussees opgericht, dat veelvuldige „ont-
mo tingen" met die benden had. Men moest
dag en nicht de trambanen doen bewaken.
Men reed zelfs met „gepantserde" tramwagens.
En in staatkundigen zin was men niets ge
vorderd; de houding der gansche bevolking
buiten de linie werd meer en meer vyandig.
Eindeiyk, zegt het blad daarna, in 1893,
komt Toekoe Oemar ons te hulp. Na
door ons van wapenen en munitie te zyn
voorzien, verdryft hy den vyand uit de geheele
Sagi der XXV Moekims; wordt daarna in
genade aangenomen en legt met 15 zyner
onderaanvoerders den eed van trouw af; werkt
in de eerstvolgende maanden krachtig mede
om den vyand uit tal van versterkingen, tot
Anagaloëng toe, te verjagen. En als dien
tengevolge verschillende posten buiten de linie
door onze troepen of door zyn hulptroepen
zyn bezet, kan het Koloniaal Verslag van 1894
schryven: „Sinds kan de toestand in Groot-
Atjeh over het algemeen bevredigend genoemd
worden".... Maar daarmede is dan ook open-
ïyk van Regeeringswege erkend, dat die toe
stand niet bevredigend te noemen was zoolang
men zich aan het stelsel van 1884 hield. En
inderdaad, uit het bovenherinnerde blykt meer
dan voldoende, dat voor die erkenning alle
reden is geweest.
Het geconcentreerde stelsel heeft geheel
fiasco gemaakt, en wie thans er op mocht
aandringen dat men zich in do geconcentreerde
linie terugtrekt en geen party trekt van de
in de laatste maanden behaalde overwinningen,
vervalt ia dezelfde fout als in 1885 en bewyst
den lande waariyk geen dienst. Zoolang het
bondgenootschap met Toekoe Oemar goede
gevolgen scheen op te leveren, hield men zich
daaraan en zoo verklaart ook het Hbl. dat de
minister in 1895 tegen offensief optreden was.
Na Toekoe Oemars afval moest men wel
anders optreden. Men heeft echter niets anders
gedaan dan wat de toestand eischte. Dat is
met succes geschied en wanneer wy nu van
dat succes een doelmatig gebruik maken, kan
dit misschien leiden tot het doel, door Van
Swieten aangewezen, door Van der Heyd&n
bereikt, maar later weer verlaten: het be-
heerschen van de drie Sagi's van Groot-Atjeh,
wat op den duur minder troepen zal kosten
dan de ellendige geconcentreerde linie. By
uitvoering van het denkbeeld van Van Swieten
wil ieder zich bepaleD. Van goheel Atjah is
by hem zoo min als by esnig later staatsman
sprake geweest, en als men het nu voorstelt
alsof ons door den afval van Oemar ge
dwongen offensief optreden in Groot-Atjah
tot de onderwerping van geheel Atjah mo9t
strekken, dan werkt men, volgens het Hbl.,
velerlei misverstand en wanbegrip in de hand.
Da Standaard verheugt zich over het ter
sprake brengen van een katholiek pro
gram. Zy schryft 0. a.:
Het feit, dat de Roomsche Kamerleden keer
op keer, door ongeveer 12 tegen 12 te
stemmen, daad werkelyk al de vrucht der
Roomsche actie by de stembus neutraliseerden,
wordt zoodoende, zonder doekjes voor het
bloeden, erkend, en tevens ingezien, dat er,
by zulk een wyze van optreden, van een
staatkundige party geen sprake kan wezen.
Beseft a wordt, dat het niets zou geven, of
men al, in Juni, al wat goed-Roomsch heet
by elkaar trommelde, want dat, geschiedde
dit zonder politieke overeenstemming, straks
in de Kamer, waar het daa toch by de stem
bus om gaat, een da capo van wat 11a
1894 te betreuren viel, zou worden beleefd.
Sedert ons optreden in 1872 hebben we de
noodzakelykheid van een politiek program
by de stembus, voor alle partyen zonder
onderscheid, rusteloos bepleit.
Telkens vond ons beweren te dien opzichte
tegenspraak.
Als men eerst maar zyn mannen er door
hielp, dan zou het agendum zich later wel
vinden.
Thans echter ziet men de demoraliseeronde
uitwerking van zulk een opzien komen spelen
almeer in.
Naar een pogram van actie dringt men
steeds meer van alle zyden.
En gelukt het aaD alle partyen, daarmede
tydig gereed te komen, dan zal ten langen
leste veel van het gewrongene, van het valsche,
van het persoonlyke, uit onze politieke wor
steling voorgoed vordwynen kuonen, en de
stryd by de stembus dan toch eindelyk wor-
deD, wat hy steeds had moeten wezeneen
worsteling om do richting en den stuur, die
te geven is aan ons Staatsbeleid.
Het Huisgezin doet naar aanleiding van de
program-plannen, in de Residentiebode
voor een katholieke party ontwikkeld, het
volgende opmerken:
„Ons heeft het verwonderd, op dat ontwerp-
program te missen de schadeloosstelling der
dienstplichtigen, waarvoor toch de Residentie
bode met warmte- opgekomen is en die reeds
op verscheidene vergaderingen van kiesvereeni-
gingen in de laatste dagen als een punt voor
het toekomstig program is genoemd.
„Ook de oplossing van het brandende Atjeh-
vraagstuk zou, naar onze bescheiden meening,
op het katholiek program niet mogen ont-
breken.
Daar de vraag of niet het algemeen belang
zoowel als de billykheid zou meebrengen,
aan de miliciens schadeloosstel
ling toe te kennen, in den laatsten
tyd meermalen is opgeworpen, gaat De Tijd
in een hoofdartikel uitvoerig na, hoe deze
schadeloosstelling in België is geregeld, eerst
by de wet van 3 Juni 1870, toen by die van
5 April 1875 en laatstelyk by die van 2
Juli 1896.
Zou hy ook by ons kunnen?
Twee groote vragen, dadeiykwat zou het
kosten? en: hoe zou het worden opgebracht
By een ruwe en zeer globale berekeniDg
komt De Tyd tot een jaariyksche uitgaaf
van f 3,200,000.Een ontzaglijke Bom!
Maar België doet het toch ook?....
Laat men, wat wy bidden mogen, zegt
het blad, met het trekken van een conclusie
niet te haastig zyn. Vooreerst dateert de
groote verhooging van het bedrag der schade
loosstelling in België pas van een paar maan
den geleden; de werking en de gevolgen
financieels en andere der nieuwe wet blyven
dus af te wachten.
Maar ten andere kan België biykbaar op
verschillend gebied veel meer doen dan Neder
land. Om 6lechts iets te noemen: België heeft
een veel grooter leger dan Nederland.
08 bataljons infanterie, 40 eskadrons cava
lerie en 32 veld- en rydende batteryen, togen
45 bataljons, 19 escadrons en 20 batteryen
by ons. Het heeft voortdurend een veel grooter
gedeelte van zyn leger onder de wapenen
dan wy; het bezit in Antwerpen, de forten
der Maaslinie enz. een [respectabel vesting-
stelsel, dat, natuuriyk, onderhoud verei&cht
zoo goed als het onze. Niettemin is de Bel
gische begrooting van oorlog volstrekt niet
hooger dan de Ndderlandsche: in België 47
millioen frank, b# ons by na 24 millioen gulden.
"Wie eenigszins met België en de Belgische
toestanden bekend is, zal toegeven, dat de
huishouding van staat en gemeente daar
allerminst den indruk geeft op schrielor wyze
te zyn ingericht dan by ons, terwyl de be
lastingen daarentegen by onze zuidelyke
broeders veel minder drukkend zyn dan hier.
Hun aanslagen bedragsn wellicht zooveel
franks sis de onze guldens.
Wil men fraaie, doch uiterst kostbare zaken,
zooals de schadeloosstelling der miliciens, uit
de Belgische wetgeving overnemen, dan zal
men wèl doen, ter zelfdor tyd van de Belgen
de kunst af te zien, hoe men op goedkooper
wyze een sterker leger kan onderhouden 6n
met minder belastingbedrag meer kan uit
richten.
Kon men er toe komen, op forten en
kanonnen jaarlyks een goede drie millioen
uit te zuinigen, om die als erkenning van
de diensten, door het leger aan den Staat
bewezen, onder onze miliciens en hun meestal
on- en minvermogende famiUön uit te deelen,
wie zou, zoo vraagt De Tijddorgeiyke ver
plaatsing van uitgaven niet toejuichen?
Men verheuge zich echter niet te vroeg.
De Standaard heeft zich druk gemaakt
over het kostuum der Kamerleden
en daaromtrent eon leer opgesteld, die hierop
neerkomt, dat het'Diet officieel kostuum wel
gedragen moet worden, als de Kamerleden ten
hove komen, maar niet als de Koninginnen
in de Kamer komen. Die zaak, zegt het
Centrumblykt ook nog andere menschen
warm te hebben gemaakt dan de civiel- en
militaire kleedermakers, de gouddraadtrekkers
en passementwerkers. Er schynt nl. ook een
stukje anti-revolotionnair staatsrecht te zitten
in de galonrokken. Den Nederlander toch
komen de in den Standaard geopperde spel
lingen omtrent ds positio en de daaruit
voortvloeiende pantalons en rokken der
Tweede-Kamerleden „van anli-revolutionnair
standpunt" vry bodenkeiyk voor. Dit blad
behandelt naar aanleiding daarvan tweeërlei
souvereinïteitl
Waar men al niet toe komen kaD, als men
ydelo vormquaosties, om ze eenigszins presen
tabel te maken, tot gewichtige beginsel vragen
gaat opblazen 1
KKCHLAMËf»,
a 25 Cents per regel.
Origineel e OTTO-Motoren voor
Gas, Benzine en Petroleum zijn de
meest beproefde Motoren der wereld
en alléén verkrijgbaar bi) de Filiale
der Gasmotoren-Pabrik Beutz,
Nieuwendijk 11, Amsterdam. Gas
motorenolie dezer firma is de beste
smeerolie. 6601 10
Het geheim -van den toren.
JJit het Fransch van Simon Boubée.
I.
Het is nu zeven jaren geleden, dat ik myn
huwelijksreis deed naar La Morbiban. Myn
vader had vooral geraden toch het oude
kasteel Ker-pen-hir te gaan bezoeken, vlak
by Ploubarnel gelegen. Het was een antiek,
verweerd gebouw, een gedeelte reeds half
ingestort; in de donkere galeryen en sombere
met eikenhont beschoten zalen, kostbare
gobelins aan de wanden. Een oude boerin,
met een kraai op den schouder, een tooverkol
gelijk, Pen-dhü genaamd, deed dienst als
concierge.
„Het laatst werd dit kasteel bewoond door
baron Yvon van Ker-pen-hir, een zeer buiten
gewoon man," vertelde zy, blyde nog eens
over den ouden tyd te kunnen spreken. „Hij
was een echte oorlogsheld. Geen vyand die
niet met lof van heru sprak! Hy had de
gave ontvangen van zich onzichtbaar te
kunnen makeri, wanneer hy maar wilde.
Sommigen zeggen, dat het een macht was,
die de ring hem verleende."
Myn man en ik zagen elkaar aan.
„Sommigen zeggen, dat hy in den vreemde
gestorven is," vertelde het oudje verder
„wat er van aan is, weet ik niet. Op een
goeden dag is hy verdwenen en niemand
heeft hem ooit weer teruggezien. Voor geen
schatten zou femand ooit den nacht in dit
kasteel doorbrengen."
„En wat denkt gy, dat er van den baron
go worden is?" vroeg myn man.
„Ik weet het niet, mynheer, evenmin als
ik weet waar deze kraai alle avonden heenr-
vliegt om eerst 's morgens terug te komen."
„Uw kraai?"
„Ja mynheer, deze kraai; als het donker
wordt, vliegt zy weg en niemand heeft kun
nen ontdekken waarheen."
„Wie weet of die kraai de oude baron
niet is; misschien prefereert hy 't nu om
als vogel rond te fladderen."
„Best mogelyk,antwoordde het vrouwtje
goedgeloovig. „Hier hebt ge de sleutels; zie
zelf maar eens rond in het oude kasteel en
breng my dan straks de sleutels terug; myn
beenen worden zoo stram om met ieder mede
te gaan."
We tradon het oude slotplein over en
staken den ouderwetschen sleutel in het
roestige slot eener dtur, naast het eigenlyke
kasteel, welke deur toegang gaf tot een toren.
„Laat ons dien beklimmen: het moet er
een prachtig uitzicht zyn."
Ik durfde echter de steile treden niet op
gaan en dus vertrok mijn man alleen naar
hoven, terwijl ik het kasteel binnenging en
door de reusachtige zalen en gangen doolde.
In hoorde stappen naderen en begrijpend,
dat het mijn man moe3t zyn, wilde ik hem
eens naar my laten zoeken. Om my onzicht
baar te maken, drong ik my dicht tegen den
muur naast een eikenhouten kast.
n.
Dadeiyk had ik een gevoel alsof de muur
onder myn gewicht bezweek, en eer ik tyd
had er over na te denken, bevond ik my in
een duistere gang. De opening was weder
dichtgeveerd met een roestig geknars. Ik
begon rond te tasten, terwyl een gevoel van
doodsangst my overviel; overal, waar ik myn
handen sloeg tegen den wand, was het koud
en glibberig. Vlak voor my ontwaarde ik al
tastend eea soort afhangend weefsel, waar
achter een of andere mechaniek verborgen was.
De praatjes der oude boerin kwamen my
weer in gedachten; ik was zeker in d9 ge
heime gang, waar de baron ook dikwyis in
verdwenen was.
Een onuitsprekelijke angst maakte zich van
my meester. Als ik hier eens sterven moest,
van honger omgekomen!
Zoo hard ik kon, begon ik te roepen, doch
geen antwoord volgde. Ik hoorde, dat het
geluid dadelijk gedempt werd.
Er heerschte een afschuwelyke lucht, alsof
er iets walgiyk zoets lag te verrotten, en ik
voelde, dat over myn voeten zich allerlei
ongedierte voortbewoog. Buiten my zelve, wierp
ik my op de deur, waardoor ik binnen
gekomen was, doch zonder een g succes.
Mijn oogen begonnen eenigszins aan de
duisternis, die my omringde, te gewennen
en ik ontdekte nu vlak voor my, de nauwe
trelvn van een trap, die in den dikken muur
uiigohouwen was. Behoedzaam daalde ik die
af, hopend zoo een uitweg te vinden en nu
was ik in een zeer goed verlicht steenen
gewelf, waar door een smal raam in de hoogte
e n lichtstraal viel.
Ik voelde my reeds weer wat moediger en
begon om my heen te zien.
Kale gryze mureD, een echt Bretonsch
ledikant, een paar stoelen en in het midden
een vierkante tafel, bodokt met een groen
kleed. Pistolen, een sabel en scbryfgereed-
schap lagen er op verspreid. En daarvoor
was het werkelijkheid of een spel myner
opgewekte verbeelding? zat in een leuning
stoel een man, met het geborduurde vest en
den grooten hoed van een boer.
"Wie kon die man zyn, die daar zoo gerust
zat te slapen? Zeker een oude buurman, die
in hot geheim van den baron was ingewyd.
Een plotselinge vreugde doorstroomde myik
was gered 1
„Mynheer, mynheer 1" riep ik en raakte
tegelyk den schouder van den grysaard aan.
fly verroerde zich niet.
Ik liep om den fauteuil heen en keek hem
in het gelaat.
Myn ontzetting laat zich niet beschrijven;
het was een ïykl Een geraamte, over
trokken met een gerimpelde, zwarte huid,
hard als perkament. Twee diepe gaten duid
den de plaats aan, waar vroeger de oogen
gezeten hadden, en in stede van een mond
was er niets over dan twee ryen, vast op
elkaar gesloten, onmenschelyk lange witte
tanden. Als zooveel oogen staarden ze my
aan. Ik uitte een schellen kreet en viel in
onmacht.
Spoedig kwam ik echter weer by on met
eeu juistheid, waartoe ik my daareven niet
in staat geacht zou hebben, stelde ik myzelve
do gansche waarheid voor. Daar voor my was
het lyk van den ouden baron Ker pen-hir,
ongetwyfeld door een beroerte getroffen, toen
hy zich in zyn geheim vertrek opsloot.
Wat moest er van my worden? De deur
kon ik met geen mogelykheid openkrygen,
daar ik niet mot het mechaniek bekend was.
Ik begon uit al myn macht te gillen, te
stompen en alle mogelyk lawaai te maken,
doch de stilte, die er heerschte in 't van
ïyklucht doortrokken gewelf, bleef dezelfde.
Niemand hoorde my, want zoodra ik de kreten
uitte, werdeu ze verdoofd.
Ik moest duo hier den hongerdood sterven
men zou my lang zoeken en als dit zonder
gevolg bleef, zou door myn verdwyning een
legende meer zyn toegevoegd aan de sombere
verhalen, die de rondte doen in het oade
Bretagne.
Het werd donker, slechts de schitterend
witte tanden van het iyk blikten my aan.
Plotseling hoorde ik vlak achter my een
spottenden, rauwon kreet en vleugelgeklapik
verbeeldde my, dat het cadaver langzaam het
hoofd naar my omdraaide.
Voor dood viel ik op den grond neer.
HL
Toen ik weer bykwam, was het dag; buiten
scheen de zon, want in het sombere gewelf
speelden vroolyke lichtstralen.
Ik had dus niet gedroomd en was wel
degelyk levend begraven in de geheime cel
van den baron van Ker-pen-hir en het lyk
in den breeden leunstoel zag my nog steeds
aan met de diepe leego oogkassen en de
laDge, scbrik-aanjagende tanden. Op het boek
voor het lyk zat de kraai van de oude con
cierge. Dat was 't dus geweest, waardoor ik
het bewustzyn verloren had. De tegenwoor
digheid van den vogel boezemde my geen
angst in, maar scheen my veeleer een goed
voorteeken. Ik hoopte door hem myn vryheid
te herkrygen.
Daartoe nam ik myn zakdoek, waarop myn
naamcyfer, en bond dien de kraai aan den
poot ni haar eerst met veel omzichtigheid
te zyn genaderd. Al krassend vloog de vogel
het venster boven in het gewelf uit.
Er verliep een dag en een nacht, myn
krachten waren uitgeput en de wanhoop had
zich geheel moester van my gemaakt.
Eensklaps hoorde ik stemmen, die myn
naam riepen. Men zocht my, daar de witte
do ik, aan de pooten van de kraai bevestigd,
dadelyk de opmerkzaamheid had getrokken.
'8 Avonds vloog het dier als naar gewoonte
naar zyn nacütverbiyf en nu begreep men,
waar ik te vinden was
Ik heb myn man, myn ouders en myn
vrienden weergezien; maar myn haren waren
sneeuwwit geworden. Ik ben nu vyf en
twintig jaar en sinds myQ achttiende jaar
gelijk ik een oude vrouw.
Burgerlijke Stand.
BOSKOOP. Bevallen: A. Tork geb. Zimmer
man, levenl.
0\ erleden: Wed. B. Van der Grift geb. Pa-
h HAZtiftSWOUDE. Bevallen: L. Van Vegten,
geb Kinkel D K. L. Boutje geb. Van der Geest
Z. S K, Lekx geb. Touw D.
Overleden: J. Vlasveld, wedr. van H.
Mank. 70 j.
LEIDERDORP. Bevallen. G. De Haas geb.
MGetrouwd: J J. De Wit jm. 28 j. on A.
Oosterom jd. 21 j.
Overleden: G. Do Lange -Kühne 61 j.
Familie-Berichten uit verschillende bladen.
Gehuwd: J. W. De Graaff en J. M. Neelissen,
Overveen. Dr W. J. Ter Kuile Lembor en M.
E. Schutte, Haarlem
Bevallen: E. M. M. Pieck goh Binnendijk,
D., Scheveningen L. M. Van W eezenbeek geb.
Krans, Z., Rotterdam. W. D. Kettlitz geb. De
Haan, D., Utrecht.
Overledon:H. Remmers, M. 71 j«, Haarlem.
Wed mr. G. Everts geb. Van Menrs, 80 j., Arn
hem. Wed. A. G. Th. Gorissen geb. Sandman,
Utrecht G. Vos, M. 63 j-, 's-Gravenhage.
L. De Koning, M. -53 j., Krimpen aan de Lek. -=»-
H. E. Engelbard, V. 30j., Vaassen. C. J. Kou
mans geb. Leeflang, Palimanam (Cheribou).
Wed. J. W. La Cave geb. Hamer, 72j., Brummen.