MENGELWERK. eleven kryg ten bate onzer koloniën, die binnen ▼eel korter tyd kan uitbreken? De Tijd noemt het een ydel schrikbeeld„nu ja, dat kennen Wö", zegt het Dagbladzy, die by een totaal gemis aan kennis der historie en dus ook van historische dryfveeren in de politiek, maar blijven roepen om vrede en rust, werken ten slotte mede aan een smadeljjken ondergang ▼aa Nederland als koloniale Mogendheid 1" Het Vad. meent, dat zijn collega in 't West- einde (het H D.) lijdt aan Japannervrees, en ils men het waagt tegen zijn pessimistische beschouwingen eenige schuchtere bedenkingen in 't midden te brengen, wordt men dadelijk afgetroefd met het vonnis„totaal gemis aan kennis der historie en dus ook van historische dryfveeren in de politiek." Zeg daar nu maar eens iets tegen 1 zegt Het Vad. Intusschen hebben voor 't oogenblik de eischen der prac tische en voor een klein land meest passende politiek gelukkig nog een woordje mee te spreken. Die verbieden zeer beslist de demping vau een opstand in een nabijgelegen kolonie als Nederlandsch b&lang te beschouwen, in dien zin want anders beteekent de phrase niets dat wy zouden moeten helpen dien ten onder te brengen. Ook verbieden zij zeer beslist ons leger en onze vloot zoo te verster ken en uit te breiden, dat onze financiën door de overmatige krachtsinspanning ernstig wor den aangetast en dat door oorlogstoebereid selen de voor werken des vredes zoo noodige arbeidskrachten in haar ontwikkeling worden gestremd. Ook kunnen wfl, meent Het Vad. met den heer Fransen Van de Putte, meer doen met rechtvaardige en menschlievende wetten waar door wy onze millioenen onderdanen ginds aaa ons binden, en bij de worsteling der toe komst een geheel volk in de wapenen zal staan om den vermetelen aanvaller terug te drijven ln de golven van den Oceaan. Met dat al, ouze verplichting om op ernstige gebeurlijk heden voorbereid te z\jn, en leger en vloot in den besten staat te houden om onze kolo niën met succe3 te verdedigen, erkent Het Vad. En op tekortkomingen daarin mag met nadruk gewezen worden. Maar iets anders is het een aanvallende politiek aan te raden, zooals het D. v. Z.-H. doet door boven aangehaald schrij ven op te nemen, waarin de raad gegeven wordt om aan Japan Formosa te ontweldigen. En aaDgezien wij daartoe niet alleen in staat z(jn, moeten wij ons verbinden met Engeland, Rusland en Frankrijk hoe die combinatie getuigt van „kennis van historische dryfvee ren" die ons gaarne zullen helpen Formosa te veroveren om het dan welwillend aan ons af to staan 1 Dat een Nederlandsch Ministerie voor zoo'n avontuurlijke politi&k, gesteld zy ware moge lijk, te vinden zou zijn, acht Het Vad. gansch ondenkbaar. Maar een bedenkelijk verschyn- eel is het ni?ttomin, als dus openlijk in de pers wordt aangezet tot oorlog tege^ een be vriende mogendheid en een veroveringspolitiek voor ons kleine land, dat waariyk aan zyn tegenwoordige koloniën genoeg heeft, wordt aanbevolen. De schryver noemt den oorlog van Japan tegen China een „baldadigen aan val"; de publisk9 opinie zal moeilijk een pas Bender benaming kunnen bedenken voor de strekking van zyn stuk. Togen die strekking past een ernstig protest. Het Handelsblad i3 het met de Arnh. Cl. boos, dat de Zondagswet een antiquiteit is, die dient opgeruimd te worden. Het blad wil daarvoor in de plaats een rustdagwet.— Een rustdag in de week, die niet juist de Zoadag behoeft te zyn, zelfs niet i.i alle gevallen kan zyn, is maatschappelijke eisch. Mea zal by de invoering wat moeten geven en nemen. De wetgevende macht zal algemeene bepalingen kunnen vaststellen; aan de uitvoe rende zal de vryheid moeten toegekend wor den lekening te houden met de feitelijke toe standen. Het zal noodig zyn, dat de wet zich nauw aansluit aan de tot nog toe geldende praktyk om den menschen zooveel mogeiyk op Zondag rast te verschaffen. De staat kan het goede voorbeeld geven, door zya bureau's zooveel mogeiyk op Zondag te sluiten, publiek- en privaatrechtelyke handelingen op den Zondag tot een minimum te beperken. Daarnaast zal een algemeene bepaling moeten in het leven worden geroepen, dat ieder „arbeider" liefst in wat uitgestrekter beteekenis dan men thans vaak aanneemt na zeker tydperk zeggen we na 14 dagen een etmaal rust heeft. Kan dat etmaal samenvallen met den Zondag, des te beter; laat hot maatschappe- ïyk leven dit niet too, welnu, dan zy het plicht van den patroon een anderen dag in de week aan te wyzen en hiervan kenüis te geven aan de overheid, in dit geval aan den burgemeester. Het Centrum is het wel eens met A. Ct. en Hbl., dat de bestaande Zondagswet reeds lang de bewijzen hO:ft geleverd dringend behoefte te hebben aan verandering en ver betering. Maar moet men daarom de idee, waarop zy is gebaseerd, prysgoven en zelfs haar naam wi88chen uit onze wetboeken?.... Waarom te spreken van een „rustdag-wet," terwyl ons land als erkond-christelijke natie den Zondag als dag des Hweren dient hoog te houden? Waar het Hbl. do eischen van het maatschappeiyk leven op den voorgrond stelt, s Söft het G, dat een absolute Zondagsrust in dien zin, dat men zelf3 voor de allernood- 1 zakeiykste bezigheden geen hand zou mogen 1 uitstaken, door niemand gewenscht wordt 1 Maar men moet zicli bepalen tot het nood- 2 1 zakeiyke. Aan het beginsel der Zondagsrust, welke tevens de Zondagsheiliging insluit, 1 mogen wy nooit laten tornen. Wy fjt'aan hier l voor een gebod niet slechts van maatschap- 1 pelyke, maar ook van hoog-zedelyko en gods dienstige beteekenis. En nu hunnen wy aan- 1 nemen, dat de liberale pers aan dit laatste niet veel hecht, maar (to meerderheid der bevolking staat in deze materie ongetwyfeld aan onze zyde, zegt het C. Het Hbl. doet trouwens ook het voorstel den Zondag by 1 voorkeur te nemeD. Den tweewekelykschen 1 rustdag van het Hbl. acht het C. wel een wat mager aanbod. De kerk is mensch- 11evender, die na zes dagen werken een rust dag eischt. Maar het C. wil ook de patroons 1 den dag Diet laten kiezen. De arbeiders zullen in dat geval totaal afhankelyk zyn en zelfs gevaar loopen, dat hun ton eenenmale de gelegenheid wordt ontnomen om hun gods dienstige verplichtingen na te komen. Op derg&lyke voorstellen zal, hoopt het C., geen enkele regeermg ingaan. Een betere Zondags wet acht het blad dringend noodig, maar, een betere Zondags-wet. Geen „rustdagwet," waardoor het godsdienstig gevoel der natie zou worden gekrenkt en aan den dag des Heeren zyn hooge en heilige beteekenis zou worden ontnomen. Door zulk een benaming zou men Nederland als christelyke natie de grootste oneer aandoen en de anarchie op zedeiyk gebied slechts kunnen verhaasten. Het Handelsblad behandelt de uitkomsten der concentratie in Atjeh, naar aan leiding van de rede van den heer Fransen Van de Putte in de Eerste Kamer. Die rede maakte den indruk, dat hy het stelsel niet zoo riecht vond, maar als men de koloniale verslagen naleest, waarop hy zich beroept, dan komt men, zegt het Hbl., tot de slotsom, dat het opsluiten onzer troepen in de gecon centreerde stelling op den duur vrywel on houdbaar werd; dat onze invloed, buiten de linie, in Groot-Atjeh steeds minder betee- kende; dat de oorlogsparty steeds stouter optrad; dat de immers ook door generaal Van Swieten verlangde onderwerping van de drie Sagi's nooit verkregen, maar integendeel steeds moeilijker zoude worden. Het blad wyst op de verschillende stelsels, die men achtereen volgens heeft toagepast en telkens weer ver laten, waardoor onze positie in militairen zin sterk is achteruitgegaan. Men had in 1890, ora aan de vyandelyke bonden binnen de linie beter het hoofd te kunnen bieden, een korps marechaussees opgericht, dat veelvuldige „ont- mo tingen" met die benden had. Men moest dag en nicht de trambanen doen bewaken. Men reed zelfs met „gepantserde" tramwagens. En in staatkundigen zin was men niets ge vorderd; de houding der gansche bevolking buiten de linie werd meer en meer vyandig. Eindeiyk, zegt het blad daarna, in 1893, komt Toekoe Oemar ons te hulp. Na door ons van wapenen en munitie te zyn voorzien, verdryft hy den vyand uit de geheele Sagi der XXV Moekims; wordt daarna in genade aangenomen en legt met 15 zyner onderaanvoerders den eed van trouw af; werkt in de eerstvolgende maanden krachtig mede om den vyand uit tal van versterkingen, tot Anagaloëng toe, te verjagen. En als dien tengevolge verschillende posten buiten de linie door onze troepen of door zyn hulptroepen zyn bezet, kan het Koloniaal Verslag van 1894 schryven: „Sinds kan de toestand in Groot- Atjeh over het algemeen bevredigend genoemd worden".... Maar daarmede is dan ook open- ïyk van Regeeringswege erkend, dat die toe stand niet bevredigend te noemen was zoolang men zich aan het stelsel van 1884 hield. En inderdaad, uit het bovenherinnerde blykt meer dan voldoende, dat voor die erkenning alle reden is geweest. Het geconcentreerde stelsel heeft geheel fiasco gemaakt, en wie thans er op mocht aandringen dat men zich in do geconcentreerde linie terugtrekt en geen party trekt van de in de laatste maanden behaalde overwinningen, vervalt ia dezelfde fout als in 1885 en bewyst den lande waariyk geen dienst. Zoolang het bondgenootschap met Toekoe Oemar goede gevolgen scheen op te leveren, hield men zich daaraan en zoo verklaart ook het Hbl. dat de minister in 1895 tegen offensief optreden was. Na Toekoe Oemars afval moest men wel anders optreden. Men heeft echter niets anders gedaan dan wat de toestand eischte. Dat is met succes geschied en wanneer wy nu van dat succes een doelmatig gebruik maken, kan dit misschien leiden tot het doel, door Van Swieten aangewezen, door Van der Heyd&n bereikt, maar later weer verlaten: het be- heerschen van de drie Sagi's van Groot-Atjeh, wat op den duur minder troepen zal kosten dan de ellendige geconcentreerde linie. By uitvoering van het denkbeeld van Van Swieten wil ieder zich bepaleD. Van goheel Atjah is by hem zoo min als by esnig later staatsman sprake geweest, en als men het nu voorstelt alsof ons door den afval van Oemar ge dwongen offensief optreden in Groot-Atjah tot de onderwerping van geheel Atjah mo9t strekken, dan werkt men, volgens het Hbl., velerlei misverstand en wanbegrip in de hand. Da Standaard verheugt zich over het ter sprake brengen van een katholiek pro gram. Zy schryft 0. a.: Het feit, dat de Roomsche Kamerleden keer op keer, door ongeveer 12 tegen 12 te stemmen, daad werkelyk al de vrucht der Roomsche actie by de stembus neutraliseerden, wordt zoodoende, zonder doekjes voor het bloeden, erkend, en tevens ingezien, dat er, by zulk een wyze van optreden, van een staatkundige party geen sprake kan wezen. Beseft a wordt, dat het niets zou geven, of men al, in Juni, al wat goed-Roomsch heet by elkaar trommelde, want dat, geschiedde dit zonder politieke overeenstemming, straks in de Kamer, waar het daa toch by de stem bus om gaat, een da capo van wat 11a 1894 te betreuren viel, zou worden beleefd. Sedert ons optreden in 1872 hebben we de noodzakelykheid van een politiek program by de stembus, voor alle partyen zonder onderscheid, rusteloos bepleit. Telkens vond ons beweren te dien opzichte tegenspraak. Als men eerst maar zyn mannen er door hielp, dan zou het agendum zich later wel vinden. Thans echter ziet men de demoraliseeronde uitwerking van zulk een opzien komen spelen almeer in. Naar een pogram van actie dringt men steeds meer van alle zyden. En gelukt het aaD alle partyen, daarmede tydig gereed te komen, dan zal ten langen leste veel van het gewrongene, van het valsche, van het persoonlyke, uit onze politieke wor steling voorgoed vordwynen kuonen, en de stryd by de stembus dan toch eindelyk wor- deD, wat hy steeds had moeten wezeneen worsteling om do richting en den stuur, die te geven is aan ons Staatsbeleid. Het Huisgezin doet naar aanleiding van de program-plannen, in de Residentiebode voor een katholieke party ontwikkeld, het volgende opmerken: „Ons heeft het verwonderd, op dat ontwerp- program te missen de schadeloosstelling der dienstplichtigen, waarvoor toch de Residentie bode met warmte- opgekomen is en die reeds op verscheidene vergaderingen van kiesvereeni- gingen in de laatste dagen als een punt voor het toekomstig program is genoemd. „Ook de oplossing van het brandende Atjeh- vraagstuk zou, naar onze bescheiden meening, op het katholiek program niet mogen ont- breken. Daar de vraag of niet het algemeen belang zoowel als de billykheid zou meebrengen, aan de miliciens schadeloosstel ling toe te kennen, in den laatsten tyd meermalen is opgeworpen, gaat De Tijd in een hoofdartikel uitvoerig na, hoe deze schadeloosstelling in België is geregeld, eerst by de wet van 3 Juni 1870, toen by die van 5 April 1875 en laatstelyk by die van 2 Juli 1896. Zou hy ook by ons kunnen? Twee groote vragen, dadeiykwat zou het kosten? en: hoe zou het worden opgebracht By een ruwe en zeer globale berekeniDg komt De Tyd tot een jaariyksche uitgaaf van f 3,200,000.Een ontzaglijke Bom! Maar België doet het toch ook?.... Laat men, wat wy bidden mogen, zegt het blad, met het trekken van een conclusie niet te haastig zyn. Vooreerst dateert de groote verhooging van het bedrag der schade loosstelling in België pas van een paar maan den geleden; de werking en de gevolgen financieels en andere der nieuwe wet blyven dus af te wachten. Maar ten andere kan België biykbaar op verschillend gebied veel meer doen dan Neder land. Om 6lechts iets te noemen: België heeft een veel grooter leger dan Nederland. 08 bataljons infanterie, 40 eskadrons cava lerie en 32 veld- en rydende batteryen, togen 45 bataljons, 19 escadrons en 20 batteryen by ons. Het heeft voortdurend een veel grooter gedeelte van zyn leger onder de wapenen dan wy; het bezit in Antwerpen, de forten der Maaslinie enz. een [respectabel vesting- stelsel, dat, natuuriyk, onderhoud verei&cht zoo goed als het onze. Niettemin is de Bel gische begrooting van oorlog volstrekt niet hooger dan de Ndderlandsche: in België 47 millioen frank, b# ons by na 24 millioen gulden. "Wie eenigszins met België en de Belgische toestanden bekend is, zal toegeven, dat de huishouding van staat en gemeente daar allerminst den indruk geeft op schrielor wyze te zyn ingericht dan by ons, terwyl de be lastingen daarentegen by onze zuidelyke broeders veel minder drukkend zyn dan hier. Hun aanslagen bedragsn wellicht zooveel franks sis de onze guldens. Wil men fraaie, doch uiterst kostbare zaken, zooals de schadeloosstelling der miliciens, uit de Belgische wetgeving overnemen, dan zal men wèl doen, ter zelfdor tyd van de Belgen de kunst af te zien, hoe men op goedkooper wyze een sterker leger kan onderhouden 6n met minder belastingbedrag meer kan uit richten. Kon men er toe komen, op forten en kanonnen jaarlyks een goede drie millioen uit te zuinigen, om die als erkenning van de diensten, door het leger aan den Staat bewezen, onder onze miliciens en hun meestal on- en minvermogende famiUön uit te deelen, wie zou, zoo vraagt De Tijddorgeiyke ver plaatsing van uitgaven niet toejuichen? Men verheuge zich echter niet te vroeg. De Standaard heeft zich druk gemaakt over het kostuum der Kamerleden en daaromtrent eon leer opgesteld, die hierop neerkomt, dat het'Diet officieel kostuum wel gedragen moet worden, als de Kamerleden ten hove komen, maar niet als de Koninginnen in de Kamer komen. Die zaak, zegt het Centrumblykt ook nog andere menschen warm te hebben gemaakt dan de civiel- en militaire kleedermakers, de gouddraadtrekkers en passementwerkers. Er schynt nl. ook een stukje anti-revolotionnair staatsrecht te zitten in de galonrokken. Den Nederlander toch komen de in den Standaard geopperde spel lingen omtrent ds positio en de daaruit voortvloeiende pantalons en rokken der Tweede-Kamerleden „van anli-revolutionnair standpunt" vry bodenkeiyk voor. Dit blad behandelt naar aanleiding daarvan tweeërlei souvereinïteitl Waar men al niet toe komen kaD, als men ydelo vormquaosties, om ze eenigszins presen tabel te maken, tot gewichtige beginsel vragen gaat opblazen 1 KKCHLAMËf», a 25 Cents per regel. Origineel e OTTO-Motoren voor Gas, Benzine en Petroleum zijn de meest beproefde Motoren der wereld en alléén verkrijgbaar bi) de Filiale der Gasmotoren-Pabrik Beutz, Nieuwendijk 11, Amsterdam. Gas motorenolie dezer firma is de beste smeerolie. 6601 10 Het geheim -van den toren. JJit het Fransch van Simon Boubée. I. Het is nu zeven jaren geleden, dat ik myn huwelijksreis deed naar La Morbiban. Myn vader had vooral geraden toch het oude kasteel Ker-pen-hir te gaan bezoeken, vlak by Ploubarnel gelegen. Het was een antiek, verweerd gebouw, een gedeelte reeds half ingestort; in de donkere galeryen en sombere met eikenhont beschoten zalen, kostbare gobelins aan de wanden. Een oude boerin, met een kraai op den schouder, een tooverkol gelijk, Pen-dhü genaamd, deed dienst als concierge. „Het laatst werd dit kasteel bewoond door baron Yvon van Ker-pen-hir, een zeer buiten gewoon man," vertelde zy, blyde nog eens over den ouden tyd te kunnen spreken. „Hij was een echte oorlogsheld. Geen vyand die niet met lof van heru sprak! Hy had de gave ontvangen van zich onzichtbaar te kunnen makeri, wanneer hy maar wilde. Sommigen zeggen, dat het een macht was, die de ring hem verleende." Myn man en ik zagen elkaar aan. „Sommigen zeggen, dat hy in den vreemde gestorven is," vertelde het oudje verder „wat er van aan is, weet ik niet. Op een goeden dag is hy verdwenen en niemand heeft hem ooit weer teruggezien. Voor geen schatten zou femand ooit den nacht in dit kasteel doorbrengen." „En wat denkt gy, dat er van den baron go worden is?" vroeg myn man. „Ik weet het niet, mynheer, evenmin als ik weet waar deze kraai alle avonden heenr- vliegt om eerst 's morgens terug te komen." „Uw kraai?" „Ja mynheer, deze kraai; als het donker wordt, vliegt zy weg en niemand heeft kun nen ontdekken waarheen." „Wie weet of die kraai de oude baron niet is; misschien prefereert hy 't nu om als vogel rond te fladderen." „Best mogelyk,antwoordde het vrouwtje goedgeloovig. „Hier hebt ge de sleutels; zie zelf maar eens rond in het oude kasteel en breng my dan straks de sleutels terug; myn beenen worden zoo stram om met ieder mede te gaan." We tradon het oude slotplein over en staken den ouderwetschen sleutel in het roestige slot eener dtur, naast het eigenlyke kasteel, welke deur toegang gaf tot een toren. „Laat ons dien beklimmen: het moet er een prachtig uitzicht zyn." Ik durfde echter de steile treden niet op gaan en dus vertrok mijn man alleen naar hoven, terwijl ik het kasteel binnenging en door de reusachtige zalen en gangen doolde. In hoorde stappen naderen en begrijpend, dat het mijn man moe3t zyn, wilde ik hem eens naar my laten zoeken. Om my onzicht baar te maken, drong ik my dicht tegen den muur naast een eikenhouten kast. n. Dadeiyk had ik een gevoel alsof de muur onder myn gewicht bezweek, en eer ik tyd had er over na te denken, bevond ik my in een duistere gang. De opening was weder dichtgeveerd met een roestig geknars. Ik begon rond te tasten, terwyl een gevoel van doodsangst my overviel; overal, waar ik myn handen sloeg tegen den wand, was het koud en glibberig. Vlak voor my ontwaarde ik al tastend eea soort afhangend weefsel, waar achter een of andere mechaniek verborgen was. De praatjes der oude boerin kwamen my weer in gedachten; ik was zeker in d9 ge heime gang, waar de baron ook dikwyis in verdwenen was. Een onuitsprekelijke angst maakte zich van my meester. Als ik hier eens sterven moest, van honger omgekomen! Zoo hard ik kon, begon ik te roepen, doch geen antwoord volgde. Ik hoorde, dat het geluid dadelijk gedempt werd. Er heerschte een afschuwelyke lucht, alsof er iets walgiyk zoets lag te verrotten, en ik voelde, dat over myn voeten zich allerlei ongedierte voortbewoog. Buiten my zelve, wierp ik my op de deur, waardoor ik binnen gekomen was, doch zonder een g succes. Mijn oogen begonnen eenigszins aan de duisternis, die my omringde, te gewennen en ik ontdekte nu vlak voor my, de nauwe trelvn van een trap, die in den dikken muur uiigohouwen was. Behoedzaam daalde ik die af, hopend zoo een uitweg te vinden en nu was ik in een zeer goed verlicht steenen gewelf, waar door een smal raam in de hoogte e n lichtstraal viel. Ik voelde my reeds weer wat moediger en begon om my heen te zien. Kale gryze mureD, een echt Bretonsch ledikant, een paar stoelen en in het midden een vierkante tafel, bodokt met een groen kleed. Pistolen, een sabel en scbryfgereed- schap lagen er op verspreid. En daarvoor was het werkelijkheid of een spel myner opgewekte verbeelding? zat in een leuning stoel een man, met het geborduurde vest en den grooten hoed van een boer. "Wie kon die man zyn, die daar zoo gerust zat te slapen? Zeker een oude buurman, die in hot geheim van den baron was ingewyd. Een plotselinge vreugde doorstroomde myik was gered 1 „Mynheer, mynheer 1" riep ik en raakte tegelyk den schouder van den grysaard aan. fly verroerde zich niet. Ik liep om den fauteuil heen en keek hem in het gelaat. Myn ontzetting laat zich niet beschrijven; het was een ïykl Een geraamte, over trokken met een gerimpelde, zwarte huid, hard als perkament. Twee diepe gaten duid den de plaats aan, waar vroeger de oogen gezeten hadden, en in stede van een mond was er niets over dan twee ryen, vast op elkaar gesloten, onmenschelyk lange witte tanden. Als zooveel oogen staarden ze my aan. Ik uitte een schellen kreet en viel in onmacht. Spoedig kwam ik echter weer by on met eeu juistheid, waartoe ik my daareven niet in staat geacht zou hebben, stelde ik myzelve do gansche waarheid voor. Daar voor my was het lyk van den ouden baron Ker pen-hir, ongetwyfeld door een beroerte getroffen, toen hy zich in zyn geheim vertrek opsloot. Wat moest er van my worden? De deur kon ik met geen mogelykheid openkrygen, daar ik niet mot het mechaniek bekend was. Ik begon uit al myn macht te gillen, te stompen en alle mogelyk lawaai te maken, doch de stilte, die er heerschte in 't van ïyklucht doortrokken gewelf, bleef dezelfde. Niemand hoorde my, want zoodra ik de kreten uitte, werdeu ze verdoofd. Ik moest duo hier den hongerdood sterven men zou my lang zoeken en als dit zonder gevolg bleef, zou door myn verdwyning een legende meer zyn toegevoegd aan de sombere verhalen, die de rondte doen in het oade Bretagne. Het werd donker, slechts de schitterend witte tanden van het iyk blikten my aan. Plotseling hoorde ik vlak achter my een spottenden, rauwon kreet en vleugelgeklapik verbeeldde my, dat het cadaver langzaam het hoofd naar my omdraaide. Voor dood viel ik op den grond neer. HL Toen ik weer bykwam, was het dag; buiten scheen de zon, want in het sombere gewelf speelden vroolyke lichtstralen. Ik had dus niet gedroomd en was wel degelyk levend begraven in de geheime cel van den baron van Ker-pen-hir en het lyk in den breeden leunstoel zag my nog steeds aan met de diepe leego oogkassen en de laDge, scbrik-aanjagende tanden. Op het boek voor het lyk zat de kraai van de oude con cierge. Dat was 't dus geweest, waardoor ik het bewustzyn verloren had. De tegenwoor digheid van den vogel boezemde my geen angst in, maar scheen my veeleer een goed voorteeken. Ik hoopte door hem myn vryheid te herkrygen. Daartoe nam ik myn zakdoek, waarop myn naamcyfer, en bond dien de kraai aan den poot ni haar eerst met veel omzichtigheid te zyn genaderd. Al krassend vloog de vogel het venster boven in het gewelf uit. Er verliep een dag en een nacht, myn krachten waren uitgeput en de wanhoop had zich geheel moester van my gemaakt. Eensklaps hoorde ik stemmen, die myn naam riepen. Men zocht my, daar de witte do ik, aan de pooten van de kraai bevestigd, dadelyk de opmerkzaamheid had getrokken. '8 Avonds vloog het dier als naar gewoonte naar zyn nacütverbiyf en nu begreep men, waar ik te vinden was Ik heb myn man, myn ouders en myn vrienden weergezien; maar myn haren waren sneeuwwit geworden. Ik ben nu vyf en twintig jaar en sinds myQ achttiende jaar gelijk ik een oude vrouw. Burgerlijke Stand. BOSKOOP. Bevallen: A. Tork geb. Zimmer man, levenl. 0\ erleden: Wed. B. Van der Grift geb. Pa- h HAZtiftSWOUDE. Bevallen: L. Van Vegten, geb Kinkel D K. L. Boutje geb. Van der Geest Z. S K, Lekx geb. Touw D. Overleden: J. Vlasveld, wedr. van H. Mank. 70 j. LEIDERDORP. Bevallen. G. De Haas geb. MGetrouwd: J J. De Wit jm. 28 j. on A. Oosterom jd. 21 j. Overleden: G. Do Lange -Kühne 61 j. Familie-Berichten uit verschillende bladen. Gehuwd: J. W. De Graaff en J. M. Neelissen, Overveen. Dr W. J. Ter Kuile Lembor en M. E. Schutte, Haarlem Bevallen: E. M. M. Pieck goh Binnendijk, D., Scheveningen L. M. Van W eezenbeek geb. Krans, Z., Rotterdam. W. D. Kettlitz geb. De Haan, D., Utrecht. Overledon:H. Remmers, M. 71 j«, Haarlem. Wed mr. G. Everts geb. Van Menrs, 80 j., Arn hem. Wed. A. G. Th. Gorissen geb. Sandman, Utrecht G. Vos, M. 63 j-, 's-Gravenhage. L. De Koning, M. -53 j., Krimpen aan de Lek. -=»- H. E. Engelbard, V. 30j., Vaassen. C. J. Kou mans geb. Leeflang, Palimanam (Cheribou). Wed. J. W. La Cave geb. Hamer, 72j., Brummen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 6