PERSOVERZICHT.- MENGELWERK. rijksdaalders als rijstkorrels verslond, of het betoon van meesterschap, dat, mits krachtig volgehouden, de bevolking van geheel Noord- Sumatra aan onze voeten brengen zal." De Standaard keurt het wel niet af, dat in de hoofdcommissie voor het huldebiyk van H. M. de Koningin-Regentes alleen met de hoogste klasse, haast alleen met „de hoogst aaDgeslagenen" rekening ge houden is, maar in de provinciale commissies had het allicht anders kunnen zyn. In elk geval is by de samenstelling der plaatselijke commissies deze eenzijdigheid te verzachten. Maar stof tot critiek geeft, dat niet de poli tieke onpartijdigheid als regel gold: „In heel een reeks van provinciale comitó's, zelfs voor gewesten, waarin de anti-revolutionnairen zeer sterk in aantal zyn, is niet één hunner in de samenstellu g opgenomen. Dit is een besliste fout, te meer te betreuren, omdat zij zich niet herstellen laat". Hetzelfde onderwerp besprekende, zegt de schrijver van de „Haagsche Kroniek" in de N Gron. Crtdat het nauwelijks gezegd be hoeft te worden, dat hen de oproeping van het nationaal comité aangenaam heeft getrof fen. Hy had sedert lang er op aangedrongen dat men daartoe zou overgaan en juist omdat hy vroeger al vernomen had dat zich eonige hooggeplaatste personen daartoe reeds ver- oenigd hadden, maar sedert niets meer er van bleek, kwam hy er, nog kort geleden, op terug. „Met algemeeno ingenomenheid is 't plan begroet aldus vervolgt hy en ik ben er zeker van dat nooit een geschenk zoo recht matig den naam van nationaal zal hebben verdiend als dat, wat koningin Emma in 1898 zal ontvangen. Omtrent den aard van 't ge schenk is nog niets bepaald, doch ik hoor dat men er zeer toe overhelt om 't te doen be staan in een geldsom, uit vrijwillige bijdragen bijeengebracht zonder bepaling van maximum, maar met een zeer laag minimum, opdat elkeen zyn penningske kunne offeren; bet kapitaal zou dan ter beschikking van H. M. worden gesteld om er zelf een bestemming aan te geven en als biy vend souvenir voor de Regentes zou er dan een prachtig album, kost baar geomeerd, worden bijgevoegd, behelzende de namen van alle deelnemers zeker een reusachtige lyst! zonder vermelding van 't door elk gestorte bedrag; in dat album zpu- den allen geiyk zyn, de schenkers van 't kleinste en het grootste bedrag, ze zouden allen op dezelfde wjjze, alphabetisch gerang schikt en plaatselijk ingedeeld, vermold wor den al9 staatsburgers en burgeressen, die de Koningin-Regentes huldigen en eerbiedigen. Ik herhaal, dat dit alles nog wel niet vast staat, maar men helt er toch toe over". Maar één zaak verwondert hem eveneens dan een weinig, nl. óók dat men bij de samen stelling van hoofd- on provinciale commission voor dit nationaal geschenk, niet in ruimer kring heeft omgezien naar leden, die groepen van 't volk vertegenwoordigen. De geheele commissie draagt ook volgens hem een te officiéél karakter; men had d9 waarde van de beweging ongetwyfeld verhoogd, als men meer uit alle klassen der maatschappij, zelfs de werkende, eenigeleden had gekozen. Intus schen, aan hot welslagen van do sympathieke manifestatie zal 't wel geen schade doen dat men er een wat aristocratisch en ambteiyk cachet aan gegeven h9eft. Het denkbeeld, dat by de invoering der nieuwe kieswet de werklieden zich tot afzonderiyko kiesvereenigin- gen moeten vormen, is warm verdedigd in Vooruithet orgaan van het anti sociaal-demo cratische spoorwegpersoneel, maar bestreden door het Centrum. Dit laatste blad zegt over dit onderwerp o. a.: Zcoals onze wetten, die de volksvertegenwoordiging en haar bevoegd heid regelen, thans werken, iB er geen sprake van een vertegenwoordiging van den arbeid, zoomin als van den landbouw, van den handel, van de wetenschap, de kunst, het leger of den geesteiyken stand by de wetgevende macht, met andere woordeneen Kamer van belan gen is niet bestaanbaar en onze Tweede Kamer was het ook nooit. Gaat men nu hiertegen in, dan neemt men niet alleen den scbyn voor de werkeiykheid, maar dan ver werpt men ook de bestaande en de natuur- lyke indeeling des volks in politieke partyen; dan drijft men verder de politiek als een wigge dwars door de vakorganisaties, die nauwely'ks in haar geboorte zyn en nog alle zelfopvoeding en zelfvolmaking noodig hebben, willen zy iets voor haar leden ten nutte uitwerken. Afzon- doriyke politieke organisatie zou daarom een fout zyn, die de werklieden in hun eigen belang moeten vermyden. Laten zy, in plaats daarvan, hun vakvereenigingen als zoodaDig buiten de candidaatatelling of buiten de be moeiingen voor verkiozingen, maar gaan zy in de kiesvereenigingen met de „hoeren", dan is er niet de minste oorzaak voor de ietwat pessimistische vrees van Vooruitdat zy daarin hun zaken niet zouden kunnen behar tigen, al is het ook niet zonder inmenging van, maar in overleg met anderen. Juist die wederkeerige inmenging, die wederzydscbe critiek zal stellig by dragen tot het nemen van goede besluiten en het vinden van goede can- didaten; veelmeer dan wanneer men mokkend en afzonderiyk optreedt in de wel wat al te breed uitgemetoo vrees voor de kiezers, die geen arbeiders zyn, maar wier meerderheid in 1894 in den lande toch party koos voor het meest uitgebreide kiesrecht. Het D. v. Z.-H. schryft in een driestar „Eenigen tyd geleden wezen wy op het belang, dat ons land had by de demping van den opstand op de Philip pynen, omdat de beweging op die eilanden gesteund werd door Japan, welks historische staatkunde eene verovering van den eilandengordel om Oost-Aziö heen voorschryft en dat, na achter eenvolgens de Liu-Kiu-eilanden en Formosa ingelyfd te hebben, thans de Spaansche bezit tingen eerst onafhankelyk wenscht te maken, ton einde daarna zich van den nieuwen zwakken staat te verzekeren. En dan zyn Borneo en Celebes aan de beurt. ,£o nu brengt het Utr. Dagblad de beves tiging van onze vrees, in den vorm eener mededeeling van prof. Ferd. Blumentritt, die de Philippynen goed kent, dat de opstand van uit Japan wordt geregeld en gesteund, precies als die van Cuba van uit de Voreenigde Staten. Ook hy waarschuwt voor de koloniën in Azië van Europeesche Mogendheden en in de eerste plaats voor de onze. Naar aanleiding daarvan acht het genoemde blad het van belang Japan in het oog te houden. „Biyde dat ons inzicht door anderen blykt gedeeld te worden, hopen wy nu maar, dat onze diplomatie ook Japan in het oog zal hou den en de demping van den Pbilippynschen opstand niet als een Spaansche binnenlandsche quaestie, maar als een Nederlandsch belang zal beschouwen. "Versterking, gestadige ver sterking der Indische marine (en natuurlyk ook die van het moederland!; met vergrooting van het Indische leger, vooral ook van de be zettingen in het noorden van den Archipel, zyn tevens de aangewezen middelen om den tyd, die ons eenmaal in botsing zal brengen met Japan, met eenige gerustheid te gemoet te kunnen zien. „Intusschen hopen wy, dat die historisch- onvermydelyke worsteling lang genoeg zal uitblyven om ons behoorlyk to kunnen voor bereiden. Het kan echter wenschelyk zyn vóór dien tyd in vereeniging met anderen Japan te beoorlogen; ook voor die eventualiteit moeten wy ons wapenen." In het Landbouwkundig Tijdschrift schryft de heer J. Smid een artikel, getiteld„Hoe is de N e d e rlandsche landbouw te helpen?" waarin hy komt tot deze con clusies: I. De oorzaak van de malaise in den land bouw moet worden gezocht in de lage graan- prtfzen. II. Die lage graanpryzen zyn voor een groot deel een gevolg van de uitstooting van het zilver. III. De wetgever, die door het verbieden van de vrye aanmunting van zilver den land bouw zwaar heeft benadeeld, is verplicht maatregelen te nemen om dat kwaad te her stellen. Andere maatregelen dan invoering van graanrechten zyn op het oogenblik niet afdoende. IV. Graanrechten moeten dus met beschouwd worden als eene gave, den landbouwers toe geworpen, maar als iets waarop zy recht hebben. V. Graanrechten benadeelon andere klassen der maatschappy slechts in zooverre, als ze eene bevoorrechting, welke die klassen langen tyd hebben gonoteD, doen ophouden. VI. Graanrechten zyn onder de tegenwoor- digo omstandigheden niet in stryd met de grondslagen der vryhandelstbeone. VII. Graanrechten zyn niet zoozeer in het voordeel van groote grondeigenaren als wel van den kleinen eigengeörfden landbouwer. VIII. 't Is ook in 't belang van den land bouwer op 't zand en van den veehouder, dat er een invoerrecht op granen worde geheven. Over de troonrede treffen wy o. m. een artikeltje aan in de Koln. Ztg. over 't geheel in denz9lfden toon, waarop de meeste binnen landsche bladen er zich over uitlaten. Op- merkeiyk vooral is, dat ook in dit Duitsche blad de noodzakelykheid betoogd wordt, om nadere inlichtingen over de Atjeh-aangelegerheden te geven, al voegt het er bij, dat de regeering wel niet aan de „van verschillende zyden uitgesproken verwachting, dat de geheim zinnige sluier, die nog over vole gebeurtenissen van den laatsten tyd hangt, althans eeniger- mate opgelicht wordt, zal voldoen. Na de besluitings- en troonreden vraagt de financiëele rede de aaDdacht in de pers. Hieronder volgt een en ander uit de daaraan gewyde beschouwingen: De N. R. Gt. leidt uit 's Ministers rede af dat „er alle reden voor tevredenheid" is en geeft een overzicht van den inhoud, waaruit blykt, dat bet blad 's Ministers opvatting wel kan deelen. Het Vaderland begint een artikel over de „financiëele vooruitzichten" aldus: „Ook een minder blymoedig aangelegd beheerder der schatkist dan de tegenwoordige minister van financiën zou zich luchtig gestemd gevoelen hy het tafereel, dat het hem gegeven is by de indiening van zyn misschien laatste begroo ting voor do Kamer te ontrollen. Het is waar, by ziet niet vorder in de toekomst dan hy met het oog op zyn mogelyk ministerieel afsterven behoeft te zien, maar dit mag by getuigen, dat, als de staathuishouding op den voet wordt voortgezet, waarop zy tegenwoordig wordt gedreven, hy gezorgd heeft, dat wy voor ernstige deficitten zyn bowa:;rd." Het blad maakt verschillende kanttèekeningen op 's ministers uiteenzettingen, en besluit dan aldus„Het tafereel, door den mini ter ontrold, is niet ongunstig. Ook het mot de la fin, dat tot en met het einde van 1895 de gezamon- ïyke tekorten, waarvoor geen dekking meer is en waarvoor mitsdien te gelegener tyd zal moeten geleend worden, bedragen f 14,151,000, behoeft niet te verontrusten. Hot is betrek- keiyk weinig; er zal vooreerst wel kas genoeg zyn om een leening onnoodig te maken; zoo er echter voor dat bedrag moet geleend wor den, veel meer dan dat is aan productieve werken verwerkt. Maar hoe betrekkelijk be moedigend de financiëele vooruitzichten zyn, men zal wel doen het oog niet te sluiten voor enkele bedenkelyke van te groot optimisme getuigende vorscbynselen, maar steeds met het oog op de toekomst bedacht te zyn op een versterking der middelen, die gelegenheid geeft drukkende heffingen af te schaffen en te verlagen en eenige ruimte belooft voor onvermydeiyke uitgaven der toekomst." Het Utr. Dbl. schryft o. a. het volgende: Wie zich de jaren herinnert, waarin het veel moeite kostte, door allerlei kunstige cyfer- groepeeringen aannemelyk te maken, dat er toch wel eigeniyk evenwicht bestond tusschen ontvangsten en uitgaven, of dat men dit even wicht althans naderde, zal zich in den tegen- woordigen toestand verheugen te meer omdat, in zoover die een gevolg is van de toenemende opbrengst van sommige belastingen, daarin mede een teeken is te zien van toenemende volkswelvaart. Geheel zonnescbyn is het evenwel niet, wat we aanschouwen. De gunstige staat der middelen is o. a. het gevolg daarvan, dat by de conversie der staatsschuld tegelykertyd d9 duur dor aflossing verlengd is. Wy teeren dus voor een deel op de toekomst. Ten andere zyn niet onbelangryke uitgaven voor de Indische marine van de Nederlandsche op de Indische begrooting overgebracht, en wat in deze voor het Moederland een voordeel is, is voor de koloniën een bezwaar 1 Doch dit daargelaten, de toestand zal zoo niet biyven. Er zal minder ontvangen wo'den uit het nieuw geregelde personeel, en er zal meer geld noodig zyn voor de gemeenten. Aan die twee punten alleen gaan naar '8 ministers uiteenzetting de 5,000,000 heen, die hy byeenrekent uit hetgeen de ontvangsten de uitgaven overtreffen en uit hetgeen de ver schillende nog te behandelen belastingvoor stellen zullen opbrengen. Dan kunnen de ont vangsten nog toenemen, maar voor d&t geval stelt de Minister ook afschaffing van rykstollen in uitzicht! Als wy dat alles in aanmerking nemen en daarby bedenken, dat het tydperk der sociale politiek voor de deur staat en deze noodwendig nieuwe en groote uitgaven ten gevolge zal hobben, dan is er reden om tevreden te zyn over den huidigen toestand, maar ook en vooral om voorzichtigheid en beleid voor de toekomst met allen ernst aan te raden. De Tijd erkent eveneens, dat de Staats- begrooting voor 1897 er niet slecht uitziet. Het blad vreest echter, dat in de volgende jaren de uitgaven van don Staat niet meer door de inkomsten gedekt zullen worden. Na al de reeds tot stand gekomen en nog aangekondigde verschuivingen van belasting zal de schatkist hoogstwaarschyniyk een niet onaanzienlyk verlies lijden - zegt het. Vandaar dat de uitgesproken verwachting van den minister, als zoude zonder het opleggen van verderen last aan de natie reeds in 1898 kunnen overgegaan worden tot afschaffing van alle ryk8-tollen, ons tooschynt niet vry te zyn van optimisme. Men verlieze toch niet uit liet oog, dat de reden waarom de eind- cyfers van vorige dienstjaren zóózeer mede- vielen, behalve in het geregeld stygen van de opbrengst der belastingen; voomameiyk gevonden wordt in het ten deele onuitge voerd laten van groote werken, waarvoor meer gelden waren uitgetrokken dan in den loop van het jaar konden verwerkt worden. Uitgegeven worden die gelden, vroeg of laat, toch. Na vervolgens gewezen te hebben op het door da bekende oorzaken eenigszins be- driegiyke van de cyfers voor oorlog en marine, maakt De Tijd ten slotte deze opmerking: „Het is 63n feit, dat in de laatste jaren de volkswelvaart in Nederland niet toeneemt, ofschoon men tot dusverre, alleen acht gevende op de geregelde styging van de opbrengst dor belastingen, veeleer tot het tegenoverge stelde resultaat moest komen. Erschyntdoor den heer Sprenger Van Eyk op gerekend te worJen, dat die styging ook in het vervolg geregeld zal voortduren. Tegen dat optimisme meenen wy te moeten waarschuwen. „Van 1S76 tot 1896, dus in ruim twintig jaren, stegen de uitgaven voor den algerneenen dienst in Nederland van nog geen achten zestig tot byna drie-en negentig millioen, het jasrlyksch bedrag, hetwelk aan rente der staatsschuld te betalen is, van even vyf-en- twintig en een half tot éön en-dertig en een half millioen. „Dd stygiug van die cyfers—iedereen moet het toegeven is buiten alle verhouding tot de vermeerdering van de draagkracht der natie. Zuinigheid en voorzichtigheid moeten derh lve dringende eischen worden gehc-eten van staatsbeleid, al is het waar, dat op dit oogenblik de toestand van 's-Ryks financiën vry gunstig kan heeten." De loopers binnen de gemeente en de Agen ten van het Leidsch Dagblad buiten Leiden bezorgen op verzoek het Dagblad alléén des Zaterdag-avonds ad 2'/a Cent per nummer. Bijna vermoord. Uit hei Engelsch van J. Higginbotham. Dezer dagen las ik toevallig in de nieuws bladen het doodsbericht van oen veroordeelde uit Portland, om wiens wille ik nu dertien jaar geleden byna vermoord was goworden. Ik was toen twee en dertig en bestuurde met myn broeder de firma Mackereth, katoen- fabrikanten te Manchester. Het was een bui tengewoon druk jaar geweest, zoodat ik als een dor hoofden van de zaak, van 's morgens vroeg tot '8 avonds laat in do weer had moe ten zyn. Myn gezondheid gebood my eindeiyk dringend allen arbeid voor een tydlang aan kant te zetten en myn dokter raadde my aan een lange vacantie te nemen. Eerst had ik er heel weinig ooren naar, want ik vreesde, dat de zaken minder goed behartigd zouden worden, gedurende myn afwezigheid. Doch myn broeder en myn geneesheer drongen er zoo op aan, dat ik eindelyk toegaf. Eerst wilde ik een paar dagen in Londen blyven om vervolgens over St.-Malo naar Nantes te gaan. Myn reis begon met prachtig weer en toen ik aan het Sint-Pancras-hotel afstapte, was ik reeds geheel met de weken, die voor my lagen en die ik ia luiheid zou mogen door brengen, verzoend. In Londen echter begon reeds myn eerste onaangename ontmoeting. Den eersten avond ontmoette ik een kennis en na in Holborn Restaurant gedineerd te hobben, begaven we ons naar de opera. Den volgenden morgen ging ik in 't Park een luchtje scheppen en terwyi ik daar zoo rustig op een bank zat, kwam er een heer voorby, die ik dien vorigen avond ook ia het restaurant gezien had. Daar ik toch niets beters te deen had, peinsde ik er over wie hy toch wel zyn mocht, een gopensionneerd'kolonel of majoor waarscbyn- lyk. Hy was iemand ran omstreeks zestig jaar, met een flmk, militair voorkomen, scherpe oogen en gryzend haar en baard. Even nog keek ik naar hem, toen trok een hollend paard myn attentie. 's Middags ging ik naar de City, daar ik myn bankier moest spreken. Vreemd genoeg, stond de held van myn verbeelding voor het winkelraam aan den overkant te kyken. „We schynen voorbestemd, elkaar meermalen te ontmoeten," dacht ik. 's Avonds ging ik naar 't Lyceum en tus schen twee bedrijven in, zag ik den kolonel drie ryen achter my zitten. Een oogenblik kwam het in my op, dat hy misschien een detective was, die myn gangen naging, doch spoedig verwierp ik dit idee als te zot. Toch voelde ik my niet op myn gemak en ik veroorloofde my een kleine list om zyn vermeende waakzaamheid op de proef te stellen. Tien minuten voor het gordyn viel in het laatste bedryf, stond ik haastig op en verliet hot gebouw. Snel stak ik de straat over en bleef op den hoek van Wellington Street in spanning wachten. En ik stond er nog nauwelyks of ik zag den onbekende met vluggen tred den schouwburg verlaten en de straat naar alle kanten af kyken. Daarna liep hy tot Charing Cross, waar hy de koetsiers der 8tationneerendo rytuigen inlichtingen omtrent my vroeg. Natuurlyk zeiden ze dat ze my niet gezien hadden. Geheel onder den indruk ging ik naar myn hotel terug; al was het by vergissing dat men my achtervolgde, toch vond ik het feit zeer onaangenaam. Den volgenden morgen wandelde ik naar het strand en vervolgens door het Park. Gelukkig merkte ik nu niets van een spion en was ik overtuigd, dat ik my om niet gekweld had. Volgens myn plan, nam ik den middagtrein naar Southampton en weer keek ik op het perron scherp uit naar den kolonel in politiek. Tot myn geruststelling zag ik hier evenmin eonig spoor van hem. Even over vijven verliet de boot Southampton en tot myn groote voldoening hadden we een kalmen overtocht, want ik ïyd steeds hevig aan zeeziekte, by het flauwste briesje. Stellig bad de geheimzinnige spion toch moer op myn verbeelding gewerkt dan ik meende, want plotseling schrikte ik hevig by het aanschouwen van een heer, naar het uiterlyk te oordeelen, een predikant, die sprekend op den vermeenden kolonel geleek. Het was hoog tyd, dat ik eens een poosje volstrekte rust nam, nu myn zenuwen my zulke leeiyko parten gingen spelen 1 Den volgenden morgen bereikten weSaint- Malo en ik was verrukt over het schilder achtige, oude stadje. Na wat uitgerust te zyn in 't hotel, onder nam ik een lange wandeling langs de kust. Verhit en vermoeid liet ik my eindelyk neer vallen op eoo beschut plaatsje en verdiepte my geheel in den schoonen aanblik, dien de door de zon beschenen golven opleverden. Hoe lang ik daar zat, weet ik niet; plotseling echter schrikte ik op door een schaduw op den grond, die een menschelyke gestalte moest gevormd hebben. Daar ik geen geluid hoorde, keerde ik my half om, om te zien wie er zoo onhoorbaar nadorde. Die zijdelingsche beweging redde my het leven. Zoodra ik my omgekeerd had, zag ik den predikant van de Engelsche boot. Zyn gelaat had een uitdrukking van duiveische vreugde en zya hand omklemde een opgeheven dolk, die in myn nek had moeten neerkomen. „Heb ik u daar eindelyk, Killaghan 1 Schurk 1" riep hy op triomfantelyken toon: „nu zullen wo eindelyk ceas afrekenen!" Zyn dolk trof myn onderarm en doorboorde het onderste gedeelte daarvan. Met een kreet van pyn en schrik vloog ik overeind en met de kracht der wanhoop hiel i ik zyn handen vast, wat my een twooden steek bespaarde. Dadelyk voelde ik niet tegen den vreem deling in lichaamskracht te zyn opgewassen; ik begreep, dat Ik geheel in zyn macht was. „Killaghan 1" zeide hy, „voor verraders is er geen ontkomen. Ik heb gezworen, dat ik u vinden zou en heb woord gehouden. Jawis, die ter dood is gebracht, en Dalton, die in Portland zit, zullen vandaag gewroken worden." „Killaghan?" riep ik in wanhoop. „Wie meent gy toch? Zyt gy gek? Myn naam is Mackereth en ik woon in Manchester." „Ik heb u niet voor niets gevolgd, verrader. Mac Ginly en ik hebben u niet uit het oog verloren. Op de laatste byeenkomst hebben we gezworen, dat ge deze maand niet zoudt overleven. Hebt ge in Londen geen heer ge zien in 't Park en in 't Lyceum, een heer, die veel had van een gepensionneerd militair? Nu, dat was ik. En hebt ge aan boord der stoomboot geen predikant opgemerkt? Eerst had ik u in den trein willen vermoorden, maar zoo is het beter. Van die rots af, zal ik uw verraders lichaam in zee storten." Met een uiterste krachtsinspanning sprak ik kalm: „Wie ge ook zyn moogt, ge vergist a deeriyk. Ik weet zelfs niet, waar ge over spreekt. Ik zeg u nogmaals, dat myn naam Harold Mackereth is en ik woon Marple Street te Manchester. Zoodra ge my loslaat, zal ik 't u bewyzen. Wien gy voor my aan ziet, weet ik niet, maar gy hebt byna een onschuldige vermoord. Ik zal geen moeite doen om los te komen, daar ik begryp, dat dit nutteloos is, maar ik zeg u nogmaals: ge hebt een verkeerde voor." Met een blik der uiterste verbazing liet hy my los, waarna hy eenige stappen achter uit trad. „Ik kan me niet vergissen! Laat mfl dadelyk uw papieren zien". Ik overhandigde .hem myn zakportefeuille, waarin benevens myn naamkaartjes ook ctèques van myn bankier waren op myn naam. Nauwkeurig keek hy alles na en nam toen zyn eigen zakportefeuille uit zyn jaszak, waar uit by een portret nam, dat hy trek voor trek met myn gelaat vergeleek. „Smal gelaat, Romeinsche neus, blauwe oogen, blond haar; gij beantwoordt sprekend aan dat signalement." Ik voelde een yzige koude langs myn rug kruipen. Wat zou my nog kunnen iedien? „Draai uw hoofd naar links, spoedig," be val hy eensklaps: „een groote vlek, half verborgen door d9n halsboord.laat zien." En met bevende vingers trok hy myn boord los. „Neem my niet kwalyk, mynheer," zeide hy na een nauwkeurig onderzoek, „gy en Killaghan kondt echter tweelingen zyn, ge lykt op elkaar als twee druppels water." „En nu wonsch ik wel eenige opheldering. Waarom hebt ge my trachten te vermoorden „Laat my eerst naar uw arm zien, die bloedt geweldig," zeide de vreemdeling, zyn zakdoek uithalende. Ik was myn heelen arm vergeten door do heftige emotie, doch nu ik er aan herinnerd werd, voelde ik, hoe het lauwe bloed langs myn hand liep. Hy verbond zeer handig myn arm en liet my toen een slok brandewijn uit zyn veldflesch drinken. „Killaghan," begon hy, nadat myn arm zoo goed mogelyk was verbonden, „was lid van een bond in Ierland, de naam doet hiernietfc toe af. Zyn geschiedenis kan ik u niet ver tellen alleen zy u medegedeeld, dat de schurk ons verraden heeft, met dat govolg, dat Jawis en Dalton het slachtoffer van zyn verraad zyn geworden. Ik ken hem persoonlyk; dus toen hy naar Cork vluchtte, volgde ik hem. Zoodra ik u uit den trein zag stappen, dacht ik myn man gevonden te hebben. Het spyt my meer dan ik leggen kan, mynheer." „Gy begrüpt, dat 't mijn plicht is hiervan de politie in kennis te stellen", meende ik te moeten zeggen. „In de eerste plaats zyt ge niet in staat om naar de stad to wandelen, mynheer; ten tweede zal ik uw vrienden berichten, dat ge gewond zyt en ten derde telegrapbeer ik onmiddellijk naar het hoofdkwartier onze ontmoeting. iDdien ik gearresteerd wordt, kunt ge er zeker van zyn dat men u ook op 2al sporen." Myn moordenaar nam my onder den arm en zoo strompelde ik langzaam naar de stad. Vier dagen lag ik in hevige koort3, en toen ik bykwam, zat myn broeder naast myn bed. Een onbekend predikant had bem ge- telegrapheerd dadelyk over te komen en even vóór zyn aankomst was hy onverwacht ver trokken. Met veel toewyding had hy my die drie dagen opgepast. James, wien ik dadelyk alles vertelde, was 't met mü eens, dat 't het verstandigste was, de zaak maar te laten rusten. We zonden echter een ongeteekenden brief naar Scotland Yard, behelzende 't bericht, dat 't leven van zekeren Killaghan gevaar liep. Of by ztfn vervolgers ontkomen is, weet ik niet, ik beb nooit meer den naam gehoord en leef dus in de vaste overtuiging, dat ik hem het leven heb gered en den ander van een moord beb teruggehouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 6