PERSOVERZICHT.-
MENGELWERK.
rijksdaalders als rijstkorrels verslond, of het
betoon van meesterschap, dat, mits krachtig
volgehouden, de bevolking van geheel Noord-
Sumatra aan onze voeten brengen zal."
De Standaard keurt het wel niet af, dat
in de hoofdcommissie voor het huldebiyk
van H. M. de Koningin-Regentes
alleen met de hoogste klasse, haast alleen
met „de hoogst aaDgeslagenen" rekening ge
houden is, maar in de provinciale commissies
had het allicht anders kunnen zyn. In elk
geval is by de samenstelling der plaatselijke
commissies deze eenzijdigheid te verzachten.
Maar stof tot critiek geeft, dat niet de poli
tieke onpartijdigheid als regel gold: „In heel
een reeks van provinciale comitó's, zelfs voor
gewesten, waarin de anti-revolutionnairen zeer
sterk in aantal zyn, is niet één hunner in de
samenstellu g opgenomen. Dit is een besliste
fout, te meer te betreuren, omdat zij zich niet
herstellen laat".
Hetzelfde onderwerp besprekende, zegt de
schrijver van de „Haagsche Kroniek" in de
N Gron. Crtdat het nauwelijks gezegd be
hoeft te worden, dat hen de oproeping van
het nationaal comité aangenaam heeft getrof
fen. Hy had sedert lang er op aangedrongen
dat men daartoe zou overgaan en juist omdat
hy vroeger al vernomen had dat zich eonige
hooggeplaatste personen daartoe reeds ver-
oenigd hadden, maar sedert niets meer er van
bleek, kwam hy er, nog kort geleden, op terug.
„Met algemeeno ingenomenheid is 't plan
begroet aldus vervolgt hy en ik ben er
zeker van dat nooit een geschenk zoo recht
matig den naam van nationaal zal hebben
verdiend als dat, wat koningin Emma in 1898
zal ontvangen. Omtrent den aard van 't ge
schenk is nog niets bepaald, doch ik hoor dat
men er zeer toe overhelt om 't te doen be
staan in een geldsom, uit vrijwillige bijdragen
bijeengebracht zonder bepaling van maximum,
maar met een zeer laag minimum, opdat
elkeen zyn penningske kunne offeren; bet
kapitaal zou dan ter beschikking van H. M.
worden gesteld om er zelf een bestemming
aan te geven en als biy vend souvenir voor de
Regentes zou er dan een prachtig album, kost
baar geomeerd, worden bijgevoegd, behelzende
de namen van alle deelnemers zeker een
reusachtige lyst! zonder vermelding van 't
door elk gestorte bedrag; in dat album zpu-
den allen geiyk zyn, de schenkers van 't
kleinste en het grootste bedrag, ze zouden
allen op dezelfde wjjze, alphabetisch gerang
schikt en plaatselijk ingedeeld, vermold wor
den al9 staatsburgers en burgeressen, die de
Koningin-Regentes huldigen en eerbiedigen.
Ik herhaal, dat dit alles nog wel niet vast
staat, maar men helt er toch toe over".
Maar één zaak verwondert hem eveneens
dan een weinig, nl. óók dat men bij de samen
stelling van hoofd- on provinciale commission
voor dit nationaal geschenk, niet in ruimer
kring heeft omgezien naar leden, die groepen
van 't volk vertegenwoordigen. De geheele
commissie draagt ook volgens hem een te
officiéél karakter; men had d9 waarde van
de beweging ongetwyfeld verhoogd, als men
meer uit alle klassen der maatschappij, zelfs
de werkende, eenigeleden had gekozen. Intus
schen, aan hot welslagen van do sympathieke
manifestatie zal 't wel geen schade doen dat
men er een wat aristocratisch en ambteiyk
cachet aan gegeven h9eft.
Het denkbeeld, dat by de invoering der
nieuwe kieswet de werklieden zich
tot afzonderiyko kiesvereenigin-
gen moeten vormen, is warm verdedigd in
Vooruithet orgaan van het anti sociaal-demo
cratische spoorwegpersoneel, maar bestreden
door het Centrum. Dit laatste blad zegt over
dit onderwerp o. a.: Zcoals onze wetten, die
de volksvertegenwoordiging en haar bevoegd
heid regelen, thans werken, iB er geen sprake
van een vertegenwoordiging van den arbeid,
zoomin als van den landbouw, van den handel,
van de wetenschap, de kunst, het leger of den
geesteiyken stand by de wetgevende macht,
met andere woordeneen Kamer van belan
gen is niet bestaanbaar en onze Tweede
Kamer was het ook nooit. Gaat men nu
hiertegen in, dan neemt men niet alleen den
scbyn voor de werkeiykheid, maar dan ver
werpt men ook de bestaande en de natuur-
lyke indeeling des volks in politieke partyen;
dan drijft men verder de politiek als een wigge
dwars door de vakorganisaties, die nauwely'ks
in haar geboorte zyn en nog alle zelfopvoeding
en zelfvolmaking noodig hebben, willen zy iets
voor haar leden ten nutte uitwerken. Afzon-
doriyke politieke organisatie zou daarom een
fout zyn, die de werklieden in hun eigen
belang moeten vermyden. Laten zy, in plaats
daarvan, hun vakvereenigingen als zoodaDig
buiten de candidaatatelling of buiten de be
moeiingen voor verkiozingen, maar gaan zy
in de kiesvereenigingen met de „hoeren", dan
is er niet de minste oorzaak voor de ietwat
pessimistische vrees van Vooruitdat zy
daarin hun zaken niet zouden kunnen behar
tigen, al is het ook niet zonder inmenging
van, maar in overleg met anderen. Juist die
wederkeerige inmenging, die wederzydscbe
critiek zal stellig by dragen tot het nemen van
goede besluiten en het vinden van goede can-
didaten; veelmeer dan wanneer men mokkend
en afzonderiyk optreedt in de wel wat al te
breed uitgemetoo vrees voor de kiezers, die
geen arbeiders zyn, maar wier meerderheid
in 1894 in den lande toch party koos voor
het meest uitgebreide kiesrecht.
Het D. v. Z.-H. schryft in een driestar
„Eenigen tyd geleden wezen wy op het
belang, dat ons land had by de demping van
den opstand op de Philip pynen, omdat
de beweging op die eilanden gesteund werd
door Japan, welks historische staatkunde
eene verovering van den eilandengordel om
Oost-Aziö heen voorschryft en dat, na achter
eenvolgens de Liu-Kiu-eilanden en Formosa
ingelyfd te hebben, thans de Spaansche bezit
tingen eerst onafhankelyk wenscht te maken,
ton einde daarna zich van den nieuwen
zwakken staat te verzekeren. En dan zyn
Borneo en Celebes aan de beurt.
,£o nu brengt het Utr. Dagblad de beves
tiging van onze vrees, in den vorm eener
mededeeling van prof. Ferd. Blumentritt, die
de Philippynen goed kent, dat de opstand van
uit Japan wordt geregeld en gesteund, precies
als die van Cuba van uit de Voreenigde Staten.
Ook hy waarschuwt voor de koloniën in Azië
van Europeesche Mogendheden en in de eerste
plaats voor de onze. Naar aanleiding daarvan
acht het genoemde blad het van belang Japan
in het oog te houden.
„Biyde dat ons inzicht door anderen blykt
gedeeld te worden, hopen wy nu maar, dat
onze diplomatie ook Japan in het oog zal hou
den en de demping van den Pbilippynschen
opstand niet als een Spaansche binnenlandsche
quaestie, maar als een Nederlandsch belang
zal beschouwen. "Versterking, gestadige ver
sterking der Indische marine (en natuurlyk
ook die van het moederland!; met vergrooting
van het Indische leger, vooral ook van de be
zettingen in het noorden van den Archipel,
zyn tevens de aangewezen middelen om den
tyd, die ons eenmaal in botsing zal brengen
met Japan, met eenige gerustheid te gemoet
te kunnen zien.
„Intusschen hopen wy, dat die historisch-
onvermydelyke worsteling lang genoeg zal
uitblyven om ons behoorlyk to kunnen voor
bereiden. Het kan echter wenschelyk zyn vóór
dien tyd in vereeniging met anderen Japan
te beoorlogen; ook voor die eventualiteit
moeten wy ons wapenen."
In het Landbouwkundig Tijdschrift schryft
de heer J. Smid een artikel, getiteld„Hoe
is de N e d e rlandsche landbouw te
helpen?" waarin hy komt tot deze con
clusies:
I. De oorzaak van de malaise in den land
bouw moet worden gezocht in de lage graan-
prtfzen.
II. Die lage graanpryzen zyn voor een groot
deel een gevolg van de uitstooting van het
zilver.
III. De wetgever, die door het verbieden
van de vrye aanmunting van zilver den land
bouw zwaar heeft benadeeld, is verplicht
maatregelen te nemen om dat kwaad te her
stellen. Andere maatregelen dan invoering
van graanrechten zyn op het oogenblik niet
afdoende.
IV. Graanrechten moeten dus met beschouwd
worden als eene gave, den landbouwers toe
geworpen, maar als iets waarop zy recht
hebben.
V. Graanrechten benadeelon andere klassen
der maatschappy slechts in zooverre, als ze
eene bevoorrechting, welke die klassen langen
tyd hebben gonoteD, doen ophouden.
VI. Graanrechten zyn onder de tegenwoor-
digo omstandigheden niet in stryd met de
grondslagen der vryhandelstbeone.
VII. Graanrechten zyn niet zoozeer in het
voordeel van groote grondeigenaren als wel
van den kleinen eigengeörfden landbouwer.
VIII. 't Is ook in 't belang van den land
bouwer op 't zand en van den veehouder,
dat er een invoerrecht op granen worde
geheven.
Over de troonrede treffen wy o. m. een
artikeltje aan in de Koln. Ztg. over 't geheel
in denz9lfden toon, waarop de meeste binnen
landsche bladen er zich over uitlaten. Op-
merkeiyk vooral is, dat ook in dit Duitsche blad
de noodzakelykheid betoogd wordt, om nadere
inlichtingen over de Atjeh-aangelegerheden
te geven, al voegt het er bij, dat de regeering
wel niet aan de „van verschillende zyden
uitgesproken verwachting, dat de geheim
zinnige sluier, die nog over vole gebeurtenissen
van den laatsten tyd hangt, althans eeniger-
mate opgelicht wordt, zal voldoen.
Na de besluitings- en troonreden vraagt
de financiëele rede de aaDdacht in de
pers. Hieronder volgt een en ander uit de
daaraan gewyde beschouwingen:
De N. R. Gt. leidt uit 's Ministers rede
af dat „er alle reden voor tevredenheid" is
en geeft een overzicht van den inhoud, waaruit
blykt, dat bet blad 's Ministers opvatting wel
kan deelen.
Het Vaderland begint een artikel over de
„financiëele vooruitzichten" aldus: „Ook een
minder blymoedig aangelegd beheerder der
schatkist dan de tegenwoordige minister van
financiën zou zich luchtig gestemd gevoelen
hy het tafereel, dat het hem gegeven is by
de indiening van zyn misschien laatste begroo
ting voor do Kamer te ontrollen. Het is waar,
by ziet niet vorder in de toekomst dan hy met
het oog op zyn mogelyk ministerieel afsterven
behoeft te zien, maar dit mag by getuigen,
dat, als de staathuishouding op den voet wordt
voortgezet, waarop zy tegenwoordig wordt
gedreven, hy gezorgd heeft, dat wy voor
ernstige deficitten zyn bowa:;rd." Het blad
maakt verschillende kanttèekeningen op
's ministers uiteenzettingen, en besluit dan
aldus„Het tafereel, door den mini ter ontrold,
is niet ongunstig. Ook het mot de la fin, dat
tot en met het einde van 1895 de gezamon-
ïyke tekorten, waarvoor geen dekking meer is
en waarvoor mitsdien te gelegener tyd zal
moeten geleend worden, bedragen f 14,151,000,
behoeft niet te verontrusten. Hot is betrek-
keiyk weinig; er zal vooreerst wel kas genoeg
zyn om een leening onnoodig te maken; zoo
er echter voor dat bedrag moet geleend wor
den, veel meer dan dat is aan productieve
werken verwerkt. Maar hoe betrekkelijk be
moedigend de financiëele vooruitzichten zyn,
men zal wel doen het oog niet te sluiten
voor enkele bedenkelyke van te groot optimisme
getuigende vorscbynselen, maar steeds met
het oog op de toekomst bedacht te zyn op
een versterking der middelen, die gelegenheid
geeft drukkende heffingen af te schaffen en
te verlagen en eenige ruimte belooft voor
onvermydeiyke uitgaven der toekomst."
Het Utr. Dbl. schryft o. a. het volgende:
Wie zich de jaren herinnert, waarin het veel
moeite kostte, door allerlei kunstige cyfer-
groepeeringen aannemelyk te maken, dat er
toch wel eigeniyk evenwicht bestond tusschen
ontvangsten en uitgaven, of dat men dit even
wicht althans naderde, zal zich in den tegen-
woordigen toestand verheugen te meer omdat,
in zoover die een gevolg is van de toenemende
opbrengst van sommige belastingen, daarin
mede een teeken is te zien van toenemende
volkswelvaart.
Geheel zonnescbyn is het evenwel niet, wat
we aanschouwen. De gunstige staat der
middelen is o. a. het gevolg daarvan, dat by
de conversie der staatsschuld tegelykertyd
d9 duur dor aflossing verlengd is. Wy teeren
dus voor een deel op de toekomst. Ten andere
zyn niet onbelangryke uitgaven voor de
Indische marine van de Nederlandsche op
de Indische begrooting overgebracht, en wat
in deze voor het Moederland een voordeel is,
is voor de koloniën een bezwaar 1
Doch dit daargelaten, de toestand zal zoo
niet biyven. Er zal minder ontvangen wo'den
uit het nieuw geregelde personeel, en er
zal meer geld noodig zyn voor de gemeenten.
Aan die twee punten alleen gaan naar
'8 ministers uiteenzetting de 5,000,000 heen,
die hy byeenrekent uit hetgeen de ontvangsten
de uitgaven overtreffen en uit hetgeen de ver
schillende nog te behandelen belastingvoor
stellen zullen opbrengen. Dan kunnen de ont
vangsten nog toenemen, maar voor d&t geval
stelt de Minister ook afschaffing van rykstollen
in uitzicht!
Als wy dat alles in aanmerking nemen en
daarby bedenken, dat het tydperk der sociale
politiek voor de deur staat en deze noodwendig
nieuwe en groote uitgaven ten gevolge zal
hobben, dan is er reden om tevreden te zyn
over den huidigen toestand, maar ook en
vooral om voorzichtigheid en beleid voor de
toekomst met allen ernst aan te raden.
De Tijd erkent eveneens, dat de Staats-
begrooting voor 1897 er niet slecht uitziet.
Het blad vreest echter, dat in de volgende
jaren de uitgaven van don Staat niet meer
door de inkomsten gedekt zullen worden.
Na al de reeds tot stand gekomen en nog
aangekondigde verschuivingen van belasting
zal de schatkist hoogstwaarschyniyk een niet
onaanzienlyk verlies lijden - zegt het.
Vandaar dat de uitgesproken verwachting van
den minister, als zoude zonder het opleggen
van verderen last aan de natie reeds in 1898
kunnen overgegaan worden tot afschaffing
van alle ryk8-tollen, ons tooschynt niet vry
te zyn van optimisme. Men verlieze toch niet
uit liet oog, dat de reden waarom de eind-
cyfers van vorige dienstjaren zóózeer mede-
vielen, behalve in het geregeld stygen van
de opbrengst der belastingen; voomameiyk
gevonden wordt in het ten deele onuitge
voerd laten van groote werken, waarvoor
meer gelden waren uitgetrokken dan in den
loop van het jaar konden verwerkt worden.
Uitgegeven worden die gelden, vroeg of
laat, toch.
Na vervolgens gewezen te hebben op het
door da bekende oorzaken eenigszins be-
driegiyke van de cyfers voor oorlog en marine,
maakt De Tijd ten slotte deze opmerking:
„Het is 63n feit, dat in de laatste jaren
de volkswelvaart in Nederland niet toeneemt,
ofschoon men tot dusverre, alleen acht gevende
op de geregelde styging van de opbrengst
dor belastingen, veeleer tot het tegenoverge
stelde resultaat moest komen. Erschyntdoor
den heer Sprenger Van Eyk op gerekend te
worJen, dat die styging ook in het vervolg
geregeld zal voortduren. Tegen dat optimisme
meenen wy te moeten waarschuwen.
„Van 1S76 tot 1896, dus in ruim twintig
jaren, stegen de uitgaven voor den algerneenen
dienst in Nederland van nog geen achten
zestig tot byna drie-en negentig millioen, het
jasrlyksch bedrag, hetwelk aan rente der
staatsschuld te betalen is, van even vyf-en-
twintig en een half tot éön en-dertig en een
half millioen.
„Dd stygiug van die cyfers—iedereen moet
het toegeven is buiten alle verhouding tot
de vermeerdering van de draagkracht der
natie. Zuinigheid en voorzichtigheid moeten
derh lve dringende eischen worden gehc-eten
van staatsbeleid, al is het waar, dat op dit
oogenblik de toestand van 's-Ryks financiën
vry gunstig kan heeten."
De loopers binnen de
gemeente en de Agen
ten van het Leidsch
Dagblad buiten Leiden bezorgen
op verzoek het Dagblad alléén
des Zaterdag-avonds ad
2'/a Cent per nummer.
Bijna vermoord.
Uit hei Engelsch van J. Higginbotham.
Dezer dagen las ik toevallig in de nieuws
bladen het doodsbericht van oen veroordeelde
uit Portland, om wiens wille ik nu dertien
jaar geleden byna vermoord was goworden.
Ik was toen twee en dertig en bestuurde
met myn broeder de firma Mackereth, katoen-
fabrikanten te Manchester. Het was een bui
tengewoon druk jaar geweest, zoodat ik als
een dor hoofden van de zaak, van 's morgens
vroeg tot '8 avonds laat in do weer had moe
ten zyn. Myn gezondheid gebood my eindeiyk
dringend allen arbeid voor een tydlang aan
kant te zetten en myn dokter raadde my
aan een lange vacantie te nemen. Eerst had
ik er heel weinig ooren naar, want ik vreesde,
dat de zaken minder goed behartigd zouden
worden, gedurende myn afwezigheid. Doch
myn broeder en myn geneesheer drongen er
zoo op aan, dat ik eindelyk toegaf.
Eerst wilde ik een paar dagen in Londen
blyven om vervolgens over St.-Malo naar
Nantes te gaan.
Myn reis begon met prachtig weer en toen
ik aan het Sint-Pancras-hotel afstapte, was
ik reeds geheel met de weken, die voor my
lagen en die ik ia luiheid zou mogen door
brengen, verzoend.
In Londen echter begon reeds myn eerste
onaangename ontmoeting.
Den eersten avond ontmoette ik een kennis
en na in Holborn Restaurant gedineerd te
hobben, begaven we ons naar de opera.
Den volgenden morgen ging ik in 't Park
een luchtje scheppen en terwyi ik daar
zoo rustig op een bank zat, kwam er
een heer voorby, die ik dien vorigen
avond ook ia het restaurant gezien had. Daar
ik toch niets beters te deen had, peinsde ik
er over wie hy toch wel zyn mocht, een
gopensionneerd'kolonel of majoor waarscbyn-
lyk. Hy was iemand ran omstreeks zestig
jaar, met een flmk, militair voorkomen, scherpe
oogen en gryzend haar en baard. Even nog
keek ik naar hem, toen trok een hollend
paard myn attentie.
's Middags ging ik naar de City, daar ik
myn bankier moest spreken. Vreemd genoeg,
stond de held van myn verbeelding voor het
winkelraam aan den overkant te kyken. „We
schynen voorbestemd, elkaar meermalen te
ontmoeten," dacht ik.
's Avonds ging ik naar 't Lyceum en tus
schen twee bedrijven in, zag ik den kolonel
drie ryen achter my zitten. Een oogenblik
kwam het in my op, dat hy misschien een
detective was, die myn gangen naging, doch
spoedig verwierp ik dit idee als te zot.
Toch voelde ik my niet op myn gemak en
ik veroorloofde my een kleine list om zyn
vermeende waakzaamheid op de proef te
stellen. Tien minuten voor het gordyn viel
in het laatste bedryf, stond ik haastig op en
verliet hot gebouw. Snel stak ik de straat
over en bleef op den hoek van Wellington
Street in spanning wachten. En ik stond er
nog nauwelyks of ik zag den onbekende met
vluggen tred den schouwburg verlaten en de
straat naar alle kanten af kyken. Daarna liep
hy tot Charing Cross, waar hy de koetsiers
der 8tationneerendo rytuigen inlichtingen
omtrent my vroeg. Natuurlyk zeiden ze dat
ze my niet gezien hadden.
Geheel onder den indruk ging ik naar myn
hotel terug; al was het by vergissing dat
men my achtervolgde, toch vond ik het feit
zeer onaangenaam.
Den volgenden morgen wandelde ik naar
het strand en vervolgens door het Park.
Gelukkig merkte ik nu niets van een spion
en was ik overtuigd, dat ik my om niet
gekweld had.
Volgens myn plan, nam ik den middagtrein
naar Southampton en weer keek ik op het
perron scherp uit naar den kolonel in politiek.
Tot myn geruststelling zag ik hier evenmin
eonig spoor van hem.
Even over vijven verliet de boot Southampton
en tot myn groote voldoening hadden we
een kalmen overtocht, want ik ïyd steeds
hevig aan zeeziekte, by het flauwste briesje.
Stellig bad de geheimzinnige spion toch
moer op myn verbeelding gewerkt dan ik
meende, want plotseling schrikte ik hevig
by het aanschouwen van een heer, naar het
uiterlyk te oordeelen, een predikant, die
sprekend op den vermeenden kolonel geleek.
Het was hoog tyd, dat ik eens een poosje
volstrekte rust nam, nu myn zenuwen my
zulke leeiyko parten gingen spelen 1
Den volgenden morgen bereikten weSaint-
Malo en ik was verrukt over het schilder
achtige, oude stadje.
Na wat uitgerust te zyn in 't hotel, onder
nam ik een lange wandeling langs de kust.
Verhit en vermoeid liet ik my eindelyk neer
vallen op eoo beschut plaatsje en verdiepte
my geheel in den schoonen aanblik, dien de
door de zon beschenen golven opleverden.
Hoe lang ik daar zat, weet ik niet; plotseling
echter schrikte ik op door een schaduw op
den grond, die een menschelyke gestalte moest
gevormd hebben. Daar ik geen geluid hoorde,
keerde ik my half om, om te zien wie er
zoo onhoorbaar nadorde. Die zijdelingsche
beweging redde my het leven.
Zoodra ik my omgekeerd had, zag ik den
predikant van de Engelsche boot. Zyn gelaat
had een uitdrukking van duiveische vreugde
en zya hand omklemde een opgeheven dolk,
die in myn nek had moeten neerkomen.
„Heb ik u daar eindelyk, Killaghan 1 Schurk 1"
riep hy op triomfantelyken toon: „nu zullen
wo eindelyk ceas afrekenen!"
Zyn dolk trof myn onderarm en doorboorde
het onderste gedeelte daarvan.
Met een kreet van pyn en schrik vloog ik
overeind en met de kracht der wanhoop hiel i
ik zyn handen vast, wat my een twooden
steek bespaarde.
Dadelyk voelde ik niet tegen den vreem
deling in lichaamskracht te zyn opgewassen;
ik begreep, dat Ik geheel in zyn macht was.
„Killaghan 1" zeide hy, „voor verraders is
er geen ontkomen. Ik heb gezworen, dat ik
u vinden zou en heb woord gehouden. Jawis,
die ter dood is gebracht, en Dalton, die in
Portland zit, zullen vandaag gewroken worden."
„Killaghan?" riep ik in wanhoop. „Wie
meent gy toch? Zyt gy gek? Myn naam is
Mackereth en ik woon in Manchester."
„Ik heb u niet voor niets gevolgd, verrader.
Mac Ginly en ik hebben u niet uit het oog
verloren. Op de laatste byeenkomst hebben
we gezworen, dat ge deze maand niet zoudt
overleven. Hebt ge in Londen geen heer ge
zien in 't Park en in 't Lyceum, een heer,
die veel had van een gepensionneerd militair?
Nu, dat was ik.
En hebt ge aan boord der stoomboot geen
predikant opgemerkt? Eerst had ik u in den
trein willen vermoorden, maar zoo is het
beter. Van die rots af, zal ik uw verraders
lichaam in zee storten."
Met een uiterste krachtsinspanning sprak
ik kalm:
„Wie ge ook zyn moogt, ge vergist a
deeriyk. Ik weet zelfs niet, waar ge over
spreekt. Ik zeg u nogmaals, dat myn naam
Harold Mackereth is en ik woon Marple
Street te Manchester. Zoodra ge my loslaat,
zal ik 't u bewyzen. Wien gy voor my aan
ziet, weet ik niet, maar gy hebt byna een
onschuldige vermoord. Ik zal geen moeite doen
om los te komen, daar ik begryp, dat dit
nutteloos is, maar ik zeg u nogmaals: ge hebt
een verkeerde voor."
Met een blik der uiterste verbazing liet hy
my los, waarna hy eenige stappen achter
uit trad.
„Ik kan me niet vergissen! Laat mfl dadelyk
uw papieren zien".
Ik overhandigde .hem myn zakportefeuille,
waarin benevens myn naamkaartjes ook
ctèques van myn bankier waren op myn
naam.
Nauwkeurig keek hy alles na en nam toen
zyn eigen zakportefeuille uit zyn jaszak, waar
uit by een portret nam, dat hy trek voor trek
met myn gelaat vergeleek.
„Smal gelaat, Romeinsche neus, blauwe
oogen, blond haar; gij beantwoordt sprekend
aan dat signalement."
Ik voelde een yzige koude langs myn rug
kruipen. Wat zou my nog kunnen iedien?
„Draai uw hoofd naar links, spoedig," be
val hy eensklaps: „een groote vlek, half
verborgen door d9n halsboord.laat zien."
En met bevende vingers trok hy myn
boord los.
„Neem my niet kwalyk, mynheer," zeide
hy na een nauwkeurig onderzoek, „gy en
Killaghan kondt echter tweelingen zyn, ge
lykt op elkaar als twee druppels water."
„En nu wonsch ik wel eenige opheldering.
Waarom hebt ge my trachten te vermoorden
„Laat my eerst naar uw arm zien, die
bloedt geweldig," zeide de vreemdeling, zyn
zakdoek uithalende.
Ik was myn heelen arm vergeten door do
heftige emotie, doch nu ik er aan herinnerd
werd, voelde ik, hoe het lauwe bloed langs
myn hand liep. Hy verbond zeer handig myn
arm en liet my toen een slok brandewijn uit
zyn veldflesch drinken.
„Killaghan," begon hy, nadat myn arm zoo
goed mogelyk was verbonden, „was lid van
een bond in Ierland, de naam doet hiernietfc
toe af. Zyn geschiedenis kan ik u niet ver
tellen alleen zy u medegedeeld, dat de schurk
ons verraden heeft, met dat govolg, dat Jawis
en Dalton het slachtoffer van zyn verraad
zyn geworden. Ik ken hem persoonlyk; dus
toen hy naar Cork vluchtte, volgde ik hem.
Zoodra ik u uit den trein zag stappen, dacht
ik myn man gevonden te hebben. Het spyt
my meer dan ik leggen kan, mynheer."
„Gy begrüpt, dat 't mijn plicht is hiervan
de politie in kennis te stellen", meende ik
te moeten zeggen.
„In de eerste plaats zyt ge niet in staat
om naar de stad to wandelen, mynheer; ten
tweede zal ik uw vrienden berichten, dat ge
gewond zyt en ten derde telegrapbeer ik
onmiddellijk naar het hoofdkwartier onze
ontmoeting. iDdien ik gearresteerd wordt,
kunt ge er zeker van zyn dat men u ook
op 2al sporen."
Myn moordenaar nam my onder den arm
en zoo strompelde ik langzaam naar de stad.
Vier dagen lag ik in hevige koort3, en
toen ik bykwam, zat myn broeder naast myn
bed. Een onbekend predikant had bem ge-
telegrapheerd dadelyk over te komen en even
vóór zyn aankomst was hy onverwacht ver
trokken. Met veel toewyding had hy my die
drie dagen opgepast.
James, wien ik dadelyk alles vertelde, was
't met mü eens, dat 't het verstandigste was,
de zaak maar te laten rusten. We zonden
echter een ongeteekenden brief naar Scotland
Yard, behelzende 't bericht, dat 't leven van
zekeren Killaghan gevaar liep. Of by ztfn
vervolgers ontkomen is, weet ik niet, ik beb
nooit meer den naam gehoord en leef dus in
de vaste overtuiging, dat ik hem het leven
heb gered en den ander van een moord beb
teruggehouden.