N°. 11219 Maandag 31 September A0.1396 §eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en geestdagen, uitgegeven Tweede Blad. Bet voorspel van Toekoe Oemars verraad. Feuilleton. MAN EN VROUW. EIDSCH DAdBLAD. PRIJS DEZER COURAHT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijko Nommers f 1.10. 140. 0.05. PBUS DEB ATÏV KH-TTTN1!'! KfJ? Van 1 6 regels f 1.05. Iedoro rogel moer f 0.17 J. Grootera lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. In het „Utrechtscb Dagblad" betoogt O. v. B. te Utrecht, dat Toekoe Oemar niet is, zooals velen zich in Nederland voorstellen, een afschuwelijke verrader, die van den aan vang af niets dan booze plannen smeedde om ons vroeg of laat in de val te laten loopen maar dat bfi, die een veel te goed leven bfi ons had en zich aan een Europeeschen stijl van leven begon te gewennen, slechts tegen wil en dank is overgeloopen, gedwongen door de omstandigheden. En de schrij ver zet kracht bi) aan dit beweren door de verklaring, dat degenen in Atjeb, die meer dan anderen wis ten van hetgeen er in het laatst van 1895 en in het begin van dit jaar tusschen het Gene- raalsplein en het Hertogspark is afgehandeld, deze meening zijn toegedaan. O. v. B. zegt dan verder onder meer: Het is bekend, hoe alles veranderde, Dadat generaal Vetter als legercommandant was opgetreden, en hoe Z Ex. dacht over de Atjeh- politiek van generaal Deykerboff en eindelijk, hoe de pas uit Holland gearriveerde generaal, door zijn eigenaardige bekwaamheden en onpolitiek optreden, het immer sluimerende wantrouwen van 09raar wederom opwekte. Waarschijnlijk is Oemar, die steeds wan trouwend was gebleven, na het generaalsbe* zoek in December '95, tot de overtuiging ge komen, dat de hooge regeering hem alleen aanhield, omdat hij en het systeem Deyker- hoff één waren, en men dit, op dat oogonblik, nog niet veranderen koi. Hoe diep dit wantrouwen zetelde, blijkt wel hieruit, dat hij eens, ruim een jaar na zijne rehabilitatie, onverwacht by pastoor Verbraak op bezoek kwam, en dezen geeste- ïyke vroeg „of de pastoor voor hem niet eens zou willen onderzoeken of de regeering te Batavia hem wel vertrouwde?" De generaal te Kotta-Radja, zeide hy, vertrouwde hem wel, maar hy was er niet zeker van, hoe men te Batavia over hem dacht. Met een voor een oosterling zelfs ongekend doorzicht in zaken en personen, had by be merkt, waar de schoen wrong, en wist hy zeer goed, dat zich niet te Kotta-Radja maar te Batavia de personen bevonden, die het roer van het bewind in handen hadden. Hy wist voorts alles, wat er over hem in de couranten geschreven en gesproken werd. Toen onze troepen zyn huis te LampisaDg bezöt hadden, vond ik boven in een hoek van eene kamer stapels „Javaboden" en „Locomotieven", benevens eenige exemplaren maileditiön der „N. R. Courant." Wie voor hem de couranten vertaalde, daar hy zelf weinig Hollandsch kende, kon men op Atjeh niet met zekerheid zeggen. Over het algemeen hield men het er voor, dat dit werk door een zekeren Favre gedaan werd, die zich veel met de peper-cultuur inliet en met Oemar in drukke relatie stond. Deze heer, dien ik te Singapore ontmoette, vermeende ook, dat Oemar onze zyde verlaten had, omdat by overtuigd was, dat wy hèm op een gegeven moment zouden verlaten. Na het optreden van den nieuwen legercommandant wist tfi zeer goed, dat by losgelaten zou worden. De beminnelyko openhartigheid van generaal Vetter hield hem hierover niet in twyfel. Zonder nu te veel waarde te willen hechten aan hot getuigenis van zulk eene zyde, is het toch eigenaardig, dat men, ter plaatse ioformeerend by personen, die Oemar goed gekend hebben, altyd hetzelfde te hooren kreeg: „Gebrek aan politiek beleid, geen doorzicht, geen beginselvastheid, immer hinken op twee gedachten." Reeds onmiddellyk na zyne aankomst te Oleh-leh, weigerde generaal Vetter Oemar te ontmoeten. Met een verrader en moordenaar wenschte hy niets te maken te hebben, en met de hem aangeborene rondborstigheid vertelde Z.E. dit aan iedereen, die het wilde hooren. Het is licht na te gaan, hoe Toekoe Oemar over zulk een optreden en zulk een „Toewan Besaar" dacht. Ook kan men zich wel voor stellen, hoe, door dit verwaarloozen van alle etiquette, in de eerste plaats Oemars ydelbeid diep gekwetst werd, en in de tweede plaats Oemars aanzien by de bevolking daalde. Voldoende zy het, dat generaal Vetter by het inspecteeren der buitenlinie bezoeken ontving van Toekoe Tjoe Toengkoeb en Toekoe Nja Banta, wat de yverzucht van Oemar nog meer opwekte en zyne aanzoeken by generaal Deykerhoff om by den leger commandant te worden toegelaten nog drin gender deed worden. Welke groote eigenschappen de generaal ook moge bezitten, kennis van het karakter van den inlander en zyn adat mag men hem niet toekennen. Op Lombok reeds gaf hy hiervan doorslaande en afdoende bewfizen; op Atjeh gedurende zyn jongste gestie aldaar, toonde hy duidelyk, dat de ervaring hem niet, zooals anderen menschen, iets geleerd had. Om kort te gaan, do toestand werd zoo dwaas, dat generaal Deykerhoff, wiens geheele politiek op de welgezindheid der hoofden en die van Oemar in bet byzonder gebaseerd was, begreep hieraan een einde te moeten maken. Deze telegrapheerde dan ook naar Batavia, om van daar uit den legercommandant te doen inzien, dat dergelyke hoogst ernstige zaken niet op zulk eene wyze konden be handeld worden. De resultaten van een moeilyken arbeid van 2'/j Jaar werden op losse schroeven gezet, en alles ongedaan gemaakt wat na zooveel inspanning was verkregen. Het is waar, de opzet van het spel: Oemar te laten gevoelen, dat men Diet meer van zyn diensten en persoon gediend was, had men zoo goed als bereikt; maar toch meende de andere party te moeten redden, wat er nog te redden viel, en een bezoek aan Oemar te moeten provoceéren. Eindeiyk, Dadat, nè generaal DeykerhofFs telegrammen, de noodige pressie uit Buiten zorg gekomen was, gaf generaal Vetter zyn toestemming tot een bezoek aan Oemar. Het was echter streng verboden over deze gebeurtenis, als over een bezoek, te spreken. Evenals by Toekoe Tjoe Toengkoeb zou de generaal by Oemar slechts „langs komen". Natuuriyk wist Oemar haarfijn, en misschien nog beter dan menigeen uit de onmiddeliyke omgeving van de generaals, hoe er over hem gedacht en gesproken werd. Het bezoek zou plaatsgrypen op den heuvel te Boekit Seboen, waar Oemar met de hoe- loebalangs uit de VI en IV Moekims den generaal zou opwachten. Deze zou met den landauer van generaal Deykerhoff van uit Lamdjamoe naar Boekit Seboen ryden, daar Oemar ontmoeten, en langs denzelfden weg huiswaarts keeren. Misschien zou Z.Ex. dan nog even Oemar in zyn huis te Lampisang bezoeken. Met zekerheid was hierover echter nog niets bepaald. In elk geval zou er geen ceremonieel zyn, mochten er geen kanon schoten gelost, geen eerewyn aangeboden, aan geen vertoon van vreugde en biydschap uitiDg gegeven worden, dat de legercommandant den „Pranglima prang besaar" bezocht. Uit niets mocht blyken, dat men aan Toekoe Oemar eenige eer bewees. Op het laatste oogenblik echter, in den morgen van het bezoek, gelukte het aan iemand uit het gevolg van den generaal dezen te doen inzien, dat de zonderlinge vertooning, die Z.Ex. op het punt stond te volvoeren, slechts strekken kon tot nadeel van het pres tige van den Hollandschen naam. Niet zonder veel moeite slaagde deze per soon er in, de toestemming van den generaal te verkrygen, dat by de ontvangst het ge- bruikeiyke ceremonieel zou plaats grypen. Dientengevolge moest alles veranderd wor den, en werd de controleur van Oleh-Leb, de heer Giesolff, per dogcart naar Lampisang gezonden om Oemar van de verandering der plannen in kennis te stellen, en te zorgen voor het noodige ceremonieel. In alleryl wer den daar twee oude stukjes geladen, de in gang van het huis met inderhaast by een ver zameld groen versierd, en de ontvangzaal met eenige Hollandsche vlaggen gedrapeerd, zoo goed en zoo kwaad als het ging: alles ten einde den hoogen bezoeker met het hem ver schuldigde eerbetoon te ontvangen. Op den weg naar den heuvel te Boekit Seboen, of op de voor de ontvangst bepaalde plaats zelf kon echter niets meer gedaan worden, en toen de generaal daar aankwam, vond hy er, zooals afgesproken was, 3 houten stoelen, en de hoeloe-balangs met Oemar aan het hoofd om hun opwachting te maken. Op den middelsten stoel nam de generaal plaats, ter rechter- en linkerzyde zetten zich de overste Van Yliet, chef van den generalen staf op Atjeh, en de majoor Breyer, adjudant van den legercommandant. De ritmeester, 'die het rytuig met eenige cavaleristen vergezeld had, bleef aan den voet van don heuvel, terwyl de ass. resident van Groot-Atjeh Oemar en de hoofden voor stelde. Dadeiyk nadat de generaal gezeten was, had de by de Atjehers gebruikeiyke aanbieding van klappers en suikerriet plaats. De ass.-resident, die Z.Exc. vroeg of hy dit geschenk in ontvangst wilde nemen, kreeg een norsch, weigerend antwoord. Wist generaal Vetter, die 30 jiar in InaiÖ geweest is, niet, dat het aai bieden en aan nemen van ververschingen by eeD bezoek tot den adat behoort, en dat het weigeren met een doodelyke beleediging geiykstaat? In het geheel duurde de receptie, of hoe men deze voorstelling ook noemen wil, niet langer dan 5 minuteD, en van de weinige woorden, die de generaal by deze gelegenheid sprak, waren er misschien niet meer dan een 50 tal tot Oemar gericht. Maar deze weinige woorden waren voldoende geweest om den anders niet licht te imponeeren Oemar geheel van zyn stuk te brengen. De generaal zeide Diets meer of minder dan dat hy Oemar zeer goed kende, dat hy (Vetter) vroeger met hem (Oemar) oorlog gevoerd had, (Saja baDjak kDal sama Toekoe Oemar, saja doeloe bikn praDg sama Toekoe Oemar), waarop Oemar het antwoord begrfipelfikerwfize schuldig bleef. By het uitspreken dier woorden keek de generaal hem met groote oogen strak aan. Ook een minder gevat inlander dan Oemar zou, by een dergelyke plotselinge uiting van tactgevoel, van streek gebracht zyn en om een antwoord verlogen hebben gestaan. Noch generaal Deykerhoff, noch de ass.-res. Kroesen hadden ooit met Oemar over zyn verleden gesproken. Zy hadden hem er nooit aan herinnerd, wel begrypend, dat niet8 hem onaangenamer kon zya, dan juist over die voorvallen te hooren gewagen. Men moet in het huis van den gehangene nu eenmaal niet van touw spreken. Onder saluutschoten verliet de generaal Boekit-Seboen en kwam hy te Lampisang aan, waar in de ontvangstzaal een soort van troontje was opgericht, waarop Z.E. uitge- noodigd werd plaats te nemen. Hierop werd de generaal kenneiyk opgeruimder. Met de be kende Tjoet Nja Dien, eene van Oemar's voor naamste vrouwen, onderhield de generaal zich eenige oogenblikken, hoewel Z.E. van Oemar zeer weinig notitie bleef nemen. Later ver klaarde de generaal dat hy nog nooit een inlander en een inlandsche vrouw van zulke beschaafde manieren had ontmoet. Niettemin vertrok de generaal met zyn gevolg reeds, een goed kwartier na zyn komst, onder het kanongebulder uit de twee stukjes, naar Lamdjamoe. Het veelbesproken bezoek aan Oemar was afgeloopen, de teerling was ge worpen. Generaal Vetter was zyn Rubicon overgetrokken. Na deze beleedigende behandeling verlangt men nog dat de trotsche, heerschzucbtige, fijngevoelige inlander ook deze soort men schen heeft gevoel, ons zal dienen en trouw biyvenl Na het vertrek van generaal Vetter uit Atjeh, was het voor hen, die verband konden zien tusschen oorzaak en gevolg, een uitge maakte zaak, dat het systeem Deykerhoff moest vallen. Alleen de hoofdpersoon, gene raal Deykerhoff, zag het niet. De bloedbaden der jongste maanden op Atjeh hebben het bewezen. Men veranderde van systeem; beter gezegd men liet eene richting varen, om weder geene richting te volgen. E9n kleine duizend man zyn reeds aan dit dry ven opgeofferd, en van ons doel op Atjeh, de onderwerping, zyn wy verder dan ooit verwyderd. Tegen dat stuk wordt in de „N. R. C." door luitenant-kolonel Hooier krachtig protest aangeteekend. Het geheele geschryf in het „U. D." draagt z. i. duidelyk het kenmerk dat hier iemand aan het woord is, die niet goed kan velen dat een ander door zyn daden of karakter boven het gros uitsteekt. Na de ervaring opgedaan te hebben dat Toekoe Oemar weinig respect had voor den gouverneur, was generaal Vetter beleefd tegen Toekoe Tjoet Toengkoep en Toekoe Banta, zooals het behoort voor den eersten persoon na den Gouverneur-Generaal, tegenover de wettige hoofden van een honderdduizendste deel van het uitgestrekte eilandenryk. Maar ook niet meer dan dat, omdat hy ten volle begreep, dat zy slechts uit vrees of winst bejag onze zyde hielden en onder hun eigen landslieden weinig te vertellen hadden. Doch het streed tegen zyn fiksch, uit één stuk gehouwen, oud Hollandsch soldaten- karakter een zoet mondje te trekken tegen een kerel, die eerst als rooverhoofdman de West kust had afgeloopen, die zich door goede huweiyken in de hoogte had gewerkt, daarna zyn eigen landgenooten had trachten te ver raden door onze zyde te kiezen en toen dat niet gelukte ons op onze beurt bedroog en toeliet dat zyn volk onze matrozen neersloeg, die hem aan land roeiden, alleen omdat hy door een zeerob wat hardhandig was terecht gewezen by het bevuilen van het dek van ons oorlogsschip; dio vervolgens de „Hok Canton" afliep, omdat de kapitein van die koopvaardyboot, met wien hy onderhandelde over zyn peper, wellicht in hot hoofd kon, krygen met zyn stuk of wat schepelingen hem en zyn goed gewapende volgelingen gevangen te nemen om den prys to verdienen, die door ons op zyn kop was gesteld; die daarna, toen zyn peperhandel verhinderd werd, opnieuw ons kwam verzoeken om aanneming zfiner onderwerping, en die eindeiyk aan het hoofd van een bende rapaille, door onze troepen gesteund en met ons geld in den zak, optrok tegen zyn eigen geloofs- en landge nooten, met wie hy vroeger had aangezeten aan groote kandoeri-feesten, die het bestryden van de gehate Kafirs voorafgingen." De heer Hooyer meent dat generaal Vettors gedrag in deze wel lof, geen blaam verdient, en dat by heeft gehandeld in den geest van allen die Toekoe Oemar kennen. „Gaat eens vragen, myne landgenooten, aan onze mannen op Atjeh, die daar stryden en ïyden en gewond worden en sterveD, of het geen weerklank vond in hun eenvoudig soldatenhart, toen hun generaal toonde wal ging te hebben van een kerel, dien een recht geaard Mohammedaansch Atjehsr een schurk zal noemen, en gaat dan terzelfder tyd eens na wat ons verder heeft gebracht, het cajoleeren van een onverzadeiyken landverrader, die onze 29) Hy zou het nooit kunnen volhouden, haar dagelyks te zien, er begon blykbaar tegenzin en afschuw in zyn hart te komen, in plaats van vriendelyke deelneming. En daarom werd ook zy teruggetrokken, ongeiykmatig van humeur, zenuwachtig en wantrouwend. „Zy begrypt alles, de vrees gaat over in haat, de onverschilligheid in afkeer. Gauw is alles voorby," dacht Gö3ta. Een middag was hy reeds op het punt voor zyn vrouw op do knieön te vallen, en om haar liefde te bedelen, maar hy bedwong zich. Den avond daarop stond hy met een bonzend hart en vlammende oogen aan haar deur, gereed, tot aan haar voeten te kruipen en om erbarming te smeeken, maar hy keerde zich weer af. Den volgenden morgen eindeiyk, zat hy ▼oor zyn lessenaar, aan zyn vrouw te schryven. Het was nu niet zoo moeilyk woorden te vinden, als toen hy zyn eersten brief aan haar schreef, de pen vloog met razende drift over het papier. „Myn onuitsprekeiyk geliefde!" „Je zult wel verschrikken van deze ODge- wone woorden, die nog nooit den blik en het oor van myn lieveling hebben bereikt, en je zult twyfelen, of het werkeiyk myn hand is, en het blad omkeeren, om te zien, wie het waagt zoo tot je te spreken, jy, reine, smette- looze, die nog niets van het aardsche stof aan je ziel hebt kleven. Wie? Ja hy, die dat het laatst van allen mag wagen, je echtgenoot 1 Wees niet bang, Amalia, ik weet immers, dat ik je echtgenoot niet ben, het streelt alleen maar myn ge- pynigd, bloedend hart, my met dien naam te verblinden. Ja, ik bemin je, vurig, onuitsprekeiyk en daarom ben ik ver van je, als je deze regels leest, daarom kan ik het niet meer over myn hart verkrygen, je met myn aanwezigheid te plagen. Zie, ik verlaat Halleborg, dat my er toe heeft gebracht, myn plicht en myn eer te schenden, om het te behouden. Ik verlaat het zonder smart en bitterheid, omdat ik niets anders dan jou kan verliezen en betreuren. Ik zou wel willen schryven: Ik zal je nimmer weerzien I Maar ik heb er de kracht niet toe, jy moet my vonnissen. In Stock holm wacht ik je besluit af. Verlang Je, dat ik je voor altyd van myn tegenwoordigheid zal bevryden, dan zweer ik je, dat ik het doen zal. Wil je je vryheid terughebben, het zy zooOnder hetzelfde dak kunnen we niet meer wonen, het zou my krankzinnig maken, maar mocht je me eenige hoop laten behouden, je eens weer te zien, geliefde myner ziel, dan zal ik je zegenen tot aan myn laatste uur. Wat ik van die hoop verwacht, ik weet het niet. Als ik zoo dwaas kon zyn iets te hopen Ik zal trachten die hoop te bedwingen. Hoa lang ik je al liefheb! Ach, ik weet het niet. Het is misschien sedert den tyd, toen ik in myn verblindheid geloofde, dat ik je begon te haten, toen ik je wilde ont vlieden, zooveel ik kon. Ja, toen was het zeker, maar wat doet dat er voor jou ook toe? Ja, misschien, dat je het recht hadt de waarheid eerder te vernemen! Ik heb veel jegens je misdaan, maar myn straf is ook vreeseiyker dan ik ooit had kunnen vermoeden. Toch zou ik dat alles beter kunnen dragen, als Op dit oogenblik klonken er hoefslagen op de brug, er sprong iemand van een paard, verwarde stemmen werden gehoord in do vestibule. Gösta wierp een venster open. Het was de stalknecht van Linden&s en Gösta hoorde slechts de woorden „De jonker is van nacht overleden l" XIII. Was het gedurende den eersten tyd van hun huweiyk geweest, dan zou mevrouw Ragnhild onwillekeurig de noodzakeiykheid hebben ingezien zelf het bericht aan haar zwakke dochter te brengen. Nu was Amalia sterker en rekende men er misschien op, dat hy den slag voor haar zou kunnen verzachten? Welnu, by zou haar de treurige boodschap zoo voorzichtig mogeiyk meedeelen, maar diep gevoelde by, wat het gebrek aan wederkeerige liefde in zulk een geval wil zeggen. Hy kon haar immers niet, zooals elke andere echt genoot, aan zyn borst drukken en haar daar laten uitschreien I Als een vreemdeling stond hy voor haar deur Vergeef my, Amalia, maar ik moet dade- ïyk met je spreken!" O, wat is er toch? Ik ben dadeiyk klaar 1" Gösta ging naar het raam en staardenaar buiten. By de zieke, uitgeteerde, stervende vrouw zou hy, na zich eenvoudig aangemeld te hebben, naar binnen zyn gegaan, zooals do anderen, terwyl zy in 't bed lag. Maar instinctmatig, zonder er over te denken, had hy gevoeld, dat het onmogeiyk was, by de gezonde, schoone, bloeiende vrouw, die nu daarbinnen was. De ziekenkamer was een jonkvrouweiyk verbiyf geworden. En Amalia waagde niet naar buiten te komen, eer zy zich met ingespannen fiver in e9n kwartier zoo presentabel mogelfik had gemaakt. O, wat is er? Ik ben zoo angstig." Eenigszin8 onhandig sloeg hfi den arm om haar middel, ten einde haar te steunen, als zy haar bezinning zou verliezen. 't Is treurigEr is bericht van Lin denas gekomen.... Je vader is erg ziek ge worden en Zy keek hem verschrikt in het gelaat en riep uit: O, Papa is doodl" Ach, hoe gaarne had hfi haar niet tegen zich aan willen drukken, om onder troostende woorden de tranen weg te kussen van haar wangen l Nu voerde hfi haar naar een leunstoel en logde zacht zyn hand op haar schouder, terwyl hy op deelnemenden toon fluisterde; Arme, arme Amalia!" Toen zfi haar zelf beheersching oen weinig had teruggekregon, wierp zfi een angstigon blik op hem en zuchtte: Mag ik naar huis gaan? Dadeiyk o, alsjeblieft dadeiykl" Ja dat was immers natuurlfik. In de droefheid is de eenige troost, dien men kan vinden, een nauwe aansluiting bfi hen, dio men liefheeft. Zeker mag je, maar ik bid je, wacht tot het wat warmer wordt, verder op den dag Do herfstnevels beginnen al te komen. O, om 's Hemelswil, laat inspannen!" Weer was hy alleen, maar nu wist hfi, waarom die eenzaamheid hem zoo neerdrukte; nu wist hfi de oorzaak van de onrust en het verlangen, die hem bestendig naar Lindenas dreven, even onverzetteiyk als de kompas naald naar 't noorden getrokken wordt. Hy was een goed schoonzoon. Hy reed er vaak heen en hielp mee om alles teregelen- Zoo werd de oudo jonker aan de aarde van het kerkhof toevertrouwd. Gösta herinnerde zich, hoe deze het had willen hebben, als men hem had geraadpleegd bfi de bruiloft zfiner dochter. Nu stond er niets aan een groote kerkelfike plechtigheid in den weg. Er werd een prachtige Ifikdienst gehouden in de met rouwfloers versierde kerk, en daar de jonker als luitenant den voor Zweden tamelfik onschul- digen veldtocht in Duitschland onder Karei Johan had meegemaakt, stond er een afdeeling soldaten naast de kist in postuur, die later een knetterend salvo over het in den grond neergelaten stoffelfik overschot afvuurden. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5