N°. 11219
Maandag 31 September
A0.1396
§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en geestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
Bet voorspel van Toekoe Oemars verraad.
Feuilleton.
MAN EN VROUW.
EIDSCH
DAdBLAD.
PRIJS DEZER COURAHT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijko Nommers
f 1.10.
140.
0.05.
PBUS DEB ATÏV KH-TTTN1!'! KfJ?
Van 1 6 regels f 1.05. Iedoro rogel moer f 0.17 J. Grootera
lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
In het „Utrechtscb Dagblad" betoogt O. v.
B. te Utrecht, dat Toekoe Oemar niet is,
zooals velen zich in Nederland voorstellen,
een afschuwelijke verrader, die van den aan
vang af niets dan booze plannen smeedde om
ons vroeg of laat in de val te laten loopen
maar dat bfi, die een veel te goed leven bfi
ons had en zich aan een Europeeschen stijl
van leven begon te gewennen, slechts tegen
wil en dank is overgeloopen, gedwongen door
de omstandigheden. En de schrij ver zet kracht
bi) aan dit beweren door de verklaring, dat
degenen in Atjeb, die meer dan anderen wis
ten van hetgeen er in het laatst van 1895
en in het begin van dit jaar tusschen het Gene-
raalsplein en het Hertogspark is afgehandeld,
deze meening zijn toegedaan.
O. v. B. zegt dan verder onder meer:
Het is bekend, hoe alles veranderde, Dadat
generaal Vetter als legercommandant was
opgetreden, en hoe Z Ex. dacht over de Atjeh-
politiek van generaal Deykerboff en eindelijk,
hoe de pas uit Holland gearriveerde generaal,
door zijn eigenaardige bekwaamheden en
onpolitiek optreden, het immer sluimerende
wantrouwen van 09raar wederom opwekte.
Waarschijnlijk is Oemar, die steeds wan
trouwend was gebleven, na het generaalsbe*
zoek in December '95, tot de overtuiging ge
komen, dat de hooge regeering hem alleen
aanhield, omdat hij en het systeem Deyker-
hoff één waren, en men dit, op dat oogonblik,
nog niet veranderen koi.
Hoe diep dit wantrouwen zetelde, blijkt
wel hieruit, dat hij eens, ruim een jaar na
zijne rehabilitatie, onverwacht by pastoor
Verbraak op bezoek kwam, en dezen geeste-
ïyke vroeg „of de pastoor voor hem niet eens
zou willen onderzoeken of de regeering te
Batavia hem wel vertrouwde?" De generaal
te Kotta-Radja, zeide hy, vertrouwde hem
wel, maar hy was er niet zeker van, hoe
men te Batavia over hem dacht.
Met een voor een oosterling zelfs ongekend
doorzicht in zaken en personen, had by be
merkt, waar de schoen wrong, en wist hy
zeer goed, dat zich niet te Kotta-Radja maar
te Batavia de personen bevonden, die het
roer van het bewind in handen hadden.
Hy wist voorts alles, wat er over hem in
de couranten geschreven en gesproken werd.
Toen onze troepen zyn huis te LampisaDg
bezöt hadden, vond ik boven in een hoek
van eene kamer stapels „Javaboden" en
„Locomotieven", benevens eenige exemplaren
maileditiön der „N. R. Courant." Wie voor
hem de couranten vertaalde, daar hy zelf
weinig Hollandsch kende, kon men op Atjeh
niet met zekerheid zeggen. Over het algemeen
hield men het er voor, dat dit werk door een
zekeren Favre gedaan werd, die zich veel
met de peper-cultuur inliet en met Oemar
in drukke relatie stond. Deze heer, dien ik
te Singapore ontmoette, vermeende ook, dat
Oemar onze zyde verlaten had, omdat by
overtuigd was, dat wy hèm op een gegeven
moment zouden verlaten. Na het optreden
van den nieuwen legercommandant wist tfi
zeer goed, dat by losgelaten zou worden. De
beminnelyko openhartigheid van generaal
Vetter hield hem hierover niet in twyfel.
Zonder nu te veel waarde te willen hechten
aan hot getuigenis van zulk eene zyde, is
het toch eigenaardig, dat men, ter plaatse
ioformeerend by personen, die Oemar goed
gekend hebben, altyd hetzelfde te hooren
kreeg: „Gebrek aan politiek beleid, geen
doorzicht, geen beginselvastheid, immer hinken
op twee gedachten."
Reeds onmiddellyk na zyne aankomst te
Oleh-leh, weigerde generaal Vetter Oemar
te ontmoeten. Met een verrader en moordenaar
wenschte hy niets te maken te hebben, en
met de hem aangeborene rondborstigheid
vertelde Z.E. dit aan iedereen, die het wilde
hooren.
Het is licht na te gaan, hoe Toekoe Oemar
over zulk een optreden en zulk een „Toewan
Besaar" dacht. Ook kan men zich wel voor
stellen, hoe, door dit verwaarloozen van alle
etiquette, in de eerste plaats Oemars ydelbeid
diep gekwetst werd, en in de tweede plaats
Oemars aanzien by de bevolking daalde.
Voldoende zy het, dat generaal Vetter by
het inspecteeren der buitenlinie bezoeken
ontving van Toekoe Tjoe Toengkoeb en
Toekoe Nja Banta, wat de yverzucht van
Oemar nog meer opwekte en zyne aanzoeken
by generaal Deykerhoff om by den leger
commandant te worden toegelaten nog drin
gender deed worden.
Welke groote eigenschappen de generaal
ook moge bezitten, kennis van het karakter
van den inlander en zyn adat mag men hem
niet toekennen. Op Lombok reeds gaf hy
hiervan doorslaande en afdoende bewfizen;
op Atjeh gedurende zyn jongste gestie aldaar,
toonde hy duidelyk, dat de ervaring hem
niet, zooals anderen menschen, iets geleerd had.
Om kort te gaan, do toestand werd zoo
dwaas, dat generaal Deykerhoff, wiens geheele
politiek op de welgezindheid der hoofden en
die van Oemar in bet byzonder gebaseerd
was, begreep hieraan een einde te moeten
maken.
Deze telegrapheerde dan ook naar Batavia,
om van daar uit den legercommandant te
doen inzien, dat dergelyke hoogst ernstige
zaken niet op zulk eene wyze konden be
handeld worden.
De resultaten van een moeilyken arbeid
van 2'/j Jaar werden op losse schroeven
gezet, en alles ongedaan gemaakt wat na
zooveel inspanning was verkregen. Het is
waar, de opzet van het spel: Oemar te laten
gevoelen, dat men Diet meer van zyn diensten
en persoon gediend was, had men zoo goed
als bereikt; maar toch meende de andere
party te moeten redden, wat er nog te redden
viel, en een bezoek aan Oemar te moeten
provoceéren.
Eindeiyk, Dadat, nè generaal DeykerhofFs
telegrammen, de noodige pressie uit Buiten
zorg gekomen was, gaf generaal Vetter zyn
toestemming tot een bezoek aan Oemar.
Het was echter streng verboden over deze
gebeurtenis, als over een bezoek, te spreken.
Evenals by Toekoe Tjoe Toengkoeb zou de
generaal by Oemar slechts „langs komen".
Natuuriyk wist Oemar haarfijn, en misschien
nog beter dan menigeen uit de onmiddeliyke
omgeving van de generaals, hoe er over hem
gedacht en gesproken werd.
Het bezoek zou plaatsgrypen op den heuvel
te Boekit Seboen, waar Oemar met de hoe-
loebalangs uit de VI en IV Moekims den
generaal zou opwachten. Deze zou met den
landauer van generaal Deykerhoff van uit
Lamdjamoe naar Boekit Seboen ryden, daar
Oemar ontmoeten, en langs denzelfden weg
huiswaarts keeren. Misschien zou Z.Ex. dan
nog even Oemar in zyn huis te Lampisang
bezoeken. Met zekerheid was hierover echter
nog niets bepaald. In elk geval zou er geen
ceremonieel zyn, mochten er geen kanon
schoten gelost, geen eerewyn aangeboden, aan
geen vertoon van vreugde en biydschap uitiDg
gegeven worden, dat de legercommandant den
„Pranglima prang besaar" bezocht. Uit niets
mocht blyken, dat men aan Toekoe Oemar
eenige eer bewees.
Op het laatste oogenblik echter, in den
morgen van het bezoek, gelukte het aan
iemand uit het gevolg van den generaal dezen
te doen inzien, dat de zonderlinge vertooning,
die Z.Ex. op het punt stond te volvoeren,
slechts strekken kon tot nadeel van het pres
tige van den Hollandschen naam.
Niet zonder veel moeite slaagde deze per
soon er in, de toestemming van den generaal
te verkrygen, dat by de ontvangst het ge-
bruikeiyke ceremonieel zou plaats grypen.
Dientengevolge moest alles veranderd wor
den, en werd de controleur van Oleh-Leb,
de heer Giesolff, per dogcart naar Lampisang
gezonden om Oemar van de verandering der
plannen in kennis te stellen, en te zorgen
voor het noodige ceremonieel. In alleryl wer
den daar twee oude stukjes geladen, de in
gang van het huis met inderhaast by een ver
zameld groen versierd, en de ontvangzaal met
eenige Hollandsche vlaggen gedrapeerd, zoo
goed en zoo kwaad als het ging: alles ten
einde den hoogen bezoeker met het hem ver
schuldigde eerbetoon te ontvangen.
Op den weg naar den heuvel te Boekit
Seboen, of op de voor de ontvangst bepaalde
plaats zelf kon echter niets meer gedaan
worden, en toen de generaal daar aankwam,
vond hy er, zooals afgesproken was, 3 houten
stoelen, en de hoeloe-balangs met Oemar aan
het hoofd om hun opwachting te maken.
Op den middelsten stoel nam de generaal
plaats, ter rechter- en linkerzyde zetten zich
de overste Van Yliet, chef van den generalen
staf op Atjeh, en de majoor Breyer, adjudant
van den legercommandant.
De ritmeester, 'die het rytuig met eenige
cavaleristen vergezeld had, bleef aan den
voet van don heuvel, terwyl de ass. resident
van Groot-Atjeh Oemar en de hoofden voor
stelde. Dadeiyk nadat de generaal gezeten
was, had de by de Atjehers gebruikeiyke
aanbieding van klappers en suikerriet plaats.
De ass.-resident, die Z.Exc. vroeg of hy dit
geschenk in ontvangst wilde nemen, kreeg
een norsch, weigerend antwoord.
Wist generaal Vetter, die 30 jiar in InaiÖ
geweest is, niet, dat het aai bieden en aan
nemen van ververschingen by eeD bezoek tot
den adat behoort, en dat het weigeren met
een doodelyke beleediging geiykstaat?
In het geheel duurde de receptie, of hoe
men deze voorstelling ook noemen wil, niet
langer dan 5 minuteD, en van de weinige
woorden, die de generaal by deze gelegenheid
sprak, waren er misschien niet meer dan een
50 tal tot Oemar gericht. Maar deze weinige
woorden waren voldoende geweest om den
anders niet licht te imponeeren Oemar geheel
van zyn stuk te brengen. De generaal zeide
Diets meer of minder dan dat hy Oemar zeer
goed kende, dat hy (Vetter) vroeger met hem
(Oemar) oorlog gevoerd had, (Saja baDjak kDal
sama Toekoe Oemar, saja doeloe bikn praDg
sama Toekoe Oemar), waarop Oemar het
antwoord begrfipelfikerwfize schuldig bleef.
By het uitspreken dier woorden keek de
generaal hem met groote oogen strak aan.
Ook een minder gevat inlander dan Oemar
zou, by een dergelyke plotselinge uiting van
tactgevoel, van streek gebracht zyn en om
een antwoord verlogen hebben gestaan.
Noch generaal Deykerhoff, noch de ass.-res.
Kroesen hadden ooit met Oemar over zyn
verleden gesproken. Zy hadden hem er nooit
aan herinnerd, wel begrypend, dat niet8 hem
onaangenamer kon zya, dan juist over die
voorvallen te hooren gewagen. Men moet in
het huis van den gehangene nu eenmaal niet
van touw spreken.
Onder saluutschoten verliet de generaal
Boekit-Seboen en kwam hy te Lampisang aan,
waar in de ontvangstzaal een soort van
troontje was opgericht, waarop Z.E. uitge-
noodigd werd plaats te nemen. Hierop werd
de generaal kenneiyk opgeruimder. Met de be
kende Tjoet Nja Dien, eene van Oemar's voor
naamste vrouwen, onderhield de generaal zich
eenige oogenblikken, hoewel Z.E. van Oemar
zeer weinig notitie bleef nemen. Later ver
klaarde de generaal dat hy nog nooit een
inlander en een inlandsche vrouw van zulke
beschaafde manieren had ontmoet. Niettemin
vertrok de generaal met zyn gevolg reeds,
een goed kwartier na zyn komst, onder het
kanongebulder uit de twee stukjes, naar
Lamdjamoe. Het veelbesproken bezoek aan
Oemar was afgeloopen, de teerling was ge
worpen. Generaal Vetter was zyn Rubicon
overgetrokken.
Na deze beleedigende behandeling verlangt
men nog dat de trotsche, heerschzucbtige,
fijngevoelige inlander ook deze soort men
schen heeft gevoel, ons zal dienen en trouw
biyvenl
Na het vertrek van generaal Vetter uit
Atjeh, was het voor hen, die verband konden
zien tusschen oorzaak en gevolg, een uitge
maakte zaak, dat het systeem Deykerhoff
moest vallen. Alleen de hoofdpersoon, gene
raal Deykerhoff, zag het niet.
De bloedbaden der jongste maanden op
Atjeh hebben het bewezen. Men veranderde
van systeem; beter gezegd men liet eene
richting varen, om weder geene richting te
volgen.
E9n kleine duizend man zyn reeds aan dit
dry ven opgeofferd, en van ons doel op Atjeh,
de onderwerping, zyn wy verder dan ooit
verwyderd.
Tegen dat stuk wordt in de „N. R. C."
door luitenant-kolonel Hooier krachtig protest
aangeteekend. Het geheele geschryf in het
„U. D." draagt z. i. duidelyk het kenmerk
dat hier iemand aan het woord is, die niet
goed kan velen dat een ander door zyn daden
of karakter boven het gros uitsteekt.
Na de ervaring opgedaan te hebben dat
Toekoe Oemar weinig respect had voor den
gouverneur, was generaal Vetter beleefd tegen
Toekoe Tjoet Toengkoep en Toekoe Banta,
zooals het behoort voor den eersten persoon
na den Gouverneur-Generaal, tegenover de
wettige hoofden van een honderdduizendste
deel van het uitgestrekte eilandenryk. Maar
ook niet meer dan dat, omdat hy ten volle
begreep, dat zy slechts uit vrees of winst
bejag onze zyde hielden en onder hun eigen
landslieden weinig te vertellen hadden.
Doch het streed tegen zyn fiksch, uit één
stuk gehouwen, oud Hollandsch soldaten-
karakter een zoet mondje te trekken tegen een
kerel, die eerst als rooverhoofdman de West
kust had afgeloopen, die zich door goede
huweiyken in de hoogte had gewerkt, daarna
zyn eigen landgenooten had trachten te ver
raden door onze zyde te kiezen en toen dat
niet gelukte ons op onze beurt bedroog en
toeliet dat zyn volk onze matrozen neersloeg,
die hem aan land roeiden, alleen omdat hy
door een zeerob wat hardhandig was terecht
gewezen by het bevuilen van het dek van
ons oorlogsschip; dio vervolgens de „Hok
Canton" afliep, omdat de kapitein van die
koopvaardyboot, met wien hy onderhandelde
over zyn peper, wellicht in hot hoofd kon,
krygen met zyn stuk of wat schepelingen
hem en zyn goed gewapende volgelingen
gevangen te nemen om den prys to verdienen,
die door ons op zyn kop was gesteld; die
daarna, toen zyn peperhandel verhinderd werd,
opnieuw ons kwam verzoeken om aanneming
zfiner onderwerping, en die eindeiyk aan het
hoofd van een bende rapaille, door onze
troepen gesteund en met ons geld in den zak,
optrok tegen zyn eigen geloofs- en landge
nooten, met wie hy vroeger had aangezeten
aan groote kandoeri-feesten, die het bestryden
van de gehate Kafirs voorafgingen."
De heer Hooyer meent dat generaal Vettors
gedrag in deze wel lof, geen blaam verdient,
en dat by heeft gehandeld in den geest van
allen die Toekoe Oemar kennen.
„Gaat eens vragen, myne landgenooten,
aan onze mannen op Atjeh, die daar stryden
en ïyden en gewond worden en sterveD, of
het geen weerklank vond in hun eenvoudig
soldatenhart, toen hun generaal toonde wal
ging te hebben van een kerel, dien een recht
geaard Mohammedaansch Atjehsr een schurk
zal noemen, en gaat dan terzelfder tyd eens na
wat ons verder heeft gebracht, het cajoleeren
van een onverzadeiyken landverrader, die onze
29)
Hy zou het nooit kunnen volhouden, haar
dagelyks te zien, er begon blykbaar tegenzin
en afschuw in zyn hart te komen, in plaats
van vriendelyke deelneming. En daarom werd
ook zy teruggetrokken, ongeiykmatig van
humeur, zenuwachtig en wantrouwend. „Zy
begrypt alles, de vrees gaat over in haat, de
onverschilligheid in afkeer. Gauw is alles
voorby," dacht Gö3ta.
Een middag was hy reeds op het punt voor
zyn vrouw op do knieön te vallen, en om haar
liefde te bedelen, maar hy bedwong zich.
Den avond daarop stond hy met een
bonzend hart en vlammende oogen aan haar
deur, gereed, tot aan haar voeten te kruipen
en om erbarming te smeeken, maar hy
keerde zich weer af.
Den volgenden morgen eindeiyk, zat hy
▼oor zyn lessenaar, aan zyn vrouw te schryven.
Het was nu niet zoo moeilyk woorden te
vinden, als toen hy zyn eersten brief aan
haar schreef, de pen vloog met razende drift
over het papier.
„Myn onuitsprekeiyk geliefde!"
„Je zult wel verschrikken van deze ODge-
wone woorden, die nog nooit den blik en het
oor van myn lieveling hebben bereikt, en je
zult twyfelen, of het werkeiyk myn hand is,
en het blad omkeeren, om te zien, wie het
waagt zoo tot je te spreken, jy, reine, smette-
looze, die nog niets van het aardsche stof
aan je ziel hebt kleven.
Wie?
Ja hy, die dat het laatst van allen mag
wagen, je echtgenoot 1 Wees niet bang,
Amalia, ik weet immers, dat ik je echtgenoot
niet ben, het streelt alleen maar myn ge-
pynigd, bloedend hart, my met dien naam
te verblinden.
Ja, ik bemin je, vurig, onuitsprekeiyk en
daarom ben ik ver van je, als je deze regels
leest, daarom kan ik het niet meer over myn
hart verkrygen, je met myn aanwezigheid te
plagen.
Zie, ik verlaat Halleborg, dat my er toe
heeft gebracht, myn plicht en myn eer te
schenden, om het te behouden. Ik verlaat
het zonder smart en bitterheid, omdat ik niets
anders dan jou kan verliezen en betreuren.
Ik zou wel willen schryven: Ik zal je
nimmer weerzien I Maar ik heb er de kracht
niet toe, jy moet my vonnissen. In Stock
holm wacht ik je besluit af. Verlang Je, dat
ik je voor altyd van myn tegenwoordigheid
zal bevryden, dan zweer ik je, dat ik het
doen zal. Wil je je vryheid terughebben, het
zy zooOnder hetzelfde dak kunnen we niet
meer wonen, het zou my krankzinnig maken,
maar mocht je me eenige hoop laten behouden,
je eens weer te zien, geliefde myner ziel, dan
zal ik je zegenen tot aan myn laatste uur.
Wat ik van die hoop verwacht, ik weet het
niet. Als ik zoo dwaas kon zyn iets te
hopen Ik zal trachten die hoop te
bedwingen.
Hoa lang ik je al liefheb! Ach, ik weet
het niet. Het is misschien sedert den tyd,
toen ik in myn verblindheid geloofde, dat ik
je begon te haten, toen ik je wilde ont
vlieden, zooveel ik kon. Ja, toen was het
zeker, maar wat doet dat er voor jou ook
toe? Ja, misschien, dat je het recht hadt de
waarheid eerder te vernemen!
Ik heb veel jegens je misdaan, maar myn
straf is ook vreeseiyker dan ik ooit had
kunnen vermoeden. Toch zou ik dat alles
beter kunnen dragen, als
Op dit oogenblik klonken er hoefslagen op
de brug, er sprong iemand van een paard,
verwarde stemmen werden gehoord in do
vestibule. Gösta wierp een venster open. Het
was de stalknecht van Linden&s en Gösta
hoorde slechts de woorden
„De jonker is van nacht overleden l"
XIII.
Was het gedurende den eersten tyd van
hun huweiyk geweest, dan zou mevrouw
Ragnhild onwillekeurig de noodzakeiykheid
hebben ingezien zelf het bericht aan haar
zwakke dochter te brengen. Nu was Amalia
sterker en rekende men er misschien
op, dat hy den slag voor haar zou kunnen
verzachten?
Welnu, by zou haar de treurige boodschap
zoo voorzichtig mogeiyk meedeelen, maar diep
gevoelde by, wat het gebrek aan wederkeerige
liefde in zulk een geval wil zeggen. Hy kon
haar immers niet, zooals elke andere echt
genoot, aan zyn borst drukken en haar daar
laten uitschreien I
Als een vreemdeling stond hy voor haar deur
Vergeef my, Amalia, maar ik moet dade-
ïyk met je spreken!"
O, wat is er toch? Ik ben dadeiyk
klaar 1"
Gösta ging naar het raam en staardenaar
buiten. By de zieke, uitgeteerde, stervende
vrouw zou hy, na zich eenvoudig aangemeld
te hebben, naar binnen zyn gegaan, zooals
do anderen, terwyl zy in 't bed lag. Maar
instinctmatig, zonder er over te denken, had
hy gevoeld, dat het onmogeiyk was, by de
gezonde, schoone, bloeiende vrouw, die nu
daarbinnen was. De ziekenkamer was een
jonkvrouweiyk verbiyf geworden.
En Amalia waagde niet naar buiten te
komen, eer zy zich met ingespannen fiver in
e9n kwartier zoo presentabel mogelfik had
gemaakt.
O, wat is er? Ik ben zoo angstig."
Eenigszin8 onhandig sloeg hfi den arm om
haar middel, ten einde haar te steunen, als
zy haar bezinning zou verliezen.
't Is treurigEr is bericht van Lin
denas gekomen.... Je vader is erg ziek ge
worden en
Zy keek hem verschrikt in het gelaat en
riep uit:
O, Papa is doodl"
Ach, hoe gaarne had hfi haar niet tegen
zich aan willen drukken, om onder troostende
woorden de tranen weg te kussen van haar
wangen l
Nu voerde hfi haar naar een leunstoel en
logde zacht zyn hand op haar schouder, terwyl
hy op deelnemenden toon fluisterde;
Arme, arme Amalia!"
Toen zfi haar zelf beheersching oen weinig
had teruggekregon, wierp zfi een angstigon
blik op hem en zuchtte:
Mag ik naar huis gaan? Dadeiyk o,
alsjeblieft dadeiykl"
Ja dat was immers natuurlfik. In de
droefheid is de eenige troost, dien men kan
vinden, een nauwe aansluiting bfi hen, dio
men liefheeft.
Zeker mag je, maar ik bid je, wacht tot
het wat warmer wordt, verder op den dag
Do herfstnevels beginnen al te komen.
O, om 's Hemelswil, laat inspannen!"
Weer was hy alleen, maar nu wist hfi,
waarom die eenzaamheid hem zoo neerdrukte;
nu wist hfi de oorzaak van de onrust en het
verlangen, die hem bestendig naar Lindenas
dreven, even onverzetteiyk als de kompas
naald naar 't noorden getrokken wordt.
Hy was een goed schoonzoon. Hy reed er
vaak heen en hielp mee om alles teregelen-
Zoo werd de oudo jonker aan de aarde van
het kerkhof toevertrouwd. Gösta herinnerde
zich, hoe deze het had willen hebben, als men
hem had geraadpleegd bfi de bruiloft zfiner
dochter. Nu stond er niets aan een groote
kerkelfike plechtigheid in den weg. Er werd
een prachtige Ifikdienst gehouden in de met
rouwfloers versierde kerk, en daar de jonker als
luitenant den voor Zweden tamelfik onschul-
digen veldtocht in Duitschland onder Karei
Johan had meegemaakt, stond er een afdeeling
soldaten naast de kist in postuur, die later
een knetterend salvo over het in den grond
neergelaten stoffelfik overschot afvuurden.
(Wordt vervolgd.)