N°, 11195
Maandag 24 Angnftfup.
A0.1895
<§ourant wordt dagelijksmet uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
P euilleton.
DE JONGSTE.
IEIDSCI
DAGBIAD.
PRIJS DEZER C0TJRA2TT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
*••»»./-1.10.
f i f h 1.40.
- 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Tweede Blad.
Onder het opschrift „Vooruitgang" bevatte
Eet Centrum een artikel, waarin wordt gecon
stateerd, dat de Katholieken in de laatste
tien, vijftien jaren op merkwaardige wijze zijn
vooruitgegaan.
Wei leeft, zegt het blad, de anti-papistischo
geest nog voort, de Roomsche Kerk heeft nog
steeds haar onverzoenlijke vijanden, die geen
gelegenheid laten ontsnappen, om hun haat
te luchten; maar tochwelk een kentering,
welk een ommekeer in de indeeënl Het is
geen „schande" meer Katholiek te zijn en
zelfs geen uitzondering, wanneer een Room
sche wordt benoemd tot de een of andere
waardigheid I Katholieken vindt men in schier
alle takken van 's lands bestuur, ook op de
hoogste rangen. En geen Katholieken, die
slechts in alle stilte en als ware het een
lakenswaardige daad hot kruisteeken maken,
neen, mannen van den echten Roomschen
stempel, mannen van geloof, van moed en
overtuiging, mannen, die hardop durven zeg
gen welk geloof zij belijden.
Ook in het kerkelijk leven vertoont zich,
naar Het Centrum aantoont, een bloeiNeder
land is weder overdekt met Katholieke tem
pels, wier fijn oploopende torenspitsen ver in
den omtrek zichtbaar zijn. De kerkelijke kunst
heeft zich machtig ontwikkeld. Priesters en
kloosterlingen genieten de meest volledige
vrijheid. En vorder: de Katholieken zijn geen
„quantité négligeable"zü vormen een partij
vol leven en vol kracht, welke, ondanks een
verdrukking van drie lange eeuwen, al haar
vrijheden heeft weten te herwinnen.
Ook op onderwijsgebied kan Het Cetürum
op vooruitgang wijzenKatholieke scholen
zijn overal verrezen; Katholieke priesters
maken deel uit van Staatscommissies, een
Dominicaner pater bekleedt een leerstoel aan
de universiteit der hoofdstad en verkondigt
daar de wijsheid van St.-Thomaa. Op onze
seminaria en latijnsche scholen bereidt een
breede schare van jongelieden zich voor op
de heilige bediening, en in woord en geschrift
worden de Katholieke waarheden onbelemmerd
den voike voorgehouden.
Voor een deel schrijft Het Centrum dien
vooruitgang toe aan de broosheid van anderen
de verbrokkeling der Hervormde Kerk en de
moeilijkheden, waarmede het liberalisme te
kampen heeft. Wat dit laatste betreft, schrijft
het blad:
„Het is vooralsnog krachtiger dan het
Protestantisme door de getalsterkte zijner
volgelingen en den invloed der verkregen
positie; maar toch óók dit grootsche ge
bouw kraakt. De fundamenten zijn niet heebt;
de wijsbegeerte voldoet niet; de wetenschap,
waarvan men alles verwachtte, heeft vele
wissels onbetaald gelaten; en het onderwijs,
dat de anti-clericale heerschappij voorgoed
vestigen zou, dreigt een wapen te zullen
worden in de hand van hen, die de maat
schappelijke instellingen willen omverwerpen.
Dit alles wekt onrust en het wantrouwen
wast als een snel opschietende plant. De
ervaring in België en elders bewijst, dat niet
de liberale partij den aanzwellenden stroom
der revolutionnaire democratie en demagogie
kan weerstaan. Daartoe wordt meer vereischt
dan zij geven kan. En de ernstige vraag
rijst: waar dan de macht te vinden, welke
den dreigenden stortvloed zal keeren en de
maatschappij behoeden voor de verwoesting
en het gevaar eener nieuwe omwenteling 1
Men wil of kan het nog niet openlijk ge
tuigen, maar toch, men voelt, dat juist de
Katholieke Kerk hier groote diensten zal
bewijzen en weet, dat zij reeds groote diensten
bewezen heeft. Er staat zóóveel los, er
wankelt en bezwijkt zóóveel op allerlei gebied,
dat Romes eenheid, Romes vastheid en orga
nisatie weldadig aandoen. En werd weleer
de Kerk beschuldigd van revolutionnaire
strevingen, thans laat reeds menigeen zich
de bekentenis ontsnappen, dat haar bestaan
en haar kalme kracht een waarborg zijn
tegen de overweldiging der maatschappelijke
orde."
Eindelijk voert het blad als reden der
opleving van de Katholieke Kerk aan, dat de
materialistische beweging een sterke reactie
heeft uitgelokt. Ook het onpartijdig historisch
onderzoek, dat op tal van feiten een juister
licht heeft geworpen, heeft daartoe bijge
dragen.
Met Napoleons wensch„eenzelfde
munt voor de geheele wereld" stemt het
Handelsblad in.
Men kon een gemeenschappelijke reken
munt aannemen, in welke alle b9ursnotee-
ringen on internationale transacties konden
worden uitgedrukt. In de Yer. Staten is do
rekenmunt eenvoudig dollars en cents, terwijl
or tal van andere munten in omloop zyn.
Zulk een rekenmunt zou, meent het Hbl.,
met een schrijver in de North American Review,
waarschijnlijk weldra ook circulatie-munt wor
den, maar toch de munten der verschillende
landen niet uitdrijven. Deze moesten echter
tot veelvouden of breuken van de gemeen
schappelijke munt gemaakt worden, zoodat
het overbrengen der waarden van do eeno
munt in de andere gemakkelijk en eenvoudig
kon geschieden.
Men zou overal een klein, eenvormig munt-
loon kunnen heffen, dat strekken zou om do
geslagen munten in dien vorm te behouden.
Een internationale munt zou vastheid hebben.
Veranderingen, als door de V. S., Duitschland,
Engeland en Frankrijk gemaakt zyn en nog
telkens gomaakt worden, zouden zelden voor
komen. Er behoorde een internationale munt-
inrichting te zijn. De aanmunting van goud
zou men niet behoeven te beperken; wel
onder de tegenwoordige omstandigheden
die van zilver. Alle landen zouden voorts een
zelfde vaste verhouding tusschen beide metalen
moeten aannemen. Als eenheid der wereld-
munt zou de heer Stone den dollar het meest
geschikt achten. Zulk internationaal geld zou
op het laatst algemeen ruilmiddel worden
voor den reiziger, den koopman, den bankier,
den geldbelegger. Voor allen, die buiten de
dorpsstraat leven, acht het Hbl. zulk een
munt een ware behoefte.
Het Vaderland komt er tegen op, dat de
minister van financiën in zijn Memorie van
Antwoord op het Voorloopig Verslag over de
Suikerwet de verlaging van den suiker-
accjjn8 naar een verre toekomst verschuift.
Het blad vindt dit niet te rijmen met's minis
ters optimistische beschouwingen over den
toestand onzer financiën bi) andere gelegen
heden. Sinds Maart jl., toen de minister zijne
gunstige becijferingen deed, is de toestand
der financiën, betoogt Het Vaderlandzeer
beslist nog gunstiger geworden. Ook het
nieuwe personeel is nog niet ingevoerd en
de daardoor te ontstane vermindering van
inkomsten heeft nog niet plaats gehad. Bui
tendien, de minister heeft voor al zyn plan
nen: personeel, gemeente-flnanciën, enz. geld
genoeg, ook al wordt het ontwerp tot ver
hooging van het successierecht geen wet. Als
die wet doorgaat, is er een vrij groot bedrag
over. En er is geen enkele reden om te
denken, dat de minister, als hij op zijn stuk
blijft staan en vasthoudt aan zjjn plan, er
dat wetsontwerp niet doorhaalt. Dat de
minister toch eerst zou willen wachten, tot
over de successiewet een beslissing gevallen
was, acht Het Vaderland niet noodig. Op dit
standpunt zoo betoogt het blad heeft
de minister zich ook, waar het andere, door
hem gewenschte, belastingverlagingen betreft,
nooit geplaatst.
En de rijkstollen dan? Ook deze moeten
in 's ministers redeneering dienst doen als
vogelverschrikkers of beter als wegversper-
ders. Zijn dan nu de zoo ernstige bezwaren,
die een voorstel tot afschaffing tot nu toe
onmogelijk maakten, opeens opgeheven?
vraagt het blad. Ofschoon voorstander van
afschaffing van tollen, zou Het Vaderland
toch aan een aanmerkelijke verlaging van
den suikeraccijns als meer in het algemeen
belang de voorkeur geven. Zal deze verlaging
in grooten kring voordeel aanbrengen, dan
moet zü belangrük zyn; maar is het meerdere
niet te verkrygen, dan zou het blad onder
de gegeven omstandigheden reeds voor een
kleine verlaging erkentelijk zijn, omdat dan
ten minste niet een tegenovergesteld beginsel
in de nieuwe suikerwet zal worden opgeno
men. Immers, zoo men bij deze gelegenheid
het nominale bedrag onveranderd houdt en
weer op f 27 de 100 kilo stelt, dan zal feitelijk
de suikeraccijns niet gelijk gebleven, maar
verhoogd zyn.
Volgens 's ministers voorstel zou men den
accüns op de suiker zóó regelen, dat er door
den fiscus al spoedig een millioen meer dan
vroeger uit dit product werd gehaald, zonder
dat de minister kan aangeven, waarvoor dat
millioen zal worden gebruikt, indien niet
tegelijkertijd tot verlaging van den accün9
wordt overgegaan, een verlaging, die in elk
geval verder kan gaan dan dat éóne millioen,
omdat zeker de lage suikerprijs deconsumtie
zal doen toenemen.
Als de minister de f 27 handhaaft, dan zou
Het Vaderlandook al werd de suikerwet
technisch in elk opzicht voortreffelijk, toch
zeggen: niet tot dezen prijs!
De emeritus-predikant A. F. Eilerts de Haan,
te Gheel (België), schrijft in De Telegraaf:
Tot tijd en wyie, dat er in Nederland een
dergelijke inrichting zal worden tot 6tand ge
bracht moge dit spoedig het geval zijn!
biyf ik myn landgenooten toeroepen: zendt
toch rustige krankzinnigen, on-
schadeiyke zenuwlijders naar Gheel
gy bewyst er hun een ware weldaad mede.
Uit een aantal brieveD, inhoudend het ver
zoek om inlichtingen, bleek my, dat men
zich in Holland nog geen juiste voorstelling
maakt van de wyze van verpleging alhier.
Al de krankzinnigen zyn by verschillende
huisgezinnen geplaatst als pensioDnaires.
Een krankzinnigengesticht, waarin een aantal
patiënten opgehoopt zyn, bestaat hier niet.
Door het bestuur der kolonie wordt nauw
lettend toezicht gehouden op verplegers en
verpleegden. Wordt een der pensionnaires
krank, doen zich verschynselen by hem voor,
waaruit biykt, dat hy gevaariyk zou kunnen
worden voor zichzelven of anderen, dan wordt
hy geplaatst in de infirmerie, en daar verpleegd.
De infirmerie is een wèlingericht ziekenhuis,
in welks onmiddellyke nabyheid de geneesheer-
directeur en nog twee aan de kolonie ver
bonden artsen wonen. Daar bevinden zich
ook de bureaus, magazynen, etc.
En nu de patiënten. Het grootst aantal
bestaat uit behoeftigen, uit alle oorden van
België herwaarts gebracht. Zy worden by
arbeiders, boeren en de kleine burgery ver
pleegd. Er mogen in een gezin slechts twee
pensionnaires worden opgenomen. Dat is ook
toepasseiyk op de zelfbetalende pensionnaires.
Onder de laatsten treft men er aan uit alle
standen der maatschappy, velen uit België,
minder uit andere landen en ongeveer 90 uit
Nederland, waaronder eenigen, die jarenlang
in Indië vertoefden en daar een goede betrek
king bekleedden. Men ziet hen zich dageiyks
vry bewegen op de straten. Niemand neemt
notitie van hen.
De hier verpleegde Nederlanders zyn met
een enkele uitzondering protestanten en in de
gelegenheid, in een eenvoudig bedehuis gods
dienstoefeningen by te wonen. Een bibliotheek,
die op uitbreiding wacht, biedt hun gelegenheid
aan tot lezen Er zyn er. die er geregeld
gebruik van maken
Welk een onderscheid, dit betrekkelyk vrye
leven en hot verbiyf in een gesticht! Daarover
kan alleen hy spreken, dat kan hy alleen
beoordeelen, die dit by ondervinding weten.
Dageiyks ontmoet en spreek ik patiënten,
hier uit Holland geplaatst, en daaronder die
kortoren of langeren tyd in een gesticht ver
toefden, en die in den regel zeer tevreden
zyn, dat zü er uit verlost werden.
Terwyl ik dit opstel schryf, komt een kennis
by my binnen, een ventje van veertien jaren.
Niet lang geleden kreeg ik bezoek van een
dame uit Holland, die myn artikelen over Gheel
in De Telegraaf gelezen had. Zy kwam nadere
inlichtingen inwinnen, die ik haar gaf, terwijl
ik haar een geschikt huis kon aanwyzen,
waar, naar myn overtuiging, haar zoon een
uitmuntend tehuis zou vinden.
Weinige dagen daarna kwam zyn vader
hem hier brengen. Deze betaalt 1000 franken
per jaar voor pension. Dageiyks spreek ik
den jongen. Hy noemt de oude dame, by
welke hy in huis is, „tante", en gevoelt zich
in dat huis gelukkig. Dageiyks verricht hy
eenigo bezigheden, leest, teekent, wandelt,
soms met my. Stel u dat kereltje voor in
een gesticht!
Ik ken hier iemand, die jaren ambtenaar
was in Indië, en die wegens gekrenkte geest
vermogens te Gheel kwam. By een familie
uit dej> dèftigen stand geplaatst, verkeert hy
daarmede dageiyks als lid des gezins, terwyl
hy een vrye kamer tot zyn beschikking heeft.
Hy betaalt jaariyks 1600 franken voor pension.
Een jongedame uit den hoogsten stand,
doch wier ouders geen vermogen nalieten,
vond in een deftig gezin voor 800 franken
een goede plaats.
Een weduwe, dochter van een predikant,
die van haar pensioentje moet leven, betaalt
700 franken.
Een ryke graaf besteedt 400 franken en
heeft daarvoor fraaie appartementen en vryo
bediening.
Er zyn hier burgers, die voor 500 a 600
franken een pensionnaire willen verplegen uit
den deftigen stand, wiens of wier familie
betrekkingen niet in staat zyn, zich grooter
uitgaven te getroosten.
Men ziet: naar gelang van het pension,
dat men te Gheel besteden wil, kan men
hier overal terecht.
Ik moet echter mededeelen, dat men boven
het pension elf procent betaalt aan het bestuur
der kolonie voor administratiekosten; maar
daarvoor heeft men in geval van ziekte gratis
geneeskundige hulp, medicynen, enz., zoo
noodig verpleging in de infirmerie.
Slechts zulke patiënten worden in Gheel
aangenomen, die er buiten gevaar voor zich
zelf en het gezin, dat hun gastvrijheid verleent,
kunnen wonen.
De directeur der kolonie heeft, wil men
iemand plaatsen, noodig: een attest van een
geneesheer, hetwelk het bestaan van geestos-
storing vaststelt (de handteekening van den
arts moet gewettigd worden door den burge
meester van de plaat8^ waar hy woent) en
dan een aanvraag om plaatsing, geteekend
door een familielid van den patiënt en geviseord
door den burgemeester der woonplaats van
den patiënt.
De Boerenbond. Merkwaardig, juist
omdat het in een vakblad voorkomt, is het
volgend oordeel over don Boerenbond, dat het
Landbouw-Weekblad aan het eind van eenige
opmerkingen ten boste geeft:
Het was zeer zeker een goed denkbeeld van
de oprichters, om te trachten do boeren in
Nederland tot één grooten Bond te vereenigen.
Vóór zy die taak vry willig op zich namen,
hebben zy echter de kaart van hot land niet
goed bestudeerd. Zy zyn uitgegaan van do
veronderstelling, dat er in Nederland eigenlyk
Juist richtte zy zich overeind en keerde
zich om, als wanhoopte zy het gedaan te
krygen. Misschien omdat by zoolang had loopen
pqinzen over de lengte van een vrouw, voelde
onze Koenraad zich op dat punt voldaan, want
het leed geen twyfel of deze verschyning had
de vereischte „taille." Evenmin kon er twyfel
bestaan of dit was het jongste Dornenburgje.
„Zal ik u eens helpen met dien ketting?"
riep Koenraad, naar voren tredende, werkeiyk
verruimd door de ontdekking, dat de jeugdige
roei-liefhebster nog in de korte kleeren was.
Dit gooide in een oogenblik alle gedachte aan
étiquette over boord. „Ik geloof, dat ik wel
weet hoe ze die dingen vastleggen. Maar
eerst zal ik myzelven even voorstellen. Ik
ben
„O, ik weet even goed wie u is als uzelf!"
viel zy hem lachend in de rede. „Wy hoorden
verleden week in huis over niets anders dan
over u. Ik heb nooit gedacht, dat iemand my
zóó zou kunnen vervelen nog voor ik hem
gezien had."
„Dat meent u toch niet, hoop ik? Ik heb
wezeniyk niet kunnen vermoeden stot
terde Koenraad, die zich anders niet licht
van zyn stuk liet brengen, maar thans
wezeniyk niet wist hoe dezen onverwachten
uitval te beantwoorden. „Ik kon niet denken,
dat ik vooruit reeds een zoo groote schaduw
werpen zou! Ziezoo de ketting is los, en
nu, tonzy u onherroepelijk besloten is alleen
te biyven, mag ik u misschien vergezellen?"
Zy monsterde hem van het hoofd tot de
voeten, als kon zy niet dadeiyk besluiten. Het
einde was, dat zy niet toestemde.
Toen zy afgestoken waren, zeide zü: „Ik
wilde van dat riet plukken aan den overkant.
U mag my wel helpen als u wilt; 't is dus
eigenlyk niet zoo vervelend als ik eerst dacht,
toen ik u daar zag wandelen. Ik bad er myn
zinnen op gezet, het geheele meer voor
myz9lve te hebben. O, wat vond ik het ver
velend, toen ik daar aankwam!"
„Ter wille van de eerlykheid," zeide Koen
raad, en er kwamen twee mooie ryen witte
tanden voor den dag, „moet ik bekennen, dat
ook ik verre van aangenaam verrast was
toen ik u in het oog kreeg. Eigenlyk is het
echt menscheiyk, niet ingenomen te zyn met
iemand, wier verschyning op het tooneelons
doet dalen in onze eigen schatting, door het
bewys te leveren, dat wy niet het eenige
wakende individu zyn."
„Precies wat ik gedacht heb!" riep het
meisje, met een ernstig gezicht. „Ik kon u
eigenlyk in het eerst niet uitstaan."
„D&t zou my doen denken, dat by u de
deugd van vroeg opstaan evenzeer tot de
zeldzaamheden behoorde als by my; ik heb
my dus vergist, toen ik u tot die uitver
korenen der schepping rekende?"
„Dat hangt er van af, waarvoor ik opsta.
Niemand, voorzeker, zal het in zyn hoofd
krygen voor dag en voor dauw op te staan
om lessen te leeren; maar om een stuk van
de vacantie te verslapen, neendat zou jammer
wezen I Maar zeg, hoe lang biyft u?"
„Ik geloof, dat de baron 6r op rekent my
tot den 16den te houden."
„O, zoudt u het niet wat kunnen rekken?
Wie weet of u niet biyven kunt tot den
20sten, ten minste als u wilt
„Ik weet wezeniyk niet...." prevelde
Koenraad, wederom zeer verbaasd.
„U vindt het zeker vreemd, dat ik u nu
vraag te biyven, na eerst gezegd te hebben,
dat ik u niet uitstaan kon? Maar dat kan ik
u dadeiyk verklaren, 't Is heel eenvoudig.
Ziet u" - het jeugdige gezichtje werd ver-
wonderiyk ernstig „zoolang u by ons
logeert, ben ik zeker van vacantie: dus
natuuriyk heb ik graag, dat u zoo lang
mogelyk blyft!"
„Zoolang ik hier logeer!" Een glimlach
van verbazing speelde om Koenraads lippen.
„Dit is wezeniyk zeer interessant! Ik wist
niet, dat ik een zoo hoog personage was, ter
eere van wien men vacantie geeft.
„Ik geloof ook niet, dat het ter uwer eere
is, maar als een verdedigingsmiddel. Maar
zeg U kunt mü zeker wel vertellen wat
een Don Juan is. Dat zou ik zoo dolgraag
weten."
„Hoe weet u, dat ik u dat vertellen kan?"
„Omdat ik papa tegen Miss Wilkens heb
hooren zeggen hy heeft verleden week
eindeloos lange gesprekken met haar gehad,
byna iederen dag dat zy goed uit haar
oogen kyken moest, want dat de gast, dien
by verwachtte, een gevaariyke Don Juan
was. En om haar nu meer tyd te geven, heb
ik vacantie, en is zy, zoolang u by ons blijft,
in plaats van gouvernante een
„Dwarskyksterl" vulde Koenraad aan, met
een harteiyken lach. „Wel, wel, dit doet my
waariyk in mfin achting rfizenik wist niet,
dat ik zoo onwederstaanbaar was!"
Dus is een Don Juan hetzelfde als onweder
staanbaar? My dunkt, zulke woorden moet
ik nu toch weten, want ik ben de vorige
maand al zeventien geworden."
„Zoo?" klonk het verwonderd. „Ik zou u
nooit meer dan vfiftien jaar gegeven hebben."
„Dat komt door die gekke korte rokken,"
riep zü, met een kleur van boosheid. Het
heeft altyd zooveel in, eer papa een van ons
groot verklaart! 't Is ook eon van de redenen,
waarom ik in de leerkamer eten moet zoodra
wy een gast hebben. Voorzichtig lZiezoo,
dit is het riet!
„Denkt u, dat de boot zinken zou als ik
alles afplukte?" vroeg zy, na een minuut of
tien, waarin zy en Koenraad zich yverig
geweerd hadden en zQ hoed, mantel en hand
schoenen gaandeweg afgelegd had. Het licht
blonde haar was vol pluimpjes van het riet;
de blauwe oogen schitterden.
„Ik ben er wel bang voor; maar moeten
wy alles ineens afplukken? Waarom zouden
wy niet een tweeden ol derden keer terug
komen?"
„En u gaat na het ontbyt jagen?"
Er zyn toch meer dagen vóór denl6den?"
„Dat ie zoo. En als papa u vraagt langer
te blfiven, denk dan alsjeblieft aan hetgeen
ik u gezegd heb van myn vacantie. Laat
zien, hoe kunt u my laten weten, dat
het in orde is? Het beste zal zyn, dunkt my,
als wy een teeken afspreken."
„Dat begint te geiyken op een komplot,"
zeide Koenraad, wiens zin voor het komische
steeds meer geprikkeld werd. „Dit is toch
wel het allerlaatste, waar ik aan had kunnen
denken, toen ik van morgon opstond! Maar
om u liever dadelyk de vacantie-illusie te
benemen, die toch niet verwezeniykt kan
worden: mün vader verwacht my den 16den
thuis."
De teleurstelling scheen groot. Zy zuchtte
diep. Doch opeens liet zy er philosophisch
op volgen
„Nu, - dan zal ik maar myn best doen
zooveel mogelyk te profiteeren van de acht
dagen, die ik voor my heb I Toch zal ik lang
niet zooveel bramen en blauwbessen kunnen
plukken als ik gehoopt had, en niet do helft
van de paddenstoelen, die ik gezien heb. Dit
is verreweg de beste tyd voor vacantie,
weet u."
„Als u my de eer waardig keurt," hernatr
Koenraad, zonder dat hy het zelf wist ver
vallend in dien hoffelyken toon, dien hy ge-
woonlyk tegen dames aannam, „zou het my
een waar feest zyn, als uw adjudant te mogen
fungeeren; natuuriyk altyd, wanneer u,"
hy. keek haar ondeugend aan, niet bang zyt
voor een Don Juan."
„Waarom zou ik bang zyn? Ik geloof, dat
een Don Juan alleen gevaariyk wezen kan
voor een volwassen meisje en dat ben ik'
nog niet, zooals papa nooit moede wordt
my te vertellen."
(Wordt vervolgd.)