N°, 11195 Maandag 24 Angnftfup. A0.1895 <§ourant wordt dagelijksmet uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. P euilleton. DE JONGSTE. IEIDSCI DAGBIAD. PRIJS DEZER C0TJRA2TT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers *••»»./-1.10. f i f h 1.40. - 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend Tweede Blad. Onder het opschrift „Vooruitgang" bevatte Eet Centrum een artikel, waarin wordt gecon stateerd, dat de Katholieken in de laatste tien, vijftien jaren op merkwaardige wijze zijn vooruitgegaan. Wei leeft, zegt het blad, de anti-papistischo geest nog voort, de Roomsche Kerk heeft nog steeds haar onverzoenlijke vijanden, die geen gelegenheid laten ontsnappen, om hun haat te luchten; maar tochwelk een kentering, welk een ommekeer in de indeeënl Het is geen „schande" meer Katholiek te zijn en zelfs geen uitzondering, wanneer een Room sche wordt benoemd tot de een of andere waardigheid I Katholieken vindt men in schier alle takken van 's lands bestuur, ook op de hoogste rangen. En geen Katholieken, die slechts in alle stilte en als ware het een lakenswaardige daad hot kruisteeken maken, neen, mannen van den echten Roomschen stempel, mannen van geloof, van moed en overtuiging, mannen, die hardop durven zeg gen welk geloof zij belijden. Ook in het kerkelijk leven vertoont zich, naar Het Centrum aantoont, een bloeiNeder land is weder overdekt met Katholieke tem pels, wier fijn oploopende torenspitsen ver in den omtrek zichtbaar zijn. De kerkelijke kunst heeft zich machtig ontwikkeld. Priesters en kloosterlingen genieten de meest volledige vrijheid. En vorder: de Katholieken zijn geen „quantité négligeable"zü vormen een partij vol leven en vol kracht, welke, ondanks een verdrukking van drie lange eeuwen, al haar vrijheden heeft weten te herwinnen. Ook op onderwijsgebied kan Het Cetürum op vooruitgang wijzenKatholieke scholen zijn overal verrezen; Katholieke priesters maken deel uit van Staatscommissies, een Dominicaner pater bekleedt een leerstoel aan de universiteit der hoofdstad en verkondigt daar de wijsheid van St.-Thomaa. Op onze seminaria en latijnsche scholen bereidt een breede schare van jongelieden zich voor op de heilige bediening, en in woord en geschrift worden de Katholieke waarheden onbelemmerd den voike voorgehouden. Voor een deel schrijft Het Centrum dien vooruitgang toe aan de broosheid van anderen de verbrokkeling der Hervormde Kerk en de moeilijkheden, waarmede het liberalisme te kampen heeft. Wat dit laatste betreft, schrijft het blad: „Het is vooralsnog krachtiger dan het Protestantisme door de getalsterkte zijner volgelingen en den invloed der verkregen positie; maar toch óók dit grootsche ge bouw kraakt. De fundamenten zijn niet heebt; de wijsbegeerte voldoet niet; de wetenschap, waarvan men alles verwachtte, heeft vele wissels onbetaald gelaten; en het onderwijs, dat de anti-clericale heerschappij voorgoed vestigen zou, dreigt een wapen te zullen worden in de hand van hen, die de maat schappelijke instellingen willen omverwerpen. Dit alles wekt onrust en het wantrouwen wast als een snel opschietende plant. De ervaring in België en elders bewijst, dat niet de liberale partij den aanzwellenden stroom der revolutionnaire democratie en demagogie kan weerstaan. Daartoe wordt meer vereischt dan zij geven kan. En de ernstige vraag rijst: waar dan de macht te vinden, welke den dreigenden stortvloed zal keeren en de maatschappij behoeden voor de verwoesting en het gevaar eener nieuwe omwenteling 1 Men wil of kan het nog niet openlijk ge tuigen, maar toch, men voelt, dat juist de Katholieke Kerk hier groote diensten zal bewijzen en weet, dat zij reeds groote diensten bewezen heeft. Er staat zóóveel los, er wankelt en bezwijkt zóóveel op allerlei gebied, dat Romes eenheid, Romes vastheid en orga nisatie weldadig aandoen. En werd weleer de Kerk beschuldigd van revolutionnaire strevingen, thans laat reeds menigeen zich de bekentenis ontsnappen, dat haar bestaan en haar kalme kracht een waarborg zijn tegen de overweldiging der maatschappelijke orde." Eindelijk voert het blad als reden der opleving van de Katholieke Kerk aan, dat de materialistische beweging een sterke reactie heeft uitgelokt. Ook het onpartijdig historisch onderzoek, dat op tal van feiten een juister licht heeft geworpen, heeft daartoe bijge dragen. Met Napoleons wensch„eenzelfde munt voor de geheele wereld" stemt het Handelsblad in. Men kon een gemeenschappelijke reken munt aannemen, in welke alle b9ursnotee- ringen on internationale transacties konden worden uitgedrukt. In de Yer. Staten is do rekenmunt eenvoudig dollars en cents, terwijl or tal van andere munten in omloop zyn. Zulk een rekenmunt zou, meent het Hbl., met een schrijver in de North American Review, waarschijnlijk weldra ook circulatie-munt wor den, maar toch de munten der verschillende landen niet uitdrijven. Deze moesten echter tot veelvouden of breuken van de gemeen schappelijke munt gemaakt worden, zoodat het overbrengen der waarden van do eeno munt in de andere gemakkelijk en eenvoudig kon geschieden. Men zou overal een klein, eenvormig munt- loon kunnen heffen, dat strekken zou om do geslagen munten in dien vorm te behouden. Een internationale munt zou vastheid hebben. Veranderingen, als door de V. S., Duitschland, Engeland en Frankrijk gemaakt zyn en nog telkens gomaakt worden, zouden zelden voor komen. Er behoorde een internationale munt- inrichting te zijn. De aanmunting van goud zou men niet behoeven te beperken; wel onder de tegenwoordige omstandigheden die van zilver. Alle landen zouden voorts een zelfde vaste verhouding tusschen beide metalen moeten aannemen. Als eenheid der wereld- munt zou de heer Stone den dollar het meest geschikt achten. Zulk internationaal geld zou op het laatst algemeen ruilmiddel worden voor den reiziger, den koopman, den bankier, den geldbelegger. Voor allen, die buiten de dorpsstraat leven, acht het Hbl. zulk een munt een ware behoefte. Het Vaderland komt er tegen op, dat de minister van financiën in zijn Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag over de Suikerwet de verlaging van den suiker- accjjn8 naar een verre toekomst verschuift. Het blad vindt dit niet te rijmen met's minis ters optimistische beschouwingen over den toestand onzer financiën bi) andere gelegen heden. Sinds Maart jl., toen de minister zijne gunstige becijferingen deed, is de toestand der financiën, betoogt Het Vaderlandzeer beslist nog gunstiger geworden. Ook het nieuwe personeel is nog niet ingevoerd en de daardoor te ontstane vermindering van inkomsten heeft nog niet plaats gehad. Bui tendien, de minister heeft voor al zyn plan nen: personeel, gemeente-flnanciën, enz. geld genoeg, ook al wordt het ontwerp tot ver hooging van het successierecht geen wet. Als die wet doorgaat, is er een vrij groot bedrag over. En er is geen enkele reden om te denken, dat de minister, als hij op zijn stuk blijft staan en vasthoudt aan zjjn plan, er dat wetsontwerp niet doorhaalt. Dat de minister toch eerst zou willen wachten, tot over de successiewet een beslissing gevallen was, acht Het Vaderland niet noodig. Op dit standpunt zoo betoogt het blad heeft de minister zich ook, waar het andere, door hem gewenschte, belastingverlagingen betreft, nooit geplaatst. En de rijkstollen dan? Ook deze moeten in 's ministers redeneering dienst doen als vogelverschrikkers of beter als wegversper- ders. Zijn dan nu de zoo ernstige bezwaren, die een voorstel tot afschaffing tot nu toe onmogelijk maakten, opeens opgeheven? vraagt het blad. Ofschoon voorstander van afschaffing van tollen, zou Het Vaderland toch aan een aanmerkelijke verlaging van den suikeraccijns als meer in het algemeen belang de voorkeur geven. Zal deze verlaging in grooten kring voordeel aanbrengen, dan moet zü belangrük zyn; maar is het meerdere niet te verkrygen, dan zou het blad onder de gegeven omstandigheden reeds voor een kleine verlaging erkentelijk zijn, omdat dan ten minste niet een tegenovergesteld beginsel in de nieuwe suikerwet zal worden opgeno men. Immers, zoo men bij deze gelegenheid het nominale bedrag onveranderd houdt en weer op f 27 de 100 kilo stelt, dan zal feitelijk de suikeraccijns niet gelijk gebleven, maar verhoogd zyn. Volgens 's ministers voorstel zou men den accüns op de suiker zóó regelen, dat er door den fiscus al spoedig een millioen meer dan vroeger uit dit product werd gehaald, zonder dat de minister kan aangeven, waarvoor dat millioen zal worden gebruikt, indien niet tegelijkertijd tot verlaging van den accün9 wordt overgegaan, een verlaging, die in elk geval verder kan gaan dan dat éóne millioen, omdat zeker de lage suikerprijs deconsumtie zal doen toenemen. Als de minister de f 27 handhaaft, dan zou Het Vaderlandook al werd de suikerwet technisch in elk opzicht voortreffelijk, toch zeggen: niet tot dezen prijs! De emeritus-predikant A. F. Eilerts de Haan, te Gheel (België), schrijft in De Telegraaf: Tot tijd en wyie, dat er in Nederland een dergelijke inrichting zal worden tot 6tand ge bracht moge dit spoedig het geval zijn! biyf ik myn landgenooten toeroepen: zendt toch rustige krankzinnigen, on- schadeiyke zenuwlijders naar Gheel gy bewyst er hun een ware weldaad mede. Uit een aantal brieveD, inhoudend het ver zoek om inlichtingen, bleek my, dat men zich in Holland nog geen juiste voorstelling maakt van de wyze van verpleging alhier. Al de krankzinnigen zyn by verschillende huisgezinnen geplaatst als pensioDnaires. Een krankzinnigengesticht, waarin een aantal patiënten opgehoopt zyn, bestaat hier niet. Door het bestuur der kolonie wordt nauw lettend toezicht gehouden op verplegers en verpleegden. Wordt een der pensionnaires krank, doen zich verschynselen by hem voor, waaruit biykt, dat hy gevaariyk zou kunnen worden voor zichzelven of anderen, dan wordt hy geplaatst in de infirmerie, en daar verpleegd. De infirmerie is een wèlingericht ziekenhuis, in welks onmiddellyke nabyheid de geneesheer- directeur en nog twee aan de kolonie ver bonden artsen wonen. Daar bevinden zich ook de bureaus, magazynen, etc. En nu de patiënten. Het grootst aantal bestaat uit behoeftigen, uit alle oorden van België herwaarts gebracht. Zy worden by arbeiders, boeren en de kleine burgery ver pleegd. Er mogen in een gezin slechts twee pensionnaires worden opgenomen. Dat is ook toepasseiyk op de zelfbetalende pensionnaires. Onder de laatsten treft men er aan uit alle standen der maatschappy, velen uit België, minder uit andere landen en ongeveer 90 uit Nederland, waaronder eenigen, die jarenlang in Indië vertoefden en daar een goede betrek king bekleedden. Men ziet hen zich dageiyks vry bewegen op de straten. Niemand neemt notitie van hen. De hier verpleegde Nederlanders zyn met een enkele uitzondering protestanten en in de gelegenheid, in een eenvoudig bedehuis gods dienstoefeningen by te wonen. Een bibliotheek, die op uitbreiding wacht, biedt hun gelegenheid aan tot lezen Er zyn er. die er geregeld gebruik van maken Welk een onderscheid, dit betrekkelyk vrye leven en hot verbiyf in een gesticht! Daarover kan alleen hy spreken, dat kan hy alleen beoordeelen, die dit by ondervinding weten. Dageiyks ontmoet en spreek ik patiënten, hier uit Holland geplaatst, en daaronder die kortoren of langeren tyd in een gesticht ver toefden, en die in den regel zeer tevreden zyn, dat zü er uit verlost werden. Terwyl ik dit opstel schryf, komt een kennis by my binnen, een ventje van veertien jaren. Niet lang geleden kreeg ik bezoek van een dame uit Holland, die myn artikelen over Gheel in De Telegraaf gelezen had. Zy kwam nadere inlichtingen inwinnen, die ik haar gaf, terwijl ik haar een geschikt huis kon aanwyzen, waar, naar myn overtuiging, haar zoon een uitmuntend tehuis zou vinden. Weinige dagen daarna kwam zyn vader hem hier brengen. Deze betaalt 1000 franken per jaar voor pension. Dageiyks spreek ik den jongen. Hy noemt de oude dame, by welke hy in huis is, „tante", en gevoelt zich in dat huis gelukkig. Dageiyks verricht hy eenigo bezigheden, leest, teekent, wandelt, soms met my. Stel u dat kereltje voor in een gesticht! Ik ken hier iemand, die jaren ambtenaar was in Indië, en die wegens gekrenkte geest vermogens te Gheel kwam. By een familie uit dej> dèftigen stand geplaatst, verkeert hy daarmede dageiyks als lid des gezins, terwyl hy een vrye kamer tot zyn beschikking heeft. Hy betaalt jaariyks 1600 franken voor pension. Een jongedame uit den hoogsten stand, doch wier ouders geen vermogen nalieten, vond in een deftig gezin voor 800 franken een goede plaats. Een weduwe, dochter van een predikant, die van haar pensioentje moet leven, betaalt 700 franken. Een ryke graaf besteedt 400 franken en heeft daarvoor fraaie appartementen en vryo bediening. Er zyn hier burgers, die voor 500 a 600 franken een pensionnaire willen verplegen uit den deftigen stand, wiens of wier familie betrekkingen niet in staat zyn, zich grooter uitgaven te getroosten. Men ziet: naar gelang van het pension, dat men te Gheel besteden wil, kan men hier overal terecht. Ik moet echter mededeelen, dat men boven het pension elf procent betaalt aan het bestuur der kolonie voor administratiekosten; maar daarvoor heeft men in geval van ziekte gratis geneeskundige hulp, medicynen, enz., zoo noodig verpleging in de infirmerie. Slechts zulke patiënten worden in Gheel aangenomen, die er buiten gevaar voor zich zelf en het gezin, dat hun gastvrijheid verleent, kunnen wonen. De directeur der kolonie heeft, wil men iemand plaatsen, noodig: een attest van een geneesheer, hetwelk het bestaan van geestos- storing vaststelt (de handteekening van den arts moet gewettigd worden door den burge meester van de plaat8^ waar hy woent) en dan een aanvraag om plaatsing, geteekend door een familielid van den patiënt en geviseord door den burgemeester der woonplaats van den patiënt. De Boerenbond. Merkwaardig, juist omdat het in een vakblad voorkomt, is het volgend oordeel over don Boerenbond, dat het Landbouw-Weekblad aan het eind van eenige opmerkingen ten boste geeft: Het was zeer zeker een goed denkbeeld van de oprichters, om te trachten do boeren in Nederland tot één grooten Bond te vereenigen. Vóór zy die taak vry willig op zich namen, hebben zy echter de kaart van hot land niet goed bestudeerd. Zy zyn uitgegaan van do veronderstelling, dat er in Nederland eigenlyk Juist richtte zy zich overeind en keerde zich om, als wanhoopte zy het gedaan te krygen. Misschien omdat by zoolang had loopen pqinzen over de lengte van een vrouw, voelde onze Koenraad zich op dat punt voldaan, want het leed geen twyfel of deze verschyning had de vereischte „taille." Evenmin kon er twyfel bestaan of dit was het jongste Dornenburgje. „Zal ik u eens helpen met dien ketting?" riep Koenraad, naar voren tredende, werkeiyk verruimd door de ontdekking, dat de jeugdige roei-liefhebster nog in de korte kleeren was. Dit gooide in een oogenblik alle gedachte aan étiquette over boord. „Ik geloof, dat ik wel weet hoe ze die dingen vastleggen. Maar eerst zal ik myzelven even voorstellen. Ik ben „O, ik weet even goed wie u is als uzelf!" viel zy hem lachend in de rede. „Wy hoorden verleden week in huis over niets anders dan over u. Ik heb nooit gedacht, dat iemand my zóó zou kunnen vervelen nog voor ik hem gezien had." „Dat meent u toch niet, hoop ik? Ik heb wezeniyk niet kunnen vermoeden stot terde Koenraad, die zich anders niet licht van zyn stuk liet brengen, maar thans wezeniyk niet wist hoe dezen onverwachten uitval te beantwoorden. „Ik kon niet denken, dat ik vooruit reeds een zoo groote schaduw werpen zou! Ziezoo de ketting is los, en nu, tonzy u onherroepelijk besloten is alleen te biyven, mag ik u misschien vergezellen?" Zy monsterde hem van het hoofd tot de voeten, als kon zy niet dadeiyk besluiten. Het einde was, dat zy niet toestemde. Toen zy afgestoken waren, zeide zü: „Ik wilde van dat riet plukken aan den overkant. U mag my wel helpen als u wilt; 't is dus eigenlyk niet zoo vervelend als ik eerst dacht, toen ik u daar zag wandelen. Ik bad er myn zinnen op gezet, het geheele meer voor myz9lve te hebben. O, wat vond ik het ver velend, toen ik daar aankwam!" „Ter wille van de eerlykheid," zeide Koen raad, en er kwamen twee mooie ryen witte tanden voor den dag, „moet ik bekennen, dat ook ik verre van aangenaam verrast was toen ik u in het oog kreeg. Eigenlyk is het echt menscheiyk, niet ingenomen te zyn met iemand, wier verschyning op het tooneelons doet dalen in onze eigen schatting, door het bewys te leveren, dat wy niet het eenige wakende individu zyn." „Precies wat ik gedacht heb!" riep het meisje, met een ernstig gezicht. „Ik kon u eigenlyk in het eerst niet uitstaan." „D&t zou my doen denken, dat by u de deugd van vroeg opstaan evenzeer tot de zeldzaamheden behoorde als by my; ik heb my dus vergist, toen ik u tot die uitver korenen der schepping rekende?" „Dat hangt er van af, waarvoor ik opsta. Niemand, voorzeker, zal het in zyn hoofd krygen voor dag en voor dauw op te staan om lessen te leeren; maar om een stuk van de vacantie te verslapen, neendat zou jammer wezen I Maar zeg, hoe lang biyft u?" „Ik geloof, dat de baron 6r op rekent my tot den 16den te houden." „O, zoudt u het niet wat kunnen rekken? Wie weet of u niet biyven kunt tot den 20sten, ten minste als u wilt „Ik weet wezeniyk niet...." prevelde Koenraad, wederom zeer verbaasd. „U vindt het zeker vreemd, dat ik u nu vraag te biyven, na eerst gezegd te hebben, dat ik u niet uitstaan kon? Maar dat kan ik u dadeiyk verklaren, 't Is heel eenvoudig. Ziet u" - het jeugdige gezichtje werd ver- wonderiyk ernstig „zoolang u by ons logeert, ben ik zeker van vacantie: dus natuuriyk heb ik graag, dat u zoo lang mogelyk blyft!" „Zoolang ik hier logeer!" Een glimlach van verbazing speelde om Koenraads lippen. „Dit is wezeniyk zeer interessant! Ik wist niet, dat ik een zoo hoog personage was, ter eere van wien men vacantie geeft. „Ik geloof ook niet, dat het ter uwer eere is, maar als een verdedigingsmiddel. Maar zeg U kunt mü zeker wel vertellen wat een Don Juan is. Dat zou ik zoo dolgraag weten." „Hoe weet u, dat ik u dat vertellen kan?" „Omdat ik papa tegen Miss Wilkens heb hooren zeggen hy heeft verleden week eindeloos lange gesprekken met haar gehad, byna iederen dag dat zy goed uit haar oogen kyken moest, want dat de gast, dien by verwachtte, een gevaariyke Don Juan was. En om haar nu meer tyd te geven, heb ik vacantie, en is zy, zoolang u by ons blijft, in plaats van gouvernante een „Dwarskyksterl" vulde Koenraad aan, met een harteiyken lach. „Wel, wel, dit doet my waariyk in mfin achting rfizenik wist niet, dat ik zoo onwederstaanbaar was!" Dus is een Don Juan hetzelfde als onweder staanbaar? My dunkt, zulke woorden moet ik nu toch weten, want ik ben de vorige maand al zeventien geworden." „Zoo?" klonk het verwonderd. „Ik zou u nooit meer dan vfiftien jaar gegeven hebben." „Dat komt door die gekke korte rokken," riep zü, met een kleur van boosheid. Het heeft altyd zooveel in, eer papa een van ons groot verklaart! 't Is ook eon van de redenen, waarom ik in de leerkamer eten moet zoodra wy een gast hebben. Voorzichtig lZiezoo, dit is het riet! „Denkt u, dat de boot zinken zou als ik alles afplukte?" vroeg zy, na een minuut of tien, waarin zy en Koenraad zich yverig geweerd hadden en zQ hoed, mantel en hand schoenen gaandeweg afgelegd had. Het licht blonde haar was vol pluimpjes van het riet; de blauwe oogen schitterden. „Ik ben er wel bang voor; maar moeten wy alles ineens afplukken? Waarom zouden wy niet een tweeden ol derden keer terug komen?" „En u gaat na het ontbyt jagen?" Er zyn toch meer dagen vóór denl6den?" „Dat ie zoo. En als papa u vraagt langer te blfiven, denk dan alsjeblieft aan hetgeen ik u gezegd heb van myn vacantie. Laat zien, hoe kunt u my laten weten, dat het in orde is? Het beste zal zyn, dunkt my, als wy een teeken afspreken." „Dat begint te geiyken op een komplot," zeide Koenraad, wiens zin voor het komische steeds meer geprikkeld werd. „Dit is toch wel het allerlaatste, waar ik aan had kunnen denken, toen ik van morgon opstond! Maar om u liever dadelyk de vacantie-illusie te benemen, die toch niet verwezeniykt kan worden: mün vader verwacht my den 16den thuis." De teleurstelling scheen groot. Zy zuchtte diep. Doch opeens liet zy er philosophisch op volgen „Nu, - dan zal ik maar myn best doen zooveel mogelyk te profiteeren van de acht dagen, die ik voor my heb I Toch zal ik lang niet zooveel bramen en blauwbessen kunnen plukken als ik gehoopt had, en niet do helft van de paddenstoelen, die ik gezien heb. Dit is verreweg de beste tyd voor vacantie, weet u." „Als u my de eer waardig keurt," hernatr Koenraad, zonder dat hy het zelf wist ver vallend in dien hoffelyken toon, dien hy ge- woonlyk tegen dames aannam, „zou het my een waar feest zyn, als uw adjudant te mogen fungeeren; natuuriyk altyd, wanneer u," hy. keek haar ondeugend aan, niet bang zyt voor een Don Juan." „Waarom zou ik bang zyn? Ik geloof, dat een Don Juan alleen gevaariyk wezen kan voor een volwassen meisje en dat ben ik' nog niet, zooals papa nooit moede wordt my te vertellen." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5