N°. 11189
Maandag 17 Augustus.
A0.1896
feze dCouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en (feestdagen, uitgegeven.
Tweede Biad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een Romcinsche Schoone.
LEIDSCH
DA&BIAD.
PRIJS DEZER COUBAÏÏT:
Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRUS DER ADVERTENTJJËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Yoor liet incasseeren bulten de stad
wordt ƒ0.05 berekend»
De Haagsche Courant bevat eenige opmer
kingen over de spelling van vreemde
en inlandsche namen.
De een schrijft Drente en Overjjsel en de
ander laat aan die provinciën de h en de dub
bele s, welke haar toekomenBokstel vormt
by een deel der administratie en by een deel
van het publiek een aangename variatie op
Boxtel; Kuilenburg en Culomborg, Doetin-
chem en Deutichem, Zierlkzee en Zieriksee
zijn andere proeven van die Nederlandsche
vrijzinnigheid en regelloosheid; of Zutphen al
protesteert, een aantal menschen, ook offi-
cieele, noemen die stad stelselmatig Zutfen,
en daarentegen kan Alfen, welke moeite 't ook
doet, zich maar niet ontworstelen aan Alphen,
geljjk Beesd, ten spijt van het f-bosluit van
zijn gemeenteraad, nog wel lang Beesd zal
blijven. Nog altijd meent ieder het recht te
hebben, in die eigennamen naar veranderde
en afwisselende taalbegrippen verandering te
brengen.
Niemand zal op de gedachte komen, dat de
familie Van Harinxma de x behoorde te ver
vangen door Zes, dat de Van Zuylen's de y
moeten vervangen door i of de Van Wasse-
naer's de ae door aaNijhoff 't met één f
diende te doen, prof. Drucker twee k's diende
aan te nemen, do heer Smidt aan een enkelen
d genoeg heeft en de heer Smit zijn t in een
d moet veranderen, dr. Schaepman zijn e in
een a, de heer Travaglino zijn gl in Ij, enz.
Maar waarom dan wel hetzelfde toegepast
op (De Bildt), Delftshaven, Pijnacker, Aarle-
Rixtel, Alphen, Capelle, Zutphen, Rheden, op
den IJssel en tal van andere aardrijkskundige
namen, even „eigen" als die der bovenge
noemde families Omdat Pijnacker waarschijn
lijk afkomstig is van een „akker," dien wij
thans met kk schrijven? Maar hetzelfde is
waarschijnlijk het geval met Smidt en Smit,
Drucker en Schaepman. Doch evenmin als
men er thans naar te vragen heeft hoe de
voorouders der heeren Smidt en Smit aan
hun naam kwamen, evenmin doet 't er iets
toe, of men Zierikzee zoo noemde, omdat
men er de zee zag, dan wel dat 't Zieriksee
zou moeten zijn vanwege een andere betee-
kenis. De vraag is alleenhoe is 't oorspron
kelijke geweest, waarom zóó, dat dost er
niets toe en hoe moeten we 't dus nu nog
schrijven?"
Omdat men echter natuurlijk niet tot in het
oneindige terug zou kunnen gaan en er dan
ook licht verschil van opinie over den „bur
gerlijken stand" der stads- en dorpsnamen
zou kunnen ontstaan, beveelt de Schr. aan, de
namen te nemen zooals ze waren op het histo
rische moment der invoering van ons tegen
woordige staatsbestuur in het jaar 1813.
Na terloops ook op de afwisseling in de
spelling van Indische namen te hebben ge
wezen, laakt de schr. ook de „stellooze ver
warring en onzekerheid" ten aanzien van
vreemde namen.
Niet alleen weet men niet, of de heer Li-
Hung-Tchang niet eigenlijk Chang heet (met
een scherpen g klank dus, in plaats van f sis
klank), zooals 't Handelsblad hem spelt, of
Lihoeng-tsjang, volgens de Nieuwe Rotter-
damsche Courant terwijl 't, naar een Chi-
neesche tolk ons verzekerde, inderdaad „Lie-
Oen-Tsjaan" zou moeten zjjn, en is men 't
evenmin ooit eens kunnen worden over
„Nasserdin" (of Nar-ed-Din) of boe de Shah,
Sjah of Schach van Perzië dan heeten moge,
maar bestaat ook evenveel verschil van opioie
over Wladi- of Vladiwostock, over Buda- en
Boedapest of Pesth, over Rustchuck en
Roe8tsjoek, Cairo en Kaïro, Moscou en Moskou,
Korinthe en Corinthe, om van Afrika's binnen
landen en dergelijke buitenplaatsen maar ge
heel te zwijgen.
De oorzaak daarvan is intusschen, grooten-
deols, zeer eenvoudig aan te wijzenen daar
mede ook het geneesmiddel.
De Russische, Turksche, Hongaarsche,
Noorsche en Indische talen hebben óf een
eigen letterschrift öf althans eigen klanken,
die de westersche talen nu moeten trachten
af te beelden of na te bootsen. Geschiedt dit
nu door een Duitscher, dan schrijft by u, waar
w(j oe en een Franschman ou spelt; deze
schrift, evenals de Brit, een i voor wat wij
met ij afbeelden en den klank, dien een Hol
lander met nj weergeeft, teekent de Fransch
man met gn. Deze enkele voorbeelden uit vele
doen uitkomen, wat de oorzaak der verwarring
is, maar ook wat er geschieden moet, nl.:öf
een der westersche talen, hetzij Fransch of
Duitsch, daar Engelsch te veel afwijkt,
voor de internationale samenspelling aan
nemen, waartoe eon Post- of Spoorwegcongres
het initiatief zou kunnen nemen; öf, wat
alsdan alleen ons land zou aangaan, officieel
de herkomst dor u- en oa-, i en ai-spellingen
vaststellen, de klanken herstellen naar de taal,
waaruit zij kwamen, en dan algemeen in 't
Nederlandsch de zuivere Hollandscbe naboot
sing aanvaarden.
De Haagsche correspondent van de Zaan-
landsche Courant noemt 't een merkwaardig
verschijnsel, dat zich in de laatste dagen in
Katholieko kringen oen bepaalde beweging
hoeft geopenbaard met het doel om voor do
militaire verplichtingen den burgers
van den Staat vergoeding toe te kennen:
vergoeding aan miliciens, vergoeding aan
schutters als schadeloosstelling voor de in
komsten, die zij derven wegens verzuim, door
hun opkomst in de gelederen of door hun
oefeningen bij de schutterij.
Volgens hem is er echter niet aan te denken
om zulk een principe in ons Staatsrecht op
te nemen. Een gelijke vergoeding wegens
winst- of loonderving komt hem voor door
niets te zijn gerechtvaardigd, indien het ver
lies voortvloeit uit gehoorzaamheid aan de
wet, die voor alle Nederlanders gelijke ver
plichtingen steltHierin schuilt echter
de kneep. De bestaande wetten leggen niet
aan alle Nederlanders verplichtingen op voor
de verdediging des lands.
Neem de plaatsvervanging en nummerver
wisseling bfi de nationale militie weg, voer
het systeem van persoonlijken dienstplicht
(zoo men wil met loting) in en het stelsel
van algemeenen dienstplicht bij de schutterij,—
en de geheele onbillijkheid vervalt, omdat
allen dan dezelfde schade, althans schade in
gelijke evenredigheid lijden voor hun plicht
als Nederlander.
"Want „de groote verongelijking der min
vermogenden", waarvoor de heer Haffmans
nu op eenmaal zooveel schijnt te gevoelen,
is niet, dat de arbeider of werkman voor zijn
land eenige maanden moet opofferen, zonder
de inkomsten van zijn arbeid te genieten; of
zich in de zomermaanden hier en daar, waar
schutterijen bestaan, enkele uren per week
moet oefenen ten koste van zijn werk en zjjn
arbeidsloonop zichzelf is dat misschien hard
voor sommigen, maar de Staat vraagt nu
eenmaal niet of men zijn tijd bster kan ge
bruiken of dien noodig heeft om den mond
open te houden; de Staat, die ook bij de
heffing van belastingen niet onderzoekt of
men het geld beter besteden kan, soms drin
gend noodig heeft voor vrouw en kinderen,
legt ook persoonlijke lasten op, als dat voor
het algemeen welzijn noodig is. En wie hem
het recht daartoe ontzegt, miskent heel het
organisme van den modernen Staat.
Wel echter is het een schreeuwend en
stuitend onrecht om van den een diensten,
persoonlijke offers te eischen, waarvan men
den andor vrijstelt, onbillijk en onrechtvaardig
is het de minvermogenden alleen te dwingen
zelf voor hun vaderland do wapens op te
vatten en desnoodig hun leven te wagen
voor de onafhankelijkheid des lands, terwijl
men den meer gegoede toestaat dien last of
plicht voor een zak rijksdaalders door een
ander te doen dragenonrecht is het om in
de eene gemeente schutterplicht op te leggen
en in de andere niet.
Wie meent dat men rfiet geld dit onrecht
kan goedmaken, heeft een droevige opvatting
van recht en billijkheid. Neen, alleen door
gelijkstelling van alle. burgers van den staat
tegenover de wet wordt het onrecht wegge
nomen. Als men weet, dat een last op alle
schouders rust, wordt hij gemakkelijker ge
dragen dan wanneer 't besef doordringt, dat
men alleen soldaat is (en in vele gevallen
ook schutter) naar gelang men in een min
voordeelige maatscbappelyke positie verkeert.
Patrimoniumhet anti-rev. weekblad, wijst
op de lichtvaardigheid, waarmede in don
joDgsten tijd werkstakingen op 't ge
touw worden gezet.
Het blad schrijft:
„Nauwelijks is op de eene plaats de arbeid
hervat, of elders wordt weder het werk ge
staakt, en zoodra of ook soms reeds vóór
hier de rust is weergekeerd, worden van
daar weer geruchten van onrust vernomen.
Men zegt wel eens: „Hot hangt in de lucht",
en waarlijk 't heeft er veel van, alsof zy er
mede bezwangerd is en ze door de bevolking
word ingeademd.
Zeker, er is een recht tot werkstaking.
Als alle andere middelen zijn uitgeput, en
door de werklieden hun plichten zijn ver
vuld, doch hun rechten miskend of gewei
gerd worden en werden en werkstaking niet
als eerste, maar als laatste wapen wordt
aangegrepen, dan is ze niet alleen geoorloofd,
maar kan ze zelfs plicht wezen, en in zoover
werpen wij ons niet als rechters daartegen
over op; maar thans heeft 't er veel van,
alsof het niet een zeer gevaarlijk, maar een
altijd onschuldig eD ja het eenig wapen is."
De heer M. M. Rutten, uit Utrecht, gaf in
het Sociaal Weekblad eenige opmerkingen
over het Spaarbankwezen.
H\j wijst er op, dat - hoe gelukkig de aan
vankelijke resultaten, door de Rijkspostspaar
bank tijdens haar 13 jarig bestaan verkregen,
ook mogen genoemd worden—de deelneming
van den eigenlijken werkmansstand in 't alge
meen nog te gering is.
Een stelling, welke zeker niemand weer
spreken zal, al mag het betwijfeld worden
of de schrijver den omvang der spaarzaamheid
ten onzent niet ietwat te veel onderschat.
Niet alleen, zelfs niet bi) voorkeur toch
wordt in verschillende streken van ons land
door den werkman gebruik gemaakt van de
Rijkspostspaarbank. De particuliere bloeiende
spaarkassen van verschillende werkliedenver-
eeDigingen, zijn daar om dit te bewijzen.
Maar een andere bijzonderheid in het be
doelde artikel trekt onze aandacht, daar waar
gesproken wordt over middelen, elders met
name in Zwitserland, beproefd om het sparen
te bevorderen.
Daar heeft men by den gewonen interest
nog gevoegd een interest van 20 percent voor
de eerste 5 franken, van 15 percent voor de
tweede 5 franken, van 10 percent voor de
derde 5 franken.
Waaraan deze extra-toevoeging haar oor
sprong te danken heeft, is duidelijk.
De groote moeilijkheid bij het sparen is de
eerste storting. Zoodra iemand maar de be
zwaren van den eersten inleg heeft weten te
overwinnen, zal spoedig het verlangen naar
den tweeden ontwaken. De gehechtheid aan
den eigendom, de lust om dien te vermeer
deren, zal den inlegger spoedig tot een tweeden
en derden en vierden gang naar de Spaar
bank nopen.
Wij meenen, dat in deze richting nog te
weinig in ons vaderland is beproefd en heb
ben de overtuiging, dat een proafneming kans
heeft op goed succes.
Iemand maakt in Het Nieuws van den Dag
de volgende opmerking over het schooltoezicht:
„De inspecteurs, zegt hij, kunnen zich met
schoolbezoek niet inlaten; de distncts-school-
opzieners hebben het daartoe met administra
tie en examens veel te druk; de arrondisse-
ments-schoolopzieners en de leden der school-
commissiên zijn te weinig opgegroeid in het
onderwijs om voor de onderwijzers als autori
teiten te kunnen gelden, en zoo komt het,
dat de hoofden der openbare scholen eigenlijk
geen andere controle hebben dan de adminis
tratieve. Als zij maar zorgen, dat de staten
en tabellen „kloppen" en op tijd worden in
gezonden, als ze maar oppassen, dat geen
autoriteiten bij het schoolbezoek omver worden
gelocpen, dat er geen frappante zaken gebeu
ren en dat ze vooral en vooral niet lastig zijn,
danach ja, dan is het hoofd der school
overgelaten aan zichzelf, en daaraan is het
toe te schrijven, dat sommigen hunner alleen
waarde zijn gaan hechten aan datgene, waarop
de autoriteiten zoo bijzonder acht slaande
administratie."
Hier wordt de hand gelegd op een wonde-
plek. En waarlijk niet alleen, zelfs niet in
de eerste plaats by het onderwijs voert die
hartstocht voor staten en cijfers den scepter.
Wie is ae man, die weer leven brengt in
dal kringetje van geestdoodend geschrijf en
gewrijf? vraagt de Utrechtschc Courant.
Onder het opschrift Voor Vrouwen,
schryft v. N. in het Zondagsblad van het
Dagblad v, Nederland:
Geeft ons zegt hel bekende woord
de kinderen en de toekomst is ons. Hoo
kunnen nu toch, terwijl zi) beweren dit zeer
goed te weten, de vrouwen van den tegen-
woordigen tijd, die zoo gaarne den schijn
aannemen van in het verleden en het heden
achtergesteld te zijn bi) de mannen en die
dus vooral het oog op de toekomst gericht
houden, alle mogelijke en bijna onmogelijke
moeite doen om haar bemoeiingen buiten het
gezinsleven zoo ver uit te breiden, dat zij ook
hierin gelijkheid met de mannen zoeken, zich
door buitenhuizige beslommeringen niet met
de kinderen te kunnen bemoeien? Vraag
eens aan de onderwijzers in Nederland en daar
buiten, tot wie zij zich by voorkeur richten,
indien er zaken te bespreken zijn, de kinderen
betreffende. „Och, met de vaders," zeggen zy.
„kaD men bijna nooit een verstandig wooru
spreken, die menschen hebben nooit tijd, en
zjj zv)n altijd zoo vol over andere dingen, dat
men de enkele malen, dat men hen vangen
kan, zoo spoedig mogelijk tracht van de
kinderen af te stappen, om een gewichti
ger onderwerp te bespreken. Zij maken
er zich gewoonlijk af, door naar de vrouw
te verwijzen."
En wat die onderwijzers zeggeü, is waar.
De vrouw wordt verondersteld het kind of
„de kinderen" te hebben en daarmede heeft
z|] de toekomst in handen, tenijj ze door
eigen schuld, eigen verwaarloozing van plich
ten, de rechten op het kinderhart, het kinder
verstand en het kindergevoel verliest. De
mannen maken de wetten, zegt men; goedl
Maar als de vrouw dan wil, dat die wetten
zullen gemaakt worden door mannen, vervuld
met eerbied voor de vrouw, genegen haar
goed recht te doen gelden, laat zy dan zorgen,
dat die mannen een moeder gehad hebben,
van wier voortreffelijkheid zij zoo doordron
gen zijn, dat z() niet anders kunnen doen dan
ook by bet maken van wetten haar naar do
oogen te zien. D9 toekomst is voor de
moed er 8, niet voor de vrouwen, die trach
ten te gelyken op de mannen, welke zij
middelerwijl, dat zij ze nabootsen, beschuldi
gen van allerlei leelyks. Een man te zijn, is
misschien niet goed; maar de aap er van ts
zijn, is zeker verkeerd.
22)
Je hebt afstand gedaan van Camilla,
omdat je eer dat vorderde. Hadt jij, als officier,
dat duel kunnen weigeren? Onmogelijk! Odzo
vooroordeelen voeren dikwijls tot verwik
kelingen, die niet anders kunnen worden
opgelost dan met het zwaard, het pistool of
het mes."
Maar daardoor wordt het resultaat niet
minder droevig," zei Bilfredo en toen het
rijtuig de stad binnenkwam, verzocht hij den
koetsier naar het politiebureau te rijden. Hij
wilde zichzelf in hechtenis begeven.
Maar toen hij dat hoorde, wond Emilio zich
zóó vreeselyk op, dat Bilfredo er van schrikte.
Zyn philosophie van alles van den lichten
kant te bezien, liet hem geheel in den steek.
Natuurlijk moet je het vertellen aan je
supérieuren te Florence," riep hij uit. „Maar
je moet eerst afwachten hoe het met Spinola
gaat. Je bent gek, maar ik zal niet dulden,
dat jij zoo je hoofd in den muil van den
tijger steekt."
Hi) stond er op, dat Bilfredo met den eerst-
volgenden trein naar Florence zou terugkeeren;
hij week niet van zijn zijde en deed alles
om te beletten, dat zijn neef zich aan zijn
droefgeestige gedachten overgaf. Maar het
gelukte hem niet. De ongelukkige Bilfredo
had het vreoselykste ervaren, wat een mensch
kan overkomen, en hy hoorde niet tot dat
slag van menschen, die de kunst verstaan
van hot met hun geweten op een akkoordje
te gooien.
Emilio vond het eon ware verademing, toen
de trein, waarin Bilfredo zat, het station
uitstoomde.
Maar by had nog een zeer pijnlijke opdracht
te vervullen. Hij had aan Bilfredo beloofd,
dat h\j zyn afscheidsbrief aan Camilla, haar
zelf zou gaan brengen, en dus begaf hij zich
dadelijk op weg naar de Via della Lungaretta.
In het atelier van Spinola, waarheen hij
69rst ging om te informeeren naar den toe
stand van den gewonde, trof hy Ghibello aan.
Hy zat op den koffer, dien Spinola den vorigen
dag had gepakt, zijn gezicht met zijn handen
bedekt. Hij keek niet op en bewoog zich ook
niet. Voor den schildersezel stond de rood
harige Petruchi en bekeek hot onafgewerkte
schilderij van zyn vriend. Hij zag Emilio zeer
ernstig aan.
Hij is, helaas, dood," zei by zachtjes en
keerde na het uitspreken dezer weinige woor
den zijn gezicht af.
Het ïyk van Spinola lag in de aangren
zende kamer op bed; Camilla stond er by.
De dood had smart en toorn uit zyn trekken
verjaagd; hy lag zóó kalm en rustig alsof
hy sliep. Camilla zag even bleek als hy, maar
haar oogen schitterden onheilspellend. Zy
wist, dat hy voor haar was gestorven; zy
wist, dat Bilfredo haar had verlaten. Wat
Petruchi haar niet had gezegd, had haar
vader haar verteld. Zy kuste het yskoude
voorhoofd van den doode en ging weer naar
het atelier.
Het kostte Emilio moeite om zyn zelf-
beheersching te bewaren, toen hy tegenover
die ongelukkige vrouw stond. Hy zeide haar
zyn naam, maar zy scheen hem niet te kennen,
ten minste zy nam er den schyn van aan.
Onbeweegiyk stond zy vóór hem. Hy zei, dat
het hem erg speet, dat zyn komst zoo'n
treurige oorzaak had en verzekerde haar, dat
niemand meer onder den indruk was van
den treurigen afloop dan zyn neef Bilfredo.
Ook die naam miste zyn werking op haar.
Haar schitterende oogen bleven den spreker
voortdurend strak aankykooEmilio haalde nu
den brief van Bilfredo uit zyn zak, zeggende:
„Hy heeft my van morgen dezen brief voor
u gegeven, signorina, en my verzocht u hem
persoonlyk te gaan brengen. Ik kom op hot
oogenblik van het station.''
Maar zy weigerde den brief aan te nemen,
knikte even tegen hem en ging de kamer uit.
Emilio bleef verlegen met den brief in zyn
hand staan.
Ghibello hief nu zyn hoofd op en zei
Die brief is niet meer noodig! Ik heb
haar alles verteld, toen hy met den dood
worstelde."
Luid jammerende liet hy zyn hoofd weer
op zyn borst zinken, Emilio ging weg.
De duivel hale al die vertooningen,
bromde hy, terwyl hy de trap afliep. „Maar
mooi is zy, by Jupiter," voegde hy er by.
Hy ging naar de Piazza Colonna, het koffie-
kransje van alle leegloopers, waar hy zich
al die narigheid uit het hoofd hoopte te zetten.
Camilla was, toen zy het atelier verliet,
naar baar kamer gegaan; zy was er nauweiyks
of haar zelfbeheersching, die zy zoo lang met
zooveel moeite had bewaard, verliet haar
geheel en al; zy viel op den grond neer en
verloor haar bewustzyn. Toen zy rillende tot
zichzelf kwam, barstte zy in tranon uit.
„Verlaten! verloren!" riep zy uit, wierp
zich op haar bed, en sprong weer op, woelde
met haar handen in heur haar, wierp zich
weer op haar bed en drukte haar gezicht in
de kussens. Een zenuwachtig gesnik en een
half onderdrukt gehuil waren het eenige, wat
men hoorde. Eindelyk loste het gesnik zich
op in een hevige huilbui, haar tranen vloeiden
totdat zy van uitputting niet meer kon. Toen
zy niet meer kon huilen, kreeg zy een vreemd,
leeg gevoel. Zy stond op, deed den ring van
haar vinger en legde hem by de brieven van
Bilfredo in een doosje. „Dood!" fluisterde zy
met kleurlooze lippen; zwaar viel zy neer op
een stoel, die by het bed stond, vouwde baar
handen in haar schoot en ging voor zich uit
zitten staren zouder te denken of te voelen,
't Was alsof alles in haar dood was.
Toen de avondklokken begonnen te luiden,
kwam haar vader aan haar deur kloppen. Zy
stak heur haar op, dat los was gegaan en in
dikke, donkere golven tot over haar heupen
neerhing, streek haar japon wat glad en trad
de huiskamer biDnen, zoo bleek als een doode.
Vergeef het my, als je kunt, lieveling,"
riep haar vader, die schrikte, toen hy haar zoo
zag. „Ontneem my je liefde niet."
Hy trok haar naar zich toe en zy liet een
oogenblik haar hoofd op zyn schouder rusten.
Toen fluisterde zy:
Ik heb u lief, het eene ongeluk heeft
het andere lief. Ik heb u niets te vergeven,
arm vadertje l Wat er gebeurd is, daarover
kunnen alleen zy, die daarboven zyn, een
oordeel uitspreken."
Zy keek naar boven. Haar vader weende
Huil niet," zei zy zachtjes en kuste en
liefkoosde hem. „Het zal zoo lang niet duren,
als a maar een beetje geduld met my hebt."
Haar hand en haar lippen waren yskoud
Den volgenden middag werd Spinola begra
ven. Ghibello had de zorg voor de begrafenis
op zich genomen; hy had door bemiddeling
van Petruchi een brief van Spinola gekregen,
dien Antonio in den nacht vóór het duel had
geschreven en waarin hy Ghibello verzocht
alles wat hy naliet aan zyn ouders te Civitella
te doen toekomen. Voor de moeite, die hy
daarvoor zou doen, had hy hem pen legaat
van drie duizend lires vermaakt. Camilla
verzocht hy den ongelukkigen wreker barer
eer zusteriyk te herdenken. In den brief zat
do sleutel van oen oude commode, die in zyn
slaapkamer stond; de onderste lade van dat
meubel was zyn brandkist.
De broeders van den heiligen Micbelo
droegen hem naar de Mariakerk, van waar
hy den volgenden morgen vroeg naar het
kerkhof werd vervoerd. Monniken en geeste-
lyken met waskaarsen in de hand bewezen
hem de laatste e9r. Een zeer gedistingeerd
publiek was by de plechtige ïykmis tegen
woordig; de tyding, dat de schilder der Corlnna
door den] dood aan zyn werkkring was onfe
rukt, had zich snel verspreid.
(Wordt vervolgd.)