N°. 11189 Maandag 17 Augustus. A0.1896 feze dCouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en (feestdagen, uitgegeven. Tweede Biad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een Romcinsche Schoone. LEIDSCH DA&BIAD. PRIJS DEZER COUBAÏÏT: Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRUS DER ADVERTENTJJËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootera letters naar plaatsruimte. Yoor liet incasseeren bulten de stad wordt ƒ0.05 berekend» De Haagsche Courant bevat eenige opmer kingen over de spelling van vreemde en inlandsche namen. De een schrijft Drente en Overjjsel en de ander laat aan die provinciën de h en de dub bele s, welke haar toekomenBokstel vormt by een deel der administratie en by een deel van het publiek een aangename variatie op Boxtel; Kuilenburg en Culomborg, Doetin- chem en Deutichem, Zierlkzee en Zieriksee zijn andere proeven van die Nederlandsche vrijzinnigheid en regelloosheid; of Zutphen al protesteert, een aantal menschen, ook offi- cieele, noemen die stad stelselmatig Zutfen, en daarentegen kan Alfen, welke moeite 't ook doet, zich maar niet ontworstelen aan Alphen, geljjk Beesd, ten spijt van het f-bosluit van zijn gemeenteraad, nog wel lang Beesd zal blijven. Nog altijd meent ieder het recht te hebben, in die eigennamen naar veranderde en afwisselende taalbegrippen verandering te brengen. Niemand zal op de gedachte komen, dat de familie Van Harinxma de x behoorde te ver vangen door Zes, dat de Van Zuylen's de y moeten vervangen door i of de Van Wasse- naer's de ae door aaNijhoff 't met één f diende te doen, prof. Drucker twee k's diende aan te nemen, do heer Smidt aan een enkelen d genoeg heeft en de heer Smit zijn t in een d moet veranderen, dr. Schaepman zijn e in een a, de heer Travaglino zijn gl in Ij, enz. Maar waarom dan wel hetzelfde toegepast op (De Bildt), Delftshaven, Pijnacker, Aarle- Rixtel, Alphen, Capelle, Zutphen, Rheden, op den IJssel en tal van andere aardrijkskundige namen, even „eigen" als die der bovenge noemde families Omdat Pijnacker waarschijn lijk afkomstig is van een „akker," dien wij thans met kk schrijven? Maar hetzelfde is waarschijnlijk het geval met Smidt en Smit, Drucker en Schaepman. Doch evenmin als men er thans naar te vragen heeft hoe de voorouders der heeren Smidt en Smit aan hun naam kwamen, evenmin doet 't er iets toe, of men Zierikzee zoo noemde, omdat men er de zee zag, dan wel dat 't Zieriksee zou moeten zijn vanwege een andere betee- kenis. De vraag is alleenhoe is 't oorspron kelijke geweest, waarom zóó, dat dost er niets toe en hoe moeten we 't dus nu nog schrijven?" Omdat men echter natuurlijk niet tot in het oneindige terug zou kunnen gaan en er dan ook licht verschil van opinie over den „bur gerlijken stand" der stads- en dorpsnamen zou kunnen ontstaan, beveelt de Schr. aan, de namen te nemen zooals ze waren op het histo rische moment der invoering van ons tegen woordige staatsbestuur in het jaar 1813. Na terloops ook op de afwisseling in de spelling van Indische namen te hebben ge wezen, laakt de schr. ook de „stellooze ver warring en onzekerheid" ten aanzien van vreemde namen. Niet alleen weet men niet, of de heer Li- Hung-Tchang niet eigenlijk Chang heet (met een scherpen g klank dus, in plaats van f sis klank), zooals 't Handelsblad hem spelt, of Lihoeng-tsjang, volgens de Nieuwe Rotter- damsche Courant terwijl 't, naar een Chi- neesche tolk ons verzekerde, inderdaad „Lie- Oen-Tsjaan" zou moeten zjjn, en is men 't evenmin ooit eens kunnen worden over „Nasserdin" (of Nar-ed-Din) of boe de Shah, Sjah of Schach van Perzië dan heeten moge, maar bestaat ook evenveel verschil van opioie over Wladi- of Vladiwostock, over Buda- en Boedapest of Pesth, over Rustchuck en Roe8tsjoek, Cairo en Kaïro, Moscou en Moskou, Korinthe en Corinthe, om van Afrika's binnen landen en dergelijke buitenplaatsen maar ge heel te zwijgen. De oorzaak daarvan is intusschen, grooten- deols, zeer eenvoudig aan te wijzenen daar mede ook het geneesmiddel. De Russische, Turksche, Hongaarsche, Noorsche en Indische talen hebben óf een eigen letterschrift öf althans eigen klanken, die de westersche talen nu moeten trachten af te beelden of na te bootsen. Geschiedt dit nu door een Duitscher, dan schrijft by u, waar w(j oe en een Franschman ou spelt; deze schrift, evenals de Brit, een i voor wat wij met ij afbeelden en den klank, dien een Hol lander met nj weergeeft, teekent de Fransch man met gn. Deze enkele voorbeelden uit vele doen uitkomen, wat de oorzaak der verwarring is, maar ook wat er geschieden moet, nl.:öf een der westersche talen, hetzij Fransch of Duitsch, daar Engelsch te veel afwijkt, voor de internationale samenspelling aan nemen, waartoe eon Post- of Spoorwegcongres het initiatief zou kunnen nemen; öf, wat alsdan alleen ons land zou aangaan, officieel de herkomst dor u- en oa-, i en ai-spellingen vaststellen, de klanken herstellen naar de taal, waaruit zij kwamen, en dan algemeen in 't Nederlandsch de zuivere Hollandscbe naboot sing aanvaarden. De Haagsche correspondent van de Zaan- landsche Courant noemt 't een merkwaardig verschijnsel, dat zich in de laatste dagen in Katholieko kringen oen bepaalde beweging hoeft geopenbaard met het doel om voor do militaire verplichtingen den burgers van den Staat vergoeding toe te kennen: vergoeding aan miliciens, vergoeding aan schutters als schadeloosstelling voor de in komsten, die zij derven wegens verzuim, door hun opkomst in de gelederen of door hun oefeningen bij de schutterij. Volgens hem is er echter niet aan te denken om zulk een principe in ons Staatsrecht op te nemen. Een gelijke vergoeding wegens winst- of loonderving komt hem voor door niets te zijn gerechtvaardigd, indien het ver lies voortvloeit uit gehoorzaamheid aan de wet, die voor alle Nederlanders gelijke ver plichtingen steltHierin schuilt echter de kneep. De bestaande wetten leggen niet aan alle Nederlanders verplichtingen op voor de verdediging des lands. Neem de plaatsvervanging en nummerver wisseling bfi de nationale militie weg, voer het systeem van persoonlijken dienstplicht (zoo men wil met loting) in en het stelsel van algemeenen dienstplicht bij de schutterij,— en de geheele onbillijkheid vervalt, omdat allen dan dezelfde schade, althans schade in gelijke evenredigheid lijden voor hun plicht als Nederlander. "Want „de groote verongelijking der min vermogenden", waarvoor de heer Haffmans nu op eenmaal zooveel schijnt te gevoelen, is niet, dat de arbeider of werkman voor zijn land eenige maanden moet opofferen, zonder de inkomsten van zijn arbeid te genieten; of zich in de zomermaanden hier en daar, waar schutterijen bestaan, enkele uren per week moet oefenen ten koste van zijn werk en zjjn arbeidsloonop zichzelf is dat misschien hard voor sommigen, maar de Staat vraagt nu eenmaal niet of men zijn tijd bster kan ge bruiken of dien noodig heeft om den mond open te houden; de Staat, die ook bij de heffing van belastingen niet onderzoekt of men het geld beter besteden kan, soms drin gend noodig heeft voor vrouw en kinderen, legt ook persoonlijke lasten op, als dat voor het algemeen welzijn noodig is. En wie hem het recht daartoe ontzegt, miskent heel het organisme van den modernen Staat. Wel echter is het een schreeuwend en stuitend onrecht om van den een diensten, persoonlijke offers te eischen, waarvan men den andor vrijstelt, onbillijk en onrechtvaardig is het de minvermogenden alleen te dwingen zelf voor hun vaderland do wapens op te vatten en desnoodig hun leven te wagen voor de onafhankelijkheid des lands, terwijl men den meer gegoede toestaat dien last of plicht voor een zak rijksdaalders door een ander te doen dragenonrecht is het om in de eene gemeente schutterplicht op te leggen en in de andere niet. Wie meent dat men rfiet geld dit onrecht kan goedmaken, heeft een droevige opvatting van recht en billijkheid. Neen, alleen door gelijkstelling van alle. burgers van den staat tegenover de wet wordt het onrecht wegge nomen. Als men weet, dat een last op alle schouders rust, wordt hij gemakkelijker ge dragen dan wanneer 't besef doordringt, dat men alleen soldaat is (en in vele gevallen ook schutter) naar gelang men in een min voordeelige maatscbappelyke positie verkeert. Patrimoniumhet anti-rev. weekblad, wijst op de lichtvaardigheid, waarmede in don joDgsten tijd werkstakingen op 't ge touw worden gezet. Het blad schrijft: „Nauwelijks is op de eene plaats de arbeid hervat, of elders wordt weder het werk ge staakt, en zoodra of ook soms reeds vóór hier de rust is weergekeerd, worden van daar weer geruchten van onrust vernomen. Men zegt wel eens: „Hot hangt in de lucht", en waarlijk 't heeft er veel van, alsof zy er mede bezwangerd is en ze door de bevolking word ingeademd. Zeker, er is een recht tot werkstaking. Als alle andere middelen zijn uitgeput, en door de werklieden hun plichten zijn ver vuld, doch hun rechten miskend of gewei gerd worden en werden en werkstaking niet als eerste, maar als laatste wapen wordt aangegrepen, dan is ze niet alleen geoorloofd, maar kan ze zelfs plicht wezen, en in zoover werpen wij ons niet als rechters daartegen over op; maar thans heeft 't er veel van, alsof het niet een zeer gevaarlijk, maar een altijd onschuldig eD ja het eenig wapen is." De heer M. M. Rutten, uit Utrecht, gaf in het Sociaal Weekblad eenige opmerkingen over het Spaarbankwezen. H\j wijst er op, dat - hoe gelukkig de aan vankelijke resultaten, door de Rijkspostspaar bank tijdens haar 13 jarig bestaan verkregen, ook mogen genoemd worden—de deelneming van den eigenlijken werkmansstand in 't alge meen nog te gering is. Een stelling, welke zeker niemand weer spreken zal, al mag het betwijfeld worden of de schrijver den omvang der spaarzaamheid ten onzent niet ietwat te veel onderschat. Niet alleen, zelfs niet bi) voorkeur toch wordt in verschillende streken van ons land door den werkman gebruik gemaakt van de Rijkspostspaarbank. De particuliere bloeiende spaarkassen van verschillende werkliedenver- eeDigingen, zijn daar om dit te bewijzen. Maar een andere bijzonderheid in het be doelde artikel trekt onze aandacht, daar waar gesproken wordt over middelen, elders met name in Zwitserland, beproefd om het sparen te bevorderen. Daar heeft men by den gewonen interest nog gevoegd een interest van 20 percent voor de eerste 5 franken, van 15 percent voor de tweede 5 franken, van 10 percent voor de derde 5 franken. Waaraan deze extra-toevoeging haar oor sprong te danken heeft, is duidelijk. De groote moeilijkheid bij het sparen is de eerste storting. Zoodra iemand maar de be zwaren van den eersten inleg heeft weten te overwinnen, zal spoedig het verlangen naar den tweeden ontwaken. De gehechtheid aan den eigendom, de lust om dien te vermeer deren, zal den inlegger spoedig tot een tweeden en derden en vierden gang naar de Spaar bank nopen. Wij meenen, dat in deze richting nog te weinig in ons vaderland is beproefd en heb ben de overtuiging, dat een proafneming kans heeft op goed succes. Iemand maakt in Het Nieuws van den Dag de volgende opmerking over het schooltoezicht: „De inspecteurs, zegt hij, kunnen zich met schoolbezoek niet inlaten; de distncts-school- opzieners hebben het daartoe met administra tie en examens veel te druk; de arrondisse- ments-schoolopzieners en de leden der school- commissiên zijn te weinig opgegroeid in het onderwijs om voor de onderwijzers als autori teiten te kunnen gelden, en zoo komt het, dat de hoofden der openbare scholen eigenlijk geen andere controle hebben dan de adminis tratieve. Als zij maar zorgen, dat de staten en tabellen „kloppen" en op tijd worden in gezonden, als ze maar oppassen, dat geen autoriteiten bij het schoolbezoek omver worden gelocpen, dat er geen frappante zaken gebeu ren en dat ze vooral en vooral niet lastig zijn, danach ja, dan is het hoofd der school overgelaten aan zichzelf, en daaraan is het toe te schrijven, dat sommigen hunner alleen waarde zijn gaan hechten aan datgene, waarop de autoriteiten zoo bijzonder acht slaande administratie." Hier wordt de hand gelegd op een wonde- plek. En waarlijk niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats by het onderwijs voert die hartstocht voor staten en cijfers den scepter. Wie is ae man, die weer leven brengt in dal kringetje van geestdoodend geschrijf en gewrijf? vraagt de Utrechtschc Courant. Onder het opschrift Voor Vrouwen, schryft v. N. in het Zondagsblad van het Dagblad v, Nederland: Geeft ons zegt hel bekende woord de kinderen en de toekomst is ons. Hoo kunnen nu toch, terwijl zi) beweren dit zeer goed te weten, de vrouwen van den tegen- woordigen tijd, die zoo gaarne den schijn aannemen van in het verleden en het heden achtergesteld te zijn bi) de mannen en die dus vooral het oog op de toekomst gericht houden, alle mogelijke en bijna onmogelijke moeite doen om haar bemoeiingen buiten het gezinsleven zoo ver uit te breiden, dat zij ook hierin gelijkheid met de mannen zoeken, zich door buitenhuizige beslommeringen niet met de kinderen te kunnen bemoeien? Vraag eens aan de onderwijzers in Nederland en daar buiten, tot wie zij zich by voorkeur richten, indien er zaken te bespreken zijn, de kinderen betreffende. „Och, met de vaders," zeggen zy. „kaD men bijna nooit een verstandig wooru spreken, die menschen hebben nooit tijd, en zjj zv)n altijd zoo vol over andere dingen, dat men de enkele malen, dat men hen vangen kan, zoo spoedig mogelijk tracht van de kinderen af te stappen, om een gewichti ger onderwerp te bespreken. Zij maken er zich gewoonlijk af, door naar de vrouw te verwijzen." En wat die onderwijzers zeggeü, is waar. De vrouw wordt verondersteld het kind of „de kinderen" te hebben en daarmede heeft z|] de toekomst in handen, tenijj ze door eigen schuld, eigen verwaarloozing van plich ten, de rechten op het kinderhart, het kinder verstand en het kindergevoel verliest. De mannen maken de wetten, zegt men; goedl Maar als de vrouw dan wil, dat die wetten zullen gemaakt worden door mannen, vervuld met eerbied voor de vrouw, genegen haar goed recht te doen gelden, laat zy dan zorgen, dat die mannen een moeder gehad hebben, van wier voortreffelijkheid zij zoo doordron gen zijn, dat z() niet anders kunnen doen dan ook by bet maken van wetten haar naar do oogen te zien. D9 toekomst is voor de moed er 8, niet voor de vrouwen, die trach ten te gelyken op de mannen, welke zij middelerwijl, dat zij ze nabootsen, beschuldi gen van allerlei leelyks. Een man te zijn, is misschien niet goed; maar de aap er van ts zijn, is zeker verkeerd. 22) Je hebt afstand gedaan van Camilla, omdat je eer dat vorderde. Hadt jij, als officier, dat duel kunnen weigeren? Onmogelijk! Odzo vooroordeelen voeren dikwijls tot verwik kelingen, die niet anders kunnen worden opgelost dan met het zwaard, het pistool of het mes." Maar daardoor wordt het resultaat niet minder droevig," zei Bilfredo en toen het rijtuig de stad binnenkwam, verzocht hij den koetsier naar het politiebureau te rijden. Hij wilde zichzelf in hechtenis begeven. Maar toen hij dat hoorde, wond Emilio zich zóó vreeselyk op, dat Bilfredo er van schrikte. Zyn philosophie van alles van den lichten kant te bezien, liet hem geheel in den steek. Natuurlijk moet je het vertellen aan je supérieuren te Florence," riep hij uit. „Maar je moet eerst afwachten hoe het met Spinola gaat. Je bent gek, maar ik zal niet dulden, dat jij zoo je hoofd in den muil van den tijger steekt." Hi) stond er op, dat Bilfredo met den eerst- volgenden trein naar Florence zou terugkeeren; hij week niet van zijn zijde en deed alles om te beletten, dat zijn neef zich aan zijn droefgeestige gedachten overgaf. Maar het gelukte hem niet. De ongelukkige Bilfredo had het vreoselykste ervaren, wat een mensch kan overkomen, en hy hoorde niet tot dat slag van menschen, die de kunst verstaan van hot met hun geweten op een akkoordje te gooien. Emilio vond het eon ware verademing, toen de trein, waarin Bilfredo zat, het station uitstoomde. Maar by had nog een zeer pijnlijke opdracht te vervullen. Hij had aan Bilfredo beloofd, dat h\j zyn afscheidsbrief aan Camilla, haar zelf zou gaan brengen, en dus begaf hij zich dadelijk op weg naar de Via della Lungaretta. In het atelier van Spinola, waarheen hij 69rst ging om te informeeren naar den toe stand van den gewonde, trof hy Ghibello aan. Hy zat op den koffer, dien Spinola den vorigen dag had gepakt, zijn gezicht met zijn handen bedekt. Hij keek niet op en bewoog zich ook niet. Voor den schildersezel stond de rood harige Petruchi en bekeek hot onafgewerkte schilderij van zyn vriend. Hij zag Emilio zeer ernstig aan. Hij is, helaas, dood," zei by zachtjes en keerde na het uitspreken dezer weinige woor den zijn gezicht af. Het ïyk van Spinola lag in de aangren zende kamer op bed; Camilla stond er by. De dood had smart en toorn uit zyn trekken verjaagd; hy lag zóó kalm en rustig alsof hy sliep. Camilla zag even bleek als hy, maar haar oogen schitterden onheilspellend. Zy wist, dat hy voor haar was gestorven; zy wist, dat Bilfredo haar had verlaten. Wat Petruchi haar niet had gezegd, had haar vader haar verteld. Zy kuste het yskoude voorhoofd van den doode en ging weer naar het atelier. Het kostte Emilio moeite om zyn zelf- beheersching te bewaren, toen hy tegenover die ongelukkige vrouw stond. Hy zeide haar zyn naam, maar zy scheen hem niet te kennen, ten minste zy nam er den schyn van aan. Onbeweegiyk stond zy vóór hem. Hy zei, dat het hem erg speet, dat zyn komst zoo'n treurige oorzaak had en verzekerde haar, dat niemand meer onder den indruk was van den treurigen afloop dan zyn neef Bilfredo. Ook die naam miste zyn werking op haar. Haar schitterende oogen bleven den spreker voortdurend strak aankykooEmilio haalde nu den brief van Bilfredo uit zyn zak, zeggende: „Hy heeft my van morgen dezen brief voor u gegeven, signorina, en my verzocht u hem persoonlyk te gaan brengen. Ik kom op hot oogenblik van het station.'' Maar zy weigerde den brief aan te nemen, knikte even tegen hem en ging de kamer uit. Emilio bleef verlegen met den brief in zyn hand staan. Ghibello hief nu zyn hoofd op en zei Die brief is niet meer noodig! Ik heb haar alles verteld, toen hy met den dood worstelde." Luid jammerende liet hy zyn hoofd weer op zyn borst zinken, Emilio ging weg. De duivel hale al die vertooningen, bromde hy, terwyl hy de trap afliep. „Maar mooi is zy, by Jupiter," voegde hy er by. Hy ging naar de Piazza Colonna, het koffie- kransje van alle leegloopers, waar hy zich al die narigheid uit het hoofd hoopte te zetten. Camilla was, toen zy het atelier verliet, naar baar kamer gegaan; zy was er nauweiyks of haar zelfbeheersching, die zy zoo lang met zooveel moeite had bewaard, verliet haar geheel en al; zy viel op den grond neer en verloor haar bewustzyn. Toen zy rillende tot zichzelf kwam, barstte zy in tranon uit. „Verlaten! verloren!" riep zy uit, wierp zich op haar bed, en sprong weer op, woelde met haar handen in heur haar, wierp zich weer op haar bed en drukte haar gezicht in de kussens. Een zenuwachtig gesnik en een half onderdrukt gehuil waren het eenige, wat men hoorde. Eindelyk loste het gesnik zich op in een hevige huilbui, haar tranen vloeiden totdat zy van uitputting niet meer kon. Toen zy niet meer kon huilen, kreeg zy een vreemd, leeg gevoel. Zy stond op, deed den ring van haar vinger en legde hem by de brieven van Bilfredo in een doosje. „Dood!" fluisterde zy met kleurlooze lippen; zwaar viel zy neer op een stoel, die by het bed stond, vouwde baar handen in haar schoot en ging voor zich uit zitten staren zouder te denken of te voelen, 't Was alsof alles in haar dood was. Toen de avondklokken begonnen te luiden, kwam haar vader aan haar deur kloppen. Zy stak heur haar op, dat los was gegaan en in dikke, donkere golven tot over haar heupen neerhing, streek haar japon wat glad en trad de huiskamer biDnen, zoo bleek als een doode. Vergeef het my, als je kunt, lieveling," riep haar vader, die schrikte, toen hy haar zoo zag. „Ontneem my je liefde niet." Hy trok haar naar zich toe en zy liet een oogenblik haar hoofd op zyn schouder rusten. Toen fluisterde zy: Ik heb u lief, het eene ongeluk heeft het andere lief. Ik heb u niets te vergeven, arm vadertje l Wat er gebeurd is, daarover kunnen alleen zy, die daarboven zyn, een oordeel uitspreken." Zy keek naar boven. Haar vader weende Huil niet," zei zy zachtjes en kuste en liefkoosde hem. „Het zal zoo lang niet duren, als a maar een beetje geduld met my hebt." Haar hand en haar lippen waren yskoud Den volgenden middag werd Spinola begra ven. Ghibello had de zorg voor de begrafenis op zich genomen; hy had door bemiddeling van Petruchi een brief van Spinola gekregen, dien Antonio in den nacht vóór het duel had geschreven en waarin hy Ghibello verzocht alles wat hy naliet aan zyn ouders te Civitella te doen toekomen. Voor de moeite, die hy daarvoor zou doen, had hy hem pen legaat van drie duizend lires vermaakt. Camilla verzocht hy den ongelukkigen wreker barer eer zusteriyk te herdenken. In den brief zat do sleutel van oen oude commode, die in zyn slaapkamer stond; de onderste lade van dat meubel was zyn brandkist. De broeders van den heiligen Micbelo droegen hem naar de Mariakerk, van waar hy den volgenden morgen vroeg naar het kerkhof werd vervoerd. Monniken en geeste- lyken met waskaarsen in de hand bewezen hem de laatste e9r. Een zeer gedistingeerd publiek was by de plechtige ïykmis tegen woordig; de tyding, dat de schilder der Corlnna door den] dood aan zyn werkkring was onfe rukt, had zich snel verspreid. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5