ATJEH.
lot trof eu dat de aanvallers, die onder bevel
van Hatib Lbong stonden, zich bepaalden tot
bet in brand stekon van zfine woning.
In den nacht van 15 op 16 Januari 1896
deed eene bende, onder aanvoering van Teng-
koe Bin en Tengkoe Sabil, een aanval op
kampong Berawei, in de nabijheid van het
kampement Kotta-Alam op den rechteroever
der Atjeh-rivier en in Februari werd wederom
een ons genegen hoofd Iman Saidi van kam
pong Lambaroe in de XXVI Moekim vermoord.
Door al deze voorvallen trad de noodzake
lijkheid eener betere afsluiting van het gebied
buiten de geconcentreerde linie, waarvoor reeds
geruimen tfid voorstellen in behandeling waren,
te meer in het licht.
Da verwachting toch, die in 1893 gekoesterd
werd, dat het bezet houden van posten buiten
do geconcentreerde linie geen maatrogel van
zeer langen duur zou behoeven te zijn en dat
na eenigen tijd het bewaken van de toegangen
tot het bezette gebied aan de adat-hoofden zou
kunnen overgelaten worden, verwezenlijkte zich
niet zoo spoedig als men gehoopt had. De steun
onzer troepen bleek nog geenszins gemist te
kunnen worden, en wilde men de tijdelijke
posten niet prijsgeven, dan moesten ncowendig
jerbeteringen worden aangebracht, die dan ge
paard konden gaan met wijzigingen in de
afsluitingslijn, waardoor do afsluiting van de
aangrenzende vijandig gezinde streken meer
zou worden verzekerd.
Over de wijze waarop een en ander zou mo.-ten
ges bieden liepen intusschen de meeningen der
tot adviseeren geroepen autoriteiten zeer uiteen
en de gouverneur-generaal besloot daarom met
het nemen van eene beslissing te wachten, tot
dat de nieuw benoemde leger commandant, de
luitenant-generaal J. A. Vetter, in de gelogen-
heil zou zijn geweest om de voorgestelde maat
regelen ter plaatse met den civielen en militai
ren gouverneur te bespreken. De genoemde
opperofficier begaf zich tot dit doel, ingevolge
hem bij besluit van 4 November 1895 No. 1 ge
dane opdracht, den 8sten November, vergezeld
van den m -joor van den generalen staf J. F.
Brefier, naar Atjeh, waar hij tot 8 December
d. a. v. vertoefde.
De legercommandant kroeg van de stemming
der bevolking en van de rust in het bezetto
gebied een vrij gunstigen indruk, maar achtte
onze militaire positie bepaald zwak, omdat de
bataljons ten behoeve van de bezetting der
tijdelijke posten voortdurend te zeer uit hun
verband werden gerukt, zoodat geen sterke
mobiele macht beschikbaar was om aan even-
tueele moeilijkheden het hoofd te bieden. Da; rin
zou echter verbetering komen door de voorge
stelde betere inrichting van de tijdelijke posten
in de buitenlinie, waardoor de aflossing minder
veelvuldig zou behoaven te zijn.
Het overleg tusschen de beide opperofficieren,
later nog gevolgd door een conferentie te Bata
via, waartoe de gouverneur van Atjeh derwaarts
ontboden werd leidde tot de gewenschte
overeenstemming ten aanzien van do te nemen
maatregelen, uitsluitend op de consolidatie van
het verkregene gericht en waarbij elk agressief
optreden, met het doel om ons gebied in de
steeds vijandige XII Moekim uit te breiden,
was buitengesloten.
Tot deze maatregelen werd bij besluit van
den Gouverneur Generaal van 8 Maart 1896 No. 1
machtiging verleend, doch dit besluit is door
den onverwachten ommekeer van zakeD, die
spoodig d lama intrad, zoo goed als niet tot uit
voering gekomen en bij besluit van 1 April
1896 No. 1 buiten werking gesteld.
Den 7den Maart w.rd eene patrouille, die
van onzen tijdelijken post Anagaloeng was
uitgerukt, onver A-acht door vijandelijke benden,
die zich in de zoogenaamde Lamkraksche
moekims verzameld hadden, aangevallen,
waaruit zich een scherp gevecht ontspon,
waaraan ook door uit Lamsoet, Lambarih en
Senelop te hulp gesnelde troepen werd deel
genomen en dat ons,9 dooden en 29 gewonden
kostte, terwijl aan 's vijands zijde, volgens
ontvangen berichten, 6 panglima's sneuvelden
en 37 andere strijders werden gewond. Drie
gesneuvelden, die men niet had kunnen mede
voeren, werden door volk van T. Tjoet Mach-
moed van Lamtengah teruggebracht. De eerste
luitenant K. H. Westendorp, die zwaar werd
gewond, overleed eenige dagen later.
Naar aanleiding van deze gebeurtenis werd
door den civielen en militairen gouverneur
besloten uitvoering te geven aan een reeds
vroeger opgevat plan tot eene krachtige tuchti
ging der Lamkraksche moekims, waarbij T.
Djohan met ten 1000 tal strijders en evenveel
dragers zoude medewerken. De datum voor
deze operatie werd op 30 Maart bepaald en
op last van den gouverneur werden aan T.
Djoban bp dien6 verzoek verstrekt 380 achter-
laadgeweren 120 stuks waren voor de be
wapening van het legioen doorloopend onder
zijne berusti g benevens 25,000 patronen,
500 trompladers, 600 Kg. kruit, 12,000 slag
hoedjes en 5000 Kg. lood.
Den 26sten Maart echter begonnen 's avonds
geruchten te loopon, dat T. Djohan voornemens
was do zijde van het gouvernement te verlaten.
Volgens den berichtgever T. Tjoet Macbmoed
van Lamtengah (die na het uitbreken der
vijandelijkheden de zijde van Oemar koos,
althans eene zeer dubbelzinnige houding aan
nam zie verder wilde T. Djohan ge
durende den veldtocht in hot Lamkraksche
overloopen, zoodra hij zich van ons bergge-
ecbut zou kunnen meester maken. Hij zou
dit aan Panglima Polim en Habib Lhong ge
schreven hebben. Aan die berichten meende
het bestuur echter weinig waarde te mogen
toekennen, omdat het bekend was, dat T. Tjoet
Macbmoed met T. Djohan op een slechten voet
stond en hetgeen bfi ten bewijze van T. Djohan's
voornemens aanvoerde, niet zeer waarschijnlijk
was te achten.
Den volgenden ochtend (27 Maart) werden
door Ketjiq Oemar van Lampisang, een oude
gids en spion van het gouvernement, tijdingen
gebracht, die de berichten van T. Tjoet
Machmoed meer waarschijnlijk maakten. T.
Djohan zou eenige dagen te voren alle tengkoe's
van eenig aanzien uit de VI Moekim, benevens
vele o elam a's uit Lepong en eenige van de
eilanden Nasi en Bras en ook uit de IX
Moekim, naar Lampisang hebben opgeroepen
en daar met de voomaamsten hunner eene
lange samenkomst hebben gehouden. Wat
daarin verhandeld was, werd geheim ge
houden, maar de geestelijke leiders hadden
de bijeenkomst zeer opgewonden en voldaan
verlaten.
Hoewel die berichten ook slechts vaag
waren, gaven zy den civielen en militairen
gouverneur toch aanleiding het reeds vastge
stelde operatie-plan in zoover te wijzigen, dat
een daarin opgenomen gemeenschappelijke
opraarsch onzer troepen met het volk van
T. Djohan van Anagaloeng, waar beide strijd
krachten zich vereenigen zouden, door het
Lamkraksche heen naar Biloel, zou komen
te vervallen. Van die verandering werd door
generaal Deijkerhoff aan T. Djohan mede-
deeling gedaan, toen deze den volgenden dag
(28 Maart) een conferentie te Kotta-Radja
bijwoonde, waarin de laatste afspraken voor
de te ondernemen gemeenschappelijke operatie
werden gemaakt.
Den 29sten echter, 's namiddags 2 uur, werd,
door het wegblijven der Atjehsche hulptroepen,
die naar het vastgestelde operatie-plan als ver
kenners zouden dienst doen, zekerheid ver
kregen van T. Djohan's afval, en onverwijld
werden nu verdere maatregelen genomen om
aan de mogelijke gevolgen dezer gebeurtenis
het hoofd te kunnen bieden. Den comman
danten van de verschillende posten werd de
uiterste voorzichtigheid aanbevolendrie com-
pagnieeD infanterie, later nog versterkt met
twee sectiën bergartillerie, werden in de
richting van onzen post Lamdjamoe gezonden,
met opdracht den vijand eventueel te beletten
van die zijde de geconcentreerde linie binnen
te dringen; drie andere compagnieën infante
rie werden tot observatie naar Tjot Goë ge
dirigeerd; versterking werd gezonden naar
Ketapang Doea en naar de posten in de Zuid
westelijke linie, terwijl des avonds drie brigades
marechaussee tusschen Lamdjamoe en Lampe-
neroet in hinderlaag werden gelegd en verder
maatregelen tot beveiliging onzer hoofdvesti
ging werden genomen.
Inmiddels waren van verschillende posten
berichten ingekomen, waaruit bleek, dat de
afval van T. Djohan, onmiddellijk gevolgd
door dien van T. Hoessin Longbattah en
verschillende andere hoofden, vérstrekkende
gevolgen had.
Niet slechts werden alle blokhuizen door
zijne troepen bezet (aanvankelijk nog met
uitzondering van Mon Mantjang), maar ook
die van T. Nja Mohamad, het hoofd der IX
Moekim, en de blokhuizen in den omtrek van
Lamkoenjit werden verlaten; de telephonische
gemeenschap met verschillende posten der
buitenlinie werd verbroken; talrijke vijande
lijke benden werden in de kampongs gezien
en belemmerden de communicatie met en
tusschen de posten in de buitenlinie, weldra
ook in de XXVI Moekim, waar aanvankelijk
T. Nja Banta nog eenigen invloed ten goede
scheen uit te oefenen, maar waar na het
afvallen van T. Tjoet Toengkoeb en van do
hoofden der III Moekim Lamrabo en der IV
Moekim Ateuh de vijandige stemming de
overhand kreeg. Nochtans werden de posten
zelf weinig beschoten, en daar zij van vivres
en oorlogsbehoeften ruim voorzien waren,
konden alle beschikbare krachten worden ge-
concentreer 1 ter beveiliging van Kotta Radja en
Olehleh, die bet meest aan eene mogelijke
agressieve beweging van de zijde van T. Djoban
blootstonden. Van de zeemacht werden tot
dit doel Hr. Ms. fregat „Tromp" en Hr. Ms.
flottielje vaartuigen „Sumbawa" en ,Flores"
ter reede van Olehleh vereenigd.
Intusschen had de gouverneur van Atjeh
den gouverneur-generaal bij telegram van 29
Maart versterking der troepenmacht verzocht
en naar aanleiding hiervan kwamen den 3den
April per stoomschip„Japara" van Padang
aan 14 officieren, 314 onderofficieren en min
dere militairen en 30 dwangarbeiders, terwijl
den 7den April de stoomschepen „Carpentier"
en „Bantam," aan boord hebbende den luite
nant-generaal Vetter met het 9de bataljon
infanterie, en den 8sten en 9den April de
stoomer8 „Reaol" en „Generaal Pel" met het
6de bataljon infanterie en eene bergbatterij,
te Olehleh het anker lieten vallen.
De Gouverneur-Generaal had namelijk ter
stond na de ontvangst van het telegraphisch
bericht van den gouverneur van Atjeh omtrent
den afval van T. Djohan een buitengewone
vergadering van den Raad van Nederlandsch-
Indiö samengeroepen, ten einde met den Raad
en de commandanten van land- en zeemacht
de maatregelen te beramen, die in de gege
ven omstandigheden werden vereischt. De
vraag moest onder meer aanstonds onder de
oogen gezien worden, of de leiding van zaken
aan den civielen en militairen gouverneur,
den generaal-majoor C. Deykerhoff, kon toe
vertrouwd blijven; een vraag, die do Indische
regeering gemeend heeft ontkennend te moeten
beantwoorden.
"Waar de afval van T. Djohan aanstonds
tot zoo vérstrekkende gevolgen aanleiding gaf,
dat al het sedert 1893 verkregene als het
ware op losse schroeven werd gezet, moest
wel ernstige twijfel rijzen of de civiele en
militaire gouverneur den toestand te voren
wel inderdaad juist beoordeeld had, en onder
die omstandigheden meende de Indische Re
geering, bekend als zij was met de optimis
tische opvattingen, die bij generaal Deykerhoff
in bet bijzonder ten aanzien van T. DjoLan
voorzaten, de verantwoordelijkheid niet to
mogen aanvaarden om den generaal op zijne
plaats te handhaven.
De gouverneur-generaal droeg daarom, in
overeenstemming met den Raad van Neder-
landsch-Jndié, aan den commandant van hot
leger en chef van het departement van oor
log, den luitenant-generaal Vetter, op, zich
naar Atjeh te begeven en daar als regeerings-
commissaris de leiding van zaken in handen
te nemen. Deze opdracht geschiedde bij besluit
van 31 Maart 1896 No. 37; waarbfi tegelfi
kertijd aan den regeeringscommissaris werden
toegevoegd de kolonel der infanterie J. W.
Stemfoort en de reeds genoemde majoor van
den generalen staf Brefier. Generaal Vetter
verliet met het 9de bataljon infanterie den
2den April Batavia en kwam, zooals reeds
vermeld werd, den 7den d. a. v. te Olehleh aan.
De regeerings-commissaris vond, bij zfine
aankomst op 7 April, den toestand nog zoo
als die hiervóór met enkele woorden is go-
schetst. De bevolking binnen de geconcen
treerde linie had zich rustig gehouden en
slechts enkele posten dier linie hadden aan
eenige weinig beduidende vijandelijkheden
blootgestaan. Een directe aanval had alleen,
en wel in den nacht van 4 op 5 April, op
den post Tjot Rang plaats gehad. 2).
T. Djohan was bij zijne afwachtende houding
gebleven, doch had zich in de VI Moekim aan
de grenzen der open strook vóór onze linie en
verder achterwaarts tot Lampisang belangrijk
versterkt. Zijne macht werd op 2000 goed
gewapende strijders geschat.
Over de ware reden van T. Djohan's handel
wijze werden de meest uiteenloopende berichten
vernomen.3) Hijzelf had aan den civielen en
militairen gouverneur een brief gericht, waarin
de controleur K. W. Gisolf en de hoofdójaksa
Mohamad Arif beschuldigd werden van kren
kende handelingen jegens hemzelf en jegens
andere personen; beschuldigingen echter dio bij
een ingesteld nauwkeurig onderzoek ongegrond
werden bevonden en trouwens al spoedig, bij
een tweeden brief, werden teruggenomen.
In dien tweeden brief, gedagteekend 12 April,
gëwaagde T. Djoban van teleurstelling over het
uitblijven van eene Koninklijke onderscheiding,
als belooning voor zijne reeds bewezen diensten,
en boo J hij aan Atjeh in rust en vrede te houden,
als hem 150,000 's maands werd gegeven om
zijne krijgsmacht te onderhoudenhij zou dan
niet rusten, vóórdat het land tot Selimo n ver
kregen was Enkele dagen later herhaalde hij
deze aanbieding in een brief aan den regeerings
commissaris, die er intusschen eerst den
25sten April een antwoord op gaf, toen met
de volbrachte opheffing der buitenlinie de
velJbataljons geheel beschikbaar waren geko
men en de voltooiing eener groote batterij,
tegenover T. Djohan's versterkingen, hem in
staat stelde aan dat antwoord, den eisch inhou
dende tot onverwijlde uitlevering van de ver
strekte wapenen, slechting der in de IV Moe
kim aangelegde versterkingen, loopgraven en
kuilen en vernieuwde onderwerping aan het
Gouvernement, bij weigering terstond de noodige
kracht b\j te zetten.
l) Gedurende de afwezigheid van den gouver
neur werd het civiel bestuur gevoerd door den
resident voor de Atjehsche zaken K. F. Van Langen,
terwijl de lnit.-kol. van den generalen staf O. P.
J. Van Vliet met de afdoening der militaire aan
gelegenheden was belast.
-) De post Kroeng Gloempang werd den 3den
April namens T. Brahnn der V Moekims schriftelijk
opgeëischt door den gedeserteerde» Europeeschen
sergeant Carli.
3) In een den 13den Juli jl. bij het Departement
van Koloniën ontvangen rapport van den waarne-
meuden assistent-resident van Groot-Atjeb, gedag
teekend 9 Mei 1896, verklaart doze: „Wat in
w or kei ijk ho id Toekoe Oemar tot den afval geleid
heeft, is mij nog steeds onbekend."
In bedoeld rapport wordt intusschen eene bijzon
derheid vermeld, die als verklaring van T. Oemar's
raadselachtig gedrag niet zonder waarde schijnt.
Aan Oemar zou nameljjk mededeeling zijn gedaan
van eene uitspraak van don eenigen in Groot-
At joh overgebleven hoofd-oelama Tengkoe Hoesin
Tan ah Abee uit de XXII Moekims, gedagteekend
1 Ramadan 1313 (15 Febr. 1896), luidende dat het
vermoorden van Toekoe Oemar een verdienstelijk
werk zou zijn en gelijk zou staan met het dooden
van 100 kalirs, indien bij den ougeloovigen hulp
bood om vorder in de XXII Moekims door te
dringen.
De brioven van Toekoe Djohan eh de ant
woorden van den regoeringe-commissaris (waarbij
ook een brief van laatstgenoemde, dd. 26 April,
in antwoord op dien van T. Oemar van den vongen
dag, vindt men in do „Staats Crt." afgedrukt).
Gemengd Nieuws»
Er heerschte heden aan de goe-
derenaflading van het Staatsspoor aan den
Haagweg alhier groote bedrijvigheid na aan
komst der bestanddeelen, waaronder ze?r
groote en zware, van de manége mécanique,
waaromtrent in dit blad een aankondiging
onder de advertentiën voorkomt. Vele jeug
digen van jaren verleenden gratis hun hulp bij
de maatregelen tot vervoer van de deelen van
dit „paleis".
Nu de Leidsche kermis met ras-
sche schreden nadert en men dit - behalve
aan het bewolkte uitspansel en de geneigd
heid tot regenen, welke, wil de traditie op
getrouwheid bogen, de volgende week most
overgaan in stortregens zien kan aan de
komst van tenten, kramen en tal van „vreem
delingen", worden de stadsgedeelten der aan
grenzende gemeenten bezocht door hen, die
er kermisartikelen venten of er Z9lfs „voor
stellingen" geven. Vooral schijnt dit het ge
val te wezen in Zoeterwoudes stadsgedeelte,
waar bijv. gisteren een paar „gekostumeerde"
steltenloopers onder muziek en veel bekijks
eenig geld trachtten te verdienen.
Geen wonder, dat vooral het te annexeeren
deel dier gemeente thans zulke personages
trekt! Men weet het immers: de bewoners
van dat deel blijven verstoken van hun (Zoe-
terwoudsche) kermis in September (o. a. met
Jaapie Rikketik), als wanneer ze do eer zullen
hebben Leidenaren te zijn, en als het Leid
sche kermis is, zijn ze nog ta het volle ge
not van hun Zoeterwouderschap.
Of ze er dankbaar voor zijn, dat ze aldus
getroost worden en in ruil voor hunne ker-
misfooien aan de bedienden van hunne Leid
sche leveranciers toch ook nog wat te „ge
nieten" krijgen van de Leidsche kermis, en
alzoo deelen in hare lasten en lusten?
Of zou het hun aangenamer zijn geweest,
dat de Tweede Kamer met het oog op hunne
kermis uit billijkheidsoogpunt de annexatie
had uitgesteld tot October?
Ziedaar vragen, welke alleen iemand uit
het Leidsche Zoeterwoude beslist kan beant
woorden I
C. Sneeuw, vroeger brievenbe
steller te Woubrugge, nu te Hazerswoude,
is, in te gaan 1 Aug. a. s., benoemd tot post
bode van Leiden op Leiderdorp.
De jeugdige veldartillerist, die
"Woensdagavond in een bierhuis op de Kal
vermarkt te 's-Gravenhage doodelijk werd
getroffen, is Rotterdammer van geboorte en
heette Fortuin. Hfi zou gisteren naar de ouder
lijke woning terugkeeren.
Omtrent dit treurige geval meldt men nog
het volgende:
Omstreeks halfelf Woensdagavond kwam
in het koffiehuis van Albers op de Kalver
markt zekere Jan Beudeker, berucht in die
buurt als vechtersbaas. Hij heeft dan ook
reeds menige straf achter den rug en werd
eerst onlangs weder uit de gevangenis ont
slagen, waar hfi anderhalf jaar had gezeten
wegens zware verwonding van een koopman.
Bfi zfin komst in de herberg waren daar
alleen vrouw Albers, een reeds bejaard mensch,
en eene andere vrouw.
De echtelieden Albers moeten vroeger ten
gerieve van zijn ouders Jan B. nog wel eens
de hand bovon het hoofd hebben gehouden,
maar toen hij later zich deed kenntn als een
vechtersbaas, bemoeiden zy zich niet meer met
hem. Wel leefden zfi nut mot hem in inmin,
maar toch was zijn bezoek in hun gelagkamer
hun minder aangenaam. Woensdagavond nu
was hfi ternauwernood binnen, of hfi trok
de kasteleines bfi den arm en toen de vrouw
hem toevoegde: „Jan, laat dat toch," haalde
de kerel een dolkmes te voorschfin en hield
dit dreigend met de punt op de borat van
vrouw Albers.
Inmiddels waren tweo veldartilleristen
binnengekomen; zij hadden op een der banken
plaats genomen en het gevaar ziende, waarin
de kasteleines verkeerde, wilden zfi haar te
hulp komen. Biudokor voegde hun de woorden
toe: „Wil jelui ook wat hebben?" waarop de
soldaten naar buiten liepen. B., goed bekend
met de inrichting van de herberg, liep naar
het achter de gelagkamer gelegen vertrek,
waar ook een deur is, die toegang tot de
straat geeft. Toen de soldaten dan ook
nauwelfiks buiten waren, trad B. hen tegemoet
en bracht een hunner met een mes een steek
in den rug toe.
De getroffene wankelde en zeeg onder het
uiten der woorden: „O God, hfi steekt me",
hevig bloedende ineen, en weinig oogenblikkon
later gaf hfi den geest.
Zfin kameraad verdedigde zich tegen den
laaghartigen dader met een poot van eene
tafel, waarop B. wegvluchtte, naar men zegt
coor een kroeg aan de overzijde der straat.
De politie verscheen ter plaatse en ver
voerde den verslagene.
De dader werd een uur na het voorval uit
zfin huis van bed gelicht. Hfi gedroeg zich
onverschillig.
Hst onderzo:-k en het hooren van getuigen
namen gisteren een aanvang.
Gistermiddag is de dader geconfronteerd in
het militair hospitaal met het lfik van den
verslagene, dat later ter schouwing naar hot
Academisch Ziekenhuis te Leiden is overge
bracht.
Vrouw Albers, die ook naar buiten was ge-
loopen, viel bfi het zien van het toebrengen
van den messteek in zwfim. Zfi werd naar
binnen gedragen en toen zfi later het be
wustzijn had herkregen, miste zfi haar gouden
horloge.
Bfi zfine confrontatie gistermiddag in het
militair hospitaal met het lfik, bleef Jan
Beudeker, aie als dader wordt aangewezen,
zfin onverschilligheid behouden; hfi ontkende
alle schuil en zeide den verslagenein het ge
heel niet te kennen.
Verschillende getuigen, o. a. de veld
artillerist, kameraad van den doode, echter
wfizen B. als den dader aan.
De doodgestoken artillerist Fortuin wordt
elders begraven.
Voor de glasslfipers te Maastricht
is bfi den heer C. V. Gerritsen, te Amsterdam,
ontvangen (5de lfist) f 539.78'/2'
Het ten huizo van T. Kok, aan
den Schapenkamp te Hilversum, in vorrogaan-
den staat van verwaarloozing gevonden knaapje
is door de politie naar de ziekenverpleging
overgebracht, en de vader en stiefmoeder zijn
in verhoor genomen.
Gisternacht is te Dedemsvaart
de brikettenfabriek der heeren Minke en
Kappert afgebrand.
Op verschillende avonden van
deze week heeft men weer to Scheveningen
en andere kustplaatsen het lichten der zee
kunnen waarnemen met vlammetjes van zacht
zeegroen.
De heer J., uit Rotterdam, die
des zomers te Scheveningen verblfif houdt,
gevoelde zich gistermiddag bfi aankomst aan
het Holl. Spoorstation te 's-Gravenhage, om
zfch naar de badplaats te begeven, ernstig
ongesteld.
Op raad van een geneesheer, die zich op
het perron bevond, werd de Ifider per rfituig
naar zfin villa aan den Gevers-Deynoot-weg
vervoerd, waar hfi, kort na aankomst, overleed.
Bfi het hevig onweder dat zich
over de Veluwe ontlastte, sloeg herhaaldelijk
de bliksem in.
Te Hattera werden de vrouw van den
machinist der lokaal-spoorwegmaatschappfi,
"Van Lohuizen, die met haar oudste doch
tertje de luiken van haar woning sloot, en
haaT kind getroffen. Het meisje was onmid
dellijk dood."
Te Giethoorn werden twee boomen ge»
troffen en geheel aan splinters geslagen. Twee
personen, op l1/, meter van deze plaats
werkzaam, bleven ongedeerd.
Bfi de wed. Jongman te Vollenhove sloeg
de bliksem in het woonvertrek, schilderijen
en spiegel vernielende. In de schuur van
J. Lok aldaar werden acht biggen door het
hemelvuur gedood, alles zonder brand te ver
oorzaken. Voorts zfin eenige koeien dood in
de weide gevonden.
Te Ophemert sloeg de bliksem op zes
verschillende plaatsen in; ook in den kerk
toren, waarin eene deur en ander houtwerk
gedeeltelijk versplinterd werden, zonder ech
ter brand te veroorzaken.
Te Dreumel werd in de woning van de
wed. Salet de brand met groote moeite ge-
bluscht; de vrouw lag bewusteloos in hare
woning, doch kwam spoejig weer bfi. Ook
werd getroffen htt huis, D n Kraafienboek
genaamd, bewoond door D. Sas. Het achter
huis was gevuld met ongeveer 30 duizend
pond hooi, hetgeen een prooi der vlammen
werd. Van den inboedel kon niets gered worden;
een geit kwam in de vlammen om. Niets was
tegen brandschade verzekerd.
Woensdagnamiddag sloeg do bliksem ook
in het achterhuis van de wed. H. Willemsen
te Huisen en veroorzaakte een hevigen brand,
die weldra het guheele perceel in asch had
gelegd. Nagenoeg alles is verbrand, waar
onder el( varkens, groote en kleine. Huis
inboedel waren verzekerd.
Te Doorwerth is de bliksem geslagen in
het koetshuis van het kastoel Doorwerth.
Vervolgens baande zich de bliksem een weg
langs de aangrenzende woning, bewoond door
B., en nam aldaar van het dak een stuk lood
weg. Brand is niet ontstaan; de bewoners
hieven ongedeerd.
Te IJselmuiden is de bliksem geslagen in
een steltenberg, staande bfi het huis van den
warmoezenier W. Wezenberg, in de nabfiheid
van het stitions-emplacement Kampen. Ook
hier zfin ongeveer 30,000 halve kilo's booi een
prooi der vlammen geworden. De brandweer
heeft huis en schuur kunnen behouden.
Het cholera-rapport van Dinsdag
vermeldt in Egypte 354 ziekte- en 334 sterf
gevallen. Daarvan zfin te Fayum 111, te Wady
Haifa 'ofi burgers 52 gevallen voorgekomen.
Onder de Egyptische troepen zfin te Wady
Haifa zes, elders twee storfgovallen gecon
stateerd; ook is to Gemai een Britsch soldaat
gestorven.
De runderpest is thans ook uit
gebroken in Britsch Bechuanaland, waar alle
pogingen worden in het werk gesteld om
verspreiding der ziekte te beletten.
Dc misdaad te Alblasserdani.
Men schrfift in de „N. R. Ct." uit Hondrik-
Ido Ambacht:
Naar aanleiding van het vorig bericht dieno
het volgende:
Zondag passeerde hier 's morgens omstreeks
zes uren te Oostendam een persoon, er uit
ziende als een varensgezel. Zfine kleeren
droegen niet de sporen als zou hfi naar deze
gemeente overgezwommen zijn; toch trok hfi
aan de Steenplaats, waar hfi geruiraan tfil
vertoefde en pleisterde, zeer de aandacht. Na
den middag vertrok hfi in de richting Zwfia-
dreebt, vergezeld van vele kfiklustigenniets
werd echter door hem verricht,, waardoor de
politie hem kon arresteeren.
De „N. K. Crt." ontving, dato 16 Juli, hot
volgendo telegram uit Bativia:
„Heien zijn twee bataljons teruggekeerd,
Zes minderen gewond."
Bij het Departement van Kolo
niën is van den Gouverneur-Gene
raal van Nederlandsch-Indië ontvan
gen het volgende, van heden ge-
dagteekende, telegram betreffende de
krijgsverrichtingen in Atjeh:
„Bij het forceeren eener brug te
Kroengraba is gesneuveld één en zijn
gewond 3 militairen beneden den
rang van officier. Nacht rustig."
buitenland.
Frankrfik.
Volgens nadero berichten is Boulant, do
man, dio tegelfik met Francois, den pleger
van den aanslag op Félix Faure, ia hechtenis
werd genomen, weer op vrfie voeten gesteld,
daar gebleken is dat hfi de vroeger medegedeelde
woorden tot ophemeling van den aanslag niét
heeft gesproken.