ATJEH. lot trof eu dat de aanvallers, die onder bevel van Hatib Lbong stonden, zich bepaalden tot bet in brand stekon van zfine woning. In den nacht van 15 op 16 Januari 1896 deed eene bende, onder aanvoering van Teng- koe Bin en Tengkoe Sabil, een aanval op kampong Berawei, in de nabijheid van het kampement Kotta-Alam op den rechteroever der Atjeh-rivier en in Februari werd wederom een ons genegen hoofd Iman Saidi van kam pong Lambaroe in de XXVI Moekim vermoord. Door al deze voorvallen trad de noodzake lijkheid eener betere afsluiting van het gebied buiten de geconcentreerde linie, waarvoor reeds geruimen tfid voorstellen in behandeling waren, te meer in het licht. Da verwachting toch, die in 1893 gekoesterd werd, dat het bezet houden van posten buiten do geconcentreerde linie geen maatrogel van zeer langen duur zou behoeven te zijn en dat na eenigen tijd het bewaken van de toegangen tot het bezette gebied aan de adat-hoofden zou kunnen overgelaten worden, verwezenlijkte zich niet zoo spoedig als men gehoopt had. De steun onzer troepen bleek nog geenszins gemist te kunnen worden, en wilde men de tijdelijke posten niet prijsgeven, dan moesten ncowendig jerbeteringen worden aangebracht, die dan ge paard konden gaan met wijzigingen in de afsluitingslijn, waardoor do afsluiting van de aangrenzende vijandig gezinde streken meer zou worden verzekerd. Over de wijze waarop een en ander zou mo.-ten ges bieden liepen intusschen de meeningen der tot adviseeren geroepen autoriteiten zeer uiteen en de gouverneur-generaal besloot daarom met het nemen van eene beslissing te wachten, tot dat de nieuw benoemde leger commandant, de luitenant-generaal J. A. Vetter, in de gelogen- heil zou zijn geweest om de voorgestelde maat regelen ter plaatse met den civielen en militai ren gouverneur te bespreken. De genoemde opperofficier begaf zich tot dit doel, ingevolge hem bij besluit van 4 November 1895 No. 1 ge dane opdracht, den 8sten November, vergezeld van den m -joor van den generalen staf J. F. Brefier, naar Atjeh, waar hij tot 8 December d. a. v. vertoefde. De legercommandant kroeg van de stemming der bevolking en van de rust in het bezetto gebied een vrij gunstigen indruk, maar achtte onze militaire positie bepaald zwak, omdat de bataljons ten behoeve van de bezetting der tijdelijke posten voortdurend te zeer uit hun verband werden gerukt, zoodat geen sterke mobiele macht beschikbaar was om aan even- tueele moeilijkheden het hoofd te bieden. Da; rin zou echter verbetering komen door de voorge stelde betere inrichting van de tijdelijke posten in de buitenlinie, waardoor de aflossing minder veelvuldig zou behoaven te zijn. Het overleg tusschen de beide opperofficieren, later nog gevolgd door een conferentie te Bata via, waartoe de gouverneur van Atjeh derwaarts ontboden werd leidde tot de gewenschte overeenstemming ten aanzien van do te nemen maatregelen, uitsluitend op de consolidatie van het verkregene gericht en waarbij elk agressief optreden, met het doel om ons gebied in de steeds vijandige XII Moekim uit te breiden, was buitengesloten. Tot deze maatregelen werd bij besluit van den Gouverneur Generaal van 8 Maart 1896 No. 1 machtiging verleend, doch dit besluit is door den onverwachten ommekeer van zakeD, die spoodig d lama intrad, zoo goed als niet tot uit voering gekomen en bij besluit van 1 April 1896 No. 1 buiten werking gesteld. Den 7den Maart w.rd eene patrouille, die van onzen tijdelijken post Anagaloeng was uitgerukt, onver A-acht door vijandelijke benden, die zich in de zoogenaamde Lamkraksche moekims verzameld hadden, aangevallen, waaruit zich een scherp gevecht ontspon, waaraan ook door uit Lamsoet, Lambarih en Senelop te hulp gesnelde troepen werd deel genomen en dat ons,9 dooden en 29 gewonden kostte, terwijl aan 's vijands zijde, volgens ontvangen berichten, 6 panglima's sneuvelden en 37 andere strijders werden gewond. Drie gesneuvelden, die men niet had kunnen mede voeren, werden door volk van T. Tjoet Mach- moed van Lamtengah teruggebracht. De eerste luitenant K. H. Westendorp, die zwaar werd gewond, overleed eenige dagen later. Naar aanleiding van deze gebeurtenis werd door den civielen en militairen gouverneur besloten uitvoering te geven aan een reeds vroeger opgevat plan tot eene krachtige tuchti ging der Lamkraksche moekims, waarbij T. Djohan met ten 1000 tal strijders en evenveel dragers zoude medewerken. De datum voor deze operatie werd op 30 Maart bepaald en op last van den gouverneur werden aan T. Djoban bp dien6 verzoek verstrekt 380 achter- laadgeweren 120 stuks waren voor de be wapening van het legioen doorloopend onder zijne berusti g benevens 25,000 patronen, 500 trompladers, 600 Kg. kruit, 12,000 slag hoedjes en 5000 Kg. lood. Den 26sten Maart echter begonnen 's avonds geruchten te loopon, dat T. Djohan voornemens was do zijde van het gouvernement te verlaten. Volgens den berichtgever T. Tjoet Macbmoed van Lamtengah (die na het uitbreken der vijandelijkheden de zijde van Oemar koos, althans eene zeer dubbelzinnige houding aan nam zie verder wilde T. Djohan ge durende den veldtocht in hot Lamkraksche overloopen, zoodra hij zich van ons bergge- ecbut zou kunnen meester maken. Hij zou dit aan Panglima Polim en Habib Lhong ge schreven hebben. Aan die berichten meende het bestuur echter weinig waarde te mogen toekennen, omdat het bekend was, dat T. Tjoet Macbmoed met T. Djohan op een slechten voet stond en hetgeen bfi ten bewijze van T. Djohan's voornemens aanvoerde, niet zeer waarschijnlijk was te achten. Den volgenden ochtend (27 Maart) werden door Ketjiq Oemar van Lampisang, een oude gids en spion van het gouvernement, tijdingen gebracht, die de berichten van T. Tjoet Machmoed meer waarschijnlijk maakten. T. Djohan zou eenige dagen te voren alle tengkoe's van eenig aanzien uit de VI Moekim, benevens vele o elam a's uit Lepong en eenige van de eilanden Nasi en Bras en ook uit de IX Moekim, naar Lampisang hebben opgeroepen en daar met de voomaamsten hunner eene lange samenkomst hebben gehouden. Wat daarin verhandeld was, werd geheim ge houden, maar de geestelijke leiders hadden de bijeenkomst zeer opgewonden en voldaan verlaten. Hoewel die berichten ook slechts vaag waren, gaven zy den civielen en militairen gouverneur toch aanleiding het reeds vastge stelde operatie-plan in zoover te wijzigen, dat een daarin opgenomen gemeenschappelijke opraarsch onzer troepen met het volk van T. Djohan van Anagaloeng, waar beide strijd krachten zich vereenigen zouden, door het Lamkraksche heen naar Biloel, zou komen te vervallen. Van die verandering werd door generaal Deijkerhoff aan T. Djohan mede- deeling gedaan, toen deze den volgenden dag (28 Maart) een conferentie te Kotta-Radja bijwoonde, waarin de laatste afspraken voor de te ondernemen gemeenschappelijke operatie werden gemaakt. Den 29sten echter, 's namiddags 2 uur, werd, door het wegblijven der Atjehsche hulptroepen, die naar het vastgestelde operatie-plan als ver kenners zouden dienst doen, zekerheid ver kregen van T. Djohan's afval, en onverwijld werden nu verdere maatregelen genomen om aan de mogelijke gevolgen dezer gebeurtenis het hoofd te kunnen bieden. Den comman danten van de verschillende posten werd de uiterste voorzichtigheid aanbevolendrie com- pagnieeD infanterie, later nog versterkt met twee sectiën bergartillerie, werden in de richting van onzen post Lamdjamoe gezonden, met opdracht den vijand eventueel te beletten van die zijde de geconcentreerde linie binnen te dringen; drie andere compagnieën infante rie werden tot observatie naar Tjot Goë ge dirigeerd; versterking werd gezonden naar Ketapang Doea en naar de posten in de Zuid westelijke linie, terwijl des avonds drie brigades marechaussee tusschen Lamdjamoe en Lampe- neroet in hinderlaag werden gelegd en verder maatregelen tot beveiliging onzer hoofdvesti ging werden genomen. Inmiddels waren van verschillende posten berichten ingekomen, waaruit bleek, dat de afval van T. Djohan, onmiddellijk gevolgd door dien van T. Hoessin Longbattah en verschillende andere hoofden, vérstrekkende gevolgen had. Niet slechts werden alle blokhuizen door zijne troepen bezet (aanvankelijk nog met uitzondering van Mon Mantjang), maar ook die van T. Nja Mohamad, het hoofd der IX Moekim, en de blokhuizen in den omtrek van Lamkoenjit werden verlaten; de telephonische gemeenschap met verschillende posten der buitenlinie werd verbroken; talrijke vijande lijke benden werden in de kampongs gezien en belemmerden de communicatie met en tusschen de posten in de buitenlinie, weldra ook in de XXVI Moekim, waar aanvankelijk T. Nja Banta nog eenigen invloed ten goede scheen uit te oefenen, maar waar na het afvallen van T. Tjoet Toengkoeb en van do hoofden der III Moekim Lamrabo en der IV Moekim Ateuh de vijandige stemming de overhand kreeg. Nochtans werden de posten zelf weinig beschoten, en daar zij van vivres en oorlogsbehoeften ruim voorzien waren, konden alle beschikbare krachten worden ge- concentreer 1 ter beveiliging van Kotta Radja en Olehleh, die bet meest aan eene mogelijke agressieve beweging van de zijde van T. Djoban blootstonden. Van de zeemacht werden tot dit doel Hr. Ms. fregat „Tromp" en Hr. Ms. flottielje vaartuigen „Sumbawa" en ,Flores" ter reede van Olehleh vereenigd. Intusschen had de gouverneur van Atjeh den gouverneur-generaal bij telegram van 29 Maart versterking der troepenmacht verzocht en naar aanleiding hiervan kwamen den 3den April per stoomschip„Japara" van Padang aan 14 officieren, 314 onderofficieren en min dere militairen en 30 dwangarbeiders, terwijl den 7den April de stoomschepen „Carpentier" en „Bantam," aan boord hebbende den luite nant-generaal Vetter met het 9de bataljon infanterie, en den 8sten en 9den April de stoomer8 „Reaol" en „Generaal Pel" met het 6de bataljon infanterie en eene bergbatterij, te Olehleh het anker lieten vallen. De Gouverneur-Generaal had namelijk ter stond na de ontvangst van het telegraphisch bericht van den gouverneur van Atjeh omtrent den afval van T. Djohan een buitengewone vergadering van den Raad van Nederlandsch- Indiö samengeroepen, ten einde met den Raad en de commandanten van land- en zeemacht de maatregelen te beramen, die in de gege ven omstandigheden werden vereischt. De vraag moest onder meer aanstonds onder de oogen gezien worden, of de leiding van zaken aan den civielen en militairen gouverneur, den generaal-majoor C. Deykerhoff, kon toe vertrouwd blijven; een vraag, die do Indische regeering gemeend heeft ontkennend te moeten beantwoorden. "Waar de afval van T. Djohan aanstonds tot zoo vérstrekkende gevolgen aanleiding gaf, dat al het sedert 1893 verkregene als het ware op losse schroeven werd gezet, moest wel ernstige twijfel rijzen of de civiele en militaire gouverneur den toestand te voren wel inderdaad juist beoordeeld had, en onder die omstandigheden meende de Indische Re geering, bekend als zij was met de optimis tische opvattingen, die bij generaal Deykerhoff in bet bijzonder ten aanzien van T. DjoLan voorzaten, de verantwoordelijkheid niet to mogen aanvaarden om den generaal op zijne plaats te handhaven. De gouverneur-generaal droeg daarom, in overeenstemming met den Raad van Neder- landsch-Jndié, aan den commandant van hot leger en chef van het departement van oor log, den luitenant-generaal Vetter, op, zich naar Atjeh te begeven en daar als regeerings- commissaris de leiding van zaken in handen te nemen. Deze opdracht geschiedde bij besluit van 31 Maart 1896 No. 37; waarbfi tegelfi kertijd aan den regeeringscommissaris werden toegevoegd de kolonel der infanterie J. W. Stemfoort en de reeds genoemde majoor van den generalen staf Brefier. Generaal Vetter verliet met het 9de bataljon infanterie den 2den April Batavia en kwam, zooals reeds vermeld werd, den 7den d. a. v. te Olehleh aan. De regeerings-commissaris vond, bij zfine aankomst op 7 April, den toestand nog zoo als die hiervóór met enkele woorden is go- schetst. De bevolking binnen de geconcen treerde linie had zich rustig gehouden en slechts enkele posten dier linie hadden aan eenige weinig beduidende vijandelijkheden blootgestaan. Een directe aanval had alleen, en wel in den nacht van 4 op 5 April, op den post Tjot Rang plaats gehad. 2). T. Djohan was bij zijne afwachtende houding gebleven, doch had zich in de VI Moekim aan de grenzen der open strook vóór onze linie en verder achterwaarts tot Lampisang belangrijk versterkt. Zijne macht werd op 2000 goed gewapende strijders geschat. Over de ware reden van T. Djohan's handel wijze werden de meest uiteenloopende berichten vernomen.3) Hijzelf had aan den civielen en militairen gouverneur een brief gericht, waarin de controleur K. W. Gisolf en de hoofdójaksa Mohamad Arif beschuldigd werden van kren kende handelingen jegens hemzelf en jegens andere personen; beschuldigingen echter dio bij een ingesteld nauwkeurig onderzoek ongegrond werden bevonden en trouwens al spoedig, bij een tweeden brief, werden teruggenomen. In dien tweeden brief, gedagteekend 12 April, gëwaagde T. Djoban van teleurstelling over het uitblijven van eene Koninklijke onderscheiding, als belooning voor zijne reeds bewezen diensten, en boo J hij aan Atjeh in rust en vrede te houden, als hem 150,000 's maands werd gegeven om zijne krijgsmacht te onderhoudenhij zou dan niet rusten, vóórdat het land tot Selimo n ver kregen was Enkele dagen later herhaalde hij deze aanbieding in een brief aan den regeerings commissaris, die er intusschen eerst den 25sten April een antwoord op gaf, toen met de volbrachte opheffing der buitenlinie de velJbataljons geheel beschikbaar waren geko men en de voltooiing eener groote batterij, tegenover T. Djohan's versterkingen, hem in staat stelde aan dat antwoord, den eisch inhou dende tot onverwijlde uitlevering van de ver strekte wapenen, slechting der in de IV Moe kim aangelegde versterkingen, loopgraven en kuilen en vernieuwde onderwerping aan het Gouvernement, bij weigering terstond de noodige kracht b\j te zetten. l) Gedurende de afwezigheid van den gouver neur werd het civiel bestuur gevoerd door den resident voor de Atjehsche zaken K. F. Van Langen, terwijl de lnit.-kol. van den generalen staf O. P. J. Van Vliet met de afdoening der militaire aan gelegenheden was belast. -) De post Kroeng Gloempang werd den 3den April namens T. Brahnn der V Moekims schriftelijk opgeëischt door den gedeserteerde» Europeeschen sergeant Carli. 3) In een den 13den Juli jl. bij het Departement van Koloniën ontvangen rapport van den waarne- meuden assistent-resident van Groot-Atjeb, gedag teekend 9 Mei 1896, verklaart doze: „Wat in w or kei ijk ho id Toekoe Oemar tot den afval geleid heeft, is mij nog steeds onbekend." In bedoeld rapport wordt intusschen eene bijzon derheid vermeld, die als verklaring van T. Oemar's raadselachtig gedrag niet zonder waarde schijnt. Aan Oemar zou nameljjk mededeeling zijn gedaan van eene uitspraak van don eenigen in Groot- At joh overgebleven hoofd-oelama Tengkoe Hoesin Tan ah Abee uit de XXII Moekims, gedagteekend 1 Ramadan 1313 (15 Febr. 1896), luidende dat het vermoorden van Toekoe Oemar een verdienstelijk werk zou zijn en gelijk zou staan met het dooden van 100 kalirs, indien bij den ougeloovigen hulp bood om vorder in de XXII Moekims door te dringen. De brioven van Toekoe Djohan eh de ant woorden van den regoeringe-commissaris (waarbij ook een brief van laatstgenoemde, dd. 26 April, in antwoord op dien van T. Oemar van den vongen dag, vindt men in do „Staats Crt." afgedrukt). Gemengd Nieuws» Er heerschte heden aan de goe- derenaflading van het Staatsspoor aan den Haagweg alhier groote bedrijvigheid na aan komst der bestanddeelen, waaronder ze?r groote en zware, van de manége mécanique, waaromtrent in dit blad een aankondiging onder de advertentiën voorkomt. Vele jeug digen van jaren verleenden gratis hun hulp bij de maatregelen tot vervoer van de deelen van dit „paleis". Nu de Leidsche kermis met ras- sche schreden nadert en men dit - behalve aan het bewolkte uitspansel en de geneigd heid tot regenen, welke, wil de traditie op getrouwheid bogen, de volgende week most overgaan in stortregens zien kan aan de komst van tenten, kramen en tal van „vreem delingen", worden de stadsgedeelten der aan grenzende gemeenten bezocht door hen, die er kermisartikelen venten of er Z9lfs „voor stellingen" geven. Vooral schijnt dit het ge val te wezen in Zoeterwoudes stadsgedeelte, waar bijv. gisteren een paar „gekostumeerde" steltenloopers onder muziek en veel bekijks eenig geld trachtten te verdienen. Geen wonder, dat vooral het te annexeeren deel dier gemeente thans zulke personages trekt! Men weet het immers: de bewoners van dat deel blijven verstoken van hun (Zoe- terwoudsche) kermis in September (o. a. met Jaapie Rikketik), als wanneer ze do eer zullen hebben Leidenaren te zijn, en als het Leid sche kermis is, zijn ze nog ta het volle ge not van hun Zoeterwouderschap. Of ze er dankbaar voor zijn, dat ze aldus getroost worden en in ruil voor hunne ker- misfooien aan de bedienden van hunne Leid sche leveranciers toch ook nog wat te „ge nieten" krijgen van de Leidsche kermis, en alzoo deelen in hare lasten en lusten? Of zou het hun aangenamer zijn geweest, dat de Tweede Kamer met het oog op hunne kermis uit billijkheidsoogpunt de annexatie had uitgesteld tot October? Ziedaar vragen, welke alleen iemand uit het Leidsche Zoeterwoude beslist kan beant woorden I C. Sneeuw, vroeger brievenbe steller te Woubrugge, nu te Hazerswoude, is, in te gaan 1 Aug. a. s., benoemd tot post bode van Leiden op Leiderdorp. De jeugdige veldartillerist, die "Woensdagavond in een bierhuis op de Kal vermarkt te 's-Gravenhage doodelijk werd getroffen, is Rotterdammer van geboorte en heette Fortuin. Hfi zou gisteren naar de ouder lijke woning terugkeeren. Omtrent dit treurige geval meldt men nog het volgende: Omstreeks halfelf Woensdagavond kwam in het koffiehuis van Albers op de Kalver markt zekere Jan Beudeker, berucht in die buurt als vechtersbaas. Hij heeft dan ook reeds menige straf achter den rug en werd eerst onlangs weder uit de gevangenis ont slagen, waar hfi anderhalf jaar had gezeten wegens zware verwonding van een koopman. Bfi zfin komst in de herberg waren daar alleen vrouw Albers, een reeds bejaard mensch, en eene andere vrouw. De echtelieden Albers moeten vroeger ten gerieve van zijn ouders Jan B. nog wel eens de hand bovon het hoofd hebben gehouden, maar toen hij later zich deed kenntn als een vechtersbaas, bemoeiden zy zich niet meer met hem. Wel leefden zfi nut mot hem in inmin, maar toch was zijn bezoek in hun gelagkamer hun minder aangenaam. Woensdagavond nu was hfi ternauwernood binnen, of hfi trok de kasteleines bfi den arm en toen de vrouw hem toevoegde: „Jan, laat dat toch," haalde de kerel een dolkmes te voorschfin en hield dit dreigend met de punt op de borat van vrouw Albers. Inmiddels waren tweo veldartilleristen binnengekomen; zij hadden op een der banken plaats genomen en het gevaar ziende, waarin de kasteleines verkeerde, wilden zfi haar te hulp komen. Biudokor voegde hun de woorden toe: „Wil jelui ook wat hebben?" waarop de soldaten naar buiten liepen. B., goed bekend met de inrichting van de herberg, liep naar het achter de gelagkamer gelegen vertrek, waar ook een deur is, die toegang tot de straat geeft. Toen de soldaten dan ook nauwelfiks buiten waren, trad B. hen tegemoet en bracht een hunner met een mes een steek in den rug toe. De getroffene wankelde en zeeg onder het uiten der woorden: „O God, hfi steekt me", hevig bloedende ineen, en weinig oogenblikkon later gaf hfi den geest. Zfin kameraad verdedigde zich tegen den laaghartigen dader met een poot van eene tafel, waarop B. wegvluchtte, naar men zegt coor een kroeg aan de overzijde der straat. De politie verscheen ter plaatse en ver voerde den verslagene. De dader werd een uur na het voorval uit zfin huis van bed gelicht. Hfi gedroeg zich onverschillig. Hst onderzo:-k en het hooren van getuigen namen gisteren een aanvang. Gistermiddag is de dader geconfronteerd in het militair hospitaal met het lfik van den verslagene, dat later ter schouwing naar hot Academisch Ziekenhuis te Leiden is overge bracht. Vrouw Albers, die ook naar buiten was ge- loopen, viel bfi het zien van het toebrengen van den messteek in zwfim. Zfi werd naar binnen gedragen en toen zfi later het be wustzijn had herkregen, miste zfi haar gouden horloge. Bfi zfine confrontatie gistermiddag in het militair hospitaal met het lfik, bleef Jan Beudeker, aie als dader wordt aangewezen, zfin onverschilligheid behouden; hfi ontkende alle schuil en zeide den verslagenein het ge heel niet te kennen. Verschillende getuigen, o. a. de veld artillerist, kameraad van den doode, echter wfizen B. als den dader aan. De doodgestoken artillerist Fortuin wordt elders begraven. Voor de glasslfipers te Maastricht is bfi den heer C. V. Gerritsen, te Amsterdam, ontvangen (5de lfist) f 539.78'/2' Het ten huizo van T. Kok, aan den Schapenkamp te Hilversum, in vorrogaan- den staat van verwaarloozing gevonden knaapje is door de politie naar de ziekenverpleging overgebracht, en de vader en stiefmoeder zijn in verhoor genomen. Gisternacht is te Dedemsvaart de brikettenfabriek der heeren Minke en Kappert afgebrand. Op verschillende avonden van deze week heeft men weer to Scheveningen en andere kustplaatsen het lichten der zee kunnen waarnemen met vlammetjes van zacht zeegroen. De heer J., uit Rotterdam, die des zomers te Scheveningen verblfif houdt, gevoelde zich gistermiddag bfi aankomst aan het Holl. Spoorstation te 's-Gravenhage, om zfch naar de badplaats te begeven, ernstig ongesteld. Op raad van een geneesheer, die zich op het perron bevond, werd de Ifider per rfituig naar zfin villa aan den Gevers-Deynoot-weg vervoerd, waar hfi, kort na aankomst, overleed. Bfi het hevig onweder dat zich over de Veluwe ontlastte, sloeg herhaaldelijk de bliksem in. Te Hattera werden de vrouw van den machinist der lokaal-spoorwegmaatschappfi, "Van Lohuizen, die met haar oudste doch tertje de luiken van haar woning sloot, en haaT kind getroffen. Het meisje was onmid dellijk dood." Te Giethoorn werden twee boomen ge» troffen en geheel aan splinters geslagen. Twee personen, op l1/, meter van deze plaats werkzaam, bleven ongedeerd. Bfi de wed. Jongman te Vollenhove sloeg de bliksem in het woonvertrek, schilderijen en spiegel vernielende. In de schuur van J. Lok aldaar werden acht biggen door het hemelvuur gedood, alles zonder brand te ver oorzaken. Voorts zfin eenige koeien dood in de weide gevonden. Te Ophemert sloeg de bliksem op zes verschillende plaatsen in; ook in den kerk toren, waarin eene deur en ander houtwerk gedeeltelijk versplinterd werden, zonder ech ter brand te veroorzaken. Te Dreumel werd in de woning van de wed. Salet de brand met groote moeite ge- bluscht; de vrouw lag bewusteloos in hare woning, doch kwam spoejig weer bfi. Ook werd getroffen htt huis, D n Kraafienboek genaamd, bewoond door D. Sas. Het achter huis was gevuld met ongeveer 30 duizend pond hooi, hetgeen een prooi der vlammen werd. Van den inboedel kon niets gered worden; een geit kwam in de vlammen om. Niets was tegen brandschade verzekerd. Woensdagnamiddag sloeg do bliksem ook in het achterhuis van de wed. H. Willemsen te Huisen en veroorzaakte een hevigen brand, die weldra het guheele perceel in asch had gelegd. Nagenoeg alles is verbrand, waar onder el( varkens, groote en kleine. Huis inboedel waren verzekerd. Te Doorwerth is de bliksem geslagen in het koetshuis van het kastoel Doorwerth. Vervolgens baande zich de bliksem een weg langs de aangrenzende woning, bewoond door B., en nam aldaar van het dak een stuk lood weg. Brand is niet ontstaan; de bewoners hieven ongedeerd. Te IJselmuiden is de bliksem geslagen in een steltenberg, staande bfi het huis van den warmoezenier W. Wezenberg, in de nabfiheid van het stitions-emplacement Kampen. Ook hier zfin ongeveer 30,000 halve kilo's booi een prooi der vlammen geworden. De brandweer heeft huis en schuur kunnen behouden. Het cholera-rapport van Dinsdag vermeldt in Egypte 354 ziekte- en 334 sterf gevallen. Daarvan zfin te Fayum 111, te Wady Haifa 'ofi burgers 52 gevallen voorgekomen. Onder de Egyptische troepen zfin te Wady Haifa zes, elders twee storfgovallen gecon stateerd; ook is to Gemai een Britsch soldaat gestorven. De runderpest is thans ook uit gebroken in Britsch Bechuanaland, waar alle pogingen worden in het werk gesteld om verspreiding der ziekte te beletten. Dc misdaad te Alblasserdani. Men schrfift in de „N. R. Ct." uit Hondrik- Ido Ambacht: Naar aanleiding van het vorig bericht dieno het volgende: Zondag passeerde hier 's morgens omstreeks zes uren te Oostendam een persoon, er uit ziende als een varensgezel. Zfine kleeren droegen niet de sporen als zou hfi naar deze gemeente overgezwommen zijn; toch trok hfi aan de Steenplaats, waar hfi geruiraan tfil vertoefde en pleisterde, zeer de aandacht. Na den middag vertrok hfi in de richting Zwfia- dreebt, vergezeld van vele kfiklustigenniets werd echter door hem verricht,, waardoor de politie hem kon arresteeren. De „N. K. Crt." ontving, dato 16 Juli, hot volgendo telegram uit Bativia: „Heien zijn twee bataljons teruggekeerd, Zes minderen gewond." Bij het Departement van Kolo niën is van den Gouverneur-Gene raal van Nederlandsch-Indië ontvan gen het volgende, van heden ge- dagteekende, telegram betreffende de krijgsverrichtingen in Atjeh: „Bij het forceeren eener brug te Kroengraba is gesneuveld één en zijn gewond 3 militairen beneden den rang van officier. Nacht rustig." buitenland. Frankrfik. Volgens nadero berichten is Boulant, do man, dio tegelfik met Francois, den pleger van den aanslag op Félix Faure, ia hechtenis werd genomen, weer op vrfie voeten gesteld, daar gebleken is dat hfi de vroeger medegedeelde woorden tot ophemeling van den aanslag niét heeft gesproken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 2