N°. 11159
Maandas; 13 Juli.
A0.1896
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van §pn- en feestdagen, uitgegeven
Ticeede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
BRANT ADAMS, de Keizer der Detectives.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COUBAÏÏT:
Voor Loidon per 3 maanden. i i t 1.10.
Franco per post. it i 1.40.
Afzonderlijke Nommors 0.05.
PRIJS DER AD VERTEN TIËN 2
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere rogel meer f 0.17 J. Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
•wordt f 0.05 berekend.
Onder het opschrift Uurwerkmaker;)
bespreekt de Haagsche Courant het wets
ontwerp betreffende de tydregeling
en wyst er op, dat er in onze Tweede Kamer
twee methoden in gebruik zyn, om eene ont
worpen regeling, die men niet wenscht, niet
to doen tot stand komen. De moest omslach
tige is: behandeling van het voorstel in al
zyne phasen, beraadslaging in openbare zit
ting met amendementen en wat er verder by
behoort, en verwerping ten slotte. Eenvoudi
ger en doelmatiger, naardien zy veel nutte
loos werk bespaart en gelegenheid laat om
do beschikbare krachten doeltreffender te be
steden, is de tweede handelwijze: laten rus
ten van het ontwerp, uitstellen van het afdee-
lingsonderzoek en van het verslag over het
daarbij gesprokene, en ten slotte, als dit alles
den normalen duur van het betrokken minis-
teriêele leven nog niet overschrijdt, verdaging
van de openbare beraadslaging zoo lang tot
de minister verdwijnt en zijn wetsontwerp
met hem. Vergis ik mij niet, dan zal dit
laatste wel het lot zijn, dat te wachten staat
aan het onlangs ingediende wetsontwerp tot
halve invoering van den Midden-Europeeschen
tijd, of, wil mentot invoering van den half-
midden-Europeeschen tijd. Mogelijk is het, dat
de Kamer tusschen nu en Juni 1897 lust
Jirygt om dat knutselwerk van uurwerkmakers-
kunst uiteen te halen en te laten zien, dat
de veer gebroken is en de spiraal niet deugt
en het de moeite van bet repareeren niet
waard is, omdat 't toch nooit aocuraat loo-
pon zou. Maar waarschijnlijker komt het mij
voor, dat men zooveel aandacht niet eens
wijden zal aan dit voorstelleken, dat tusschen
het kiesrechtdebat in uit de lucht is komen
vallen, alsof we ons in het kalmste tijdvak
van rustig arbeiden aan kleine belangetjes
bevonden, dat men het eenvoudigweg zal
vergeten, en dat, als in 1897 het ministerie-
Van Houten zyne plaats voor een ander zal
inruimen, zijn opvolger in de gelegenheid zal
wezen, om aan de Kamer te berichten, dat
het met machtiging van H. M. het wetsont
werp tot het verzetten van de rijksklokken heeft
ingetrokken. Men kan drieërlei standpunt inne
men inzake de tijdregeling en voor ieder is
wat te zeggen. Maar de min. van waterstaat
ging er tusschen in zitten. Geographisch en
wetenschappelijk is hij natuurlijk voor Green
wich. Practisch en ethnographisch echter neigt
zijn hart naar Middon-Europa. Doch h\j is te
goed Hollander, om Amsterdam geheel af te
vallen en te betwisten, dat we 't tot dusver
met den Amstordamschen tijd heel goed hebben
kunnen schikken. En wat doet Z. Exc. nu Hij
stelt voor, ons (nominaal) aan te sluiten by
het Germaansche ras en ons dus los te scheu
ren van de Engelsaksische zóne, al de stations-,
post-, telegraaf- en, naar by hoopt, ook stads-,
school- en dorpstorenklokken geiyk te zetten
met de Duitsche, Zwitsersche, Oostenryksche,
ItaliaaQSche, Deensche en Noorsche, maar
dan tegelyk allemaal een half uur achteruit
te gaan met opstaan, eten en al onze andere
bezigheden.
De Haagsche Courant steekt op allerlei
manieren den draak met 's Ministers twee
slachtig voorstel en zegt dan ten slotte o. a.
„De Minister moet overtuigd zyn van de
wenscheiykheid der eenheid van tyd. Dat kan
moeilyk anders. Want al zet het publiek er
zich overheen, die optelsommetjes telkens by
't raadplegen van spoorboekjes, die bonte
afwisseling tusschen dienstregelingen met
spoor- en stadstyd, de verwarring, die ontstaat,
wanneer men vergeet om de tydsoort te ver
melden by een uur van aankomst, en de
dubbele uuraanwyzingen voor buslichtingen
en telegraafdiensturen zyn op den duur onhoud
baar, lastig en een beetje belacbeiyk bovendien.
Belachelyk vooral, omdat zy dageiyks de
machteloosheid der overheid bewyzen om een
in beginsel nuttige en doelmatige regeling
door het publiek te doen aannemen.
„En de minister moet eveneens overtuigd
zyn van de wenschelykheid der samensmel
ting van Nederland met geheel Midden-
Europa; èn ter wille van de gemeenschappe-
ïyke belangen, die meer oost- dan westwaarts
zyn gelegenèn ter wille van hot volksleven,
dat in deze meer gediend zal zyn met 40
minuten „reactie" teruggang naar de levens*
wyzo onzer vaderen dan met 20 minuten
„vooruitgang", die feitelyk achteruitgang
zullen zyn, nóg verder in de kwade richtiDg,
die van den nacht dag en nacht van den
dag maakt.
„Maar indien hy die overtuiging heeft, -
en hy heeft ze, want anders zou hy geen
wetsontwerp hebben ingediend, dan had
hy ook den moed behooron te hebben en
moeten betoonen om ronduit de invoering
van dien beteren Midden Europeeschen tyd
voor te stellen, zonder kunstgrepen, tusschen*
middeltjes en ezelsbruggetjes, omweegjes en
nieuwe complicaties.
„Toon het vraagstuk een paar jaren geleden
aan de orde kwam, heb ik my voor de alliantie
met Duitscbland verklaard. Er is sedert voel
over geschreven en gepraat; maar inyne over
tuiging bleef ongewyzigd; en het eenige, dat
men met de discuteering van do quaestio
verkreeg, was overiger s, dat de onbruikbaar
heid der Greenwichregeling voor ods land
meer en meer bleek en ten slotte de keus zich
uitsluitend beperkte tot: Amsterdam of Midden-
Europa? De Westelyke zone is totaal buiten
aanmerking geraakt.
„Wat, dunkt my, als practisch argument
wel 't sterkst vóór den Middon-Europeeschen
tyd pleit, is bet verschynsel, dat deze niet
alleen in Djit6chland zonder bezwaar is aan
genomen, maar ook in het vrye Zwitserland
zonder uitzondering overal i3 toegepast en.
zonder eenig het minste bezwaar werkt.
„Zou dan ten onzent onmogeiyk zyn, wat in
die republiek, of liever in dien statenbond,
wel kan, waar toch nog heelwat meer reden
zou bestaan dan in ons land, om zich aan den
waren tyd te houden, omdat daar in menige
streek de zon vrywel het eenige is van do
buitenwereld, waarmoe de bevolking in aan
raking komt?
„Laten wij dan toch eens afstappen van
onze vaderlandsche hebbelykh id, om in all s
een eigenzinnig stukje wereld op zichzelf le
willen blyven. Meer dan een halve eeuw h<.b
ben we ons vastgeklemd aan onze Amster-
damsche ponden, Rynlandscbe duimen, kannen,
koppen en maatjes; slechts met moeite
schelden we, nu nog, van de al lang verdwe
nen vier duiten, schellingen en daalders; en
nu zouden we hetzelfde weer gaan vertoonen
met de uren en minuten, vasthoudende aan
onze particularistische klokken, in 't groot aan
de Amaterdamsche, gelyk in 't klein de
Luthersche kerk te Delft aan haar schuiten
uur, ofschoon de schuiten zei ven al jaren lang
uit de vaart zyn verdwenen!
„Laten we ons toch met belachelyk maken
tegenover het buitenland, dat al ruim genoeg
lacht om onze eigenaardigheden od ons toch
al beschouwt als een landje, dat, zich afzon
derende van de beschaving, in vele opzich
ten iets aparts is en een antiquiteit met voor-
vaderlyke gewoonten en gebruiken."
Naar aanleiding van een gerucht, door de
Nieuwe Botterdamsche Courant medegedeeld,
dat aan het Departement van Justitie
yverig wordt gearboid aan eene novelle
(wyziging of aanvulling) op het door de
Stat.-Gen. aangenomen wetsontwerp-
Ha r t o g h, op grond van het daarover door
den Raad v. State uitgebracht advies, schryft
het Handelsblad
„Mocht uit bericht juist zyn, dan zal de
zelfde weg worden gevolgd als by het Wetb.
v. Strafr., waarin in Jan. 1886, vóór de
invoering, nog eenige wyzigingen werden
gebracht, o. a. om te gemoet te komen aan
de bezwaren, door de E. K geopperd. Dat
wetboek was echter reeds in 1881 vastgesteld
en in het Staatsblad afgekondigd.
„Het is nu niet te hopen, dat zulk een
uitstel tot afstel zal leiden, en de recht-
zoekenden niot lang zuIIöd verstoken blyven
van de noodzakelyke verbeteringen, die men
algemeen dacht, dat ten spoedigste inderdaad
by ons procesreoht zouden worden ingevoerd.
Yan den Minister van Justitie, die herhaal-
delyk zyn ingenomenheid met het ontwerp
heeft te kennen gegeven, mogen wy niet
anders verwachten, dan dat hy denognoodig
geachte veranderingen by het begin der
nieuwe zitting aanhangig zal maken. Men
vergeto niet, dat aan de rechterlyke macht
en de balie eenige tyd zal moeten worden
gegund, om zich geheel op de hoogte te
stellen van de nieuwe regeling. Een spoedige
beëindiging van deze gewichtige hervorming
is daarom hoogst ge wenscht."
De cacao van voor dertig jaren.
"Wy ontvingen zegt het Maandblad tegen
de Vervalschingen dezer dagen op ons
bureau een bezoek van een zeer bejaard
Amsterdammer, die het eerzame beroep van
kruier gedurende tallooze jaren uitgeoefend
had, en wy achten de daarby gehouden
conversatie interessant genoeg, om ze onzen
lezers eens mede te deelen.
„Meneer, ik heb wat op mtyn hart, dat
ik u mee moet deelen. U hebt voor eenigen
tyd gewaarschuwd tegen bedrog met cacao
en dat interesseerde my, omdat ik ruim
dertig jaren geleden, toen ik nog kruier was,
nu en dan een groot vat van een pakhuis
moest halen."
„Nu, en wat zou dat?"
„Ja, ziet u, ik vroeg eens op een dag aan
myn baas, wat daar in was en waartoe het
moest dienen, en wat denkt u, dat ik te
weten kwam?"
-
„Dat vat bevatte gebrande cichorei en daar
werd, als de cacao duur en schaarscb was,
chocolade van gemaakt."
„Maar dat proefde toch direct iedereen?"
„Ja, dat dacht ik ook, maar ik ging verder
aan het onderzoeken en ik kwam te weten,
dat ze de gebrande cichorei mengden met
wat cacao, gebrande bruineboonen en lamsvet
en dan slikte het publiek dit lekkers als
„goedkoope chocolade"
„En gebeuren zulke dingen nu met meer
„Ja, ziet u, dat weet ik niet maar wat
ik u zei, kan ik beëedigen, en als u 'tin uw
blad wilt zetten, kunt u 't gerust doen...."
Naar aanleiding van het rapport der heeren
mr. H L Drucker, mr. H. B. Greven en
mr. J. Kruseman over de Volkshuis
vesting, opgemaakt in opdracht van het
„Nut", schryft mr. Treub, hoogleeraar te en
wethouder van Amsterdam, in het Sociaal
Weekbladdat by dit vraagstuk, zonder ge
ringschatting van hetgeen door particuliere
krachten in dezen gedaan is, de bemoeiing
van wetgever en overheid de meest gewich
tige is.
Do Ryk8wetgover moet algemeene regelen
van wetgevenden aard stellen, waardoor de
gemeenten in staat gesteld worden, met prac
tisch gevolg en zonder buitensporig hooge
fioanciëole offers ter opruiming van
ongezonde w o n i n g t o es tan don han
delend op te treden.
„Het vraagstuk der volkshuisvesting is"
zoo schryft hy - „bij uitstek eeD stedelyk
vraagstuk, en by de maatregelen tot oplos
sing daarvan behoort met de byzondere toe-
standon van elke stad rekening gehouden te
worden. Het Ryksbestuur beschikt niet over
voldoende locale kennis in elke plaats, om te
weten in welke wyk, in welke straat, in welke
steeg of in welk slop het allereerst en het
allermeest behoefte aan een ingrypen van
overheidswege bestaat. Op het Ryk rust in
dezen door den aard der omstandigheden de
relatief gemakkelykste taak. Het hoeft de ge
meenten in de gelegenheid te stellen, de maat
regelen door te voeren, die ter opruiming der
ongezonde toestanden noodig zijnmet de uit
voering dier maatregelen zelve, betgeen niet
alleen het moeilykste deel van de taak is, maar
ook het deel der financiëele offers eischt, be
hoeft het Ryk zich niet te bemoeien, ja, wat
meer zegt, kan het zich niet bemoeien. Voor
het Ryk is het woniDg-vraagstuk een vraag
stuk van wetgeving, niet van bestuur. Voor
de gemeenten is het zoowel het een als het
ander.
Waar op het Ryk het gemakkelykste deel
van de geme-nschappeiyke teak drukt en
waar het bovendien voor de gemeenten, o)k
met den besten wil, eene onmogelykheid is,
haar deel van die taak goed te vervullen,
zoolang het Ryk zijn deel niet vervuld heeft,
daar is het verzuim van den Rykswetgever,
die zyn plicht in deze niet vervulde, dubbel
erg; driewerf zelfs, want deden de gemeenten
zeker niet alle3 wat zy ook zonder em
woningwet doen konden, de Rykswetgever
deed niets.
„Komt de wetgever er eindelyk toe, het
verzuimde m te halen, dan zal hy ook daarom
het woningvraagstuk in hoofdzaak als een
stedelyk vraagstuk bobben op te vatteD,
zooals trouwens ieder, die zich er mede bezig
houdt, onwillekeurig doet, omdat, wanneer
hy den gemeentebesturen genoegzame vryheid
geeft om in de steden het kwaad te kunnen
aangrypen, de gemeentebesturen op het land
vanzelf een meer dan voldoende bevoogdhe;d
zullen krygen om by hunne minder ingewik
kelde verhoudingen handelend te kunnen
optreden.
„En wat de wetgever te doen heeft, komt
in hoofdzaak hierop neer, dat hy door nadere
regeling en uitbreiding van het onteigenings-
recht, aan de gemeentebesturen de bevoegdheid
tot, onteigening in het belang der volkshuis
vesting toekent en het onteigeningsprocea
vereenvoudigt."
Gemengd Nieuws.
Deze week werden op „Rbynzigt"
genomen 749 zwembadeo door heeren en
169 door dames. Temperatuur van het water
21'* Celsius.
Morgen zal alhier de 3de compe-
titiematch plaats hebben van „Aj ix II,"
nameiyk tegen „H. C.-C II."
Donderdagmorgen te vier uron
brandde te Haarlemmermeer af het woonhuis,
bewoond door J. Kalter, Ringdyk B 23.
Van den inboedel is niets gerui kunnen
worden en was mets verzekerd.
Het huis, waarvan eigonaar was J. B.
Jongeneelen, is verzekerd voor f 400.
De oorzaak van den brand lig' in het aan
maken van een kachel.
Eergisteren is t6 Utrechtweder
een slachtoffer gevallen van her doorslikken
van pitten by het eten van kerse i Een
dochtertje van v. L., wonendo op het Visschers-
plein, kreeg het, na eone groote hoeveelheid
kersen met de pitton verorberd te hebben, zoo
benauwd dat geneeskundige hulp moest worden
ingeroepen, wat echter niot baatte. Als laatsto
redmiddel werd het meisje naar het stedelyk
ziekenhuis overgebracht om eene operatie te
ondergaan, zy is twee dagen na de operatie
overleden.
"Wegens het uitbreken van mond
en klauwzeer te Herwen en Aerdt is de
invoer van versch vleescb uit alle Hollandscbe
plaatsen naar het Piuisische district Re.s
voorloopig verboden, wat voor een aantal
Nederlandsche neringdoenden een groot
nadeel is.
Uit hét Etigclsch van 0Old Sleuth."
1)
L
Er was een spionnage voorbereid op groote
schaal en men was nu bezig die uit te voeren,
zoo stil mogelyk en onder algeheele geheim
houding. Een mooi, jong meisje trachtte zich
te onttrekken aan de nasporingen van een
schurk, die geen ander plan had dan haar
te vermoorden. Een detective was achter de
zaak gekomen en geen van drieën wist iets
van den ander af.
Brant Adams was nog slechts betrekkelyk
korten tyd by het corps der detectives en
reeds had hy zich den bynaam van „Keizer
der Detectives" verworven. Dat was geweest
by gelegenheid, dat hy geheel onverwacht
een zeer iogewikkelde zaak uit de war had
gehaald.
Hy was naar Boston gewoest en keerde
per boot naar Nieuw-York terug, toen hy als
echte detective de lucht kreeg van een zeer
geheimzinnig feit.
In den trein van Boston naar Pall-River
had hy een gesluierde vrouw opmerkzaam
gadegeslagen, want een vrouw, die een dikke
voile draagt en deze steeds angstig voor haar
gelaat houdt, heeft altyd iets zeer opvallends
voor een detective. En er was nog iets, dat
hem droDg, deze vrouw in het oog te houden
haar klaarblykeiyko tegenzin om te worden
opgemerkt.
Yan het eerste oogenblik aan, dat Brant
Adams haar opmerkte, was hy van plan haar
nauwkeurig gade te slaan.
Het was hem nu reeds duidelyk, dat de
dame jong was en schoon; zóó zeker stond
dat by hem vast, dat hy er wel op had
willen zweren.
Toen de trein de aanlegplaats der stoom-
booten bereikt had, had Adams de volgende
feiten reeds by zichzelf vastgesteld:
De vrouw was jong en schoonze trachtte
alle attentie te vermyden, omdat ze ontvlucht
was en voor ontdekking vreesde. Nu bleef er
nog over na te sporen of zy de een of andere
misdaad begaan had of slechts handelde als
zy deed om de een of andere romantische
reden. Brant Adams twyfelde er echter niet
aan, of hy zou dat wel te weten komen.
By het uitstappen van den trein merkte
hy tot zyn groote verbazing, dat de vrouw
werd gevolgd door een man van zulk een
ongunstig uiterlyk, als hy nog maar zelden
gezien had.
Eerst meende hy, dat de man wellicht een
detective was, maar spoedig kwam hy van
die meening tot inkeer en hy was er nu
van overtuigd, dat het meisje het slachtoffer
was van een weloverlegd, misdadig plan.
De vrouw ging regelrecht naar het salon
en sloot de deur harer hut achter zich, wat
den man met het ongunstige voorkomen een:
„drommels, ze is me ontsnapt," ontlokte.
Adams stond vlak achter den man, die
hem niet had opgemerkt. En hy zag ook
de richting van zyn blik, die zyn woorden
vergezelde.
De detective wierp zich achteloos op een
divan tegenover de hut, waarin de vrouw
verdwenen was, en deed alsof hy sliep; inder
daad echter keek hy met alle inspanning naar
de deur tegenover hem.
Een halfuurtje verliep, de meeste passagiers
hadden dadeiyk hun hutten opgezocht, toen
de man met de schurkentronie geruischloos
binnentrad en handig probeerde een sleutel
te steken in de deur, waardoor de vrouw
was binnengegaan.
Brant Adams sprong niet op, om den man
te grypen en hem tot verantwoording te
roepen. Integendeel, hy sloot nu inderdaad
zyn oogen en begon luid te SDorken.
De man had zoo handig gemanoeuvreerd,
dat slechts een detective erg in zyn beweging
kon krygen.
Na het slot geprobeerd te hebben, slenterde
hy op zyn gemak de ruimte eens door, om
eindelyk op dek te gaan.
Nu sprong de detective op, om hem te
volgen. De vrouw was voor dien nacht veilig
in haar hut; het was dus nu meer gewenscht
den man in 't oog te houden.
Brant Adams was als geknipt voor zyn
beroep; hy was moedig als een leeuw, had
een groote dosis zelfbeheersching en een
buitengewoon vlug verstand. Met byna boven-
menschelyke kracht begaafd, was hy een
handig schermer en een groot athleet. Hy
was beroemd om de handigheid, waarmede
hy zich wist te vermommen, zoodat hy dik*
wyis voor zyn eigen confraters onherkenbaar
was. Zyn geduld als hy op den loer lag,
was spreekwoordelijk; in vreemde talen wist
hy zich vloeiend uit te drukkenzyn karakter
was bescheiden en zyn humeur opgeruimd
en hy kon zich voordoen als een aristocraat
of als een landlooper, al naar hy verkoos en
al naar het hem te pas kwam in zyn vak.
II.
De uren verliepen, de stoomboot bevond
zich nu in de Sound. De man, die door Adams
werd nagegaaD, bleef op het dek tot na
middernacht, toen hy zich weer naar beneden
begaf.
Het gebeurt menigmaal, dat zenuwachtige
passagiers nu hier dan daar zyn; dus trok
deze persoon ook niet byzonder de aandacht der
weinige mannen, die in de nachtelyke stilte
op hun post waren. Hy begaf zich naar de
hut, waarin de vrouw een schuilplaats had
gezocht. Die hut was aan het uiterste eind
van het saloD, eenige stappen verwyderd van
het achterdek. In de nabybeid zette Brant
Adams zich neer on wachtte op de dingen,
die komen zouden. De detective wist niet, dat
er een vreeselyk treurspel dreigde. De man,
wiens bewegingen hy voortdurend in 't oog
hield, trad het salon weder binnen.
Een blik op zyn gelaat deed duidelyk
zien, dat zyn gelaat een groote verandering
had ondergaan; in zyn oogen was doodeiyke
haat te lezen. Geruischloos sloop hy naar de
deur van de hut der onbekende dame en möt
de handigheid van iemand, die het meermalen
gedaan had, stak hy een sleutel in het slot.
Juist toen de deur open ging en de indringer
de hut wilde binnentreden, belette een man
hem dit door zyn voet er tegen te zetten
„"Wat moet gy?" schreeuwde do indringer,
met een vreeselyken vloek den detective door
elkaar schuddend.
Ik ikik w wil naar bed,"
stotterde db detective als een dronken man.
Met een zwaai wierp de indringer Adams
uit de hut en in het salon, waar deze als een
'zware massa bleef liggen, terwyl de man met
het ongunstig uiterlyk zich binnen de hut
begaf.
Brant Adams scheen voor het eerst zyn
tegenparty gevonden te hebben, want hy bleef
stil liggen zonder de bedreigde vrouw ter hulp
te snellen.
Dit was echter niets dan schyn, want in
de weinige oogenblikken, dat de indringer
hem in zyn sterke vuisten had gehad, was
door den detective een zonderlinge ontdek
king gedaan.
In de hut stond een brandende kaars,
vrouwenkleeren lagen over den grond ver
spreid, maar de eigenares er van was op
geheimzinnige wyzo verdwenen. En voor dio
wetenschap had hy het gaarne over als een
vormlooze hoop kleeren in het salon te
worden gesmeten.
De indringer had de deur der hut achter
zich gesloten, doch kwam na enkele minuten
weder naar buiten. De detective was ander
maal op de sofa gekrabbeld en eon zware
dronkenmansslaap veinzend, bespiedde hy
alles, wat er omging.
(Wordt vervolgd.)