N°. 11142. Diiifedag 23 Juni. A". 1896 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. De eerste Nederlanders vóór Bantam. Feuilleton. Een buitenkansje in Australië. PRIJS DEZER COUR ANT Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post s 1.40. Afzonderlijke Nommers -. v„ 0.05. PRIJS DER ADVERTENTLËN: Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. 22 «Juni 1596, "Weinige weken vóór Heemskerk en De Rijp de reede van Tossel verlieten, om nogmaals te beproeven langs het Noorden Indié te be reiken, was Cornelis Houtman uitgevaren om langs de Kaap de Goede Hoop de reis daar heen te ondernemen. Er was heelwat gebeurd, eer de Neder landers, die tevreden waren de Indische voortbrengselen te Lissabon uit de tweede hand te kunnen ontvaügen, er aan dachten zeiven naar Indië te varen. Poitugal was in het alleenbezit van den Inöischen handel en bleef het door de wijze maatregelen zijner regeering. Was aan alle zeevarende natiën op straffe des doods en verbeurdverklaring der goederen verboden naar Indió te zeilen, haar eigen onderdanen was het niet vergund de aangebrachte waren naar elders uit te voeren. Dat recht was alleen toegestaan aan vreemde kooplieden. Yooral de Nederlanders, de vrachtvaarders van geheel E iropa, haalden de koopwaren van Lissabon en brachten ze hier te lande, van waar ze weder naar andere landen werden verscheept. Zij voeren bij dien tusschenhandel wel en hadden niet over de Portugeesche regeering te klagen. Integendeel, zij genoten te Lissa bon veiligheid voor personen en goederen, zelfs werd hun toegestaan binnenshuis hun godsdienst uit te oefenen, en werd hun soms iets in den weg gelegd, landgenooten of koninklijke rechters behartigden hunne belan gen. Indien dat alles zoo ware gebleven, zou wel niet de lust bi? hen zijn opgekomen ztl ven naar Inoiö te varen. Hoe zouden zij hot ook hebben durven wagen in een tijd, dat de Koning van Portugal zoo machtig ter zee was? Den meesten zou ook het kapitaal ont broken hebben voor eene onderneming, waarbij duizenden gulden jaren lang aan den omloop waren onttrokken. In dezen toestand kwam eene belangrijke verandering. In 1580 had eene gebeurtenis plaats, die in hare gevolgen oorzaak wa6, dat de Nederlanders er weldra op bedacht begon nen te zijn de reis naar het „verre ende grouwelycke" Indië te ondernomen. Koning Filips had Portugal bemachtigd, en hoewel hy aanvankelijk de Nederlanders in de vaart op Lissabon niet bemoeilijkte, duurde het evenwel niet lang, of zy ondervonden do vijandelijke gezindheid van dien Yorst, die meende den opstand te kunnen onderdrukken, als hij hun handel fnuikte Yandaar dat de voorrechten, die zij weleer van de Portugeesche regeering hadden genoten, werden ingetrokken, hunne schepen herhaaldelijk in beslag werden geno men, huDne schippers niet zelden als spionnen werden behandeld, ja, zelfs voor de geduchte rechtbank der inquisitie werden gebracht. Die kortzichtige staatkunde van den Spaan- schen Vorst heeft hem heelwat schade be rokkend, want nu den Nederlanders de vaart op Lissabon als 't ware onmogelijk werd gemaakt, rypte bij hen het denkbeeld om zeiven in het verre Oosten de havens te be zoeken, vaD waar de Portugeesche galjoenen m9t hunne rijke ladingen terugkeerden. Een samenloop van gelukkige omstandig heden ruimde de grootste hinderpalen voor de uitvosring, gebrek aan kennis en kapitaal, uit den weg. Parma mocht zich verheugen, dat hij in 1585 Antwerpen voor zijn Koning had ver overd, maar verscheidene vermogende hande laren, niet weer onder het Spaansche juk willende staan, verlieten de stad en vestigden zich in de Hollandsche en Zeeuwsche koop steden, waardoor het laatste bezwaar (gebrek aan kapitaal) werd epgeheven. Toen nu ook verscheidene landgenooten, die een geruimen t\jd in Indië hadden ver toefd, in het vaderland terugkeerden, maak ten zij onze kooplieden bekend met den toe stand der Portugeesche koloniën en de beste zeilkoersen daarheen. Inzonderheid had men te dien aanzien veel te danken aan de broeders Cornelis en Frederik Houtman, die in 1593 naar Portugal waren vertrokken en in het volgende jaar met eene grondige ken nis van den Oost-Indischen handel van daar terugkwamen. Men verhaalt, dat Cornelis Houtman door de PortugeezeD, die omtrent zijne bedoelingen achterdocht hadden opgevat, was gevangen gezet en eerst losgelaten werd, nadat hy ver scheidene Amsterdamsche kooplieden had bewogen een groot losgeld voor hem te be talen. 't Waren dagen van durven alle bezwaren werden ter zijde gesteld. Cornelis Houtman wist eenigo kooplieden te Amsterdam te bewegen in 1594 eene handelsmaatschappij te sluiten, „do Compagnie van verre" geheeten, met het doel om te beproeven rechtstreeks op Indië handel te drijven. Zy rustten vier schepen uit, en 's lands Staten voorzagen die van geschut en krijgsbehoeften, maar hadden de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld alleen ter zelfverdediging daarvan gebruik te mogen maken. Wien kon men beter het beleid der onder neming toevertrouwen dan aan Houtman? Hij stak den 2den April 1595 in zee en hiel 1 denzelfden koers, dien de Portugeezen gewoon waren te volgen. Meer dan gewone mosd werd vereischt om eene reis te ondernemen, waarvan de moeilijkheden en gevaren niet te overzien waren, waarom Houtmans schepe lingen niet minder dan Heemskerks lotge- nooten onze bewondering waardig zijn. Wat waren de Hollandsche bodems in vergelijking van de Portugeesche galjoenen! Terwijl deze gewoonlijk van 700 tot 800 last groet en met meer dan 500 koppen bemand waren, hadden gene slechts 249 man aan boord en samen een inhoud van 615 last. Was men niet onzeker, of men op den langen tocht geschikte plaatsen zou vinden, waar men zich van versch water en leeftocht kon voor zien? Had men bovendien, zoodra Oost-Indië bereikt was, niet do vijandschap der Portu geezen en het wantrouwen der inlanders te vreezen? Werden dezen toenmaals niet afge schilderd als monscheneters? Ondanks al de wezenlijke en denkbeeldige gevaren vingen de onversaagde zeelieden den tocht aan, zetten dien moedig voort en dachten aan geen terugkeeren, hoe onvoorspoedig hy ook was. Volle vyf maanden brachten z\J, ten gevolge van stormen en ziekten onder het zeevolk, op Madagascar en in de naburige zeeën door. Op raad van Linschoten (die ook aan dien tocht deelnam) lieten zij de Portugeesche bezittingen op het vasteland van Azië ten noorden liggen en zeilden rechtstreeks naar Java, waar zij don 22sten Juni 1596, dus na eene reis van bijna vijftien maanden, vóór Bantam ten anker kwamen. Maar welk een onthaal viel hun daar 'te beurt! De Portu geesche kooplieden, aldaar gevestigd, hadden den inlanders diets gemaakt, dat zjj zeeroovers waren 1 Zy stonden dan ook herhaaldelijk aan vijandelijke aanvallen bloot. Zelfs werd Hout man gevangengenomen en niet dan tegen een hoogen losprijs kreeg hy zyne vryheid terug. Zy konden geen speceryen koopen, of zij moesten ze vooraf betalen, en dan wilde men hun die nog niet aflaveren, zoodat de schepelingen zich wel verplicht zagen geweld te gebruiken, om er zich van meester te maken. Houtman wilde nog naar de Molukken varen, maar de schippers en de meeste man schappen drongen op de terugreis aan. Van do 249 man, die aan boord waren, toen het vaderland werd verlaten, waren er 105 door ziekte bezweken of gesneuveld. Het schip „Amsterdam" had een lek gekregen, waardoor het ongeschikt word zee te bouwen. In Dec. 1596, dus na een verblyf van byna een half jaar, wendde men met de drie overige schepen den steven naar het vaderland. Wederom had men met geducht* stormen te kampen. Eerst den llden Juli 1597 kwam men weder be houden aan. Ofschoon byna de helft der be manning het leven op dien eerston tocht had verloren, was er toch blijdschap, dat do Neder landers rechtstreeks naar Indió waren gevaren. Te Amsterdam voor anker gekomen, werden de kloeke zeelieden er met alle vreugdebetoon ontvangen. De klokken luidden om hen wel kom te heeten, terwijl hun van staatswege de eerewyn werd aangeboden. Nu was het voldingend gebleken, dat de macht der Portugeezon in Indië niet meer onweerstaanbaar was. Yooral hadden eenige inboorlingen van Madagascar, Sumatra en andere streken, die men had medegenomen, veel bekyks. Zy konden by volgen Je reizen als tolken dienon en hunne landgenooten omtrent den rijkdom, de macht en de vreed zame bedoelingen der Nederlanders inlichten. De vyandelyko houding, die op dezen eer sten tocht naar Indió van de inlanders, op aanstoken van de Portugeesche kooplieden, was ondervonden, bleef niet voortduren. In 1598 was Van Neck teruggekeerd, wien het zelfs gelukt was een verbond van vrede en vriendschap met den sultan van Bantam te sluiten. Om de rechtstreeksche vaart op Indië aan te moedigen, hadden 's lands Staten aanvan kelijk vrydom van belasting toegestaan. Toen de kooplieden voel voordeelen van dien handel begonnen te genieten, konden, zonder dat dezen daarover klachten inbrachten, in- en uitgaande rechten op de Indische voortbreng selen worden geheven, waardoor 's lands geld middelen belangryk toenamen, en wat Spanje had willen onmogeiyk maken de worste ling met hoop op een gunstigen uitslag kon volgehouden worden. Leiden, 22 Juni. Voor hen, die er tegen op zien om al de artikelen der nieuwe Kieswet te doorworstelen, ten einde van den inhoud, na de door de Tweede Kamer aangebrachte wyzigingen, op do hoogte te komen, is by den he9r J. M. N. Kapteyn, alhier, verschenen eene „Beknopte schets der nieuwe Kieswet, bewerkt door H. M. J. Wattel." Deze volksuitgaaf zal menigeen zeker welkom zyn. Hedenmiddag ontvingen wy per Engelsche mail de Bataviasche bladen van 20 en 21 Mei, alsmede de „Deli-Ct." van 16—23 Mei. Men verneemt nader dat de by het 4de regiment infanterie overgeplaatste officieren worden ingedeeld als volgt: de 2de luit. P. U. M. O. Gude by de 3de comp. 4de bat. te Leiden, de 1ste luit. P. W. Weber by de 1ste comp. 2de bat te Leiden en de 1ste luit. J. L. Oudshoorn by de 4de comp. 1ste bat. te Delft. Aan de universiteit te Cambridge zyn Donderdag 18 dezer in eene plechtige zitting van den Senaat eere-doctoraten verleend aan zeven buitenlandsche geleerden, onder welke, gelyk men weet, twee Nederlanders, de staats raad en oud-hoogleeraar inr. T. M. C. Asser en de Leidsche oriëntalist prof. dr. M. J. Do Goeje. De overigen waren: de abt Louis Du chesne, directeur der Fransche Archaeologiscbe school te Rome, de Parysche predikant Samuel Berger, bekend door zijn geschriften over de oud- Fransche bybelvertalingen, de Noord-Ameri- kaansche philoloog F. A. March en zyn land genoot de bekende astronoom Simon Newcomb, eindelyk de Berlynscho hoogleeraar Lieber- mann, die zich vooral door zyne geschriften over de Engelsche rechtsgeschiedenis heeft onderscheiden. Nadat deze heeren, gehuld in de roode doctorstoga's van Cambridge, door de waar digheidsbekleders der universiteit de groote gehoorzaal waren binnengeleid, werden zy achtereenvolgens door den Public Orator toe gesproken, die in het Latyn hunne werken en verdiensten herdacht. Ten aanzien van mr, Asser werd o. a. gewezen op de onder diens leiding gehouden Haagsche conferentie voor de codificatie van het internationaal privaatrecht, terwyl by de toespraak tot prof. Do Goeje o. a. diens groote verdiensten met belrekkiDg tot de catalogisatie der Oostersche handschriften van de bibliotheek te Leiden herdacht werden. Na de toespraken werden met het gebruikelyk formulier de waardigheid van het eere doctoraat verleend door den vice- kanselier der universiteit, die den kanselier, den hertog van Devonshire, than3 lid van het Engelsche Kabinet, geregeld vervangt. De plechtigheid werd besloten door een feestmaal in de groote zaal van Trinity College, waaraan door ruim honderd personen werd dee'genomen. De Master (prof. Butler) stelde heildronken in op de Koningin, den Prins van Wales en de nieuw benoemde e9re-doctoren, welke laatste toost door mr. Asser in aller naam werd beantwoord. Alle deze toosten, in het Engelsch uitgesproken, werden met veel geestdrift toegejuicht. Als eene byzonderheid kan vermeld wor den, dat tot dusver nog slechts aan éón Nederlander (prof. F. C. Donders, in 1881) het eere-doctoraat door de universiteit van Cambridge verleend was. Men schryft ons uit de badplaats Kat- wyk aan Zee: Door B. en Ws. worden plan nen beraamd tot het stichten van een gas fabriek. Wanneer die plannen slagen, zal het toezicht over de uitvoering aan den heer Paul, gemeente-architect en ingenieur te Leiden, worden opgedragen. Tot 1 Augustus a. s. zullen in den Raad der gemeente Oegstgeest nog zitting hebben de heeren E. Groen, L. E,. Nieuwenhuizen, N. Van der Spek en G. De Vink, die alsdan tot Leiden gaan behooren. Te Zoeterwoude is dit het geval met de heeren J. Dingjan, J. A. Endtz en J. De Lange, en te Leiderdorp met den heer G. J. Van Dorp. In de te Voorhout gehouden Raadsver gadering werd medegedeeld, dat de kohieren van den hoofdelyken omslag en van de honden belasting, dienstjaar 1896, goedgekeurd zyn terugontvangen van Ged. Staten en dat dezen mede de ontvangst hebben bericht v*n de in de vorige vergadering vastgestelde instructie voor den gemeente-secretaris. Op het verzoek van deD gemeente-secreta ris om dispensatie van inwoning werd mot algemeene stemmen besloten gunstig te advi- seeren. Vervolgens zyn genomen twee besluiten to., af- en overschrijving op de begrooting voor 1895 en werd algemeen goedgevonden het verven van de openbare school en onderwijzers- woning, alsmede de daaraan noodige herstel lingen, tot onbekend bedrag. Ten slotte werd met algemeene stemmen, met het oog op bewezen diensten, ook be treffende den Burgeriyken Stand, alsnog be sloten over 1895 eene gratificatie aan den gemeente veldwachter van ƒ25 te verleenen. By de aanbesteding van het uitbreiden van het pypennet der gasfabriek to Noordwyk was ingeschreven door de heerenDe Ruiter, te Leiden, voor 3570; Vlek, te Amsterdam, 3450; H. Reekers, te Noordwyk, 3205. In de gisteren te 's Gravenhage ge houden vergadering van het Groot Oosten der Nederlandscho Vrymetselary is tot lid van het hoofdbestuur, in de plaats van wyien mr. J. P. Vaillant die de betrekking van Groot Secretaris bekleedde gekoz-n mr. Taco Henny, te 's Gravenhage, wiens functie in het hoofdbestuur nader zal worden aan gewezen. By het aan 's Ryks munt te Utrecht gehouden examen voor handelsessaieur zyn geslaagd de heeren S. Cohen, van Rotterdam, en A. Van Aaken van Schaardenburg, van Utrecht. i) In het kleine goudgraverskamp van Bloody- Creek aan de Bloedige Beek ,zoo geheeten, omdat daar eens eenige arme Chineesche goudgravers door hun ruwe Engelsche collega's wreedaardig vermoord werden, hadden wy drieën volstrekt geen geluk. Onze mondvoor raden waren opgeteerd on ons krediet in den „store" of bazaar geheel uitgeput. Misnoegd zaten wy op zekeren avond voor onze tent. Het was in Januari, dus in het heetst van den Australischen zomer. „Wat nu?" vroeg Jimmy Yates, terwyl by de asch uit zyn korte pyp klopte. „Er is geen tabak meer. Dit was het laatste. Nu is onze besto troost ook weg. Wy zitten nu geheel op zwart zaad. Wat moeten wy nu eigenlyk beginnen? Heb jy een verstandig idee, Waltor?" „Ik niet," zeide ik hoofdschuddend. De derde in den bond, Robert Hausman, onze brave kameraad, schudde eveneeüs droevig het hoofd en zuchtte zwaarmoedig. „Welaan dan," sprak Jimmy plechtig, „geeft ditmaal den moed nog niet op, vrienden 1 Gelukkig ben ik er, om voor ons allen te zorgen. Ik heb namelyk ec-n verstandig idee." Wy keken hem verwonderd aan, want voor de eerste maal openbaarde onze kameraad zyn intellectueele meerderheid. Hy had dus een reddend idee! Zooveel verstand hadden wy hem niet toegedacht! „Het goudgraven geeft ons voorloopig niets meer," ging Jimmy voort. „Onze laatste groeve, die ons zooveel moeite veroorzaakte, is een waar ongeluksgat gebleken. Met een nieuw stuk land hier opnieuw ons geluk te beproeven, is ook Diet raadzaam, ja byna onmogelyk, daar wy niet meer in staat zyn, de kosten te betalen. Ik geef u dus in over weging, onze tent en do overige overtollige dingen, die wy niet willen meesleepen, te verkoopen en naar het zuidwesten te trekken." „Waarom daarheen?" vroeg ik. „Met welk doel „Om ons op een solider ambacht toe te leggen." „Op welk ambacht?" „Op den aanleg van telegrafen." „Maar daar hebben wy immers geen ver stand vanl" „Och kom! Kunnen wy niet heel goed gaten in den grond graven?" „Zeker!" „Nu, wy hebben niets anders te doen dan gaten te graven, de lange palen daarin te steken en den grond weer vast te stampen. Het overige doen de technici, die daarby zyn." „Maar, zal men ons werk geven?" „Zeker! Men is er zelfs op't oogenblik ver legen om werkkrachten. Juist omdat de tele graaf nu in do gouddistricten aangelegd wordt, hebben veel arbeiders de verzoeking niet kunnen weerstaan; zy zyn van hettelegraaf- werk weggeloopen, om by het goudgraven bun werk te beproeven. Ziet, vrienden, dat past onsl Wy zyn het goudgraven moede, omdat wy er sedert drie jaren zooveel ongeluk by gehad hebben, en gaan nu by het telegraafwerk; anderen doen juist het omgekeerde." „Het idee is niet slecht," meende Hausman. „My bevalt het ook heel goed," zeide ik. „Waar is men nu bezig met den aanleg?" „Op de vlakte ten westen van Bodangora, dus niet ver van hier; slechts twee goede dagreizen ongeveer." „Hoe ver zal de aanleg gaan?" „Tot fort Bourke aan den Darling." „Hoe weet je dat alles zoo precies?" „Een oude kennis van my, die er by werk zaam was, maar nu aan de Bloody-Creek goudgraven en waaschen wil, heeft het my verteld." „Heeft hy je ook ingelicht over het Iood, dat betaald wordt?" „Natuuriykl Het loon bedraagt twee pond en tien shilling per week met vryen kost en logies, zoo goed als het nu te krflgen is." „Dat is zeer aannemeiyk. Laten wy het maar eens probeeren!" Nadat wy dit overeengekomen waren, legdeD wy ons iD onze tent te slapen. Voor de laatste maal, want den volgenden morgen vroeg ver kochten wy ons goudwascbapparaat en andere dingen, die wy niet konden meenemen. De opbrengst was voldoende, om onze schulden in den bazaar te betalen, wat wy als eerlyke menschen niet verzuimden te doen. Voor het kleine overschot kochten wy eenige levens middelen, die voor twee dagen wel voldoende zouden zyn. Daarop pakten wy onze biezen en mar cheerden in zuidwestelyke richting do woestyn in, nu eens door het gomboomenwoud, dan weer door de groene savanne, vervolgens over heuvelachtig en steenachtig land. Des avonds bereikten wy een oeDzame kroeg, gingen er evenwel niet in, omdat wy geen geld hadden, maar trokken iets verder, om onder den blooten hemel te overnachten. Den tweeden dag kwamen wy op de groote vlakte ten westen van Bodaogora, waarop hior en daar kudden rundvee en tallooze schapen zich het goede gras lieten smaken. Eenige farmershuizen zagen wy in de verte. Wii liepen tot den avond, zoüder dat wy een onkelen telegraafpaal te zien kregen. Weer overnachtten wy in de open lucht en werden den volgenden dag vroeg gewekt door het knarsen der raderen van een ossen wagen en door het schreeuwen, vloeken en de zweepslagen van den voerman. Wy snelden naar hem toe en zagen, dat de door zes sterke ossen getrokken wagen met laDge, gladde palen bevracht was. „Halloh 1" riep Jimmy, „ik geloof, dat gy aan het telegraafwerk verbonden zyt?" „Zeker," antwoordde de ossendryver, „ik vervoer er palen voor." „Dan gaan wy met u! Wy willen namelyk werk zoeken by den aanleg van telegrafen." „Uw gezelschap zal my zeer aangenaam zyn. Aan werk ontbreekt het daar niet, maar wel aan handen." „Des te beter voor onsl" Ik bekeek de lange palen, die er rood achtig uitzagen. „Wat is dat voor hout?" vroeg ik, terwyl wy naast den wagen voortliepen. „Best Australisch hout," antwoordde de ossendryver. „De menschen noemen het „beef- hout," vanwege de roodachtige rundvleesch- kleur. De wyze heeren meenen, dat het niet door de witte mieren aangevreten wordt. Hahal Ik ben van het tegendeel overtuigd. Maar wat gaat het my aan? Mijn raad zou immers toch niet opgevolgd worden?" De man had wezsniyk gelyk, zooals later, na eenige jaren, bleek. Na de voltooiing van deze lange telegraaflyn in Nieuw-Zuid-Wales, waarvoor de regeering in het algemeen belang aanzienlyke sommen verstrekt had, werden in eenige streken, waar de witte mieren in grooten getale haar wonderlijke woningen hadden, de houten telegraafpalen in die mate door deze dieren aangevreten, dat de eerste storm de palen brak en omverwierp. Zy moesten door doelmatige yzeren palen ver vangen worden. Hetzelfde geschiedde iets later by de nog veel grootscher telegraaflyn, die op initiatief van den heer Todod, postmeester-generaal van Zuid-Australiê, in 1872 voltooid werd. Deze lyn loopt van Adelaide aan de zuidkust over het geheele vasteland naar de noordkust en sluit door een onderzeeschen kabel, die Java aandoet, te Singapore by de groote Indo- Europeesche lyn aan. Voor zoover deze lyn over het vasteland liep, was men in ver schillende streken vanwege de vraatzuchtige mieren genoodzaakt, yzeren in plaats van houten palen te gebruiken. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1