N°. 11135
Maanda» 15 «Juni.
A0.1896
wordt dagelijks, met mtsmduzing
- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Femlleton.
EEN SOLLICITANT.
PRIJS DEZER C0U3A27T:
Voor Leidon per 3 maandon. f l.lo.
Franco por post. a t 1.40.
Afzonderlijke Nommors 0.05
PRIJS ©ER ADVERTENnÊPT:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 heroic end.
Onder het opschriftMilitair beleid?" schrijft
de krijgskundige medewerker der Arnhemsche
Courant
Men zal zich herinneren, dat wjj indertijd
ons sterk verzet hebben tegen de Geweren-
wet van Q'/j millioen. Echter tevergeefs. Het
ging niet aan, zoo heette het,onze lands
kinderen met een minder goed vuurwapen
tegenover een vijand te plaatsen, die zich
intijds van de nieuwste nieuwigheid op het
6tuk van verdelgingstechniek verzien had. Of
wij onzerzijds daar al tegenover stelden, dat
onze landskinderen niet in de e rste plaats
in het nadeel zouden wezen, doordat hun
repetitiegeweer zich niet met het moderne
Duitsche of Fransche wapen zou kunnen
meten, maar veeleer, en vooral, en in do
allereerste plaats stellig hierdoor, dat onze
armée derft wat der tegenstanders legers zoo
bi) uitstek sterk en het onze zwak maakt,
te weten: persoonlijke dienstplicht, geoefende
reserves en doelmatige organisatie, om slechts
dit te noemen of wij dit en meer nog
daar ook al tegenover stelden en op verande
ring er van als numero 1 met klem aan
drongen, het hielp allemaal niemendal: er
moest en er zou een nieuw gewoer
komen.
Of wij al zeidenons leger is in den tegen-
woordigen vorm zoo'n dure uitgaaf niet waard;
het is er nog niet aan toehervorm het eerst
hink niet op twee gedachtenmen wou
er niet van hooren, en de meerderheid der
Kamerleden liep met den minister mee.
De uitslag zou intusschen zeker een andere
zijn geweest, indien toen bekend ware gewor
den, wat thans is uitgelekt.
Wist men, dat het geenszins de bedoeling
was, de soldaten met de behandeling
van het moderne, subtiele oorlogswapen ver
trouwd te maken, doch slechts het hun bijwijze
van precieus vredesornament in handen te
geven? Wist men dat?
Wh wisten het nietl En vermoedelijk de
overgroote meerderheid der ijverige bewonde
raars van den minister evenmin.
Maar nü weten wij het wel.
En indien er geen verandering komt in de
regeling der infanterie-oefeningen, zooals die
voor den aanstaanden nazomer is geordon
neerd, dan voorspellen wij menigen slapeloo
zen nacht aan hen, die schuldig staan aan
een bedrijf, dat men met een heel leelyk
woord in onze taal te qualificeeren pleegt.
Van tweeën éón toch.
Of een nieuw geweer, en dan ook oefening
in het gebruik daarvan; en niet enkel ge
bruik, maar goed gebruikzóó, dat onze
1 ifanteristen „gelijk op" met hunnen vijand
gaan, nietwaar?
Of geen van beiden.
Ejn rationeele tusschenweg ie er niet.
Een andere keuze ware onzinnig, onverant
woordeiyk, gevaarlijk.
Wie vóór de aanschaffing van een nieuw
oorlogswapen stemt, aanvaardt de dure
consequentie van een extra-post op het artikel
„oefeningen" daarnevens.
Dit is, dunkt ons, zoo klaar als de dag
en spreekt dusdanig vanzelf, dat wij eenige
dagen geleden, naar aanleiding van een in
gezonden stukje in de Nieuwe Botterdamsclic
Courant, waar de regeling der infanterie-
oefeningen gecritiseerd word, zelfs de moge
lijkheid van een vergissing bij den inzender
onderstelden. Ons onderzoek heeft intusschen
aan het licht gebracht, dat de inzender, helaas,
gelijk heeft. Inderdaad is bevolen, dat in het
laatst van Augustus by de lste, 2de, 5de en
8ste regimenten gedurende een 17-tal oefe-
ningsdagen de lichtingen 1892 en 1893, thans
met groot verlof, zullen opkomen. Met welk
doel? Om het nieuwe geweer te leeren?Om,
na grondige exercitie en degelijke voorberei
ding, een scherpen, flinken schietcursus te
doorloopen
Niets van dat al.
Er zal heel wat mooiers gebeuren I Grrrrroote
manoeuvres, mijnhoerl
Nu hebben wij op zichzelf tegen een enkele
gecombineerde oefening geen overwegend be
zwaar. Wij zjjn zelfs geneigd, geen aanmerking
13 maken, als, gelijk hier, de minister onge
motiveerde uitbreiding aan die spiegelgevechten
geven gaat; maardan later eens, als de
omstandigheden daartoe leiden, als heel ons
legertje eerst eens terdege het moderne wapen
te hanteeren weet. Nu nog niet. Want weet
ge, wat er geschieden zal, als doorgaat wat
bevolen werd? Dan zullen eerst waarlijk
onze „landskinderen" in het nadeel tegenover
hun vijand zijn. Dan zullen die landskinderen
het zoo verachte oud model-geweer, dat een
zorgzaam (1) militair bestuur hun ontnam,
met tranen van spijt terug en het nieuwer-
wetsche wapen, dat o zoo perfect was, doch
geen geoefende handen had om afgeschoten
te worden, duizendmaal naar de maan wenschen.
Liever een verouderd geweer in geoefende
handen dan een model van hedendaagsche
eischen in ongeoefende. Een waarheid als
een koe.
Wjj verzoeken verschooning, dat wfj alweer
zoo'n eenvoudige waarheid moeten neer
schrijven; maar men schijnt op hetoogenblik
by het militair bestuur de kluts een weinig
kwijt te wezen, weshalve onzerzijds met
eenvoudige waarheden getracht moet worden,
het verloren geraakte pad der logica aan
onzen medemensch te doen terugvinden.
Een en eon halve dag blyft er voor de
verantwoordelijke compagnies commandanten
beschikbaar, om hun onderhoorige 92- en
93-or8 het oude af en het nieuwe aan te
leerenü De 15'/, oefeningsdagen, die daarna
overblijven, gaan met hoogere exercities heen
die zijn voor de tactiek en voor de strategie
bestemd en worden aan manoeuvres op kleine
en groote schaal verdaan I
En als de tijd zal gekomen zijn, dat onze
„landskinderen" weder met groot verlof ver
trekken, dan komt er op het papier te staan,
dat de lichtingen 1892 en 1893 voldoende
bedreven zijn in de behandeling van en het
schieten met het nieuwe geweer, en dan kan
iedereen weder gerust zijn op de dingen, die
komen zullen l
In „Langs den Weg" (kroniek en critiek)
der Prov. Groninger Crt. lozen we:
Het moge kort, het moge lang duren, maar
een3 komen zij de warme dagen. En nau
welijks zijn ze gekomen, of zi) worden aan
gekondigd - de examens. Toelatingsexa
mens, overgangsexamen Examen und kein
Ende. Met verlangen en met vrees zien de
ongelukkige zieltjes naar de advertentién uit.
Maar meest toch met vrees, want de begeerte
om op „een hoogere inrichting", of in een
hoogere klasse, of van de school af te komen,
is wc-1 groot, doch de angst voor mislukking
grooter. Er staat dan ook zoo iets op het
spal! Volgens de meening en het gevoel der
leerlingen of. het mochten „lummels van
jongens" zijn, die een jaar lang hebben ge
luierd, omdat ze dan wel hun ziQ krijgen en
bakker, slager, tuinman of zeeman kunnen
worden maar anders, volgens de leerlingen
altyd, volgens de ouders is er dikwijls meer
mee gemoeid dan anderen in hun wijsheid
droomen. Niet slagen, dat beteekent zéker:
gekrenkte oerzucht, verveling, Dijd, spijt,
wrevel, wantrouwen, om niet te spreken van
een „bedorven vacantie" en ontzegging van
genoegens. Niet slagen, dat beteekent mis
schien mislukking van de carrière, oneenig-
heid in 't gezin, financiëele moeilijkheid,
opoffering. Daarover zullen wij het allen dan
ook wel eens zijn, dat de kans van slagen
by degenen, die examen zullen doen, zoo groot
mogelijk, dat de voorwaarden, waarop en
waaronder examen wordt gedaan, zoo gunstig
mogelijk moeten wezen. Ook daarover dus, dat
zoowel van den kant der ouders als van dien
der examinatoren alles in het werk gesteld
mo9t worden om belemmeringen uit den weg
te ruimen en het pad voor de kinderen te
banen. En dan ook daarover, dat het onze
plicht is, telkens wanneer teleurstellingen zijn
voorgekomen, en beter nog, vóór ze zijn
ondervonden, eens na te denken over de
oorzaak, dat er zooveel examens mislukken.
Door een paedagoog en menscbenkenner
dat is, zeker, pleonastisch, maar pleonasmen
zijn dikwijls bevorderlijk aan de duidelijk
heid zou over dit onderwerp een belangrijke
verhandeling gegeven kunnen worden. Wio
op die eerenamen geen aanspraak durft late«i
gelden, stelt zich met minder tevreden, reeds
voldaan, wanneer hij enkele opmerkingen
maakt, die behartiging verdienen. Vooral in
deze warme dagen maar daar hebben wij
dadelijk een punt, waarover wij kunnen na
denken of zouden kunnen nadenken, als
't niet zoo warm was. Zonder gekheid nu:
is het niet onoordeelkundig, barbaarsch bijna,
dat vele examens zijn gesteld in de maand
Juli? Da onderwijzers-, de toelatings-en eind
examens voor gymnasia en hoogere burger
scholen vallen alle in de warmste, of op één
na de warmste maand van het jaar! En echter
is ons allen bekend, hoe verlammend de
warmte op het denkvermogen werkt. Wij
weten allen hoe wij duf en suf kunnen worden
van de warmte, zóó duf en suf, dat „wij
haast te moe zijn om te praten." Nu zijn
„praten" en „op stuk praten", converseeren
en examen doen, twéé. KenDis verwerven,
meeningen vormen is al moeilijk, maar van
kennis blyken geven, zijn meeningen uit
spreken en volhouden, onder omstandighe 'en,
die den geest drukken en voor suggestie
uiterst geschikt maken, is bijna heksenwerk.
Er zijn angstvallige zielen, die, by een
groote mate van wetenschap en veel gezond
verstand, nooit examen leoren doen. Er zyn
er, die door examenvrees zenuwiyders zyn
geworden. Waarom moet hun de droevige
noodzakelijkheid van het ondergaan der kennis-
proef nu nog verzwaard worden door de
afmattende zomerhitte? Waarom moet de tyd
der voorbereiding en der repetitiën vallen in
het heete seizoen? Omdat de wetten het
eischen? Maar de wetten zyn voor wyziging
vatbaar. Omdat daarvoor alleen de vacanties
kunnen gebruikt worden? Maar de vacanties
kunnen verschoven worden. Gedeelteiyk ten
minste.
In de heetste dagen, het is bekend, is ook
het gewone onderwys onvruchtbaar, en de
geest ontwikkelt zich dan allicht beter in de
vrye natuur dan in het schoolgebouw. Ook
hebben de onderwijzers, die minstens tot hun
65ste jaar helder van geest moeten blyven,
in den zomer vacantie noodig. Doch kunnen
niet enkele dagen, welke nu met examen doen
en met het voorbereiden voor examens, wor
den besteed aan, ware het alleen des voor-
middags, las geven? Zou men, op die wyze
de groote vacantie een weinig inkortende, de
andere niet wat kunnen verlengen? De over-
gangs- en toelatingsexamens dienen toch, zal
men antwoorden, aan het eind en het begin
van den cursus te worden gehoudenZonder
twijfel, maar als we dat begin en dat eind
ook eens verschoven? Als we hot schooljaar
eens met het kalenderjaar begonnen, of beter
nog, met semesters, halve cursussen gingen
rekenen? Het zou weinig pleiten voor de
vindingrijkheid van den vernuftlgen mensch,
wanneer by niets wist uit te denken, om de
bezwaren, aan de tegenwoordige indeeling en
regeling verbonden, te verminderen. Met veel
goeden wil kan er veel gebeuren.
Op dien goeden wil reken ik, wanneer ik
een ander punt aan het oordeel van 't publiek
onderwerp. Komen, zou ik willen vragen aan
ouders en onderwijzers, vele jongens niet op
veel te jeugdigen leeftyd op inrichtingen van
middelbaar en hooger ondorwys? De ervaring
van vele leeraars is, meen ik stellig te weten,
dat verscheidene knapen, voor 't overige niet
slecht begaafd, het min of meer wetenschap-
polyk vakonderwys op hoogere burgerscholen
of gymnasia niet kunnen volgen, omdat zy
nog niet ryp zyn daarvoor. Zulke jongens
komen dan, èf in 't geheel niet, öf met horton
en stooten, aan het eind van den cursus.
Er zyn inrichtingen, waarop geregeld de
helft of meer leerlingen van een klasse niet
bevorderd kunnen worden, en zelden iemand
zonder falen het einde bereikt, een toestand,
die niet besten jigd mag blyven
Is de fout by de leeraars, die te veel eischen
van hun leerlingen? Minder vaak misschien
dan men geneigd is te denken. De leeraars
hebben een programma af te wei ken, dat, met
het oog op het doel der inrichtingen, waaraan
ze verbonden zyn, slecht kan worden gewyzigd.
Maar het is by de ouders vaak een jachten
en jagen om hun zoons zoo spoedig en zoo
jong mogeiyk „klaar" te krygen, welk streven
zeer pryzenswaardig zou zyn, als het doel
door die overhaasting niet al te dikwyis werd
gemist. Misschien, dat een te groot en te
belangryk deel van ons kort leven op de
schoolbanken wordt versleten, maar door
kunstmatige versnelling van het leerproces
wint men ten slotte mets uit, integendeel.
Ook zyn de leeraars, en te recht, zoo bang
voor het gesukkel van leerlingen, dat ze
allicht uit vrees voor teleurstellingen de
eischen voor het toelaten wat streng nemen.
Zoo sleept het een het andere na zichl
Want ook de leeraars, die van 12-of 13-jarige
knapen meer vragen dan, strikt genomen,
noodzakeiyk is, bedriegen zich en worden
bedrogen. Het weimgje positieve kennis, dat
zy, wanneer de billijkheid eenigszins betracht
zal blyven, kunnen vorderen, kan zelfs middel
matig en minder dan middelmatig begaafden
jongens, wel ingestampt worden. Ingestampt l
Ook dat gebeurt. Eenige weken voor het
toelatingsexamen worden in deze warmte 1
de schooluren nog met een paar vermeerderd,
om de puntjes nog eens op do i to kunnen
zetten. Is hot wonder, dat examinatoren, die
niet zeer op hun hoede zyn, worden gefopt,
en loerlingen, vooral zy, dio yver hebben en
niet van aanleg zyn ontbloot, wreveling
worden, als ze maar van het examen hooren
reppen? Niet de mate van kennis, maar de
ontwikkeling zou by do toelatingsexamens
over het lot der adspiranten in hoofdzaak
moeten beslissen. Doch daar sommige kennis
voor ontwikkeling onontbeeriyk is, het kennen
vaak grondslag is van het kunnen, mag men
het een examinator niet al te euvel duiden,
wanneer hy nu en dan de vergissing begaat
van een jongen, die met een groote hoeveel
heid kersverscb opgedane feiten voor den dag
komt, voor ryp aan te zien, ook wanneer hy
het niet is.
Vraagt men, of de ouders veel invloed
hebben op den duur van den cursus op de
lagere school, en op alles wat ik hier heb
te berde gebracht, dan is het antwoord:
„Direct misschien niet, indirect zeer zeker."
Zoodra de ouders inzien, dat niat ,d i e school
de beste is, welke haar leerlingen op den
jeugdigsten leeftyd aflevert, is er al veel
gewonnen. Volksovertuiging wordt eindelyk
volkswet.
Er is nog een groot voordeel aan het op
ryperen leeftyd komen op middelbare en
hoogere inrichtingen van onderwys. Er is dan
intusschen, beter dan nu het geval kén zyn,
gebleken of een jongen aanleg heeft voor
studie of voor een beroep, waarvoor een
cursus op een dergelyko school noodig is. Nu
is het waar, dat niet alle ouders hin knapen
van veertien jaar, waarvoor het wetenschap-
pelyk onderwys te moeilyk i3, in een affaire
kunnen doen of op de ambachtsschool. Maar
even waar is het, dat er inrichtingen zyn, of
Slot.)
De waardige senator destyds 56jiaroud
en een kleine, dikke, zeer vriendelyke, ge-
moodelyke en spraakzame hoer was een
hartstochtelyk liefhebber en waarnemer van
bloemen, insecten, hoenders en ander tam
gevogelte. Te Ritzebüttel had hy een fraaien
bloementuin aangelegd en bezat er een menigte
duiven, hoenders en eenden.
Den 2den Juni 1736 zat hy best geluimd
in zyn tuinzaal, die versierd was met bloemen
en schilderyen, waaronder ook eenige familie
portretten van zyn vriend Denner. Vóór hem
op de schryftafel die hy wegens de hitte
uit zyn werkkamor naar de koelere tuinzaal
had laten brengen stond een porseleinen
bloemenvaa8 met een prachtig bloeiende viola
matronali8. De aangename geur dezer viola
had hem
„mit inniglich gerührter Brust
und gleichsam überschwemmter Lust"
zooals hy zich uitdrukte - voor een zyner
merkwaardigste gedichten gedisponeerd. Het
by de bloemenvaas op de schryftafel lig
gende, juist voltooide gedicht was getiteld
„Der vernünftige Geruch" (de verstandige
reuk).
In dit onsterfiyke werk schilderde hy uit-
voerig de heerlyke gewaarwordingen van den
in een bloem eestoken neus:
„Um recht ges&ttiget zu sein,
Zog ich die balsamirten Düfte
Mit stets emeuertem Vergnügen,
In kurzen unterbrochnen Zügen,
Bald hauchend und bald schnaufend ein."
En dan had hy aan zfln lange curieuse
rymelary nog een afzonderlyk „Danklied"
toegevoegd met het opschrift:
„Bei jedem Anziehn, jeden Hauchen
Nur eene S.lbe zu gebrauchen."
Om dit duideiyker te maken, waren de
lettergrepen door strepen van elkaar ge
scheiden. Het „Danklied" moest dus, ter-
wyi men een bloem onder den neus hield,
gedeclameerd of gezongen worden op de wyze,
dat men na elke lettergreep eenmaal den
bloemengeur in- en uitademde. Het zag er
by gevolg aldus uit:
jib i&r.
„Dir-riech-ich-die-86 schö-ne-Blu-me,
Na-tur, die-mir-sie-schenkt, zum-Ruh-me!
Ich-riech-und-freu-mich-dein-in-ihr
Denn-du-al-lein for-mirst und-gie-best
Zur-Pro-be, wie so-stark-du-liebest,
Der-Blu-men-Pracht, Ge-ruch-und Zier,
Und-Kraftzu-rie-chen-leihstdu-mhT'
Men zal dat zeker recht bespotteiyk vinden.
Den dichterlyken senator echter was het vol
komen ernst met den vreemden inval. In extase
declameerde hy meermalen lettergreep voor
lettergreep van deze curieuze verzen, terwyi
hy precies naar zyn eigen voorschrift den
lieflyken geur der viola matronalis met wel
dadige gevoelens in- en weer uitademde.
Juist toen hy zich in zulk een vergenoegde
stemming bevond, verscheen Adolph Nolte
zoo heette de door een der Hamburgsche
burgemeesters voor de vacante betrekking
aanbevolen jonge Hamburger. Nolte was dóór
en dóór bureaucraat, daarby een baantjesjager
en man van de wereld In den volsten zin
huldigde hy de oude leuze der Hanzesteden:
„Eerst werken en dan genoegen 1" Onder
„genoegen" verstond hy echter niet natuur
bewondering en poëzie, maar een goed glas
bier of wyn, een ryken maaltyd, eon party
biljart, een kogelparty, ook een spelletje kaart
of iets dergeiyks, wat het gemoed van wn
door de documenten losgelaten bureaumensch
vermag op te vrooiyken.
Zyn invloedryke beschormer had het onvoor-
zichtigerwys niet noodig geacht hem opmerk
zaam te maken op de vreemde eigenaardig
heden van den te Ritzebüttel resideerenden
poëtischen senator.
Op Brokes maakte de handige Nolte aan-
vankeiyk den besten indruk. Geiyk de getuig
schriften van den candidaat voldoende uitwezen,
kon aan diens geschiktheid voor de betrek
king niet getwyfeld worden. De waardige
senator stelde er echter ook prys op tot klerk,
met wien hy in zyn eenzaamheid te Ritze
büttel dagelyks moest verkeeren, een be
wonderaar en vereerder der natuur en poëzie
te bekomen. Hy noodigde dus den sollicitant
uit, des namiddags koffie by hem te drinken
en begon by die gelegenheid met hem over
de landeiyke schoonheid van Ritzebüttel en
over de poëzie in hot algemeen en in het
byzonder te spreken. Daarby was Nolte vol
strekt niet op zyn gemak, want dat was voor
hem een geheel onbekend gebied.
"Weldra had Brokes dan ook ontdekt, dat
de jonge heer van zyn beroemd „Aardsch
genoegen" geen flauw vermoeden had. Om
hem een denkbeeld van dergelyke poösie te
geven, las hy hem zyn gedicht: „De ver
standige reuk" met veel smaak voor. Adolf
Nolte luisterde en wist eerst niet recht, welk
gezicht hy daarby zetten moest. Toen echter
dacht hy in stilte; „Dat moet toch zeker
komisch bedoeld zyn. Het beste is, dat ik er
harielyk om lach; dat zal den ouden heer
zeker pleizier doenl"
Ein toen de senator onmiddeliyk daarna het
curieuze „Danklied" voordroeg en tusschen
de verschillende lettergrepen telkens zyn neus
in heeriyk riekende viola matronalis stak,
proestte hy het uit van lachen, zoodat hy
zyn buik moest vasthouden.
Hoogst verontwaardigd was de waardige
senator, toen zyne verzon zoo uitgelachen
werdendoch hy liet er niets van bemerken,
maar zond den candidaat hoffelyk heen, daarby
zeggende, dat hy binnen eenige dagen ant
woord zou ontvangen.
Toen Adolf het slot verliet, om naar Ham
burg terug te keeren, had by het onbestemd
gevoel, dat er iets niet in den baak was, en
dat hy vermoedelyk de zoo vurig gewenschte
betrekking niet zou krygen. „De duivel hale
my," bromde hy; „misschien ware het beter
geweest, als ik niet gelachen had! Misschien
was het dwaze reuk-gedicht toch ernstig ge
meend I Ik had een bewonderend gezicht
moeten zetten."
Dit juiste inzicht kwam echter te laat, want
na eenige dagen kreeg hy bericht, dat hem
de betrekking niet kon worden gegund.
Johannes Melchert verscheen nu in het slot
te Ritzebüttel, om zich persooniyk voor te
stellen.
Nadat over de werkzaamheden een en ander
gesproken wa3, noodigde Brokes ook hem uit
'8 namiddags in de tuinzaal koffie te komen
drinken.
„Hoe hebt gy eigeniyk kennis gemaakt
met myn vriend Denner, die u zoo warm
aanbevolen heeft?" vroeg hy.
Jphannes vertelde de ontmoeting met den
grooten schilder, hetgeen de senator zeer
interesseerde.
„Zyt gy een liefhebber en vereerder van
natuurschoon?" vroeg hy vervolgens.
„O zeker, heer senatorl" riep de jonge man,
en begon met gevoel te declameeron:
„Ach, du liebliche Natur,
Lass mich geh'n auf deiner Spur,
Führe mich am Gangelband
Oder nimm mir bei der Hand!"
„Ah, dat verrast my werkeiyk zeer aan
genaam! Gy bemint dus ook de edele poëzie?"
vroeg de in zyn zwakke zyde getaste senator
meesmuilend.
„Zeker, heer senator l In myn vryen tyd
houd ik my gaarne en voel met poëtische
lectuur bezig."
„Uitstekend t Dat bevalt my. Kent gy myn
„Aardsch genoegen?"
„Met groote belangstelling heb ik alle vyf