N°. 11118. Dinsdag 26 3Tei. A0. 1896 (Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. EEiïï EEREWOORD. LEIDSCH DAG-BLAB. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad Wordt f 0 05 ho-«-Vond. Tweede Blad. Officieel© KenDluffeyingen. InschrijvArag Iclmltery. Burgemeester en Wetboadors yaa Leiden heri' neren bjj deze nogmaals do belanghebbenden (de geborenen in 1871 en, voor zoover zij zich tuaschentijda in do gemeente hebben gevestigd en alhier nog niet voor do Schutterij mochten z(jn ingeschreveo, ook de go- borenon in 1862 tot 1870) aan hunne verplichting om zich voor den Sohuttorlyken dienst te doen insohrijveD. Do gelegenheid bestaat daartoe dagelijks (Zon- en feestdagen uitgezonderd) ten Kaadbuize, tuöBchen 10 en 12 en 2 en 4 ur6n, terwijl op den lBton Juni a. e. do regietors van inschrijving worden gesloten en zij, dio zich niet vóór dat tijdstip hebbeu doon inschrijven, bij ontdekking ambtshalve ingeschreven en door don sohuttersraed tot eene geldboete verwezen zullen worden. Bsrgeimeester en Wethouders voornoemd, Loiden, F. WAS, Burgemeester. 28 Mei 1804. S, EIST, Secretarie. Koogere Burgerschool voor Meisjes. Burgemeester on Wethouders dor gemeente Leiden brongen ter algemeens konnis, dat de gelegenheid tot ii schrijving van leerlingen voor do Hoogere Bur- gersohool voor Meisjes wordt opengesteld ge durende de maand Juni op eiken M aandag van 2 tot 4 uron iu don namiddag iu het schoolgebouw aan do Garcnmarkt. Burgemeester en Wethouders voornoemd, LeidoD, F. WAS, Burgemeester. 82 Moi 1896. E. KIST, Secretaris. Door Burgemeester en Wethondera van Zoetermeer en Zegwaard wordt ter openbaro konnis gebracht, dat op Woensdag den lOdon Juni 1896, des voor middags te 9 oren, op hot erf van den heer M. Poot, to Zoetermeer, eene keuring van paarden uit die gemeente voor den militairen dienst zal plaats hebben; dat aldaar op hot bepaalde uur aanwezig moeten zijn de paarden, vermeld onder Nob. 1 tot en mot 101, terwijl Donderdag den llden JuDi op denzelfden tijd en plaat-s aldaar ter keuring aanwezig moeten zijn do paarden onder Noe. 102 tot eo met 136. Tevene, dat op Donderdag den llden Judï tor keuring aanwezig moeten zijn de paarden uit do gomeento Zegwaard, vermeld ondor No?. 1 tot on mot 61, des voermiddagB te hulftwaalf op den Bleie- wijkechen weg nabij Den Hoorn te Zegwaard on de paarden onder Nob. 62 tot en met 99 op Vrijdag den 12den Juni, des voormiddags te 9 ureD, ter plaata ala bovenvermeld. In het jongste nummer van het Maand blad tegen de Kwakzalverij komt het volgende ingezonden stuk voor, waarboven staat de vraagOok kwakzalverij? Te Alfen aan den Rijn woont een kastelein, die tegenwoordig in vry goeden doen is; zijn naam is Belt. In bijna geheel Zuid-Holland kent men hem. Vooral onder de eerzame dorpbewoners bezit hij groote vermaardheid. Te Alfen zelf schijnt hy als „wonder dokter" weinig gezien; men haalt zelfs daar de schouders op en lac*:. Mijn neef, die daar woont, beweert zelfs en dit komt mij ook zeer waarschijnlijk voor dat de Z.E. Pastoor van Alfen geenszins met Beits optre den als wonderdokter sympathiseert. Hoe deze kastelein kureert, blykt het best uit twee feiten van jongen datum. Mijn zwager en zuster wonen by Rotterdam. De eerste lijdt sedert jaren aan kloven in de handen en verschrompeling der nagels. Mijn zuster heeft een zonderling voortwoekerende kwaal aan de lip en het siymvlies der rech terwang. Beiden togen in 't begin van Maart jl. naar Belt. Het was er vol. Allerlei rytuigen en karren hadden patiënten aangevoerd en de wacht kamer was goed bezet. Toen myn zwager aan de beurt en hot euvel opgenomen was, sprak Belt een ernstig gebed uit en schreef voor, dat de handen tweemaal daags met „wywater" moesten ge- wasschen worden. Mijn zuster moest den mond met wywater epoelon en negen dagen lang een tientje van den rozenkrans bidden, terwyi ze verder wit bessensap moest drinken, „omdat haar bloed onzuiver was." Geld mag Belt niet aannemen, maar er staat een bus, waarin ieder zyn offertje stor ten mag of moet. Belt vaart er wèl byi Naar verteld wordt, trekt hy van een pre dikant een jaargeld, omdat hy diens dochter, die „van alle doctoren en professoren opgege ven was", radicaal genezen hadl Zonder nu aan de kracht van het gebed, van een geloovig, innig en vertrouwvol gebed, iets te kort te willen doen, meen ik toch, dat een dergelyke biddokter velen van de gewone middelen tot genezing terughoudt. "Wie zal het vertellen hoevelen den besten tyd voor geneeskundige hulp by ziekten of wonden lieten voorbygaan met de vergeefsche hoop op Belt. Myn zuster althans door myn werkkring zag en zie ik haar zelden ging er vaak heen en nam niet den minsten raad van be voegde geneeskundigen. Toen ik haar nu voor een paar weken weer eens zag, ver schrok ik van het voortwoekeren barer kwaal, die het eens zoo schoone gelaat verwringt. „Ja", zei ze klagende, „niets helpt my"; ze was al by zoovelen geweest, by Winde- lincx, te Rotterdam, maar die wou tweehon derd gulden hebben en haar te Brussel ge nezen, by Belt, by vole Eerw. zusters en vroeger eens by den Pastoor van Castricum, verder by zekere juffrouw Yan Soest, te Rot terdam, nog by een zoogenaamde papjuffrouw te Rotterdam, enz. „Dan moogt ge wel zeggen, dat niets helpt", zei ik. „Als je nog een greintje waarde aan je leven hecht", zei ik toen, „dan ga je onmiddellyk naar Leiden naar prof. Yanlterson, of naar een kundig arts, maar naar geen onbevoegden. B i d d 0 n doe ik ook, maar het moet zyn Ora et labora; niet bidden alleeD, maar handelen tevens." De Maasbode zegt onder het hoofd Mr. S. Yan Houten het volgende: De persoon in Nederland, die op het oogen- blik het meest op den voorgrond treedt, i3 voorzeker de minister van binnenlandsche zaken, mr. S. Van Houten. Reeds lang vóór zyn optreden als minister was de toenmalige Groninger afgevaardigde een man van beteekenis m ons Parlement, èn wogens zyn onmiskenbare talenten ón wegens de eigenaardige positie, welke hy in de Tweede Kamer innam. Meer dan gewone bekwaamheid kan Van Houten ongetwyfeld niet worden ontzegd. Want ai komen de zinnen soms hortend en stootend uit zyn mond, al vreest men soms, dat de spreker als 't ware het evenwicht verliezen zal, toch vormt hetgeen hij zegt, ten slotte altoos een afgerond geheel niet alleen, maar daaraan ligt vaak ook een klemmende logica ten grondslag. Buitendien is Van Houten altyd slagvaardig; wanneer er onderwerpen aan de orde zyn, welke hem bijzonder aantrekken, zooals byv. indertyd de behandeling der Legerwet, kon men hem steeds op de bres vinden, gereed om allen aanvallen het hoofd te bieden. Ligt in een en ander voor een goed deel zijn kracht, ook het geheim zijner zwakheid wordt er door verraden. Door de rol van opposant, waarin hy als Kamerlid schier immer optrad, en door het succes, daarby zoo vaak behaald, beeft Yan Houten als het ware een ingenomenheid gekregen met eigen denkbeelden, welke hem minder geschikt maakt om op dit punt concessies te doen aan anderen. En zoo verklaart het zich, dat de grootste opposant als Kamerlid op z\jn beurt als minister geen oppositie tegen zyn voorstellen verdragen kan. Reeds meermalen is dit gebleken en wel bot meest by do behandeling der Kieswet, ton minste tot nu toe. Want niettegenstaande de minister van binnenl. zaken overtuigd moet zyn van de noodzakelykheid van te gemoet te komen aan althans óón belang- ryken eisch der Katholieke Staatsparty, heeft men hem dien vry hooghartig zien afwyzen, ofschoon men onzerzyds, by monde van den heer Harte, zelfs zoo ver was gegaan, dat de minister op dit punt den kiesplicht toegeven kon, zonder ontrouw te worden aan een vroegor geuite meening, dat hy zich met dit denkbeeld niet kan vereenigen. Immers, de heer Harte verlangt geen dwang van te gaan kiezen, maar alleen wenscht hy te voorkomen, dat het vervullen van dezen burgerplicht wordt nagelaten uit luiheid of onverschilligheid. Wanneer er derhalve ooit, op vernuftige w(jze ztlfs, oen brug geslagen werd, om een minister het toegeven gemakkelyk te maken, dan was het wel by deze gelegenheid door don heer Harto. Ons dunkt, de heer Yan Houten moet dit inzien en ook, dat hy achter do groene tafel een andere rol te vervullen beeft dan vroeger als opponent op de banken der Tweede Kamer. Toen kon hy steeds aan eigen denk beelden geheel vasthouden, zonder schade toe te brengen aan het algemeen belang. Maar thans zou een dergelijke voortgezette hals starrigheid hem verhinderen een nationaal werk tot stand to brengen niet alleeD, maar ook zou hy daardoor zyn schip ongetwijfeld op het strand voeren. Zal de minister echter toonen als regee- ringspersoon een ervaren stuurman te wezen Wy voor ons vreezen het, op grond van de handelingen, welke tot nu toe van hem als zoodanig uitgingen. Immers, bij tal van gelegenheden heeft de minister, zelfs by het doen van voordrachten aan de Kroon, men denke byv. slechts aan de benoeming van een secretaris van het college van curatoren aan de universiteit te Groningen reeds zooveel blyken gegeven, dat het doorzetten van hetgeen hy wenscht, tot zyn meest eigen aardige karaktertrekken behoort, dat wy ook by do behandeling der Kieswet in dit opzicht niet veel goeds van hem verwachten, in welke meening wy nog versterkt zyn na de rede voering, door Z. Exc. de vorige week In de Tweede Kamer gehouden. Maar- hoe dit ook wezen moge, één ding staat, geloovon wy, vast. Indien de heer Van Houten door zyn onverzettelijkheid het velen, en met name den Katholieken Kamer leden, onmogelijk maakt om ten slotte hun stem te geven aan zyne Kieswet, dan zal hy een eventuoole afstemming daarvan geheel aan zichzelven te 'wyten hebben, en dan komt ook grootendeels op zyn hoofd de verant woordelijkheid, als de afdoeniDg dezer be- langryke' aangelegenheid wederom wordt vertraagd. De Staatscourant bevat een uittreksel uit het jaarverslag van den hoofdingenieur, be last met het toezicht op den dienst voor het 810 0 m wezen over 1895. Daaruit biykt, dat op 31 Dec. 1895 hier te lande in gebruik waren 9589 stoomketels, geplaatst in 4089 fabrieken, 489 watergemalen, 1461 zeeschepen en rivierbooten, 1292 locomobielen, locomotie ven, kranen, enz., en 265 tramlocomotieven. In Overysel waren 314 fabrieken, 10 water- gemalen, 29 zeeschepen en rivierbooten, 28 locomobielen, locomotieven, kranen, enz. en 12 tramlocomotieven. In deze opgaaf zyn niet begrepen de stoomketels der locomotieven by de spoorwegdiensten, noch dio, by het departe ment van marine in gebruik. In 1895 z(jn door de ambtenaren voor het stoomwezen 23,070 inspectiën verricht, tegen 22,693 in 1894 en 92,370 in 1893. De bevin dingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat: 54 stoomketels leverden dadelijk gevaar op, zoodat het gebruik daarvan tydelyk moest verboden worden; 351 atoom ketels leverden indirect gevaar op en moesten hersteld worden; 3921 stoomketels hadden kleine gebrekeD, en 5405 stoomketels waren zonder gebreken. Op 29 Sept. 1895 bad tus- scben Emmerik en Lobith een ongeval plaats met den stoomketel (waterpypketel) in de sleepboot „Lombok", van de Rotterdamsche Ballastmaatscbappy, te Rotterdam, ten ge volge waarvan een persoon is overleden en een gewond. De Standaard zegt: By de jongste Rotter damsche werkstaking werkte het gevoel van solidariteit sterker dan by de eerste. Allerlei groepen, die op zichzelf met den ertshandel niet in verband stonden, sloten zich nochtans aan. Te Schiedam en Dordrecht weigerde men te lossen, wat uit Rotterdam binnen de haven voer. En zelfs internationaal, verklaarde men van Engelsche zyde, den ban te zullen eer biedigen. Dit op zichzelf goede verschynsel is, helaas, ontsierd door daden van geweld, op n i e t- stakende werklieden gepleegd; booze feiten, die niet scherp genoeg kunnen worden afge keurd. Zoo sterk als de arbeiders staan, zoolaDg ze in hun eigen recht hun kracht zoeken, even ellendig verzwakken ze zich, als ze anderer recht krenken. Zulke geweldenary is zonde voor God, en wordt ook door de publieke consciëntie ge lukkig nog veroordeeld. Maar die enkele booze feiten en ze waren zeer weinig in aantal uitgezonderd, dient erkend te worden, dat de houding der werk lieden over het algemoen correct was, wel zóó correct zelfs als van die schutters, die op hen passen zouden, maar die spoedig zeiven bewaakt moesten worden om hun dronkenschap. Of deze werkstaking naar eisch doorge dacht en voorbereid was, en of met name de kas genoeg inhield, laten we voorshands onbesproken. De breuke onder heD, die uitkwam, doet hieraan met reden twyfelen. Maar op zichzelf ligt in de sterkere uiting van solidariteit iets verbiydends. Wie als van een buitenkansje profiteeren wil, als er werk open komt, doordien zyn vakgenooten staken, wordt meer door egoïsme dan door gemeenschapsgevoel gedreven, en egoïsme kan nooit zedeiyk verheffen. Toch eischt omgekeerd deze zelfde solida riteit, dat men van dit gemeenschapsgevoel geen misbruik make. En dat daarover by het slotbedryf klachte viel, is een feit, waarover volle licht behoort op te gaan. In het Sociaal Weekblad schryft prof. dr. P. Yan Geer een artikel over„Het gemeente kiesrecht volgens het Regeeringsvoorstel", naar aanleiding van de Memorie van Ant woord. Daar de Minister zich omtrent het vermoe- deiyk aantal kiezers „in nevelen blyft bullen", meent de heer Yan Geer zyn vroeger gegeven cyfers zonder tegenspraak te mogen hand haven, waarby het getal 450,000 als uiterste grens over het geheele Ryk wordt genoemd. Waar de Minister voor de mate van ge schiktheid en maatschappeiyken welstand verwy'3t naar de Grondwet, wyst de hoer Van Geer er op, dat hier hetzelfde argument wordt gebruikt, dat als schild diende voor de tegenstanders van het ontwerp-Tak, ora hun gemoedsbezwaren en grieven te ver bergen. Het misbruik, dat z. i. de heer Van Houten hierby van de Grondwet maakt, ver gelijkt do heer Van Geer by de houding van voerlieden, die eerst oen grooten steen op den weg werpen en zich dan beklagen, dat hun kar, er tegen aan rydende, omvalt. Op één punt wil de heer Van Geer inzon derheid nog eens de aandacht vestigen: het kiesrecht voor den gemeenteraad, evenals „Ieder mensch heeft eer in het ïyf, maar Diet ieder behoeft deze zoo zorgvuldig te behoeden als de soldaat," sprak mijn gryze vriend, de gepensionneerde kapitein Wolf, op zekeren avond, toen wy over dit onderwerp spraken. „Niemand bindt een eerewoord in die mate als den soldaat. Want terwyl men in het gewone leven hoogstens met goed en naam voor zyn eerewoord moet instaan, moet de soldaat het ook met zyn leven. Voor hem bestaan er maar twee wegen, om zicb te onttrekken aan de verbintenissen, die een gegeven woord oplegt: de teruggave van het gegeven woord door hem, die het ontvangen heeft, of de dood." Ik vond dat eenigszins overdreven, maar de kapitein viel my haastig in de rede. „Daar helpt geen draaien en wenden 1" riep by. „Voor den soldaat staat de plicht, zyn woord te houden, boven eiken anderen, en ik ken een geval, dat zelfs de macht van een keizer niet in staat was, de vervulling te verhinderen van eGn eerewoord, waarmede een officier zich tegonover een collega ver bonden had. Wanneer en hoe dat geschiedde, mag ik wel vertellen, want ik heb de betrokken officieren persoonlyk gekend en ben oorgetuige van het merkwaardige eerewoord geweest niet alleen, maar ook zoo goed ingewyd in de byzonderheden van wat vervolgens ge beurde, dat ik oen juiste voorstelling van het zeldzame geval kreeg. Meer dan dertig jaren zyn sinds voorbygegaaD, maar nog herinner ik het my levendig en ik zal hot u vertellen, zoo goed ik kan. Luister! Het was by Solferino, den 24sten Juni 1859. Heet brandde de zon aan den onbe- wolkten hemel.' Het was een bitte om te versmachten en oen ellende om wanhopig van te worden. Sedert acht uren reeds woedde een der bloedigste veldslagen van den nieuwen tijd; een slag, waarin de Oostenrykers tegen over het met de Franschen verbonden Sar dinische leger stondeD. De dood had een ryken oogst. Yan de 39,436 manschappen, die op dezen dag deels gedood, deels gewond worden, waren tegen den middag minstens 20,000 buiten gevecht gesteld en nog altyd was de teerling niet geworpen, nog altyd brulden ongeveer 1200 vuurmonden en meer dan een kwart millioen geweren mengden zich knetterend daar- tU88Ch6D. Welk een zinverwarrendo, verdoovende chaos van tonen I Het oor verzette zich daar tegen en het hart van den moedigste beefde, want het was, alsof de aarde moest bersten en alles verslinden, wat daar vloekend, schreeuwend en tierend door elkander golfde. Yooral in de nabyheid van Solferino was het gewoel onbeschryflyk. Hier naderden de strydende partyen elkander het dichtst, want het kwam er op aan, de sterke stelling der Oostenrykers aan den ingang van het kleine dal, waarin Solferino ligt, te nemen. Doch met welke dapperheid de Franschen ook vochten de Oostenrykers verweerden zich als leeuwen. De eene aanval na den aoderen werd afgeslagen, en al do nationali teiten van hot koizerryk wedyverden hier in taaie dapperheid en wankelden zelfs dan niet, als de vyandelyke bevelhebber tegenover hen 42 kanonnen in een front liet opstellen en hen met kartetsen overstelpte. Het vuur was overweldigend en de intro ductie tot een ruiteraanval, die eindeiyk het beoogde doel, de inneming van Solferino, zou doen bereiken. In suizenden galop kwamen zy aangereden, de beroemde „chasseurs d'Afrique." Nauwelyks hadden de Oosten rijkers tyd, carrés te vormen, of zy waren er al, de door de zon gebrande, in gevechten met halfwilde Afnkaansche stammen be proefde krygslieden. Wèlgemikte salvo's velden velen neer, maar onophoudelyk renden de anderen over hen heen. Vooraan was een groote, knappe man op een prachtig Arabisch paard. Zwart als de nacht was het ros en gevleugeld scheen het te zyn, want met een geweldigen sprong vloog het over de viervoudige ry soldaten midden in het carré. Nu was het er in, en reeds bedreigde de sabel van den ruiter den Oostenrykschen commandant. Deze pareerde den slag, maar wie weet, of hy in het duel, dat hierna ontstond, overwinnaar gebleven ware, indien onze dappere manschappen den aanval der FraDsche ruiters niet schitterend hadden afgeslagen. De chasseurs moesten terug. Hun aanvoerder echter kon hen niet meer volgen. Reeds hadden een paar gespierde vuisten de tougels van zyn paard gegrepen en hielden zo vast. De hengst verweerde zich wanhopig en zyn beryder deed hetzelfde, maar oen slag over de hand stelde hem buiten gevecht. De sabel viel hem uit de hand hy was weerloos. Kapitein Beretti, de commandant van het carré, raakte hem met de rechterhand aan. „Gy zyt myn gevangene," zeide by daarby. „Berust in uw lotl Aan de eer is voldaan. Gy hebt ons de overwinning niet gemakkelyk gemaakt en geen reden u te schamen." „Dit getuigenis verzacht myn ongeluk eenigszins," antwoordde de FranschmaD, terwyl hy zich uit het zadel liet glyden. „Maar wat nu? Zult gy my als een wonder dier door de ry en uwer manschappen voeren?" „Gy moet tsrug als alle gevangenen," ant woordde Beretti. „Uw degen, majoor, en dan volgt gy de patrouille. Gy zyt niet in de macht van barbaren." De majoor scheen dit begrypelyk te vinden, doch toen de patrouille geformeerd was, die hem naar achteren zou brengen, kwam by naar Beretti toe en vroeg hem iets, dat dezen in hooge mate verraste. Da Franschman wilde nameiyk, voordat hy krygsgevangene werd, nog eenmaal terug naar de zyoen, om zich te verzekeren van zyn voor hem byzonder gewichtige bagage, die in Medole was. Binnen twee uur zou hy by de Oostenrykers terug zyn, daarop wilde by zyn eerewoord en de orde van het legioen van eer, dat hy in Afrika verdiend had, tot pand geven. Kapitein Beretti ging in gedachten al de over de behandeling van krygsgevangenen uitgevaardigde verordeningen na, en vond, dat geen enkele direct in stryd was met hot ver zoek van Lahiro, zoo noemde zich do majoor. Zyn eerowoord vooral was evenveel waard als dat van eiken andoren officier, en als hy alle papiereD, die hy by zich had, uitleverde en beloofde, over zyn waarnemingen van militairen aard het strengste atilzwygen te bewaren, dan kon zijn verzoek wel ingewilligd w jen. Voor 't overige drong zich aan Beretti de overtuiging op, dat hy een man van oobe- rispelyk ridderiyke gevoelens voor zich had, en zoo nam hy do hem als pand aangeboden orde alleen hierom aan, omdat Lahire uitdruk- keiyk verlangde, dat hy een teekon van zyn overwinning had, een teeken, dat hem zou dienen tot aandenken, indien den oigenaar op weg naar Medole een kogel mocht treffen. En dat was zeer waarschynlyk. Majoor Lahire had een verschrikkelyken weg voor zich, waarop de dood hem in duizendvoudige gedaante bedreigde. Wat bewoog hem dezen weg te nemen? Het verlangen naar het bezit van zyn goed? De Oostenrijksche officieren geloofden dat met. Het moest iets hoogers, gewichtigers zyn. Maar wat? De Oostenrykers hadden geen tyd, daarover te philosopheeren. Zy werden opnieuw aangevallen en hevig bestookt, terwyl Lahiro naar Medole reed. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5