N°. 11118.
Dinsdag 26 3Tei.
A0. 1896
(Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
EEiïï EEREWOORD.
LEIDSCH
DAG-BLAB.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
Wordt f 0 05 ho-«-Vond.
Tweede Blad.
Officieel© KenDluffeyingen.
InschrijvArag Iclmltery.
Burgemeester en Wetboadors yaa Leiden heri' neren
bjj deze nogmaals do belanghebbenden (de geborenen
in 1871 en, voor zoover zij zich tuaschentijda in do
gemeente hebben gevestigd en alhier nog niet voor
do Schutterij mochten z(jn ingeschreveo, ook de go-
borenon in 1862 tot 1870) aan hunne verplichting om
zich voor den Sohuttorlyken dienst te doen
insohrijveD.
Do gelegenheid bestaat daartoe dagelijks (Zon- en
feestdagen uitgezonderd) ten Kaadbuize, tuöBchen 10 en
12 en 2 en 4 ur6n, terwijl op den lBton Juni a. e.
do regietors van inschrijving worden gesloten en zij,
dio zich niet vóór dat tijdstip hebbeu doon inschrijven,
bij ontdekking ambtshalve ingeschreven en door
don sohuttersraed tot eene geldboete verwezen zullen
worden.
Bsrgeimeester en Wethouders voornoemd,
Loiden, F. WAS, Burgemeester.
28 Mei 1804. S, EIST, Secretarie.
Koogere Burgerschool voor Meisjes.
Burgemeester on Wethouders dor gemeente Leiden
brongen ter algemeens konnis, dat de gelegenheid tot
ii schrijving van leerlingen voor do Hoogere Bur-
gersohool voor Meisjes wordt opengesteld ge
durende de maand Juni op eiken M aandag van 2 tot
4 uron iu don namiddag iu het schoolgebouw aan do
Garcnmarkt.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
LeidoD, F. WAS, Burgemeester.
82 Moi 1896. E. KIST, Secretaris.
Door Burgemeester en Wethondera van Zoetermeer
en Zegwaard wordt ter openbaro konnis gebracht,
dat op Woensdag den lOdon Juni 1896, des voor
middags te 9 oren, op hot erf van den heer M.
Poot, to Zoetermeer, eene keuring van paarden uit
die gemeente voor den militairen dienst zal plaats
hebben; dat aldaar op hot bepaalde uur aanwezig
moeten zijn de paarden, vermeld onder Nob. 1 tot
en mot 101, terwijl Donderdag den llden JuDi op
denzelfden tijd en plaat-s aldaar ter keuring aanwezig
moeten zijn do paarden onder Noe. 102 tot eo met 136.
Tevene, dat op Donderdag den llden Judï tor
keuring aanwezig moeten zijn de paarden uit do
gomeento Zegwaard, vermeld ondor No?. 1 tot on
mot 61, des voermiddagB te hulftwaalf op den Bleie-
wijkechen weg nabij Den Hoorn te Zegwaard on de
paarden onder Nob. 62 tot en met 99 op Vrijdag
den 12den Juni, des voormiddags te 9 ureD, ter
plaata ala bovenvermeld.
In het jongste nummer van het Maand
blad tegen de Kwakzalverij komt het volgende
ingezonden stuk voor, waarboven staat de
vraagOok kwakzalverij?
Te Alfen aan den Rijn woont een kastelein,
die tegenwoordig in vry goeden doen is; zijn
naam is Belt.
In bijna geheel Zuid-Holland kent men hem.
Vooral onder de eerzame dorpbewoners bezit
hij groote vermaardheid.
Te Alfen zelf schijnt hy als „wonder
dokter" weinig gezien; men haalt zelfs
daar de schouders op en lac*:. Mijn neef, die
daar woont, beweert zelfs en dit komt mij
ook zeer waarschijnlijk voor dat de Z.E.
Pastoor van Alfen geenszins met Beits optre
den als wonderdokter sympathiseert.
Hoe deze kastelein kureert, blykt het best
uit twee feiten van jongen datum.
Mijn zwager en zuster wonen by Rotterdam.
De eerste lijdt sedert jaren aan kloven in de
handen en verschrompeling der nagels. Mijn
zuster heeft een zonderling voortwoekerende
kwaal aan de lip en het siymvlies der rech
terwang.
Beiden togen in 't begin van Maart jl.
naar Belt.
Het was er vol. Allerlei rytuigen en karren
hadden patiënten aangevoerd en de wacht
kamer was goed bezet.
Toen myn zwager aan de beurt en hot
euvel opgenomen was, sprak Belt een ernstig
gebed uit en schreef voor, dat de handen
tweemaal daags met „wywater" moesten ge-
wasschen worden.
Mijn zuster moest den mond met wywater
epoelon en negen dagen lang een tientje van
den rozenkrans bidden, terwyi ze verder wit
bessensap moest drinken, „omdat haar bloed
onzuiver was."
Geld mag Belt niet aannemen, maar er
staat een bus, waarin ieder zyn offertje stor
ten mag of moet.
Belt vaart er wèl byi
Naar verteld wordt, trekt hy van een pre
dikant een jaargeld, omdat hy diens dochter,
die „van alle doctoren en professoren opgege
ven was", radicaal genezen hadl
Zonder nu aan de kracht van het gebed,
van een geloovig, innig en vertrouwvol gebed,
iets te kort te willen doen, meen ik toch,
dat een dergelyke biddokter velen van de
gewone middelen tot genezing terughoudt.
"Wie zal het vertellen hoevelen den besten
tyd voor geneeskundige hulp by ziekten of
wonden lieten voorbygaan met de vergeefsche
hoop op Belt.
Myn zuster althans door myn werkkring
zag en zie ik haar zelden ging er vaak
heen en nam niet den minsten raad van be
voegde geneeskundigen. Toen ik haar nu
voor een paar weken weer eens zag, ver
schrok ik van het voortwoekeren barer kwaal,
die het eens zoo schoone gelaat verwringt.
„Ja", zei ze klagende, „niets helpt my";
ze was al by zoovelen geweest, by Winde-
lincx, te Rotterdam, maar die wou tweehon
derd gulden hebben en haar te Brussel ge
nezen, by Belt, by vole Eerw. zusters en
vroeger eens by den Pastoor van Castricum,
verder by zekere juffrouw Yan Soest, te Rot
terdam, nog by een zoogenaamde papjuffrouw
te Rotterdam, enz.
„Dan moogt ge wel zeggen, dat niets
helpt", zei ik. „Als je nog een greintje waarde
aan je leven hecht", zei ik toen, „dan ga je
onmiddellyk naar Leiden naar prof. Yanlterson,
of naar een kundig arts, maar naar geen
onbevoegden. B i d d 0 n doe ik ook, maar
het moet zyn Ora et labora; niet bidden
alleeD, maar handelen tevens."
De Maasbode zegt onder het hoofd Mr. S.
Yan Houten het volgende:
De persoon in Nederland, die op het oogen-
blik het meest op den voorgrond treedt, i3
voorzeker de minister van binnenlandsche
zaken, mr. S. Van Houten.
Reeds lang vóór zyn optreden als minister
was de toenmalige Groninger afgevaardigde
een man van beteekenis m ons Parlement,
èn wogens zyn onmiskenbare talenten ón
wegens de eigenaardige positie, welke hy in
de Tweede Kamer innam.
Meer dan gewone bekwaamheid kan Van
Houten ongetwyfeld niet worden ontzegd.
Want ai komen de zinnen soms hortend en
stootend uit zyn mond, al vreest men soms,
dat de spreker als 't ware het evenwicht
verliezen zal, toch vormt hetgeen hij zegt,
ten slotte altoos een afgerond geheel niet
alleen, maar daaraan ligt vaak ook een
klemmende logica ten grondslag. Buitendien
is Van Houten altyd slagvaardig; wanneer
er onderwerpen aan de orde zyn, welke hem
bijzonder aantrekken, zooals byv. indertyd de
behandeling der Legerwet, kon men hem
steeds op de bres vinden, gereed om allen
aanvallen het hoofd te bieden.
Ligt in een en ander voor een goed deel
zijn kracht, ook het geheim zijner zwakheid
wordt er door verraden. Door de rol van
opposant, waarin hy als Kamerlid schier
immer optrad, en door het succes, daarby
zoo vaak behaald, beeft Yan Houten als het
ware een ingenomenheid gekregen met eigen
denkbeelden, welke hem minder geschikt
maakt om op dit punt concessies te doen aan
anderen.
En zoo verklaart het zich, dat de grootste
opposant als Kamerlid op z\jn beurt als
minister geen oppositie tegen zyn voorstellen
verdragen kan.
Reeds meermalen is dit gebleken en wel
bot meest by do behandeling der Kieswet,
ton minste tot nu toe. Want niettegenstaande
de minister van binnenl. zaken overtuigd
moet zyn van de noodzakelykheid van te
gemoet te komen aan althans óón belang-
ryken eisch der Katholieke Staatsparty, heeft
men hem dien vry hooghartig zien afwyzen,
ofschoon men onzerzyds, by monde van den
heer Harte, zelfs zoo ver was gegaan, dat
de minister op dit punt den kiesplicht
toegeven kon, zonder ontrouw te worden aan
een vroegor geuite meening, dat hy zich met
dit denkbeeld niet kan vereenigen.
Immers, de heer Harte verlangt geen dwang
van te gaan kiezen, maar alleen wenscht hy
te voorkomen, dat het vervullen van dezen
burgerplicht wordt nagelaten uit luiheid of
onverschilligheid.
Wanneer er derhalve ooit, op vernuftige
w(jze ztlfs, oen brug geslagen werd, om een
minister het toegeven gemakkelyk te maken,
dan was het wel by deze gelegenheid door
don heer Harto.
Ons dunkt, de heer Yan Houten moet dit
inzien en ook, dat hy achter do groene tafel
een andere rol te vervullen beeft dan vroeger
als opponent op de banken der Tweede
Kamer. Toen kon hy steeds aan eigen denk
beelden geheel vasthouden, zonder schade toe
te brengen aan het algemeen belang. Maar
thans zou een dergelijke voortgezette hals
starrigheid hem verhinderen een nationaal
werk tot stand to brengen niet alleeD, maar
ook zou hy daardoor zyn schip ongetwijfeld
op het strand voeren.
Zal de minister echter toonen als regee-
ringspersoon een ervaren stuurman te wezen
Wy voor ons vreezen het, op grond van
de handelingen, welke tot nu toe van hem
als zoodanig uitgingen. Immers, bij tal van
gelegenheden heeft de minister, zelfs by het
doen van voordrachten aan de Kroon, men
denke byv. slechts aan de benoeming van
een secretaris van het college van curatoren
aan de universiteit te Groningen reeds
zooveel blyken gegeven, dat het doorzetten
van hetgeen hy wenscht, tot zyn meest eigen
aardige karaktertrekken behoort, dat wy ook
by do behandeling der Kieswet in dit opzicht
niet veel goeds van hem verwachten, in welke
meening wy nog versterkt zyn na de rede
voering, door Z. Exc. de vorige week In de
Tweede Kamer gehouden.
Maar- hoe dit ook wezen moge, één ding
staat, geloovon wy, vast. Indien de heer
Van Houten door zyn onverzettelijkheid het
velen, en met name den Katholieken Kamer
leden, onmogelijk maakt om ten slotte hun
stem te geven aan zyne Kieswet, dan zal hy
een eventuoole afstemming daarvan geheel
aan zichzelven te 'wyten hebben, en dan komt
ook grootendeels op zyn hoofd de verant
woordelijkheid, als de afdoeniDg dezer be-
langryke' aangelegenheid wederom wordt
vertraagd.
De Staatscourant bevat een uittreksel uit
het jaarverslag van den hoofdingenieur, be
last met het toezicht op den dienst voor het
810 0 m wezen over 1895. Daaruit biykt,
dat op 31 Dec. 1895 hier te lande in gebruik
waren 9589 stoomketels, geplaatst in 4089
fabrieken, 489 watergemalen, 1461 zeeschepen
en rivierbooten, 1292 locomobielen, locomotie
ven, kranen, enz., en 265 tramlocomotieven.
In Overysel waren 314 fabrieken, 10 water-
gemalen, 29 zeeschepen en rivierbooten, 28
locomobielen, locomotieven, kranen, enz. en 12
tramlocomotieven. In deze opgaaf zyn niet
begrepen de stoomketels der locomotieven by
de spoorwegdiensten, noch dio, by het departe
ment van marine in gebruik.
In 1895 z(jn door de ambtenaren voor het
stoomwezen 23,070 inspectiën verricht, tegen
22,693 in 1894 en 92,370 in 1893. De bevin
dingen van het onderzoek kunnen als volgt
worden samengevat: 54 stoomketels leverden
dadelijk gevaar op, zoodat het gebruik daarvan
tydelyk moest verboden worden; 351 atoom
ketels leverden indirect gevaar op en moesten
hersteld worden; 3921 stoomketels hadden
kleine gebrekeD, en 5405 stoomketels waren
zonder gebreken. Op 29 Sept. 1895 bad tus-
scben Emmerik en Lobith een ongeval plaats
met den stoomketel (waterpypketel) in de
sleepboot „Lombok", van de Rotterdamsche
Ballastmaatscbappy, te Rotterdam, ten ge
volge waarvan een persoon is overleden en
een gewond.
De Standaard zegt: By de jongste Rotter
damsche werkstaking werkte het gevoel
van solidariteit sterker dan by de eerste.
Allerlei groepen, die op zichzelf met den
ertshandel niet in verband stonden, sloten
zich nochtans aan.
Te Schiedam en Dordrecht weigerde men
te lossen, wat uit Rotterdam binnen de haven
voer.
En zelfs internationaal, verklaarde men
van Engelsche zyde, den ban te zullen eer
biedigen.
Dit op zichzelf goede verschynsel is, helaas,
ontsierd door daden van geweld, op n i e t-
stakende werklieden gepleegd; booze feiten,
die niet scherp genoeg kunnen worden afge
keurd.
Zoo sterk als de arbeiders staan, zoolaDg
ze in hun eigen recht hun kracht zoeken,
even ellendig verzwakken ze zich, als ze
anderer recht krenken.
Zulke geweldenary is zonde voor God, en
wordt ook door de publieke consciëntie ge
lukkig nog veroordeeld.
Maar die enkele booze feiten en ze waren
zeer weinig in aantal uitgezonderd, dient
erkend te worden, dat de houding der werk
lieden over het algemoen correct was, wel
zóó correct zelfs als van die schutters, die
op hen passen zouden, maar die spoedig
zeiven bewaakt moesten worden om hun
dronkenschap.
Of deze werkstaking naar eisch doorge
dacht en voorbereid was, en of met name de
kas genoeg inhield, laten we voorshands
onbesproken.
De breuke onder heD, die uitkwam, doet
hieraan met reden twyfelen.
Maar op zichzelf ligt in de sterkere uiting
van solidariteit iets verbiydends.
Wie als van een buitenkansje profiteeren
wil, als er werk open komt, doordien zyn
vakgenooten staken, wordt meer door egoïsme
dan door gemeenschapsgevoel gedreven, en
egoïsme kan nooit zedeiyk verheffen.
Toch eischt omgekeerd deze zelfde solida
riteit, dat men van dit gemeenschapsgevoel
geen misbruik make.
En dat daarover by het slotbedryf klachte
viel, is een feit, waarover volle licht behoort
op te gaan.
In het Sociaal Weekblad schryft prof. dr. P.
Yan Geer een artikel over„Het gemeente
kiesrecht volgens het Regeeringsvoorstel",
naar aanleiding van de Memorie van Ant
woord.
Daar de Minister zich omtrent het vermoe-
deiyk aantal kiezers „in nevelen blyft bullen",
meent de heer Yan Geer zyn vroeger gegeven
cyfers zonder tegenspraak te mogen hand
haven, waarby het getal 450,000 als uiterste
grens over het geheele Ryk wordt genoemd.
Waar de Minister voor de mate van ge
schiktheid en maatschappeiyken welstand
verwy'3t naar de Grondwet, wyst de hoer
Van Geer er op, dat hier hetzelfde argument
wordt gebruikt, dat als schild diende voor
de tegenstanders van het ontwerp-Tak, ora
hun gemoedsbezwaren en grieven te ver
bergen. Het misbruik, dat z. i. de heer Van
Houten hierby van de Grondwet maakt, ver
gelijkt do heer Van Geer by de houding van
voerlieden, die eerst oen grooten steen op
den weg werpen en zich dan beklagen, dat
hun kar, er tegen aan rydende, omvalt.
Op één punt wil de heer Van Geer inzon
derheid nog eens de aandacht vestigen: het
kiesrecht voor den gemeenteraad, evenals
„Ieder mensch heeft eer in het ïyf, maar
Diet ieder behoeft deze zoo zorgvuldig te
behoeden als de soldaat," sprak mijn gryze
vriend, de gepensionneerde kapitein Wolf, op
zekeren avond, toen wy over dit onderwerp
spraken. „Niemand bindt een eerewoord in
die mate als den soldaat. Want terwyl men
in het gewone leven hoogstens met goed en
naam voor zyn eerewoord moet instaan, moet
de soldaat het ook met zyn leven. Voor
hem bestaan er maar twee wegen, om zicb
te onttrekken aan de verbintenissen, die een
gegeven woord oplegt: de teruggave van het
gegeven woord door hem, die het ontvangen
heeft, of de dood."
Ik vond dat eenigszins overdreven, maar de
kapitein viel my haastig in de rede.
„Daar helpt geen draaien en wenden 1" riep
by. „Voor den soldaat staat de plicht, zyn
woord te houden, boven eiken anderen, en
ik ken een geval, dat zelfs de macht van
een keizer niet in staat was, de vervulling
te verhinderen van eGn eerewoord, waarmede
een officier zich tegonover een collega ver
bonden had.
Wanneer en hoe dat geschiedde, mag ik
wel vertellen, want ik heb de betrokken
officieren persoonlyk gekend en ben oorgetuige
van het merkwaardige eerewoord geweest
niet alleen, maar ook zoo goed ingewyd in
de byzonderheden van wat vervolgens ge
beurde, dat ik oen juiste voorstelling van het
zeldzame geval kreeg. Meer dan dertig jaren
zyn sinds voorbygegaaD, maar nog herinner
ik het my levendig en ik zal hot u vertellen,
zoo goed ik kan. Luister!
Het was by Solferino, den 24sten Juni
1859. Heet brandde de zon aan den onbe-
wolkten hemel.' Het was een bitte om te
versmachten en oen ellende om wanhopig
van te worden. Sedert acht uren reeds woedde
een der bloedigste veldslagen van den nieuwen
tijd; een slag, waarin de Oostenrykers tegen
over het met de Franschen verbonden Sar
dinische leger stondeD.
De dood had een ryken oogst. Yan de
39,436 manschappen, die op dezen dag deels
gedood, deels gewond worden, waren tegen
den middag minstens 20,000 buiten gevecht
gesteld en nog altyd was de teerling niet
geworpen, nog altyd brulden ongeveer 1200
vuurmonden en meer dan een kwart millioen
geweren mengden zich knetterend daar-
tU88Ch6D.
Welk een zinverwarrendo, verdoovende
chaos van tonen I Het oor verzette zich daar
tegen en het hart van den moedigste beefde,
want het was, alsof de aarde moest bersten
en alles verslinden, wat daar vloekend,
schreeuwend en tierend door elkander golfde.
Yooral in de nabyheid van Solferino was
het gewoel onbeschryflyk. Hier naderden de
strydende partyen elkander het dichtst, want
het kwam er op aan, de sterke stelling der
Oostenrykers aan den ingang van het kleine
dal, waarin Solferino ligt, te nemen.
Doch met welke dapperheid de Franschen
ook vochten de Oostenrykers verweerden
zich als leeuwen. De eene aanval na den
aoderen werd afgeslagen, en al do nationali
teiten van hot koizerryk wedyverden hier in
taaie dapperheid en wankelden zelfs dan niet,
als de vyandelyke bevelhebber tegenover hen
42 kanonnen in een front liet opstellen en
hen met kartetsen overstelpte.
Het vuur was overweldigend en de intro
ductie tot een ruiteraanval, die eindeiyk het
beoogde doel, de inneming van Solferino, zou
doen bereiken. In suizenden galop kwamen
zy aangereden, de beroemde „chasseurs
d'Afrique." Nauwelyks hadden de Oosten
rijkers tyd, carrés te vormen, of zy waren er
al, de door de zon gebrande, in gevechten
met halfwilde Afnkaansche stammen be
proefde krygslieden. Wèlgemikte salvo's velden
velen neer, maar onophoudelyk renden de
anderen over hen heen.
Vooraan was een groote, knappe man op
een prachtig Arabisch paard. Zwart als de
nacht was het ros en gevleugeld scheen het
te zyn, want met een geweldigen sprong
vloog het over de viervoudige ry soldaten
midden in het carré. Nu was het er in, en
reeds bedreigde de sabel van den ruiter den
Oostenrykschen commandant. Deze pareerde
den slag, maar wie weet, of hy in het duel,
dat hierna ontstond, overwinnaar gebleven
ware, indien onze dappere manschappen den
aanval der FraDsche ruiters niet schitterend
hadden afgeslagen. De chasseurs moesten
terug. Hun aanvoerder echter kon hen niet
meer volgen. Reeds hadden een paar gespierde
vuisten de tougels van zyn paard gegrepen
en hielden zo vast. De hengst verweerde zich
wanhopig en zyn beryder deed hetzelfde,
maar oen slag over de hand stelde hem buiten
gevecht. De sabel viel hem uit de hand hy
was weerloos.
Kapitein Beretti, de commandant van het
carré, raakte hem met de rechterhand aan.
„Gy zyt myn gevangene," zeide by daarby.
„Berust in uw lotl Aan de eer is voldaan.
Gy hebt ons de overwinning niet gemakkelyk
gemaakt en geen reden u te schamen."
„Dit getuigenis verzacht myn ongeluk
eenigszins," antwoordde de FranschmaD,
terwyl hy zich uit het zadel liet glyden.
„Maar wat nu? Zult gy my als een wonder
dier door de ry en uwer manschappen voeren?"
„Gy moet tsrug als alle gevangenen," ant
woordde Beretti. „Uw degen, majoor, en dan
volgt gy de patrouille. Gy zyt niet in de macht
van barbaren."
De majoor scheen dit begrypelyk te vinden,
doch toen de patrouille geformeerd was, die
hem naar achteren zou brengen, kwam by
naar Beretti toe en vroeg hem iets, dat dezen
in hooge mate verraste. Da Franschman wilde
nameiyk, voordat hy krygsgevangene werd,
nog eenmaal terug naar de zyoen, om zich
te verzekeren van zyn voor hem byzonder
gewichtige bagage, die in Medole was. Binnen
twee uur zou hy by de Oostenrykers terug
zyn, daarop wilde by zyn eerewoord en de
orde van het legioen van eer, dat hy in Afrika
verdiend had, tot pand geven.
Kapitein Beretti ging in gedachten al de
over de behandeling van krygsgevangenen
uitgevaardigde verordeningen na, en vond, dat
geen enkele direct in stryd was met hot ver
zoek van Lahiro, zoo noemde zich do majoor.
Zyn eerowoord vooral was evenveel waard
als dat van eiken andoren officier, en als hy
alle papiereD, die hy by zich had, uitleverde
en beloofde, over zyn waarnemingen van
militairen aard het strengste atilzwygen te
bewaren, dan kon zijn verzoek wel ingewilligd
w jen.
Voor 't overige drong zich aan Beretti de
overtuiging op, dat hy een man van oobe-
rispelyk ridderiyke gevoelens voor zich had,
en zoo nam hy do hem als pand aangeboden
orde alleen hierom aan, omdat Lahire uitdruk-
keiyk verlangde, dat hy een teekon van zyn
overwinning had, een teeken, dat hem zou
dienen tot aandenken, indien den oigenaar
op weg naar Medole een kogel mocht
treffen.
En dat was zeer waarschynlyk. Majoor
Lahire had een verschrikkelyken weg voor
zich, waarop de dood hem in duizendvoudige
gedaante bedreigde. Wat bewoog hem dezen
weg te nemen? Het verlangen naar het bezit
van zyn goed? De Oostenrijksche officieren
geloofden dat met. Het moest iets hoogers,
gewichtigers zyn. Maar wat? De Oostenrykers
hadden geen tyd, daarover te philosopheeren.
Zy werden opnieuw aangevallen en hevig
bestookt, terwyl Lahiro naar Medole reed.
Wordt vervolgd