MENGELWERK.
De redeneeriog ia juist. Maar er komt een
kleinigheid b\J: het Ryk draagt, door het
aannemen van het volslagen onbruikbare
papier, de schuld, dat binnen enkele maanden
bijna al de muntjes zyn doorgesleten. En
voor dien buitengewonen toestand zün nu
ook buitengewone maatregelen geoorloofd.
Naar wy intusschen vernemen zijn de
nieuwe muntbiljetten genoegzaam gereed.
Yermoedel\jk zal dan wel eene algemeene
intrekking van de onbruikbaar geblekene
volgen. En naar wi) vertrouwen, zal alsdan,
om overwegingen van billijkheid, voor
ditmaal wel eens de maatregel worden
toegepast om voor elke twee halven één
nieuw heel biljet te geven.
Ten einde die nieuwe biljetten dan verder
in goeden staat te houden, zal, hopen we.
de minister ook wel den maatregel der
Engelsche Bank willen overnemen, die nooit
een biljet, hetwelk bij haar terugkeert, ten
tweeden male in omloop brengt. Zoo ver
dwijnen voortdurend de vuile en versletene
uit de wandeling.
Kostbaar is dit niet. Een muntbiljet kost
aan den Staat, kant en klaar, naar we mee-
nen 4'/a cent
Een fabrikant van geweven goederen moet
onlangs aan den minister een model hebben
aangeboden van een uit linnen in kleureD
geweven muntbiljet.
Behalve andere voordeelen, had dit ook de
aanbevelenswaardige eigenschap, niet te kun-
Den wordeD nagemaakt; want het weefge
touw, voor de vervaardiging noodig, kost
alleen circa f 50,000.
Die linnen muntjes waren zoo dun als
papier en zeer mooi. Maar op het denkbeeld
is toch niet ingegaan, naar we meenen, omdat
ze te zwaar waren.
In De Maasbode van den liden dezer
lezen we:
Dö Memorie van ADtwoord op het Voor
loopig Verslag omtrent het ontwerp k i e s w e t
heeft, zoojIs wij reeds lang vermoedden, doen
zien, dat de minister Van Houten zyn vroo
gere radicale tendenzen niet verloochent en
voor de tot-stand-koming van dezen gewich-
tigen arbeid beslist voeling zoekt naar links.
Of de Regeering, met het oog op het succe3
van haar werk, hiermede verstandig doet,
laten wü in het midden. Er mag echter, ge
looven wy, in ieder geval worden geconsta
teerd, dat door het weigeren van iedere con
cessie aan heD, die in 1894 het meest hebben
bijgedragen, om het ontwerp Tak van de
baan to krijgen en het optreden van het huidig
kabinet mogelijk te 'makeD, in strijd wordt
gehandeld zoowel mot do parlementaire usance
als met het gevoel van billijkheid en recht
vaardigheid.
En daarom zou hot o. i. van de Katho
lieke paity te veel gevergd zijn, indien men
verwachtte, dat zij om bijkomende redenen
veronderstel, dat men die aanwezig achtte
ten opzichte van het kiesrechtvraagstuk eenige
meegaandheid toonde, strijdig met haar over
tuiging op dit stuk.
Wij hebben bij vorige gelegenheid reeds
uiteeDgezet welk correctief wij in het aan
hangige ontwerp noodzakelijk oordeelden, om
het voor de Katholieken niet onaannemelijk
te maken.
Nu de minister zich afkeerig betoont van
concossies, als door ons en door de meeste
Katholieken met ons, worden verlangd, nu
kan er uiteraard van steun der Regeering
bjj de behandeling dor kieswet onzerzijds
geen sprake zijn. Want ware dit wel het
geval, dan hadden wij ons in 1894 waarlijk
niet zoo'n groote krachtsinspanning behoeven
te getroosten, nu het achteraf blijkt, dat
hetgeen Van Houten wil, in den grond dor
zaak zoo heel ve9l niet verschilt van hetgeen
Tak wilde, ja, in enkele opzichten nog
verder gaat, waarbij men slechts te denkon
heeft aan de mogelijkheid, wolke volgens het
ontwerp-Van Houten bestaat om kiozer to
worden, ook al is men in gebreke gebleven
om de verschuldigde personeele belasting to
betalen.
De hoofdgrief tegen het ontwerp-Tak -
dat het niet voldeed aan de letter noch aan
den geest der Grondwet - bestaat derhalve
niet minder tegen het aanhangigo ontwerp,
en zulks niettegenstaande de kiezers in 1894
op ondubbelzinnige wijze als hun gevoelen
hebben doen kennen, dat do Grondwet zou
worden nageleefd.
Er zullen er wellicht z[jn, die, hoewel
tegenstanders van de kieswet in beginsel,
de aanneming daarvan niet zouden betreuren
op utiliteitsgronden, zooals er zoo vaak ver
nomen worden, wanneer gewichtige ondc-r'
werpen in ons Parlement aan de orJe zijn
Onze parlementaire geschiedenis der laatste
jaren heeft echter vo'.doondo geleerd, dat dor
gelijke opportunistische overwegingen geen
gewicht in de schaal behoeven te leggen, en
thans zelfs veel minder nog dan ooit te voren,
nu het zoo duidelijk gebleken is, dat de kies
wet onze natie zoo niet koud, dan toch minder
dan flauw laat.
Min Ier dan ooit behoeft er mitsdien ge
aarzeld te worden, om de kieswet-Van Houton
af te stemmen. Aan oen aftreding van het
ministerie, en met name van den minister
Van Houten, is, gelooven wij, al heel weinig
verbeurd. Bijzondere aanspraak op do dank
baarheid van de Katholieken hebben boven
dien de tegenwoordige bewindslieden niet, en
minister Van Houton zeker niet, integendeel.
Buitendien zou, bij aftreding van het kabinet,
o. i. alle kans bestaan, dat een nieuwe regoo
ring eindelijk een nationale kieswet tot stand
bracht, rekening houdende met letter en geest
der Grondwet, en welke tevens het noodige
correctief zal bevatten, ten einde hetgeen or
verderflljk is in een uitgebreid kiesrecht zoo
veel doenlijk te neutraliseeren.
Door een Lcersepit.
Uil het Fransch van Adolphe Mibaud.
„Den laatsten keer dat we elkaar ontmoet
hebbeD, waren we beiden nog studentdaarna
hebt gij Engeland en Italië bereisd, terwijl
ik kalmpjes hier ben gebleven. Eerst uit een
artikel van uw hand in een der dagbladen
zag ik dat ge weer in het land waart. Zooals
u bekend is, heb ik mijn ouders op zeer
jeugdigen leeftijd verloren en heb ik sedert
mijn tehuis gehad bij een oom en tante,
beste menschen, waar ik mij zeker zeer op
mijn gemak zou gevoeld hebben als mijn
nichtje Aglaé er niet was geweest. Wij beiden
konden elkaar niet uitstaan; van klein kind
af hebben we altijd gekibbeld en bij het
opgroeien nam onze wederzijdsche antipathie
nog steeds toe. Kwam ik mijn oom en tante
bezoeken en trof ik Aglaë toevallig uit, dan
was ik vrooltjk en praatte ik opgewekt; maar
was hun dochter thuis, dan kwam er aan
den dag geen einde. Vroeg ze mij van tijd
tot tijd eens iets, louter uit beleefdheid, dan
gaf ik zoo kort mogelijk antwoord en als ik
kon hield ik haar voor don gek of maakte
ik haar bespottelijk. Nooit konden wij een
half uur bij elkaar zijn zonder te twisten.
En zü vond mü pedant, ik maakte haar
woedend, later heeft ze mij verteld dat zo
mij met pleizier had kunnen wurgen. Hate
lijke toespelingen van haar kant bleven dan
ook niet uit.
„Ingebeelde gek!" „Zottin!" enz., al derge
lijke liefelijke opmerkingen wisselden elkaar
af, net zoo lang tot oom of tante er een
einde a3n kwam maken.
Op een goeden Zondag ging ik weer eens
naar oom Jean en tante Corinne; al veel to
JaDg had ik myn visite uitgesteld. Den vorigen
avond was de vacantie begonnen en de goede
luitjes hoopten dat ik nu ten minste eonige
dagen zou blijven.
Oom werd dadelijk na tafel weggeroepen,
tante ging haar gewone siësta houden en
Aglaë en ik begaven ons in den tuin.
De kersen zaten bijna nog alle aan de
boomen en ik haastte mij in een volbsladen
kerseboom te klauteren en al etend mijn zak
te vullen. Van tijd tot tijd wierp ik mijn
nichtje een rotte kers of een pit toe, tot mijn
schande moet ik het bekennen; nu ik ouder
ben, begrijp ik niet hoe ik zoo onbeleefd kon
zijn! Zij hield zich goed, want z\j bewaarde
een voornaam stilzwijgen, maar tusschen de
takken doorglurend zag ik heel goed dat ?e
inwendig kookte van woede.
„Zijn ze lekker?" vroeg zij oogenscb'dnlyk
bedaard, toen ik mij weer naar beneden had
laten zakken.
„Verrukkelijk!"
En in plaats te genieten van den goddelijk
schoonen avond, begonnen we weer te kakelön
als gewoonlijk. Eet werd zoo erg dat ik een
kersepit tusschen duim on vinger nam en
die mijn nichtje juist in den hoek van haar
rechteroog mikte. Het kwam erger aan dan
ik wel gewild had, want ik zag een bloedigen
traan uit het oog langs de wang vloeien.
Aglaë slaakte een doordringenden kreet,
waarop mijn oom en tante verschrikt toe
kwamen loopen. Het meisje had zich neer
laten vallen op een bank en was blijkbaar
tan prooi aan een hevige pijn.
„Wat is er gebeurd?" vroeg mijn tante.
„Och kom, niets," antwoordde ik gepikeerd,
maar inwendig was ik er allesbehalve gerust
op. Wel geloofde ik dat Aglaü zich aanstelde,
in de hoop interessant te zün.
,Wat hebt ge toch uitgevoerd?" vroeg
tanto Corinne nogmaals: „zie toch eens hoe
zij bloedt, het arme kind! Hebt ge haar in
het oog geraakt?"
„Een notele manier om zich teamusooren,
ix," zeide oom op strengen toon; „die pit
zal daar wel niet vanzelf gekomen zyn."
,Och oom, het zal wel niets tebeteekenen
hebben."
„Daar kunt gij nu heelemaal niet over
oordeelen, jongenlief, evenmin als ik, daar we
beiden leeken zijn; in ieder geval weet ik
wel dat het oog een zeer teer orgaan is.
Loop spoedig naar den dokter en als hij
niet thuis is, vraag dan waar go hem kunt
vinden."
,Ja, dat is wel het minste wat ge doen
kunt," voegde tante er bij op lang geen aan-
genamen toon.
Ik vertrok al brommend. Die malle Aglaë
met haar kunsten, wat behoefde ze zich ook
zoo aan te stellen! Een kersepit, die toevallig
in een ooghoek kwam, 't was ook erg! Ea
onderwijl ik zoo pruttelde, voelde ik steeds
oen vagen angst dat er iets niet goed was
met haar. Was ik dien dag maar niet naar
mijn oom gogaan! Mijn ongelukkig gesternte
had mi) zeker gedreven.
De dokter was thuis, ik legde hem li9t
geval uit en wü vertrokken samen. Toon
wy thuis kwamen, was Aglaö weer bij kennis.
„Juist bijtyds," dacht ik.
Men had haar in buis gedragen en op een
canapé gelegd. Tante was bezig het oog met
koud water te betten. Aglaü klaagde over eon
stekende pijn en zag zeer bleek. Do doktor
onderzocht bedaard het oog terwijl oom en
tanto mjj ondertusschen met verwijtende
blikken stonden aan te staren.
Eindelijk scheen het onderzoek afgeloopen.
„Welnu?" vroeg do vader.
„Nu, ik geloof niet dat het geval ernstig
is. Was de pit niet met zooveel kracht ge
gooid dan zou 't niet zoo erg aangekomen
zijn. Een dag of veertien een doek voor het
oog natgemaakt met het oogwatertje dat ik
zenden zal."
Toen ik een uurtje later uit de apotheek
terugkwam, voelde ik mij lang zoo moedig
niet meer. Stil zette ik mü neer bü de canapé,
waarop mün nichtje lag.
„Ik ben er niet boo3 om, Max," zeide zü
met zachte stem; „go kondt het immers niet
helpen."
„Ja, dat kon ik wel, ik
„In ieder geval, Max, laat het u een los
zünl" viel tante mü in de rede; „ge zult nu
zeker niet zoo onbeleefd wezen het arme
kind alleen te laten; niets roapt u naar de
stad terug, dus kunt go haar die veertien
dagen uitstekend gezelschap blüven houden."
„En de colleges dan?"
„Vanochtend hebt ge ons nog verteld dat
dit uw eerste vacantiedag was; ge kunt dus
wat met haar praten, haar iets voorlGzen."
„Mama, hoe komt u er toe! Dat zou eon
veel te zware corvóe voor hem zün!" riep
Aglaë.
„Dat is hü u waarlük wel schuldig," ant
woordde tante.
„Zeker," stotterdo ik: „ik zou ook gaarne
blüven, maar
„Geen maren, boste jongen," sprak tante
Corinne beslist, „en ik zou mün ambt maar
dadelük gaan aanvaarden."
Ik werd dus ziekenoppasser bij mejuffrouw
Aglaë, dat wil zeggen, ik schudde de canapé
kussens op, vernieuwde de natte dosken voor
het geblesseerde oog, in 't kort ik maakte
my zeer verdi9nstelyk.
Als men rnü dat een week geleden voor
speld had, zou ik het voor onmogelyk heb
ben gehouden, en nu vond ik het niet eens
onaangenaam.
Ik had boekon uit de stad laten komen en
werd niet mo9de baar voor te lezen. Haar
oordeel verbaasde my; ze kende de meeste
schryvers niet alleen by naam, maar ook
uit hun werken. Hoe had ik haar vroeger
toch ooit voor dom en onontwikkeld kunnen
houden!
En zy was ook lang niet leoiykEen frissche
kleur, tintelende bruine oogon, witte tandon
en een kleine mond, benevens miniatuur-handen
en voeten I
Ik moest stellig vroeger bevooroordeeld of
verblind zyn geweest. Oom en tante zetten
groote oogen toen ze ons beiden daar zoo
vreedzaam büeen zagen. Naderhand heeft
tante my medegedeeld dat ze niet anders
verwacht had den eersten ochtend of de
vogel zou gevlogen zyn. Verbaasd keken de
goede luitjes elkander telkens aan.
Aglaë werd spoedig beter; na een dag of
tien mocht de doek verwijderd worden en
een week later was 't oog genezen en ik van
mün liefdewerk ontslagen. Ik had nu ge-
voeglyk kunnen vertrekken, maar van dag tot
dag stelde ik dat uit.
Op een Zondag-morgen stelde mün nichtje
my voor, om eens een kükje te gaan "nemen
in den tuin. Ze had nog niet op dit treurige
feit gezinspeeld, doch toen we by den kerse
boom stonden, kon ze toch een ondeugend
lachje niet onderdrukken.
„Wanneer beginnen toch de collegos weer,
Max?' vroeg ze plagend.
„O, dat hoeft nog den tyd; drie maanden
is de vacantie en daarvan is er pas óón om."
„Maar uw studie dan? Ik dacht dat ge
wildet werken voor een examen?"
Dat was zoo en ik wist niet wat te ant
woorden.
„De tyd is mü omgevlogen," merkie
Aglaö op.
„En my! O Aglaö, ik heb u zooveel beter
leeren kennen on ik ben zooveel van je gaan
houden," barstte ik uit, tamelük onhandig.
„Wat zou het heerlük wezen als we altyd
samen konden zynl"
Esn half uur later gingen we arm in arm
naar oom en tante, die, zooals vanzelf spreekt,
keken of ze nooit meer van hun verbazing
zouden bekomen. Zoo gauw ze weer in staat
waren verstaanbaar te spreken, deelden ze
ons met tranen in de oogen mede dat nu hun
liefste wensch vervuld was.
Dienzelfden avond nog werd er, ter eere
van het jongo paar, door oom en tante een
gezellig engagementsfeestje gegeven; gelukkig
waren de meeste gasten zoo beleefd hun
verbaziDg ni9t onder woorden te brengen.
Zoek den eendekop
Gemengd Nieuws.
Uit Haarlemmermeer ontvangen
wy het volgende landbouwbericht
De steeds terugkec-rende stryd tusschen
het barr-a Noord en het warme Zuid duuit
nog steods voort. Gelukkig hebben de yzige
nachten ons verlaten, om, naar we hopen, in
deza lente niet terug te komen.
Het onzekere van 't voorjaarsweder heeft
ook deze lente, maar overigens toonde zü ons
ook dikwüls haar vri9ndtlyken aard. Verschei
dene schoone dagen kwamen reeds in Maart
en April.
Vooral in laaggelegen polders is overvloed
van gras, maar op de velden, die ver boven
do waterlün liggen, was het te droog. H-;t
vee bad de oppervlakte spoedig afgeschoren
en nu is het voedsel schraal op die weidon.
Zoo is het: allyd wat, nooit volmaakt.
Wat overigens don stand der voornaamste
gewassen aangaat, ciene het volgende overzicht.
Tarwe, vroeger hoofdproduct in Haarlem
mermeer, wordt steeds minder verbouwd,
doch staat over 't geheel zeer goed, vele stuk
ken Gxtra, extra! Men kan hier echter ook
wintertarwe vinien, die nog geen voet groot is.
Rogge staat best en komt reeds in de
aren. Op slechten of onvoldoend bewerk
ten grond ziet men evenwel ook slechte
rogge. Wegens de meerdere waarde van rogge-
stroo tegenover tarwestroo, is de verbouw
van rogge toegenomen.
Koolzaad bloeit schoon, maar slechts
kleine oppervlakten worden er door bezet.
Met de olielampen werd ook het koolzaad
verdrongen door gas, petroleum, eloctrisch
licht, enz.
Hc-t vlas komt ook slechts by uitzonde
ring voor.
Bieten, de eerste kurk voor den zinkenden
lancbouw. Het zaad ligt nog meest droog in
den grond; dus regen, anders getn suiker!
K a r w üi de twe6de kurk, waarop de bouwery
dryft, staat slechts voor ongevoer een derde
goed, al naar de kracht en de g09de bewer
king van den grond waren. De droogte heeft de
ontwikkeling van de bloemstengels zeer tegen
gehouden, maar ervaren landbouwers zeggen,
dat de planten verleden herfst al ni-.t gezond
waren.
Paarden- en duivenboonen en dergelyko, die
nagenoeg even veelvuldig voorkomen als de
karwy, dia ze meest voorafgaan, staan uit
munt nd, zoomede de haver en andere zomer
gewassen, waarover echter nog weinig te
zeggen valt. Alleen om het hooge belang,
moet nog gezegd worden, dat de klaver uit
muntend is.
Tumbouio. Evenals de landbouwer tuurde
ook de tuinman naar den blauwen hemel.
Hy staat echter niet zoo zonder verdedigings
middelen, want gieter, hevel en schop weet
hü handig te gebruiken, om zyn gewassen
het noodige vocht te bezorgen. Wie weet of
de landbouwer in den polder ook niet spoedig
ora bevloeiing gaat denken. 'tKon hier zoo
gemakkelijk
In elk gevaler kon meer tegen uitdroging
gewaakt worden.
Het voorjaar was voor den tuinbouw bepaald
voordeelig: veel zonneschijn en weinig koude
in Februari, Maart en April. De dopsrwten
en peulen staan dan ook in de bekonde Venen
en omstreken buitengewoon mooi en bloeien
reeds over 't geheels veld, en tusschen do
erwtenrüen laten zich de teedero boonen en
boontjes ook al zien.
Van slechte gewassen en misgewassen
heeft de tuinbouwer niet zooveel last. Hü
weet wat op zün grond past, behandelt alles
met zorg, en wat er niet productief genoeg
uitziet, werpt hü op zü en plant er wat
anders of betere planten voor in de plaats.
Het voorjaar is schooD, ook om de bloeiende
fruitboomen. Volgens den bloementooi belooft
ook de boomgaard het zyne te zullen leveren,
als de omstandigheden verder het maar ver
oorloven.
Voor de aardappelen is het weer tot heden
buitengewoon goed.
Woensdagmorgen om halfzes is
door de familie van den boer Harkema, aan
het Damsterdiep, te Groningen, in den stal
achter hare woning het lijk gevonden van Jan
Meüer, een man van 67 jaar, die, in den
laatsten tüd zonder onderdak, veel misbruik
maakte van sterken drank.
M. had van den heer Harkema permissie
gekregen om op den hooizolder boven den
stal te mogen slapen, en nu vermoedt menf
dat hü, de ladder opklimmend, in züne dron
kenschap naar beneden gevallen, op een emmer
terechtgekomen is en dood is blüven liggen. Het
lyk is per brancard naar het academisch
ziokenhuis overgebracht, waar dr. Reüenga den
doodschouw verrichtte.
In den nacht van 11 op 12 dezer
zou ten huizo van G. P., te Finkum, inge
broken zyn. Aldaar werd vermist 116 gulden.
De klee-ing uit de kast, waarin ook 't geld
lag verborgen, lag over den grond verspreid
en achterdeuren en een raam stonden open.
Na een onderzoek, dat den geheelen dag heeft
geduurd, werd de vermoedelüke dader P. P.
tot bekentenis gebracht.
Het vermiste geld vond men ondereene
broedende kip.
Uit K o n stantin opel wordt de
volgende vre selyke gebeurtenis gemeld:
Een uit verscheidene mannen, vrouwen en
kinderen bestaande Zigeunerbende, die in
Thessalië aan den oever eener rivier kam
peerde, is door een troep uitgehongerde wol
ven overvallen. De Zigeuners, die de wacht
mossten houden, waren beschouken en in
slaap gevallen, zoodat niemand de nadering
der wolven, die ongeveer 40 in aantal waren,
opmerkte.
De door het gehuil der wolven uit buD
slaap gewekte Zigeuners sloegen ylings op
de vlucht, doch slechts aan zestien hunner
gelukte het zich te redden. De overige led:n
der uit meer dan 30 personen bestaande
bende, meerendeels vrouwen en kinderen,
werden door do wolven verscheurd.
Toen do gevluchte Zigeuners den volgenden
dag in het kamp terugkwamen, vonden zü
daar slechts afgeknaagde beenderen en aan
flarden gescheurde kleediogstukken.
Do privaat-docent aan de Bor-
lijnsche universiteit dr. Rosenheim is er in
geslaagd in de menschelyke maag eeD
electrische lichtbron aan te brengen. Hy heeft
bewezeD, dat het mogelyk is by het mearen-
deel der patiënten, zonder overwegend be
zwaar, een metalen buis van 17 mM. door
snede ui de maag te brengen. De gastioscoop
(maagspiegel) zelf is een metalen buis van
68 cM. lang, dia een optisch apparaat, een
waterleiding tot afkoeling en een kanaal voor
luchttoevoer in de maag bevat. Onder aan
het instrument, voor welks inbrenging door
den mond groote handigheid en veel osftning
worden vereischt, bevindt zich een eléotrisuh
gloeilampje. Een prisma neemt de beelden
van het inwendige der maag opdeze beelden
laten aan scherpte en duidelijkheid niets te
wenschen over.
Van büzonder belang is, dat het door deze
metbode mogelyk is de ziekelyke veranderin
gen der anatomische toestanden t9 leeren
kennen aan de mondingsplaats van den darm.
Daardoor is de diagnose van maagkanker in
het eerste stadium, van deze vreeselyke ziekte
in vele gevallen verzekerd, wat van veel waarde
is, omdat de kankor op dezo plaats by tijdige
operatie nog vaak genezen kan worden.
Als men de Russische „Beurs-
courant" mag gelooven, vtrtoonie zi.h dezer
dagen in een Russisch dorpj oên no.-r, met
n:.me Iwan Timocbin, die, zjoals algemeen
bekend was, vüf jaren geleden was gestorven
en begraven. Timocbin deelde hec volgende
mede
„Ik was plotseling ziek geworden en na
eenige dagen gestorven. Het was juist in den
oogsttyd. Ik herinner my nog, hoo men mjj
ontkleedde, wiesch en in de doodkist legde.
Ook herinnor ik my nog het weeklagen van
mün© vrouw en kinderen. Daar ik bemerkte,
dat men my wilde begraven, deed ik alle
mogelyke moeite om to schreeuwen, maar
dat kon ik niet. Men bracht mij naar het
kerkhof en liet my daar liggen. Het graf was
nog niet geheel geroed en de doodgravers
gingen middagmalon, van plan zünde na het
eten terug te komen, om het graf verder te
delven en mij dan te begraven.
„Toen de doolgravors weg wai\n, werd ik
weer loven 1 en beproefde op te staan. Het
slecht toegeschroet'de deksel van de kist sprong
open en ik kioop er uit. Ik durfde niet in
myn dorp terugkeken, daar ik bevre.sd
was, dat men my voor behekst zou aanzien
en mij zou doodslaan. Daarom sloot ik de
kist zorgvuldig cn vluchtte in het bosch,
waar ik don nacht doorbracht. Den volgenden
morgen trok ik de wijle wereld ii. In ver
schillende plaatsen verdiende ik mijn ko^t als
daglooner en zoo zwierf ik rond van dorp tot
dorp. Maar eindelük kreeg ik het heimwee
en ben daarom teruggekeerd."
De uit den dood herrezene werd door zyne
vrouw en kinderen en verschillende b09ren uit
het corp herkend en heeft nu züne plaats in
het leven weer ingenomen.
In Noorwegen is een man, die zes
maanden in preventieve hechtenis en ander-
halfjaar in de strafgevangenis had doorge
bracht, gebleken onschuldig te zyn aan het
hem ten laste gelegde. De rechtbank heeft
den man, wiens gezondheid door de straf
geknakt is, eene schadeloosstelling van 5000
kronen toegewezen.
De Duitsche exposanten, die
deel hebben genomen aan de wereldtentoon
stelling te Chicago, zijn dezer dagen verolyd
met de toezending der bekaaldo medailles- e.a
bekroningen. In het geheel zyn DuitschLnd
3050 prijzen ten deel gevallen, zoodat 70 pc'-
der inzenders zicli bekroond ziet.