MENGELWERK. De redeneeriog ia juist. Maar er komt een kleinigheid b\J: het Ryk draagt, door het aannemen van het volslagen onbruikbare papier, de schuld, dat binnen enkele maanden bijna al de muntjes zyn doorgesleten. En voor dien buitengewonen toestand zün nu ook buitengewone maatregelen geoorloofd. Naar wy intusschen vernemen zijn de nieuwe muntbiljetten genoegzaam gereed. Yermoedel\jk zal dan wel eene algemeene intrekking van de onbruikbaar geblekene volgen. En naar wi) vertrouwen, zal alsdan, om overwegingen van billijkheid, voor ditmaal wel eens de maatregel worden toegepast om voor elke twee halven één nieuw heel biljet te geven. Ten einde die nieuwe biljetten dan verder in goeden staat te houden, zal, hopen we. de minister ook wel den maatregel der Engelsche Bank willen overnemen, die nooit een biljet, hetwelk bij haar terugkeert, ten tweeden male in omloop brengt. Zoo ver dwijnen voortdurend de vuile en versletene uit de wandeling. Kostbaar is dit niet. Een muntbiljet kost aan den Staat, kant en klaar, naar we mee- nen 4'/a cent Een fabrikant van geweven goederen moet onlangs aan den minister een model hebben aangeboden van een uit linnen in kleureD geweven muntbiljet. Behalve andere voordeelen, had dit ook de aanbevelenswaardige eigenschap, niet te kun- Den wordeD nagemaakt; want het weefge touw, voor de vervaardiging noodig, kost alleen circa f 50,000. Die linnen muntjes waren zoo dun als papier en zeer mooi. Maar op het denkbeeld is toch niet ingegaan, naar we meenen, omdat ze te zwaar waren. In De Maasbode van den liden dezer lezen we: Dö Memorie van ADtwoord op het Voor loopig Verslag omtrent het ontwerp k i e s w e t heeft, zoojIs wij reeds lang vermoedden, doen zien, dat de minister Van Houten zyn vroo gere radicale tendenzen niet verloochent en voor de tot-stand-koming van dezen gewich- tigen arbeid beslist voeling zoekt naar links. Of de Regeering, met het oog op het succe3 van haar werk, hiermede verstandig doet, laten wü in het midden. Er mag echter, ge looven wy, in ieder geval worden geconsta teerd, dat door het weigeren van iedere con cessie aan heD, die in 1894 het meest hebben bijgedragen, om het ontwerp Tak van de baan to krijgen en het optreden van het huidig kabinet mogelijk te 'makeD, in strijd wordt gehandeld zoowel mot do parlementaire usance als met het gevoel van billijkheid en recht vaardigheid. En daarom zou hot o. i. van de Katho lieke paity te veel gevergd zijn, indien men verwachtte, dat zij om bijkomende redenen veronderstel, dat men die aanwezig achtte ten opzichte van het kiesrechtvraagstuk eenige meegaandheid toonde, strijdig met haar over tuiging op dit stuk. Wij hebben bij vorige gelegenheid reeds uiteeDgezet welk correctief wij in het aan hangige ontwerp noodzakelijk oordeelden, om het voor de Katholieken niet onaannemelijk te maken. Nu de minister zich afkeerig betoont van concossies, als door ons en door de meeste Katholieken met ons, worden verlangd, nu kan er uiteraard van steun der Regeering bjj de behandeling dor kieswet onzerzijds geen sprake zijn. Want ware dit wel het geval, dan hadden wij ons in 1894 waarlijk niet zoo'n groote krachtsinspanning behoeven te getroosten, nu het achteraf blijkt, dat hetgeen Van Houten wil, in den grond dor zaak zoo heel ve9l niet verschilt van hetgeen Tak wilde, ja, in enkele opzichten nog verder gaat, waarbij men slechts te denkon heeft aan de mogelijkheid, wolke volgens het ontwerp-Van Houten bestaat om kiozer to worden, ook al is men in gebreke gebleven om de verschuldigde personeele belasting to betalen. De hoofdgrief tegen het ontwerp-Tak - dat het niet voldeed aan de letter noch aan den geest der Grondwet - bestaat derhalve niet minder tegen het aanhangigo ontwerp, en zulks niettegenstaande de kiezers in 1894 op ondubbelzinnige wijze als hun gevoelen hebben doen kennen, dat do Grondwet zou worden nageleefd. Er zullen er wellicht z[jn, die, hoewel tegenstanders van de kieswet in beginsel, de aanneming daarvan niet zouden betreuren op utiliteitsgronden, zooals er zoo vaak ver nomen worden, wanneer gewichtige ondc-r' werpen in ons Parlement aan de orJe zijn Onze parlementaire geschiedenis der laatste jaren heeft echter vo'.doondo geleerd, dat dor gelijke opportunistische overwegingen geen gewicht in de schaal behoeven te leggen, en thans zelfs veel minder nog dan ooit te voren, nu het zoo duidelijk gebleken is, dat de kies wet onze natie zoo niet koud, dan toch minder dan flauw laat. Min Ier dan ooit behoeft er mitsdien ge aarzeld te worden, om de kieswet-Van Houton af te stemmen. Aan oen aftreding van het ministerie, en met name van den minister Van Houten, is, gelooven wij, al heel weinig verbeurd. Bijzondere aanspraak op do dank baarheid van de Katholieken hebben boven dien de tegenwoordige bewindslieden niet, en minister Van Houton zeker niet, integendeel. Buitendien zou, bij aftreding van het kabinet, o. i. alle kans bestaan, dat een nieuwe regoo ring eindelijk een nationale kieswet tot stand bracht, rekening houdende met letter en geest der Grondwet, en welke tevens het noodige correctief zal bevatten, ten einde hetgeen or verderflljk is in een uitgebreid kiesrecht zoo veel doenlijk te neutraliseeren. Door een Lcersepit. Uil het Fransch van Adolphe Mibaud. „Den laatsten keer dat we elkaar ontmoet hebbeD, waren we beiden nog studentdaarna hebt gij Engeland en Italië bereisd, terwijl ik kalmpjes hier ben gebleven. Eerst uit een artikel van uw hand in een der dagbladen zag ik dat ge weer in het land waart. Zooals u bekend is, heb ik mijn ouders op zeer jeugdigen leeftijd verloren en heb ik sedert mijn tehuis gehad bij een oom en tante, beste menschen, waar ik mij zeker zeer op mijn gemak zou gevoeld hebben als mijn nichtje Aglaé er niet was geweest. Wij beiden konden elkaar niet uitstaan; van klein kind af hebben we altijd gekibbeld en bij het opgroeien nam onze wederzijdsche antipathie nog steeds toe. Kwam ik mijn oom en tante bezoeken en trof ik Aglaë toevallig uit, dan was ik vrooltjk en praatte ik opgewekt; maar was hun dochter thuis, dan kwam er aan den dag geen einde. Vroeg ze mij van tijd tot tijd eens iets, louter uit beleefdheid, dan gaf ik zoo kort mogelijk antwoord en als ik kon hield ik haar voor don gek of maakte ik haar bespottelijk. Nooit konden wij een half uur bij elkaar zijn zonder te twisten. En zü vond mü pedant, ik maakte haar woedend, later heeft ze mij verteld dat zo mij met pleizier had kunnen wurgen. Hate lijke toespelingen van haar kant bleven dan ook niet uit. „Ingebeelde gek!" „Zottin!" enz., al derge lijke liefelijke opmerkingen wisselden elkaar af, net zoo lang tot oom of tante er een einde a3n kwam maken. Op een goeden Zondag ging ik weer eens naar oom Jean en tante Corinne; al veel to JaDg had ik myn visite uitgesteld. Den vorigen avond was de vacantie begonnen en de goede luitjes hoopten dat ik nu ten minste eonige dagen zou blijven. Oom werd dadelijk na tafel weggeroepen, tante ging haar gewone siësta houden en Aglaë en ik begaven ons in den tuin. De kersen zaten bijna nog alle aan de boomen en ik haastte mij in een volbsladen kerseboom te klauteren en al etend mijn zak te vullen. Van tijd tot tijd wierp ik mijn nichtje een rotte kers of een pit toe, tot mijn schande moet ik het bekennen; nu ik ouder ben, begrijp ik niet hoe ik zoo onbeleefd kon zijn! Zij hield zich goed, want z\j bewaarde een voornaam stilzwijgen, maar tusschen de takken doorglurend zag ik heel goed dat ?e inwendig kookte van woede. „Zijn ze lekker?" vroeg zij oogenscb'dnlyk bedaard, toen ik mij weer naar beneden had laten zakken. „Verrukkelijk!" En in plaats te genieten van den goddelijk schoonen avond, begonnen we weer te kakelön als gewoonlijk. Eet werd zoo erg dat ik een kersepit tusschen duim on vinger nam en die mijn nichtje juist in den hoek van haar rechteroog mikte. Het kwam erger aan dan ik wel gewild had, want ik zag een bloedigen traan uit het oog langs de wang vloeien. Aglaë slaakte een doordringenden kreet, waarop mijn oom en tante verschrikt toe kwamen loopen. Het meisje had zich neer laten vallen op een bank en was blijkbaar tan prooi aan een hevige pijn. „Wat is er gebeurd?" vroeg mijn tante. „Och kom, niets," antwoordde ik gepikeerd, maar inwendig was ik er allesbehalve gerust op. Wel geloofde ik dat Aglaü zich aanstelde, in de hoop interessant te zün. ,Wat hebt ge toch uitgevoerd?" vroeg tanto Corinne nogmaals: „zie toch eens hoe zij bloedt, het arme kind! Hebt ge haar in het oog geraakt?" „Een notele manier om zich teamusooren, ix," zeide oom op strengen toon; „die pit zal daar wel niet vanzelf gekomen zyn." ,Och oom, het zal wel niets tebeteekenen hebben." „Daar kunt gij nu heelemaal niet over oordeelen, jongenlief, evenmin als ik, daar we beiden leeken zijn; in ieder geval weet ik wel dat het oog een zeer teer orgaan is. Loop spoedig naar den dokter en als hij niet thuis is, vraag dan waar go hem kunt vinden." ,Ja, dat is wel het minste wat ge doen kunt," voegde tante er bij op lang geen aan- genamen toon. Ik vertrok al brommend. Die malle Aglaë met haar kunsten, wat behoefde ze zich ook zoo aan te stellen! Een kersepit, die toevallig in een ooghoek kwam, 't was ook erg! Ea onderwijl ik zoo pruttelde, voelde ik steeds oen vagen angst dat er iets niet goed was met haar. Was ik dien dag maar niet naar mijn oom gogaan! Mijn ongelukkig gesternte had mi) zeker gedreven. De dokter was thuis, ik legde hem li9t geval uit en wü vertrokken samen. Toon wy thuis kwamen, was Aglaö weer bij kennis. „Juist bijtyds," dacht ik. Men had haar in buis gedragen en op een canapé gelegd. Tante was bezig het oog met koud water te betten. Aglaü klaagde over eon stekende pijn en zag zeer bleek. Do doktor onderzocht bedaard het oog terwijl oom en tanto mjj ondertusschen met verwijtende blikken stonden aan te staren. Eindelijk scheen het onderzoek afgeloopen. „Welnu?" vroeg do vader. „Nu, ik geloof niet dat het geval ernstig is. Was de pit niet met zooveel kracht ge gooid dan zou 't niet zoo erg aangekomen zijn. Een dag of veertien een doek voor het oog natgemaakt met het oogwatertje dat ik zenden zal." Toen ik een uurtje later uit de apotheek terugkwam, voelde ik mij lang zoo moedig niet meer. Stil zette ik mü neer bü de canapé, waarop mün nichtje lag. „Ik ben er niet boo3 om, Max," zeide zü met zachte stem; „go kondt het immers niet helpen." „Ja, dat kon ik wel, ik „In ieder geval, Max, laat het u een los zünl" viel tante mü in de rede; „ge zult nu zeker niet zoo onbeleefd wezen het arme kind alleen te laten; niets roapt u naar de stad terug, dus kunt go haar die veertien dagen uitstekend gezelschap blüven houden." „En de colleges dan?" „Vanochtend hebt ge ons nog verteld dat dit uw eerste vacantiedag was; ge kunt dus wat met haar praten, haar iets voorlGzen." „Mama, hoe komt u er toe! Dat zou eon veel te zware corvóe voor hem zün!" riep Aglaë. „Dat is hü u waarlük wel schuldig," ant woordde tante. „Zeker," stotterdo ik: „ik zou ook gaarne blüven, maar „Geen maren, boste jongen," sprak tante Corinne beslist, „en ik zou mün ambt maar dadelük gaan aanvaarden." Ik werd dus ziekenoppasser bij mejuffrouw Aglaë, dat wil zeggen, ik schudde de canapé kussens op, vernieuwde de natte dosken voor het geblesseerde oog, in 't kort ik maakte my zeer verdi9nstelyk. Als men rnü dat een week geleden voor speld had, zou ik het voor onmogelyk heb ben gehouden, en nu vond ik het niet eens onaangenaam. Ik had boekon uit de stad laten komen en werd niet mo9de baar voor te lezen. Haar oordeel verbaasde my; ze kende de meeste schryvers niet alleen by naam, maar ook uit hun werken. Hoe had ik haar vroeger toch ooit voor dom en onontwikkeld kunnen houden! En zy was ook lang niet leoiykEen frissche kleur, tintelende bruine oogon, witte tandon en een kleine mond, benevens miniatuur-handen en voeten I Ik moest stellig vroeger bevooroordeeld of verblind zyn geweest. Oom en tante zetten groote oogen toen ze ons beiden daar zoo vreedzaam büeen zagen. Naderhand heeft tante my medegedeeld dat ze niet anders verwacht had den eersten ochtend of de vogel zou gevlogen zyn. Verbaasd keken de goede luitjes elkander telkens aan. Aglaë werd spoedig beter; na een dag of tien mocht de doek verwijderd worden en een week later was 't oog genezen en ik van mün liefdewerk ontslagen. Ik had nu ge- voeglyk kunnen vertrekken, maar van dag tot dag stelde ik dat uit. Op een Zondag-morgen stelde mün nichtje my voor, om eens een kükje te gaan "nemen in den tuin. Ze had nog niet op dit treurige feit gezinspeeld, doch toen we by den kerse boom stonden, kon ze toch een ondeugend lachje niet onderdrukken. „Wanneer beginnen toch de collegos weer, Max?' vroeg ze plagend. „O, dat hoeft nog den tyd; drie maanden is de vacantie en daarvan is er pas óón om." „Maar uw studie dan? Ik dacht dat ge wildet werken voor een examen?" Dat was zoo en ik wist niet wat te ant woorden. „De tyd is mü omgevlogen," merkie Aglaö op. „En my! O Aglaö, ik heb u zooveel beter leeren kennen on ik ben zooveel van je gaan houden," barstte ik uit, tamelük onhandig. „Wat zou het heerlük wezen als we altyd samen konden zynl" Esn half uur later gingen we arm in arm naar oom en tante, die, zooals vanzelf spreekt, keken of ze nooit meer van hun verbazing zouden bekomen. Zoo gauw ze weer in staat waren verstaanbaar te spreken, deelden ze ons met tranen in de oogen mede dat nu hun liefste wensch vervuld was. Dienzelfden avond nog werd er, ter eere van het jongo paar, door oom en tante een gezellig engagementsfeestje gegeven; gelukkig waren de meeste gasten zoo beleefd hun verbaziDg ni9t onder woorden te brengen. Zoek den eendekop Gemengd Nieuws. Uit Haarlemmermeer ontvangen wy het volgende landbouwbericht De steeds terugkec-rende stryd tusschen het barr-a Noord en het warme Zuid duuit nog steods voort. Gelukkig hebben de yzige nachten ons verlaten, om, naar we hopen, in deza lente niet terug te komen. Het onzekere van 't voorjaarsweder heeft ook deze lente, maar overigens toonde zü ons ook dikwüls haar vri9ndtlyken aard. Verschei dene schoone dagen kwamen reeds in Maart en April. Vooral in laaggelegen polders is overvloed van gras, maar op de velden, die ver boven do waterlün liggen, was het te droog. H-;t vee bad de oppervlakte spoedig afgeschoren en nu is het voedsel schraal op die weidon. Zoo is het: allyd wat, nooit volmaakt. Wat overigens don stand der voornaamste gewassen aangaat, ciene het volgende overzicht. Tarwe, vroeger hoofdproduct in Haarlem mermeer, wordt steeds minder verbouwd, doch staat over 't geheel zeer goed, vele stuk ken Gxtra, extra! Men kan hier echter ook wintertarwe vinien, die nog geen voet groot is. Rogge staat best en komt reeds in de aren. Op slechten of onvoldoend bewerk ten grond ziet men evenwel ook slechte rogge. Wegens de meerdere waarde van rogge- stroo tegenover tarwestroo, is de verbouw van rogge toegenomen. Koolzaad bloeit schoon, maar slechts kleine oppervlakten worden er door bezet. Met de olielampen werd ook het koolzaad verdrongen door gas, petroleum, eloctrisch licht, enz. Hc-t vlas komt ook slechts by uitzonde ring voor. Bieten, de eerste kurk voor den zinkenden lancbouw. Het zaad ligt nog meest droog in den grond; dus regen, anders getn suiker! K a r w üi de twe6de kurk, waarop de bouwery dryft, staat slechts voor ongevoer een derde goed, al naar de kracht en de g09de bewer king van den grond waren. De droogte heeft de ontwikkeling van de bloemstengels zeer tegen gehouden, maar ervaren landbouwers zeggen, dat de planten verleden herfst al ni-.t gezond waren. Paarden- en duivenboonen en dergelyko, die nagenoeg even veelvuldig voorkomen als de karwy, dia ze meest voorafgaan, staan uit munt nd, zoomede de haver en andere zomer gewassen, waarover echter nog weinig te zeggen valt. Alleen om het hooge belang, moet nog gezegd worden, dat de klaver uit muntend is. Tumbouio. Evenals de landbouwer tuurde ook de tuinman naar den blauwen hemel. Hy staat echter niet zoo zonder verdedigings middelen, want gieter, hevel en schop weet hü handig te gebruiken, om zyn gewassen het noodige vocht te bezorgen. Wie weet of de landbouwer in den polder ook niet spoedig ora bevloeiing gaat denken. 'tKon hier zoo gemakkelijk In elk gevaler kon meer tegen uitdroging gewaakt worden. Het voorjaar was voor den tuinbouw bepaald voordeelig: veel zonneschijn en weinig koude in Februari, Maart en April. De dopsrwten en peulen staan dan ook in de bekonde Venen en omstreken buitengewoon mooi en bloeien reeds over 't geheels veld, en tusschen do erwtenrüen laten zich de teedero boonen en boontjes ook al zien. Van slechte gewassen en misgewassen heeft de tuinbouwer niet zooveel last. Hü weet wat op zün grond past, behandelt alles met zorg, en wat er niet productief genoeg uitziet, werpt hü op zü en plant er wat anders of betere planten voor in de plaats. Het voorjaar is schooD, ook om de bloeiende fruitboomen. Volgens den bloementooi belooft ook de boomgaard het zyne te zullen leveren, als de omstandigheden verder het maar ver oorloven. Voor de aardappelen is het weer tot heden buitengewoon goed. Woensdagmorgen om halfzes is door de familie van den boer Harkema, aan het Damsterdiep, te Groningen, in den stal achter hare woning het lijk gevonden van Jan Meüer, een man van 67 jaar, die, in den laatsten tüd zonder onderdak, veel misbruik maakte van sterken drank. M. had van den heer Harkema permissie gekregen om op den hooizolder boven den stal te mogen slapen, en nu vermoedt menf dat hü, de ladder opklimmend, in züne dron kenschap naar beneden gevallen, op een emmer terechtgekomen is en dood is blüven liggen. Het lyk is per brancard naar het academisch ziokenhuis overgebracht, waar dr. Reüenga den doodschouw verrichtte. In den nacht van 11 op 12 dezer zou ten huizo van G. P., te Finkum, inge broken zyn. Aldaar werd vermist 116 gulden. De klee-ing uit de kast, waarin ook 't geld lag verborgen, lag over den grond verspreid en achterdeuren en een raam stonden open. Na een onderzoek, dat den geheelen dag heeft geduurd, werd de vermoedelüke dader P. P. tot bekentenis gebracht. Het vermiste geld vond men ondereene broedende kip. Uit K o n stantin opel wordt de volgende vre selyke gebeurtenis gemeld: Een uit verscheidene mannen, vrouwen en kinderen bestaande Zigeunerbende, die in Thessalië aan den oever eener rivier kam peerde, is door een troep uitgehongerde wol ven overvallen. De Zigeuners, die de wacht mossten houden, waren beschouken en in slaap gevallen, zoodat niemand de nadering der wolven, die ongeveer 40 in aantal waren, opmerkte. De door het gehuil der wolven uit buD slaap gewekte Zigeuners sloegen ylings op de vlucht, doch slechts aan zestien hunner gelukte het zich te redden. De overige led:n der uit meer dan 30 personen bestaande bende, meerendeels vrouwen en kinderen, werden door do wolven verscheurd. Toen do gevluchte Zigeuners den volgenden dag in het kamp terugkwamen, vonden zü daar slechts afgeknaagde beenderen en aan flarden gescheurde kleediogstukken. Do privaat-docent aan de Bor- lijnsche universiteit dr. Rosenheim is er in geslaagd in de menschelyke maag eeD electrische lichtbron aan te brengen. Hy heeft bewezeD, dat het mogelyk is by het mearen- deel der patiënten, zonder overwegend be zwaar, een metalen buis van 17 mM. door snede ui de maag te brengen. De gastioscoop (maagspiegel) zelf is een metalen buis van 68 cM. lang, dia een optisch apparaat, een waterleiding tot afkoeling en een kanaal voor luchttoevoer in de maag bevat. Onder aan het instrument, voor welks inbrenging door den mond groote handigheid en veel osftning worden vereischt, bevindt zich een eléotrisuh gloeilampje. Een prisma neemt de beelden van het inwendige der maag opdeze beelden laten aan scherpte en duidelijkheid niets te wenschen over. Van büzonder belang is, dat het door deze metbode mogelyk is de ziekelyke veranderin gen der anatomische toestanden t9 leeren kennen aan de mondingsplaats van den darm. Daardoor is de diagnose van maagkanker in het eerste stadium, van deze vreeselyke ziekte in vele gevallen verzekerd, wat van veel waarde is, omdat de kankor op dezo plaats by tijdige operatie nog vaak genezen kan worden. Als men de Russische „Beurs- courant" mag gelooven, vtrtoonie zi.h dezer dagen in een Russisch dorpj oên no.-r, met n:.me Iwan Timocbin, die, zjoals algemeen bekend was, vüf jaren geleden was gestorven en begraven. Timocbin deelde hec volgende mede „Ik was plotseling ziek geworden en na eenige dagen gestorven. Het was juist in den oogsttyd. Ik herinner my nog, hoo men mjj ontkleedde, wiesch en in de doodkist legde. Ook herinnor ik my nog het weeklagen van mün© vrouw en kinderen. Daar ik bemerkte, dat men my wilde begraven, deed ik alle mogelyke moeite om to schreeuwen, maar dat kon ik niet. Men bracht mij naar het kerkhof en liet my daar liggen. Het graf was nog niet geheel geroed en de doodgravers gingen middagmalon, van plan zünde na het eten terug te komen, om het graf verder te delven en mij dan te begraven. „Toen de doolgravors weg wai\n, werd ik weer loven 1 en beproefde op te staan. Het slecht toegeschroet'de deksel van de kist sprong open en ik kioop er uit. Ik durfde niet in myn dorp terugkeken, daar ik bevre.sd was, dat men my voor behekst zou aanzien en mij zou doodslaan. Daarom sloot ik de kist zorgvuldig cn vluchtte in het bosch, waar ik don nacht doorbracht. Den volgenden morgen trok ik de wijle wereld ii. In ver schillende plaatsen verdiende ik mijn ko^t als daglooner en zoo zwierf ik rond van dorp tot dorp. Maar eindelük kreeg ik het heimwee en ben daarom teruggekeerd." De uit den dood herrezene werd door zyne vrouw en kinderen en verschillende b09ren uit het corp herkend en heeft nu züne plaats in het leven weer ingenomen. In Noorwegen is een man, die zes maanden in preventieve hechtenis en ander- halfjaar in de strafgevangenis had doorge bracht, gebleken onschuldig te zyn aan het hem ten laste gelegde. De rechtbank heeft den man, wiens gezondheid door de straf geknakt is, eene schadeloosstelling van 5000 kronen toegewezen. De Duitsche exposanten, die deel hebben genomen aan de wereldtentoon stelling te Chicago, zijn dezer dagen verolyd met de toezending der bekaaldo medailles- e.a bekroningen. In het geheel zyn DuitschLnd 3050 prijzen ten deel gevallen, zoodat 70 pc'- der inzenders zicli bekroond ziet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 6