flo, IWCaaiidag IS Mei. A0.1396
feze §ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven
PERSGVERZ8CHT.
feuilleton.
De arme schrijnwerker.
EIDSCÏÏ$SÉM&BLAI).
PRIJS DEZER COÜEAÏÏT:
Voor Leiden per 3 maanden, 1.10.
Eranco por post t 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIE!!
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere rogel meer f 0.17h. Grootero
letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Nu het hengelsoizoen weer in aan
tocht is, schrijft een lezer in De Telegraaf
uit de Belgische Kempen aan genoemd blad:
Groot liefhobber van de amusementen hen
gelen en peuren, ben ik gewoon, ook
in den vreemde, aandachtig gade te slaan,
hoe men vischt, welke soorten van lyaep,
haken en aas men gebruikt en wat er al
zoo bij voorvalt. Zoo was ik in de gelegen
heid in het Belgisch Nethe-gebied tot de ont
dekking te komen, dat de talrijke hengelaars
hier heel anders visschen dan ik ooit in
Nederland heb gezien. Men gebruikt snoeren
van wit paardenhaar, gewoonlijk twee, hoog
stens drie haren ineengedraaid. Aan het snoer
bevindt zich een penneschacht als dobber, een
hagelkorrel om do lijn zachtkons te doen
zakken en een haak van het kleinste kaliber.
En met dit lichte tuig vangt men brasem,
bliek, vorens en karpers van belangrijke
grootte, aan deeg, dat op de volgende wijze
bereid wordt.
Men noemt gekookte, melige aardappelen en
evenveel bloem van tarwemeel als aardappelen,
mengt en kneedt dit geruimen tijd - wel eon
kwartier onder elkander tot het een taai
deog geworden is, wèl zorgend, dat het met
reine handen geschiedt, opdat het deeg zoo
blank mogelijk blyve. Ik zag, dat hengelaars
met dit deeg, dat als balletjes ter grootte
van een kleine erwt aan den haak geslagen
wordt, in een uur tyds 60 a 70 visschen,
waaronder groote brasems, vingen.
Zelf met een hengel in de hand en van
t\jd tot tijd een viscbje snappender behoort
handigheid toe het goed te doen zag ik,
dat iemand, op weinig schreden afstands van
mü een viach aan de lijn had, die tamelijk
groot scheen te zyn.
Ik ging er heen. ,Of ik den deuzen krie-
gen zelle", sprak hy tot my, „geleuf ik net".
Wel een kwartier lang liet den visch zwem
men, nu eens zacht do lyn inpalmend en haar
dan weer loslatend. Zoo vermoeide hy het
dier, tot het hem eindelyk gelukte den visch
op het droge te krygen. Het was een karper
van 31/* kilo, en dat gevangen met zulk een
dun lyntje aan een miniatuur-haakje met,
gelyk ik zeide, een stukje deeg zoo groot als
een erwt.
Met dezelfde lynen worden, doch met wor
men, baarzen gevangen van een half kilo en
veel zwaarder. Met iemand in een kuil zoo
worden hier uitgeveende plassen genoemd
visschend, ving deze een aantal mooie baar
zen, terwyi het my slechts gelukte er eenige
kleine machtig te worden. Ik vroeg den man,
van wien ik een snoer gekregen had, juist
gelyk aan het zyne, welke de reden was dat
by ving en ik niet.
D't Zei wel aan de pieren liggen, meneer."
Ik liet ze hem zien. „Die deugen niet, zelle,
gooi ze maar weg." Het waren wormen, in Hol
land dauwpieren genoemd, waarmede ik daar
altyd op baars viscbio en ook wel eens een
zootje ving. Nu gaf hy my wat van zyn voor
raad, kleine wormpjes met lichtroode koppen,
welke slechts op enkele plaatsen in weilanden
worden aangetroffen. Nu ik dit aas gebruikte,
ging het my beter af en ook ik ving een aan
tal baarzen, Z9:r tot genoegen van mijn loya-
len visch-kameraad. Is gastvryheid eene deugd
dezer bevolking m de Kempen, mededeelzaam
heid is er ook een eigenaardige karaktertrek.
Kan men u een genoegen doen, men zal het
niet nalaten.
Ten vongen jare had bier een vischwedstryd
plaats, welken ik liefhebbers van hengelen
bepaald kan aanbevelen. Door ieder dor deel
nemers werd een frank (50 cents) inleggeld
gestort en daaruit de pryzen gevormd. De wei-
strijd begon '8 morgens te 8 uren en duurde
juist drie uren. Er waren by het vischwater
genummerde paaltjes gezet op 20 meter van
elkaar. Nu werd er geloot. No. 1 mocht vis
schen uitsluitend met den hengel, en met aas,
hem door de commissie verstrekt van paal
12 No. 2 van paal 2 3 en zoo vervolgens.
Niemand mocht buiten de door het lot hem
aangewezen perken komen. Den eersten prijs
won hy, die het grootst aantal visschen ving
den tweeden, wiens visch het meest woog;
den derden, die den eersten visch had gevan
gen, en den vierden, wien het gelukte den
grootsten visch te verschalken.
De Leidsche peueraar ia al lang
wereldberoemd. Beets heeft hom in de „Camera
Obscura" vereeuwigd en op de geestige teeke-
mng, waarop men twee peueraars ziet, in
eikaars nabijheid in een schuitje gezeten,
waarvan do een, die bezig is een aaltje te
vangen zoo dik als een pink, een erg j üoerschen
blik werpt op zyn buurman, die al zyn krachten
moet inspannen cm een dikke paling in zyne
schuit te werpen, heeft Verheul hem aan-
scbouwelyk voorgesteld. Door die plaat krygt
men eene voorstelling hoe het peuren (in
Overysel en Drente „poeren" genoemd) in
Holland plaats vindt. Een stok, waaraan een
stevig koord, onderaan een stuk lood dat
zwaarder of lichter is, al naarmate het visch
water stil is of stroomt on daaronder een
tros aan sterk garen geregen wormen, ziedaar
het vischtuig van don Hollandschen peueraar
(poerdor), dat aan meer aaltjes dan palingen
het leven kost.
Dit vischtuig is in het Nethe-gebied geheel
anders ingericht. Op zeer diep water kan het
niet gebruikt wordeü, maar op een ondiepe
stroom of vaart is bet veel doelmatiger dan
het in Holland gebruikelyke. Daar ik het by
ondervinding weet, geef ik hier eene beschry-
ving van het peuertuig, dat ik zelf gebruik.
Myn stok, waarmede ik in den stroom op
sommige plaatsen 4 a 5 voet diep kan vis
schen, is drie meter Jang. Daaraan is bevestigd
een yzeren stang ter lengte van 0.40 M. en
ongeveer zoo dik als een pypst-eel, aan wier
eind een knop is, waarin zich een gaatje
bevindt. Hierdoor wordt eeu koord gehaald,
waarmede de tros wormen (hier: „klots" ge
noemd) aan de stang bevestigd wordt.
De visscher, aan deD oever of in zyn schuitje
gezeten, steekt voorzichtig den stok in 't water
en zorgt op 't gevoel af, dat de tros wormen
(poer) <mn boven den b >denj biyft. Dit vangt
veel wisser dan volgens de method', by ons
in zwang. Mon voelt spoediger of er beet is,
he3ft de aal spoediger boven water en meer
kans hem te behouden dan het beweeglijke
koord. Ik geloof, dat, als men biermede een
p~osf neemt, deze wyze van peuren ook by ons
inheemsch zal worden. Ikzelf, vroeger aan
de Eollandsche methode gewoon ik deelde
het reeds mede - volg thans de Belgische.
De heer H. Pyttersen Tz. verklaart in
De Avondpostmet voldoening en instemming
in hetzelfde blad gelezen te hebben het schry-
ven van den heer A. Slotemaker, uit Californiö,
die waarschuwde tegen te lichtvaardig te
werk gaan wat betreft Emigratie naar
Suriname.
Niet de emigratie naar Suriname op dit
tydstip is door my aanbevolen, zegt de heer
P.; slechts heb ik hun, die wilden emigreeren,
den raad gegeven, om, alvorens gehoor te
geven aan do verlokkende aanbiedingen van
het Chileensche gouvernement en zyn land-
agenten, te onderzoeken en te overwegen
of niet in eigen kolonie te vinden ware wat
door hen in vreemde, onbekende landen wordt
gezocht.
Uit een onderzoek naar de vroegere kolo-
nisatieprooven in Suriname is het den heer
P. gebleken, dat de mislukkingen onafhan
kelijk waren geweest van klimatologische
invloeden, en dat kolonisatie door Europeesche
werkkrachten wèl mogelyk was.
Noodig acht hy echter, dat de ingepolderde
of gedraineerde domeingrond direct vanwege
het koloniaal bestuur aan de kolonisten in
erfpacht of in eigendom wordt afgestaan, over
eenkomstig de voorwaarden, by koloniale
verordening vast te stellen. Op die wyze
kan er geen sprake zyn van misleiding.
Verder behoort er door ljiet koloniaal be
stuur iemand te worden aangesteld, belast
met het geven van inlichtingen aan wie
zulks verlangen, die voorts de kolonisten
voorlicht, bun behulpzaam is by de keuze
van gronden, de ontginning, de in cultuur-
brenging, in één woord, die hen met raad
bystaat. Onder het personeel van don weldra
te vestigen Plantentuin zullen de daarvoor
geschikte elementen wel worden gevonden.
Eindelyk zal er, op de wyze van het
immigratiefond8, een kolonisatiefonds dienen
te worden opgericht, waaruit aan oen jaar-
ïyks vcoraf te bepalen aantal arme on min
vermogende kolonisten een voorschot wordt
verstrekt, zoo voor reiskosten als voor den
aanbouw van huizen en schuren, den aankoop
van vee en wat verder noodig is om in het
klein te kunnen beginnen, onder verplichting
van terugbetaling in jaarlyksche termynen.
Of de Regeenng en het koloniaal bestuur
bereid worden bevonden in den boven aange
geven geest werkzaam te zyn, kan de heer
Pyttersen niet beslissen, doch hy spreekt
zyn vertrouwen uit op het beleid van dezen
minister en van den nieuw benoemden gou
verneur.
Noch het oprichten eener groote kolonisatie-
maatschappy (dus liefdadigheid) noch het m-
gebruik-nemen van boel of half verlaten plan
tages (waarby do eerst9 zorg wordt het ver
krygen van dividend voor de aandeelhouder*)
vinden by den heer Pyttersen instemming,
die ten slotte verklaart, dat hy het een ramp
zou achten, indien de Vryland-Vereeniging
steun ontving voor een vestiging in Suriname.
De Standaard schreef in een hoofdartikel
over sport.
Hst blad juicht het toe, dat de Vrye Scholen
der anti-revolutionnaire party ontslagen zullen
worden van de vrye- en orde-oefenin
gen, ter kwader ure zonder noemenswaarde
bate voor de schooljeugd ingesteld. Hst hoopt
echter, dat, na afschaffing van het betreffende
voorschrift, de lichamelyke oefening „onder
ons" niet in het vergeetboek zal geraken.
De Standaard denkt aldus over lichaams
oefening
Ieder heeft een zekere mate lichaams
beweging noodig voor zyn normale, gezonde
ontwikkeling, en nu oordeelt het blad het
zeer juist, dat zoo eon zekere klasse van
menschen daarin te kort schiet, dat tekort
wordt aangevuld door gymnastiek. Maar men
moet gaan generaliseeren en dan ook die
zelfde aanvulliog geven aan boeren en arbei
ders, die wel genoeg beweging nemen.
Men moet niet overdry ven, en De Standaard
meent, dat het onmiskenbaar is, dat dit mis
bruik ook in de sportwerelJ sterk heerscht.
Het misbruik moet echter niet het gebruik
opheffen.
„We hebben" zoo schryft De Standaard
„nu eenmaal een ziel, maar ook een lichaam,
en vergelyking toont ons telkens weer, hos
gezonde, flinks ontwikkeling van het lichaam
den geest sterkt voor den arbGid, den wil
staalt, en in heel den persoon den moed voor
het optreden in de wereld verhoogt.
Zelfs mag gezegd, dat wie in Engeland de
meer bejaarde personen van hooge ontwik
keling vergelykt met huns gelyken in ons
land, getroffen moet worden door de meerdere
kracht, die in Engeland onder de zilveren
baren uitkomt.
Goed aangelegde, degelyke lichaamsoefening
bevordert stofwisseling, geeft sterker bloed,
en biedt tegenwicht aan de overprikkeling
van het zenuwleven, maar heeft bovendien
het voordeel, dat ze schooner vormen aan
gang en optreden leent, don persoonlyken
moed verlevendigt, en meerdere energie in
de opvatting van de levenstaak brengt."
De Standaard wil geen eenzydigheid. Niet
de hersens overprikkelen en de spieren werke
loos laten, maar ook ni=t het omgekeerde.
Voor hen, die veel studeeren, zy gymnastiek
een aanvulling voor de lichaamsbeweging.
Voor plattelandsbewoners en arbeiders een spel,
een vermaak in ledige uren.
„"We juichen het daarom toe," zoo besluit
het blad, „dat men in onze steden, dat men
op onze gymnasia en hoogero burgerscholen
en met name aan onze universiteiten, de
lichamelyke oefening als onmisbaar bestand
deel van het leven gaat eeren. Vooral in onze
dagen van overspannen en overprikkeld leven
moet achterlykheid in lichamelyke ontwikke
ling noodzakelijk tot verachtermg in persoon-
lyfce kracht, levensmoed en energie leiden,
en alzoo ook onze nationale kracht doen ver
minderen.
Maar van den anderen kant bespare mei
aan die breede klasse onzer bevolking, die
geen correctief ten deze noodig heeft, elko
overdrijving, die door den feitelyken levens
toestand van deze klasse der maatscbappy
niet gerechtvaardigd wordt.
Laat elks- dorpsgemeento desnoods op een
open stuk gronds een sterk stel gymnastiek-
toestellen plaatsen, tot algemeen gebruik, we
zullen het loven.
Maar wil men dwingend optreden, kat het
dan zyn met het oog op een doel, dat de
moeite loonen kan, en hiertoe kan alleen
dienst doen: Verhooging, door oefening in
den wapenhandel, onzer nationale weerkracht."
Over de sociale beweging en do
arbeidersvereenigingen bevatte Het
Centrum eene beschouwing, waarin zy de zaak
van haar Katholiek etandpunt bespreekt.
,.Ons volk is goed Roomscb," zegt Het
Centrum„ons volk wordt met al die vereeni-
gingen, waarvan leeken aan het hoofd staan,
ontwond aan de Kerk en aan huis. By al
die vermaningen van een Paus als Leo XIII
dacht men daar, gelyk onder predikatiën zoo
dikwyls wordt gedacht en waardoor al het
gepreek zoo dikwyis zyn invloed mist: dit
is raak voor myn buurman, maar niet raak
voor my. Zal men dan nooit wyzer worden,
door do lessen der geschiedenis geleerd?"
Het Centrum wijst op eenige vooroeelden uit
de geschiedenis en laat dan volgen: „En nu
met een voorganger als Leo XIII schynen
nog velen niet te begrypen, dat men grypen
moet, wat er goeds is in het streven van
onzen tyd, om niet zelf gegrepen te worden
door hetgeen kwaad is in datzelfde streven.
„Wanneer het inwendige van de maat-
schappy veranderd is, d. i. de gedachten, de
begeerten der menschen, moet ooknoodzaks-
lykerwyze het uitwendige, d. i. de onderlinge
verhoudingen, de openbare geledingen veran
deren van vorm. En waar dat veranderen van
het uitwendige wordt tegengegaan met ge
weld, baant de inwendig veranderde stroom
zich vroeg of laat met geweld een anderen
weg." Het Centrum toont dat aan door een
vergelyking met de ontwikkeling van bet
kuiken in het ei. „De behoudsmannen, die
alles behouden willen wat van buiteo is, omdat
zy kunnen gelooven, dat al het inwendige
veranderd is, komen bedrogen uit. Op een
of anderen dag tikt het kuikentje de schaal
stuk met geweld, en dat tikken in de maat
schappij zyn de donderslagen van de revolutie,
die verderf brengt en den dood."
Het Rotterdamsch Nieuwsblad acht hot niet
goed, dat het Ryk en de Banken als wettig
betaalmiddel erkennen twee helften van
muntbiljetten, goed aan elkaar geplakt,
doch van verschillend nummer. Wanneer
helften van waarde werden verklaard, dan
moesten kwarten ook van waarde zyn, en
waarom dan tiendedeelen ook niet? zegt
het blad.
2)
Johan, de man, wien hoofdzakeiyk dit
verhaal geldt, had een aanmerkeiyke lots
wisseling ondergaan. Hy was in den schoot
des overvloeds grootgebracht, maar had,
ofschoon niet ontbloot van geest, in zyn jeugd
geringe kundigheden opgedaan, dasr zyn
opvoeding ten aanzien van het wetenscbap-
pelyke geheel was verwaarloosd. Toen zyn
vader, die voorbeen een aanzienlyk ambt
bekleedde, van zyn bediening werd ontzet,
toen naderhand beide zyn ouders in bekrompen
omstandigheden stierven en den zoon niets dan
schulden nalieten, had de arme wees zich
genoodzaakt gezien een ambacht by de hand
te nemen, om aan brood te geraken. Daar
hy in zyn jeugd vermaakshalve met schaaf
en beitel had leeren omgaan en tot uitspan
ning meermalen eenig kastenmakerswerk had
vervaardigd, koos by het beroep, dat hem
niet zoo vreemd was, en werd scbrynwerker.
Door gebrek aan middelen belemmerd, had
hy het echter hierin nooit verder kunnen
brengen dan tot knecht. Ook sinds hy zyn
vaderstad verlaten en zich te Z. nedergezet
had, waren zyn uitzichten niet verbeterd,
daar het hem steeds mangelde aan het
noodige, om zyn bedryf naar wensch te
kunnen voortzotten.
Onder dit alles had echter Johan altyd die
mate van oergevoel en beschaafdheid behouden,
welke den man van opvoeding eigen is, en
waardoor deze zich in eiken kring steeds
zoo gunstig onderscheidt. Zijn ongekunstelde
wellevendheid, zyn minzame beleefdheid deden
hem elk, die hem leerde kennen, voor zich
innemen en hier en daar vrienden winnen,
die den armen schrynwerker hun opmerk
zaamheid en genegenheid schonken. Dit
was onder anderen ook het geval m6t
Wilholms beminde. Door zyn beschaafden
omgang en bevallige manieren ingenomeu,
leerde Dina belang stellen in Johan, dien
zy in het vervolg met onderscheidende achting
bejegende. Nooit verdroot het haar, als de
hupsche, vriendelyke man haar Wilhelm
bezocht. Gaarne hoorde zy het aan, als hy
haar, de beminde zyns vriends, somwylen in
onschuldige scherts een kleine beleefdheid
zeide, of van ter zyde een vleiende toespeling
op haar genegenheid voor Wilhelm maakte.
Niet zelden beantwoordde zij zyn kiesche boert
op een wyze, die niet onduidtiyk haar wel
gevallen er mede te kennen gaf, of liet zich
in gesprek in met Johan, die aardig wist
te onderhouden.
Het gedrag van het meisje omtrent Johan,
de gulle minzaamheid, waarmede zy hem
steeds onderscheidend bejegende, ontgingen
intusschen het nauwlettend oog van Wilhelm
niet, die het geenszins onverschillig aanzag,
hoe aangenaam zyn meisje de omgang met
Johan was. In den beginne zweeg by pruilende
met een hart vol spyt en wrevel; maar toen
hy eens zyn Dina aangaande den schryn
werker onderhield, en zy, getroffen over dat
onverdiend verwyt, hem ronduit zeide, dat
zy niettemin den vriendelykon Johan toch
byzonder gaarne mocht lyden en hem voortaan
niet minder hartelyk wilde bejegenen, toen
ontvlamde zijn yverzucht, toen werd by het
gevoel van zyn minderheid in tegenstelling
van Johan, zyn afkoer tegen dezen gaande.
Van nu af had de schrynwerker in Wilhelm
zyn vriend verloren. Van nu af vatte de
laatste meer afkeer tegen hem op. Dan, do
yverzucht is een hartstocht, welke den
mensch, die hem botviert, allengs in een
duivel doet ontaarden, al ware by anders ook
de goedaardigste en verdraagzaamste in de
maatschappy. Weldra ging die afkeer by
Wilhelm in bitteren haat en onverzoeniyke
vyandschap over. Of hy echter zyn boos-
aardigen wrok nog eonigen tyd onder het
mom der vriendschap bleef verbergen, dan of
Johan het wrevelig gedrag van zyn vriend
omtrent hom toeschreef aan een andere oor
zaak, althans deze, van geen kwaad bewust,
scheen zich de misnoegdheid van zyn vriend
grootmoedig te laten aanleunen, bezocht hem
dagelyks als naar gewoonte en bleef hem
ook toen nog bezoeken, nadat er by herhaling
een onaangename woordenwisseling tusschen
hen had plaats gehad.
Het was op zekeren avond, dat de vrouw
des huizes als naar gewoonte aan Wilhelm
een kom koffie wilde brengen. Zy was ver
wonderd, by het binnentreden der werkplaats
deze reeds zoo vroeg verlaten te zien, ofschoon
tegen gewoonte nog een lamp op de werkbank
stond te branden. Niemand derhalve meer
vindende, wilde zy juist terugkeeren, toen
zy by het flauwe schynsel der lamp den
armen Wilhelm onder zyn werkbank uit
gestrekt zag liggen, als ware hy dood. Van
schrik als verstyfd, liet zy het schenkblad
met do koffie uit haar hand vallen en vloog
met een rauwen gil het vertrek uit, de plaats
op. Aanstonds kwam op dat gerucht haar
man met een knecht toeschieten, die niet
zoodra iets van haar ontmoeting uit den mond
der ontstelde vrouw vernamen, of zy snelden
beiden het vertrek binnen. Daar lag de
goudsmid levenloos op den grond; zyn werk
kiel was in de borst geheel aan flarden ge
scheurd; naast hem lag een planeerhamer,
waarmede de noodlottige slag hem scheen
toegebracht te zyn.
Een buurman, wiens binnenplaats aan dat
vertrek belendde, had het hevig gegil der
vrouw en het daarop volgend gerucht gehoord.
Van over zyn schutting vernam hy wat er
gaande was en ried den ontstelden lieden
aan, dat men onmiddellijk de naaste buren
zou inroepen, daar men niet kon weten, hoe
dat voorval zou worden opgenomen. Hyzelf
verscheen weldra op de plaats des onheils,
gevolgd door een paar vertrouwde buren.
Dan, wat konden deze menschen uitrichten?
Hun tegenwoordigheid deed hier niets af;
ondanks de besprenging met azyn en andere
huismiddelen, die aangewend werden, kon
men den armen Wilhelm niet meer in het
leven terugroepen; hy had opgehouden te
leven en was blykbaar gewelddadig omge
bracht.
Wie had dat feit gepleegd? Vóór ruim
anderhalf uur was de werkjongen reeds ver
trokken; na dien tyd nog had men den ver-
slageno in zyn werkplaats heen en weer zien
loopen, naar men althans uit de beweging
van het licht had opgemaakt.
Wie was dus daarna met Wilhelm in diens
werkplaats geweest? Onder het maken van
deze opmerkingen werd men te rade, zonder
uitstel aan de plaatseiyke regoering kennis
te geven van het voorval.
Zoodra was niet de aangifte gedaan, of het
gerecht verscheen dadelyk ter plaatse van
het voorval. De bevinding des rechters stemde
in allen deele overeen met het verslag van
den keursiyvenmaker en de lieden uit zyn
buurt, die het eerst den verslagene in dion
toestand hadden gevonden. Alles toonde aan,
dat hier een gewelddadige moord of voor het
minst een noodlottige doodslag had plaats
gehad. De aanwezige wondarts hield voor
bewezen, dat de doodelyke slag den verslagene
was toegebracht door middel van den naast
hem gevonden planoerhamer. Ontwyfelbaar
echter moest een forsch gespierde hand dat
anders te lichte werktuig hebben bestuurd,
daar behalve de kwetsing van de graadslag
ader de slaap van het hoofd voor een gedeelte
was ingedrukt, en de splinters van het ver-
bryzeld bekkeneel aan die zyde tot de hersens
waren ingedrongen.
{Wordt vervolgd.)