MENGELWERK.
Wy gevon De Tyd gaarne akte van baar
loffelijke onpartijdigheid, die ook op verkwik
kende verschijnselen wijzen wil.
Uit deze benoeming moge blijken, dat
het de overheid, zy moge over land of stad
gesteld zijn. niet, gelijk Katholieke bladen
beliefden te zeggen, te doen is om door het
Hooger Onderwijs ongeloof te propageeren.
Tevens blijkt, dat maatstaf isvakgeleerdheid,
bekwaamheid; en dat op geloof of ongeloof
niet gelet wordt.
Dat het nog noodig is dit aan te toonenl
In „Langs den "Weg" (kroniek en critiek)
in de Prov. Groninger Courant vinden we het
volgende:
In de wereld, waar men, om zich niet te
vervelen, pret maakt, en ook wel een weinig
misschien in sommige andere werelden, komt
de fiets meer en meer in de mode, en het
wordt dus tijd er eens van te spreken. Het
rechte oogenblik, ik erken het met schaamte,
is eigenlijk reeds verzuimd: sinds onze Jaap
Eden waarom zou ook ik niet doen of ik
met den man heel familiaar benal is hy niet
in Groningen getogen, hy is er ten minste
geboren I sinds dan onze Jaap Eden te Parijs
is „geslagen", heb ik nauwelijks meer den
lust om over de edele fietssport te praten.
Weer zooveel nationalen roem ingeboet! Er
z\Jn er, wien dat onverschillig laat; die met
„onbewogen oog" de berichten lezen over
onze nederlagen op de schaats; die zonder
merkbare aandoening vernemen, dat landge-
nooten het onderspit hebben gedolven in een
internationalen roei wedstrijd.
Hoe is het mogelijk. Nog één schrede
op dezen weg der Laodiceörs en zij gevon er
niets meer om, dat de vreemdeling ons met
lachende minachting voorbystoomt-, onze ka
nonnen minder vèr dragen, onze soldaten
minder goed schieten dan de buitenlandsche,
onze kunstenaars niet meer worden geteld,
onze geleerden niet meer z\jn gerespecteerd,
onze zuivel op de Londensche markt wordt
verdrongen. Nu moge men mij te gemoet
voereD, dat ik ongelijksoortige grootheden
bijeenvoeg, ik blijf beweren, dat er verband
bestaat tusschen het een en het ander. Een
natie, waarbij gebrek aan geestdiift wordt
waargenomen voor kracht en kunst, is weldra
ook niet meer in staat de concurrentie voor
het brood des daaglykschon levens met anderen
vol te houden.
Daarom spijt het mij, dat Jaap Eden te
Parijs heeft verloren. En het troost mij maar
matig, dat hij misschien had kunnen
winnen, alsnu ja, als het anders ware
geweest dan 't was.
Het fietsen is een sport als een ander. Het
mate gedaan, is 't een mooie liefhebberij, en
met te veel hartstocht beoefend, wordt het
gevaarlijk enquelque peu belachelijk.
Wanneer ik het niet betreur, dat het vlugge
tweewiel in mijn jeugd nog zoo'n onbeholpen
houten machine was, dan is 't al!03D, omdat
ik vrees met groote vreeze, dat ik er geen
zou gekregen hebben, al ware er toenmaals
reeds een Fofigers geweest, die prachtexem
plaren kon' leveren voor civielen, maar noch
tans onburgerlijkon prijs. In dat geval zullen
er meer verkeeren. En ook tegenwoordig
zullen er jongens en meisjes zijn, die met
een jaloersch genoegen, maar waarbij de
jaloezie vermoedelijk de overhand heeft op 't
genoegen, evenouder zien voorbijsnorren, die
met een geringen druk op de bol hun voort
varendheid hebben aangekondigd. Er is soms
heel wat zelfbeheersching, anders gezegd phi
losophic, Doodig om aüderen, om geen betere
reden dan dat ze wat meer fortuin hebben,
ons vóór te zien komen. En de jeugd houdt
gelukkig nog zoo weinig van zulke soort
pbilosophie. De wereldwijsheid van Cats en
Van Alphen laat haar oven koud als bet
pantheïsme van Spinoza en hot- bewuste
„onbewuste" van Eduard Von Hartmann. Dit
dus is een nadeel van do huidige fietsomanio:
er kunnen maar weinig uitverkorenen aan
meedoen. Een idee. Misschien zal het som
migen vreemd voorkomen, maar, zeg ik dan
met ik weet niet welken geleerde, waarom
zou ik alle avonden zoo laat uaar bed gaan,
als ik nooit wat te zeggen vond, dat anderen
nog niet hebben gezegd? Als do Staat
eens kosteloos rijwielen beschik
baar stelde voor degenen, die niet mot
voldoende fortuin zijn gezegend, om Z9 voor
eigen gold te koopen! Dat zou, behalvo het
voordeel, dat het fietsen „an sich" oplevert,
nog dit voortreffelijk govolg bobben, dat er
werk werd verschaft op een schaal als een
geweronfabriek die er trouwens niet is
gekomen nooit zou kunnen geven I En nu
vraag ik, wat nuttiger meubels zijn, geweren
of velo's?
Of wordt er nog getwijfeld aan de nuttig
heid van 't fietsen? Dan veroorloof ik mfi een
paar opmerkingen m\j, aan de hand gedaan
door iemand, die in Parijs enkele vooruitstre
vende dame3 daarover heeft geïnterviewd. Ik
weet wel, dat die dames de zaak wat een
zijdig hebben beschouwd, lettende uitsluitend
op het belang, dat z ij daarbij kunnen hebben,
maar ten zeerste zijn desniettegenstaande
enkele uitlatingen van algomeene beteekenis,
en ten andere, in onzen tijd van vrouwen-
quaesties, laten wij ons zooveel mogelijk door
do vrouwon voorlichten. Geen man, die dezen
naam met waardigheid wenscht te dragen, of
hij is in zekeren zin een „fóministe."
Het fietsen, werd dan opgemerkt, is een
uitstekende lichaamsoefening. Het geeft den
rijder en de rijdores gelegenheid lucht te
happen, ontwikkelt de spieren, staalt de
krachten. Breede schouders, ferme longen en
stevige biceps zijn dikwijls machtige argu
menten in den strijd dos levens. Ook wekken
zy ontzag. "Waarom zyn er maar dit zeg
ik er nu maar voor de aardigheid by, d. w. z.
brief ik nu ook maar over mannen, die
hun vrouwon mishandelen? Omdat ze weten,
dat ze sterker zijn dan de vrouwen.
Zoodra de vrouw zich voldoende op de
bicycle hoeft geoefend, zal het uit zijn met
dergelijke grofheden. Wederzijdsch ontzag zal
de drift in toom houden en wie weet?
tot 66D idyllisch samenleven brongen.
Doch het fietsen is niet alleen gezond voor
het lichaam, maar ook voor den geest. Het
maakt ferm, resoluut. Het verdrijft do vrees
achtigheid, de aarzeling. Het noopt tot snel
beraad en vlugge handeling. Yoor de vorming
van den wil is het een uitstekend middel. Dit
alles in bijzonderheden aan te toonen, schijnt
mfi overbodig. Wie ooit een fietser op een
drukken verkeersweg heeft zien manoeuvreo
ren, zal voldoende overtuigd zijo. De stum
pers, die afstijgen, als ze een rijtuig naderen
of een bekende ontmoeten, tellen natuurlijk
niet mee.
Het kunnen óf beginners zijn, öf luitjes,
waar onder ge9n omstandigheid iets uit zou
kunnen groeien.
Het is duitolyk, dat deze gevolgen woer
het meest den vrouwen ten goede zullen
komen, maar dit bewijst alleen, dat de
vrouwen de grootste behoefte hebben aan
deze sport. Wat my betreft, ik vrees de
omwenteling niet, die daaruit zou kunnen
ontstaan. Gesteld zelfs - een gerechtvaardigde
hypothese, want het zou op den duur haast
onvermijdelijk zyn dat het fietsen in de
kleedy der dames verauderiog bracht, zoodat
eindelijk de rok voorgoed met den pantalon
werd verwisseld, zou dat zooveel kwaad
mogen? Is dan de pantalon noodzakelijk het
symbool van heerschappij? En indien al,
dan nog zouden de mannen zich kunnen
troosten met de woorden van Mad. De Main-
tenon ik geloof ten minste, dat het Mad.
De Maintenon was, en die kon er over mee
praten I dat in Staten, waar de vrouwen
aan het hoofd staan, do mannen regeeren,
terwijl in rijken, waar vorsten het oppergezag
heeten to hebben, de vrouwen heerschen. De
geschiedenis is ook in dit opzicht leerzaam.
Er is nog een punt, waarop de verdedig
sters van het fietsen met nadruk wezen. Het
fietsen, zeiden zij, en dit is bijna een aan
doenlijk argument, het fietsen bevordert de
toenadering der seksen. De fists is een
koppelteeken tusschen den man en de vrouw.
Zie ze samen op een tandem hun krachten
vereenigendo, of zie ze naast elkaar rijden,
in een beminnelijken naijver trappende. Hst
landschap, de reisavonturen prikkelen tot
gedacbtenwisseling. Men komt van het een
op het ander, spreekt over literatuur, ge
schiedenis, moraal. Do harten worden ver-
teederd
W(j hebben reeds gedichtjes over do liefde
op het ijs, zou bet geen tijd wordeD, dat
een poëet de liefde op do bicycle eens bezong?
Deze liefde heeft het voordeel, dat zij niet
hoeft te wachten tot het weer en iets anders
zijn „dienende," en zij heeft evenveel ge
legenheid te ontkiemen als die andere, daar
ook bi) het fietsen onderling hulpbetoon dik
wijls onontbeerlijk is.
Geen wonder dan, dat Mad. Pognon, die
zoo uitstekend kookt en op zoo voortreflijke
wfize een vrouwencongres presideert, een
gloeiendoü toost heeft uitgebracht op de
bicycle. Want zelfs geëmancipeerde dames
moeten toestemmen, dat do toenadering tus
schen man en vrouw wenscheiyk, misschien
wel, dat zy meermalen aangenaam is
Daar zie ik, dat ook een der geïnterviewde
dames reeds heeft gevraagd pla bicyclette
gratuite et obligatoire." ftjyn idee is dus even
weinig nieuw, als wanneer ik de wenscbelyk-
heid van „verplicht en kosteloos onderwijs"
had uitgesproken Ook dit buskruit was al
uitgevonden. Tant pis - voor my. Maar 't
idee blyft.
Mathesis Scicntiaruui Genitrix.
Dit Genootschap hield gisteravond in de
kleine bovenachterzaal der Stadszaal zfine 111de
algemeene vergadering, waarop, Behalve be
stuur, leden, directeur, leeraren, en eenige ver
dere belangstellenden, ook aanwezig waren de
burgemeester, mr. F. Was, en de wethouder
van onderwys, dr. M. C. Dekhuyzen.
Nadat de vergadering door den voorzitter,
prof. dr. J. M. Van Bemmelen, was geopend,
las ce heer P. J. Groen, als secretaris, de
notulen der vorige algomeene vergadering,
welke werden goedgekeurd, waarop dr. W.
Th. Van Lid tb de Jeude namens de destijds
benoemde commissie van onderzoek rappoit
uitbracht omtrent de rekening en verant
woording over liet afgeloopen dienstjaar, -waar
uit o. a. bleek dat de totaio ontvangsten en
uitgaven bedroegen f ll,269.83f/2 en het
batig saldo, waarmede de rekening sloot,
f203.14'/2. Onder huldebetuiging voor het
nauwkeurig beheer, werd tot goedkeuring ge
adviseerd, waartoe werd besloten.
Overgaande tot do benoeming van bestuurs
leden, werd in de plaats van prof. dr. D.
Bierens do Haan (overleden) gekozen dr. P.
Ze6man, terwijl werden herkozen de heeren
C. Bouger en prof. dr. J. M. Van Bemmelen.
Hierop werd deze huishoudelijke vergade
ring gesloten en werden de leerlingen van
het Genootschap binnengelaten, waarop de
voorzitter eene rede hield, waarin hy in do
eerste plaats do vertegenwoordigers van het
gemeentebestuur welkom heette, vervolgens
do leden van de plaatselijke commissiën van
middelbaar en lager onderwys, de vertegen
woordigers van andc-re inrichtingen van onder
wijs, enz.
Thans reeds voor de zesde maal verslag
doende van de lotgevallen der school, wijdde
spr. daarin een woord van dankbare gedach
tenis aan wijlen prof. Bierens De Haan, die
sedert een reeks van jaren bij herhaling als
bestuurder de belangen van het Genootschap
had behartigd; wees hjj er met genoegen op,
dat het aantal leden weder vooruitgegaan is en
thans 248 bedraagt en het aantal leerlingen
214, eon getal, dat slechts in 1S85 (het jaar
van het eeuwfeest der school) was over
troffen, toen het nl. 218 bedroeg. Van die
leerlingen bezoeken er 87 tevens de Practische
Ambachtsschool.
Vervolgens ging spr. ook na de verande
ringen, welke er hebben plaats gegrepen in
het personeel der leeraren, welke veranderingen
in de laatste jaren nogal opmerkelijk waren,
by de leeraren in de natuurkunde, die öf
naar elders vertrokken öf assistent bij prof.
dr. H. Kamerlingh Onnes werden.
Breedvoerig (spr. zeide met enkele woorden)
stond hij stil by den staat van het tegen
woordig onderwys in het algemeen en bfi dat
van „Mathesis" in het bijzonder, hier en daar
tevens een blik op het verlodene slaande,
om te eindigen met een beroep op don ver
deren steun der burgerij, wier liafde tot de
school niet verflauwe, met een woord van
dank tot de leeraren en met een van waar
deering tot den directeur, den heer P. Diks-
hoorn, wien het gegeven moge zjjn nog vele
jaren aan het hoofd der school te staan.
(Applaus).
Daarop werd door den secretaris voorlezing
gedaan van de namen der volgende leerlingen, die
eervolle vermeldingen verwierven
wegens ijver, goed gedrag en vorderingen:
lste Klasse A. en B.H. Bavelaar, P. M. Du
Calavoo, G. J. D. Goudnaan, P. H. C. Sierat,
A. J. Turion, G. Van der Zaal, G. C. God-
dyn, H. A. Van logen Schenau, A. P. M.
Koeken, H. C. Van Noort, C. J. M. Van
Oerle, J. Sjardyn, T. J. Ruygrok Van do Werve
en J. Van Zwieten.
2de Klasse A. en B.: C. Arnoldus, J. N.
Brittyn, A. J. Dirkso, L. Erades, A. Harte-
velt, H. K. Kuypers, F. H. J. De Jong, H.
Langhout, W. Miog, G A. Van der Pori, F.
Spanjer, G. Vos, H. W. Wolf en P. Van der
Worm.
3de Klasse A. en B.L. W. Van der BJy,
J. Delfos, J. M. A. Gubbi, W. M. Pieters, P.
B. Plasraeyer, W. J. Van Rooyen, H. F.
Schaap, C. Van der Steen, P. J. Boot, M.
Sierag en J. Van der Swaagh.
4de Klasse A. en B.J. H. Heus, A. J.
Horree, P. Ph. Jansen, K. J. KantebesD, W.
Mark, C. Schaap Dz., P. Smit, H. Ph. Cramer,
D. Friderichs, J. D. Meysingb, J. Van Leeuwen
en T. Van Tongeren.
51e Klasse: Ph. Boot, H. Brouwer, B. J.
Ephraïm, J. Koudys,.. J. N. Van der Mark,
J. Nieuwenburg, C. J. J. Pfeiffer, H. J. R.
Pillard, C- H. Van Ulden, C. L. Yerpoorte, J.
Van Wyk en Fr. De Zwart.
6de Klasse: A. Van Doornum, P. Hanse
laar, P. Jardin, N. J. Kenbeek, J. Key, C.
Ligtvoet, J Vailentgoed, L. L. Fonteyn en
S. J. Sala.
Voortgezette Klasse: A. Van Akkeren, H.
Van Duuren, C J. Eggink, G. J. Flim, Ph
Van der Heyden, H. Van Leeuwen en Ph.
Rosdorff.
Wat het eind-examen betreft, waren
de leerlingen van het vijfde jaar, aan wie
voor wis- en natuurkunde een diploma werd
toegekend, naar volgorde de volgende: F. Do
Zwart, C. L. Verpoorte, J. Van Wyk, J.
Koudijs, B. J. Ephraim, C. H. Van Ulden, J.
Nieuwenburg, H. Brouwer, J. N. Van der
Mark en C. J. J. Pfeiffer.
Aan het schriftelyk wis- en natuurkundig
eind examen hebben 15 leerlingen deelge
nomen, waarvan J leerling tydens dit examen
de inrichting heeft verlaten en 4 niet tot het
mondeling examen toegelaten werden, zoodat
aan 10 leerlingen het diploma kon worden
toegekend.
Na een voldoend schriftelyk en mondeling
examen in beschrijvende meetkunde en
doomebtkunde, verwierven do volgende leer
lingen van het 6do jaar een diploma, als: P.
Hanselaar, N. J. Kenbeek, .T. Vailentgoed, C.
Ligtvoet, A. Van Doornum, P. Jardin en J. Key.
De uitslag der bekroonde prijs-
vragen is aldus
Buitengewone vijfjaarlyksche prijsvraag:
Een ontwerp van een kerkgebouw voor eene
welvarende Protestantsche Dorpsgemeente,
met toren, consistorie- en catechisatie-kamer
en kosterswoning. Er hadden zich biervoor
aangemeld twee mededingers, die hun ant
woord inzonden onder do motto's „Ring"
(geteekend) en „S. D. G.". Uitgeloofd waren
esn groote zilveren medaille met 200 en een
groote zilveren medaille. Bekroond werd
H. W. Brouwer (oud-leerling) met een prijs
van 150, zonder medaille. Do 2de prijs werd
evenmin toegekend. Do bekroonde was de
inzender van het ontwerp „S. D. G.", waaraan
blykens het rapport der jury 17punten,
terwijl aan hot ontwerp „Ring" 5 punten waren
toegekend. Het maximum punten, dat behaald
kon worden, was 25.
Bouwkundige werkstukken: Het vervaar
digen van een op te geven dakkozyn op
halve ware grootte van grenenhout. Do daarbij
bohoorende teekeningen, in flinke potloodlijnen
uitgevoerd, over te leggen. Drie mede
dingers. De groote bronzen medaille werd
behaald door J. Vailentgoed en het acc., kleine
bronzen medaille door J. Key.
"Werktuigkundige prijsvraag: Het opmeten
van een voedingspomp en in teekening brengen
op de helft der ware grootte. De détails op
ware grootte. Zes mededingers. Toege
kend werd de groote bronzen medaille aan
G. J. FJim, bot acc., kloino bronzen medaille, aan
A. Van Akkeren, terwijl bovendien aan H.
Van Duuren een 3do prijs, eveneens kleine
bronzen medaille, werd toegekend.
OrnamenttoekenenHet natoekenen van
een Romaansch fries. Vijf mededingers.
Do groote bronzen medaille werd niet toege
kend. Den tweeden prijs, het acc., kleine bron
zen medaille, verwierf C. J. Eggink.
Boetseeren: Hot naboetseeren van een
pleister ornament. Drie mededingers. De
kleine bronzen medailb behaalde C. Ligtvoet,
het acc., een boekgeschenk, P. Hanselaar.
Al die gediplomeerden of bekroonden wer
den door den voorzitter op hartelijke wijze
toegesproken en gelukgewenscht, met de
aansporing om mot lust en ijver te blijven
voortwerken.
Aldus aan het einde dezer plechtigheid ge
komen, betuigde hy allen belangstellenden
dank voor hunne tegenwoordigheid en noo-
digdo hij ze, in de eerste plaats den burge
meester, uit, met hem de tentoonstelling van
teekeningen en werkstukken der leerlingen
te gaan bezichtigen, welke in de groote be
nedenzaal was georganiseerd en aldus werd
voer geopend verklaard. Aan die uitnoodiging
werd gaarne govolg gegeven, welk voorbeeld
weldra gevolgd werd door de leerlingen zeiven
en reeds wachtende stadgenooten, terwijl die
tentoonstelling verder ook voor ieder toegan
kelijk is hedenavond van 6 tot 10 uren en
morgen, Zondag, van 12 tot 4 uren.
13e berouwvolle dieven.
Uit liet Engelsch van Lord Mountrnorres.
We zaten in de rookkamer en hadden lang
en breed over de eigenaardigheden van oude
bedienden gepraat, op dat onderwerp ge
bracht door het binnenkomen van den hof-
meestor. Het was omstreeks halfelf, en nadat
hy ons allen met een .dreigenden blik had
aangezien, 't vuur eens had opgepookt en de
gebruikte glazen op een blad had weggehaald,
liep hi) op onzen gastheer to9 en bracht
hem verwijtend onder het oog dat het
„beddegaanstyd" was. Zoo recht als hy met
zijn rheumatiek lichaam kon, verwijderde hy
zich toen, met het air van een beleedigd
vorst. Zoodra we zeker waren dat zyn doove
ooren ver genoeg buiten ons bereik wareD,
braken we in een aanhoudend gelach los, waarop
we allerlei anekdotes en verhalen van oude
familiestukken begonnen op te disschen.
Ten laatste begon een welgedaan Londensch
koopman,, die, zooals we allen wisten, de
wisselvalligheden van het leven had mede
gemaakt, het volgende verhaal:
„Ik herinner me levendig een nacht nu
ongeveer dertig jaar geleden. Koit'te voren
had ik prachtige zaken gemaakt in spoor
wegrails, en van de winst had ik een groot
huis in Eaton Square geheel naar de eischen
des tyds laten inrichten. Het zal omstreeks
twaalf uren zyn geweest, toen myn vrouw
my wakker maakte met de woorden: „Ik
geloof zeker dat er iemand in huis is, luister
maar eens."
En werkelijk, ik hoorde duideiyk een ver
dacht geraas, doch dadelyk bedenkend dat
do dief van professie gowoonlyk lafhartig is,
voelde ik my volstrekt niet angstig. Haastig
trok ik een paar kleedingstukken aan, zeide
myn vrouw niet bang te zyn, maar zoo gauw
mogelyk iets aan te trekken. Het was volle
maan en daarom had ik geen licht opge
stoken de dieven konden dan niet vermoeden
dat ze ontdekt waren. Ik vertelde myn
vrouw dat ik naar beneden ging en dat zij
zich stil moest houden totdat ze my hoorde
roepen; dan moe3t z\) uit het open raam op
een fluitje blazen, dat ik haar in de hand
duwde. Zoodra ze dat gedaan had, moest ze
naar beneden komen, de huisdeur opendoen
en op de stoep net zoo lang fluiten tot er
een politie agent kwam.
Ik sloop onhoorbaar naar beneden en reeds
in de vestibule zag ik een lichtstreep onder
de deur der bibliotheek. Voorzichtig draaide
ik de kruk om en keek door een reet naar
binnen: twee mannen stonden met den rug
naar my toe voor de kast in den muur. Een
had een breekijzer in de hand, doch terwyi
ik daar stond te gluren, smeet hy het op oen
fluweelen stoel en bleef vervolgens zyn kame
raad mistroostig aankyken.
In een ondeelbaar oogenblik zag ik dat het
eenige licht, een kaars, buiten bun bereik
stond en dat hun laarzen aan den ingang der
kamer uitgeschopt waren. De gelegenheid was
m(j dus gunstig. In twee stappen was ik by
hon, pakte zo in den kraag en sloeg hen
met de hoofden tegen elkaar. Een viel voor
dood op den grond, de ander scheen meer
levenskracht te hebben en daarom schudde
ik hem nog eens flink door elkaar, daarna
sleurde ik hem op den grond en zette myn
knie op zyn borst. Ik riep aan myn vrouw
en dadelyk daarop hoorde ik een snerpend
gefluit uit het veuster. Zy kwam vlug naar
beneden en hield niet op met fluiten tot ze
drie agenten daarmede naar ons huis gelokt
had. Alle vier barstten in lachen uit toen ze
my daar zoo triomfantelijk zagen zitten, en
myn vrouw nam de gelegenheid waar om
een zenuwtoeval te krygen, dat ik met ze3
verschillende zenuwdroppoltjes zóó gelukkig
bestreed, dat ze heel spoedig weer bykwam.
Toen ik andermaal beneden kwam, zag ik het
doode individu weer levend geworden en bezig
met zyn eene hand over een groote buil aan
het voorhoofd to wry ven. Ik vroeg of ik de
beide onverlaten even alleen mocht spreken,
wat genadig door de politie werd toegestaan.
Ik vroeg hun of ze hun ambacht wilden
verlaten en nuttige burgers der maatschappij
worden.
Tot nu toe hadden ze met een schaap
achtig gezicht naar hun voeten staan kyken,
nu en dan steelsgewijze elkander een blik
van verstandhouding toewerpend, doch toen
ik hen zoo aansprak, keken zo my zoo'dank
baar aan en begonnen ze me zulke jammer-
ïyke verhalen op te disschen als ik ze nog
nooit gehoord had. Het was hun grootste
wensch een nieuw blaadje om te slaan; al
zoo lang hadden ze dat getracht, maar altyd
waren de omstandigheden hun togen geweest.
Van kwaad tot erger waren zy gekomen, en
het leven had niets aanlokkoiyks meer
voor hen.
Ik beloofde hun myn best te zullen doen
om zoodra ze uit de gevangenis kwamen,
hen aan een of andere betrekking te helpen.
De arme kerels schreiden van dankbaarheid.
Ik wist den reebter te bepraten hen met
een standje vry te laten en ik nam hen in
huis, den een als knecht en don ander voor
de paarden.
Den eersten dag hield ik een lange aan
spraak tegen hen, vermaande hen, belovende
nooit meer over de daad te spreken, die hen
met my had in kennis gebracht, indien ze
zich trouwe dienstknechten betoonden te zijn.
En ik kan u zoggen dat ik meer dan
tevreden over hen ben geweest; zy hechtten
zich aan ons met eene buitengewone aanhan-
kelykheid, en myn vrouw en ik mochten hen
wederkeerig zeer gaarne lyden.
Toen ik verleden jaar dien klap in zaken
kreeg, waren zy twee en twintig jaar by ons
en in dien tyd opgeklommen tot koetsier en
hofmeester. Ik moest natuurlijk myn huis iu
de stad en ook Aidwynhall verkoopen om
recht:, en links myn schulden te kunnen
voldoen ^en het deed my werkelijk leed de
brave ex-dieven hun loon niet meer te kunnen
uitbetalen.
Van dag tot dag stelde ik het uit, hun de
onaangename tydiug mede te deelen en daar
ik door al de vernederingen, die ik moest
ondervinden, prikkelbaarder was dan gewoon
lijk, gaf ik hun menigen snauw in die dagen.
Ik ging nog eens in den ledigen stal kyken
en op dat oogenblik had Jacob zeker ge
wacht, want hy kwam dadelyk naar my toe
en zeide:
„U zult my du wel niet meer noodig hebben,
mynheer, maar
Verlegen verschoof hij nu den eenen, dan
den anderen voet.
Ik vond het een geschikt oogenblik om
hen myn besluit mede te deelen en begon
daarom met te zeggen„Neen, gy kunt ver
trekken mot de overigen
„Zou het niet te veel gevraagd zyn, myn
heer, als we bij u mochten blijven, maar nu
zonder loon? Het spyt ons dat het u is tegen-
goloopen, mynheer! Ge zjjt altyd zoo goed
voor ons geweest en nu wilden we u gaarne
blyven dienen, nietwaar Thomas, maar zonder
loon. We hebben genoeg overgespaard."
Ik kan u betuigen, vrienden, dat ik zoo
aangedaan was, dat ik niet uit myn woorden
kon komen, zoodat ik 't maar 't beste vond,
zonder een woord te zeggen, met een harte-
lyken handdruk, het huis in te snellen.
Thomas en Jacob zyn nog by ons en beter
bedienden kunnen er op de gansche wereld
niet gevonden worden.
<4.78-eme n <»-cl JNieu\vs.
Een droevig ongeluk heeft gis-
teren in het Stedelijk Ziekenhuis te Utrecht
plaats gehad en een jong mei-je tot het
slachtoffer van haar edel beroep als pleeg
zuster gemaakt. Mejuffrouw Schotman, uit
Zwolle, was gistermorgen omstreeks 10 uren
in de diphtherie barak bezig een inhalatie
toestel in orde te maken, t09n plotseling door
nog onverklaarde oorzaak hare kloederen vlam
vatten.
De arme pleegzuster stond in een oogen
blik in lichterlaaie. Op haar hulpgeroep
snelde men toe, en vond haar in den meest
beklagenswaardigen toestand. Men bluschte
de vlammen, en nu bleek het, dat het onge
lukkige meisje vreeseiyke brandwonden had
aan armen en beenen. Natuurlyk werd aan
stonds het noodige gedaan om hare pijnen
te verzachten en haar in het loven te behouden.
Deze pogingen mochten echter niet baten. Des
middags to halfdrie overleed mejuffrouw
Schotman.
Hoe vreeselyk dit sterfgeval ook zy en hoe
ontzettend het moge wezen voor de nabe
staanden van zuster Schotman, deze troost
kan hun zoker gegeven worden, dat mejuffrouw
Schotman bezweken is op haar post, gestorven
in de uitoefening van haar edele taak, gevalle
op het veld van eer. (U. Z>.)
Men was in Amerika reeds lang
beducht, dat de wilde buffels spoedig zouden
uitsterven, en had hun daarom in het Nationaï
Park een toevluchtsoord gegeven. Het schynfc
evenwel, dat de hoofd opzichter van dit park
nitt over de noodige middelen beschikt om
to waken tegen de talryke wilddieveD, die,
op de grenzen van het Park wonende, jacht
op de buffels maken. Deze jacht is zeer
loonond, daar men grof geld betaalt voor
een buffelhuid of een buffelkop. Voor 2 jaar
liepen er 200 buffels in het National Park
en nu zyn er nog slechts 50, die aanhoudend
door wilddieven vervolgd worden. Men denkt
er nu aan, de dieren naar eene andere streek
te vervoeren, waar zy werkelyk beschermd
zyn en zich, onder de natuurlyke levensvoor
waarden, kunnen voortplanten. Het National
Zoological Park te Washington zou daarvoor
de aangewezen plaats'zyn en men hoopt dat
de dieren daarheen worden overgebracht, omdat
men anders bevreesd is, dat de Amerikaansche
buffel totaal zal worden uitgeroeid.