N\ 11095
Maandag 27 April.
A0.1896
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
;^©-oJLXXoto:o..
De Transyaalsclie Neef.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. r f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend-
Tweede Blad.
Van den kant van Het Centrum vraagt
tnen ons, zegt De Standaard, of de afwen
teling van het loon op den kooper
(zie twee vorige Overzichten), of wat daarvoor
als vergoeding in do plaat3 moet komen,
biet ware te neutraliseeren, indien men de
arbeiders zeiven meer corporatief liet produ-
ceeren.
Nu ligt stellig ook in deze gedachte iets,
dat toejuiching verdient. Arbeiders, die het
loon er aan geven, en zei ven hun zaken
gaan doen, ryzen in maatschappelijke zelf
standigheid.
En is het mogelijk, om hierdoor de kosten
Van directie, enz. zooverre te doon dalen, dat
de productie genoeg oplevert om den arbeider
z\jn noodigo bestaansmiddelen te verschaffen,
dan zou zeer ztker afwenteling op den koo
per, of het surrogaat daarvoor, overbodig
Worden.
Evenwel, zoo go dit systeem aanwendt,
niet om enkele groepen fabrieksarbeiders te
helpen, maar om den werkmansstand in het
generaal te brengen waar hy wezen moet,
laat ge dan hiermee niet wegvallen geheel
dien stand in de middenlaag van onze maat
schappij, die nu als „bazen" in allerlei bedrijf
tusschen kooper en werkman instaat?
Die middenstand zou hierdoor zijn beste
bestanddeelen verliezen en zeer spoedig als
Btand uitvallen.
Is nu Het Centrum met ons van oordeel,
dat juist in dien middenstand, vooral in zyn
breedere lagen in de kleine burgerij, een
der uitnemendste bestanddeelen van het natio
nale leven is gebodeD, dan schijnt het ons
niet zonder bedenking te zijn, het monument
van toekomstig geluk voor den arbeider te
plaatsen op het graf van dozen middenstand
der maatschappij.
En toch, die middenstand heeft het nü reeds
zoo hard te verantwoorden tegenover de groote
vennootschappen I
Laat ge aan dien stand nu ook door de
arbeiders den grond onder de voeten wegnemen,
moet dan niet het geheel uitvallen er
van aanstaande zijn?
Een noodwetje, nl. een herziening
Van de Schutterijwet op een bepaald
punt, wordt door het Dagblad v. Zuid-Holland
en 's-Gravénhage gewenscht.
In hetgeen in den laatsten tijd te 's-Graven-
hage voorviel, ziet het Dagblad een min of
moer stelselmatig pogen ter ondermijning van
het gezag. En de socialisten, van wie deze
pogingen uitgaan, zien hun kans schoon ten
opzichte van de Schutterij. Eene bedenkelijke
leemte, merkt het Dagblad aan, begunstigt
hun streven. In de Schutterijwet ontbreekt
nl. eene bepaliDg, volgens welke de schutter,
zoolang hy in dienst is, onderworpen wordt
aan de werking der militaire tucht in haar
vollen omvang. Een soldaat, die, in de gelederen
staande, ook maar in kleine opzichten buiten
molel zich zou willen kleeden, zou deswege
streng worden gestraft. Wel trachten do
socialisten kwaad zaad ook onder de miliciens
en soldaten te strooien, doch het milit. ir
gezag beschikt over de middelen, om de tucht
krachtig te bandhaven.
Het blad wenscht, dat de Schutterijwet die
ook ter beschikking van de schutterlijke autori
teit zal stellen. Zulk een herziening van de
Schutterijwet op een bepaald punt is in luttel
tyds te ontwerpen. Zy zou het karakter van
een noodwet moeten dragen. Juist, omdat de
legerinrichting nog niet spoedig aan de orde
kan komen, moet de 'bestaande oefening in den
wapenhandel niet kunnen worden belemmerd
door revolutionnaire vonden. Anders zal, wat
in Den Haag geschiedde, spoedig elders
navolging vinden.
Zulk een noodwet, zegt het blad, kan nog
vóór het einde van Mei door de Tweede Kamer
zgn aangenomen, daar hot ontwerp als spoed-
«iechend voor allo andere werkzaamheden kan
worden afgedaan.
Toen do Memorie van Antwoord op de
K i e 8 w e t er nog niet was, schreef de Haag-
sche correspondent van de Zutfensche Courant
een brief aan dit blad, waarin hy aan het
laDg uitblgven van die Memorie eenige be
schouwingen vastknoopte, die hun waarde
niet verloren, al kwam nu het ministeriëele
antwoord ook in de wereld.
Ziehier hoe de schryver aanvangt:
„De Minister heeft al he?l weinig spoed ge
maakt, en nu is het zóó laat geworden, dat
tot geen tweede afdeelingsonderzoek zou kun
nen worden besloten zonder het geheele „plan
de campagne" in gevaar te brengen. Als de
Regeering het er zelf op toelegde, om met de
hoofdtaak niet op tyd gereed te komen, dan
zou zy bezwaarlyk anders hebben kunnen han
delen dan zij thans doet. Dat het kiesrecht
niet reeds lang in staat van wyzen is, is
voor het grootste deel haar eigen schuld. Do
tactiek om het een aan het ander vast le
koppelen, blykt al meer en meer een zeer
ongelukkige tactiek te wezen.
In den beginne wilde de Regeering dan ook
ontkennen, dat zy dit deedzelfs nam zy het
den heer Borgesius en anderen zeer kwaiyk,
dat dezen van nauw verband en vastkoppehng
durfden spreken. Maar ziet, eenige maanden
later erkent de Min. van Binnenl. Zaken niet
alleen zelf het nauwe verband tusschen kies
recht en belastinghervorming, maar verklaart
by zelfs in de Eerste Kamer, dat hy het kios-
recbtverslag niet kan beantwoorden, voordat
in beide Kamers een beslissing in zake het
personeel genomen is!"
Thans is de Memorie verschenen, en wel
zonder ingrypende wyzigingen te brengen.
Het Handelsblad is daar niet best over te
spreken, zooals het al aanstonds blyken liet.
Het had ingrypender wyzigingeD, meor vol
doende aan veler wenschen, van den Minister
verwacht.
Maar zie:
„Slechts in één opzicht heeft de Minister
aan de gerezen bezwaren tegen het wille-
k unge en onvoldoende der omschi-y vingen
bij de huur-, inkomen-, bezit- en capaciteiten
kiezers toegegeven.
Wat iemand wegens dienstbetrekking en
tevens aan pensioen (alleen openbaar) ontvangt,
mag worden samengeteld om het verc-iscble
inkomen te vormen. In alle andere opzichten
handhaaft de Minister zyn oorspronkeiyke
rodactie, niet omdat hij ontkent dat deze go-
schikte personen kan uitsluiten, maar omdat
zegt hy wie buiten de eene kiezerssooit
valt, allicbt binnen de andere komt.
Die vasthoudendheid aan enge omschry vin
gen, zelfs als ze in stryd komen met de waar
heid, zal voor menigeen een teleurstelling
zjjn. De indruk, dat deze kieswet op be
krompen wyze het groote vraagstuk regelt,
kan daardoor slechts worden versterkt.
Toch zal de aanneming van dit gebrekkig
ontwerp dat wellicht door do Kamer nog
kan worden verbeterd te verkiezen zün
boven bet uitstel en de onzekerheid, welke
uit een afstemming ?»uden voortvloeien. Het
is echter wel te betreuren, dat wegena die
gebreken do nieuwe Easier zich vermoedeiyk
wederom voel vroeger dan weri6cheiyk is met
het kiesrecht zal hebben bezig te houden."
Het blad hoopt, dat de Kamer nu spoedig
aan de openbare beraadslaging beginnen en
haar tot een goed einde brengen zal.
De Ni emoe Rotterdarnsche Courayit wydt
evenoens een artikel aan de Memorie van
Antwoord, en doet zien, dat zy kort is, ook
wyi de Minister allerlei beschouwingen, in
het Kamerverslag gemaakt, eenvoudig onbe
sproken laat, en allerlei aangevoerde be
z waren voorbijgaat, zonder ze aandacht waard
le keuren.
„Het gebeele staatsstuk geeft den indruk,
dat de Minister weet wat by wil en zich van
den gekozen weg Diet zal laten afbrengen,
lots, wat ongetwyfeld van kracht getuigt,
maar natuuriyk niet mag ontaarden in bals
6tarrigheid."
Tevreden is de N. R. Ct. niet.
Is de Minister met zyn kenteekenen te
vreden, en zegt by, dat men in het voor-
loopig verslag hem geen nieuwe aan de hand
heeft gedaan, dan zegt de N. R. Ct.:
„Intusscbeu, ook al kan men naast de voor
gestelde geen nieuwe rationeele kenteekenen
aanwyzen, daaruit volgt natuuriyk nog met,
dat de voorgestelde kenteekenen, ook ten aan
zien van de grenzen, die daarby getrokken
worden, onverbeteriyk zyn. Die grenzen moeten
voldoen aan de voorwaarden, door do Regee
ring zelve gesteld, dat daarby zoo ver gegaan
wordt als naar bare meening met het stelsel
der Grondwet in overeenstemming is, hetgeen
volgens hare eigen verklaring beteekc-nt: eene
zoo vrygevig mogelyke bepaling dor kenteeke
nen van geschiktheid en maatscbappolyken
welstand, zoodat de regeling, in haar geheel
beschouwd, de geschikte en economisch zelf
standige burgers tot de stembus roopo en
omgekeerd de ongeschikten ön economisch
onzelfstandigen were.
Uit dit oogpunt beschouwd, werden in het
Voorloopig Verslag verschillende aanmerkingen
gemaakt en tegenover de door de Regeeiing
voorgestelde cyfers, met name voor de mini
mum-huurwaarde en h9t minimum loon, waa'-
aan het kiesrecht zou gebonden w. dn, ai.dere
cyfers gesteld. "Wy hebben retds io een vorig
ar'.ikol aangedrongen op een ernstig onderzoek
der vernomen grieven, en mochten zy in ééa
of meer opzichten juist bevonden worden, op
wegneming er van. De Memorie van Antwoord
brengt ons voor de beoordeeling van de zaak
niet veel verder.
"Wy kunnen niet anders dan den wensch
herhalen thans met het oog op do aan
staande mondelinge behandeling dat aan
de geopperde bezwaren de nooaige aandacht
geschonken worde, en dat daaraan, zoo zy juist
bevonden worden, worde tegemoet gekomen.
Het debat in de Kamer kan wellicht een voor
lichting schenken, die ons althans ontbreekt,
om in dozen uitspraak te do9n. De bepaling,
dat men 13 achtereenvolgende maanden by
denzelfden workgtver een bepaald loon moot
genoten hobbea, schynt ons in elk geval te
rigouroua."
Ook met de regeling betreffende de capa
citeitskiezers heeft het blad met volkomen
vrede. Veel nieuws biedt de Memorie niet,
maar de N. R. Ct. vestigt de aandacht op
de aansluiting der nieuwe kieswet aan het
oude personoel. Daarvan is o. a. het gevolg,
dat een zekere categorie van huur-kiezers
stemrecht nullen krygen, ook al hebben zy hun
aanslag in de personeelo belasting niet voldaan.
Daarover zegt het blad:
„De Minister verdedigt deze afwyking van
den door hem in zijn ontwerp gestelden regel,
dat wanbetaling van belasting van kiesrecht
uitsluit, vooral op dezen grond, dat die regel,
om billijk te zyn, eischt, dat geen aanslagen
in de directe belastingen geschieden dan waar
een voldoend draagvermogen aanwezig is. De
bestaande personeele belasting voldoet aan die
voorwaarde niet, betgeen don wetgever aan
leiding gaf daarin ingrypende wyziging te
brengen. Kwaiyk acht de Minister het nu te
verdedigen, door den wetgever zolven veroor
deelde aanslagen te doen nawerken op de
regelen van het kiesrecht.
Men zal moeten erkennen, dat de Minister,
door zich op dit standpunt te plaatsen, zich
al zeer vrygevig heeft betoond. Maar het in
nemen van dit standpunt geeft tot een vraag
aanleiding, waarop wy het antwoord missen
in de overigens ook op andere punten niet
zeer duidelijke toelichting van deze overgangs
bepaling. Die vraag luidt, waarom de vry-
gevige bepaling alleen wordt toegepast op hen,
die een huis of een gedeelte van een huis van
een zekere huurwaarde bewonen en niet ook
op slle overige categorieënde loontrekkenden,
de bezitters van spaarbankboekjes en de capa
citeiten, die kiezers zouden worden. Het is
zökcr niet overbodig, dat de Minister op dit
punt zyue meening nader uiteenzette."
Ten slotte hoopt de N. R. Ct. uit de Kamer
debatten meor licht te ontvangoD. Mogen zij
dit vraagstuk tot een goed einde brengen!
De Standaard laat zich over de Memorie
aldus uit:
Op kLme détail-punten moge do Minister
Van Houlen hebben toegegeven, een kbino
corrigenda hebben opgenomen, in hooflwak
handhaaft hy zyn oorsproDkeiyke voordracht
ongewyzigd.
Sterk in zyn positie tusschen een meer
de r h o i d der Kamer, die uit zeer heterogene
bestanddeelen bestaat, en tusschen een m i n-
d e r h e i d, met welke by zekere atavistische
sympathieën gemeen heeft, weigert hy naar
links of rechts te schommelen, en eischt
dat men zich schikken zal naar hèm.
Vooral zy komen bedrogen uit, die ge
waand hadden, dat by ter elfder ure den
Rcomsch-ConservatieveD in het gevlei zou
komen.
Met koude onverschilligheid bejegent hy
veeleer hun wenschen, en laat ze als
quantité négligeable pruilen in hun
hoek.
Zelfs mag gezegd, dat deze Memorie
ia haar toon en in de leidende gedachte,
waaraan ze bondigheid van betoogkracht
poogt tö cotleenen, meer links dan rechts
neigt, en de streng-Conservati6Yen steekt en
prikkelt.
Van Houtens pantheïstische liefde voor
het historische Staatsrecht, die ook in dez?
Memorie uitkomt, is stellig niet in staat,
de minnaars van het historische Staatsrecht
in Conservatieven geest te blinddoeken.
Natuuriyk is biermede niet gezegd, dat
by vooraf reeds elk amendement van eenige
beteekenis voor onaannemeiyk verklaart;
veelmin, dat zyn ontwerp ongewyzigd uit
den smeltkroes van het mondeling debat zal
te voorscbyn komen.
Zelfs neemt de Memorie ten opzichte
van sommige punten een kortheid van bespre
king en onzekerheid van toon in acht, die
reeds doet vermoeden, op welke punten hy
c. q. zou willen toegeven.
Maar de eindindruk is en biyft toch, dat
Van Houten meester van het debat wil blijven.
Hy zal de groepen en fractiën onderling
haar verschillen laten uitvechten, en juist
aan de verdeeldheid dar Kamer zal hy steun
ontleenen voor zyn eigen ontwerp.
Niet maar een Kieswet, maar om z y n
Kieswet, zooals ze daar ligt, in het
Staatsblad te krygen, is blykbaar zyn toeleg.
Te midden van de Babylonische spraak
verwarring der groepen en politici, poseert
hy als de meest wyze, de meest prac-
tische staatsman.
Het Dagblad v. Zuid-Holland en 's-Gra-
venhage verklaart zonder aarzeleD, dat de indruk
van de Memorie van Antwoord zeer ongunstig
is. De Minister durft blykbaar, nadat hy met
de geavanceerde elementen in de Tweede
Kamer op beteren voet is gekomen, meer
zeggen dan vroeger, meent het blad. De
democratische strekking van het ontwerp wordt
nu toch meer dan bij de eerste toelichting
openbaar, en het Dagblad acht het onver
klaarbaar, hoe de minisur president zich met
de theorieën, in deze Memorie ontwikkeld,
heeft kunnen vereenigen.
Aan de hand van de denkbeelden, door
„Je moogt zeggen, wat je wilt, Hendrik;
ik zeg je, dat men een stumperd is, als men
geen geld heeft, een nul in het groote cyfer-
ryk der menschheid. Zonder dit ellendige
tnetaal is en blyft men een stakkerd, al is
men cok nog zoo ryk aan wetenschap en
talent. Je bewering, dat men ook zonder
grondkapitaal ryk kan worden, als meD er
slecht^ den wil en den aanleg voor heeft, wordt
door de dageiyksche ervariDg gelogenstraft.
Zeldzatne uitzonderingen bewyzen niets."
Hy,~die deze woorden sprak, was een jonge
handelaar van by de dertig jaar, Ernil Dubois
geheeten, die zyn beide, byna even oude
vrienden, den schryver Hendrik Holm en den
schilder August Scholz, op oudejaarsavond
op een bowl punch en de daarby beboorende
sigaren onthaalde.
Daar de schryver na de opmerking van
zyn vriend het hoofd schudde, ging de
laatste voort:
„Er zyn duizenden arme duivels, die den
wil hebbeD, ryk te worden, ja, zelfs met een
soort van ziekeiyke begeerte naar geld jagen,
zonder dat het ook maar één van hen gelukt,
het gewenschte doel te bereiken. De een
speelt jarenlang in de lotery, zonder ooit
meer dan zyn inzet te winnende ander
hoopt op een erfenis, welke hoop nimmer
verwezenlykt wordt; de derde speculeert aan
de Beurs en het resultaat is verlies; de
vierdedoch waartoe al die gevallen van
zucht naar winst te relevoereü, welke zich
eiken dag herhalen en die wy allen kennen?
Ik wil alleen nog myzelven als een lcerryk
voorbeeld aanhalen. Sedert het begin myrier
commercieels loopbaan heb ik my beyverd,
de oplossing te vinden van het groote raadsel,
hoe en waardoor men zich geld kan ver
schaffen, doch ik kan niet zeggen, dat ik
zelfs maar een Zwak spoor van die oplossing
gevonden heb."
„Al wat je zegt, is juist," antwoordde de
schryver eindeiyk, „en het valt my natuurlijk
niet iD, dit te bestryden. Intusscben moet ik
je toch opmerken, dat men niet alleen den
wil moet hebben ryk te worden, maar ook
de capaciteit daartoe. Deze echter bezitten
noch de duizenden, van wie je spreekt, noch
jy zelf, waarde vriend."
„Hm, en jy bezit die capiciteit natuuriyk
wel?l" meende Dubois spottend.
„Helaas neen, maar ik heb ook nog nooit
den ernstigen wil gehad, ryk te worden. Myn
eenig streven is, my een gewaardeerden
naam en zóóveel te verwerven, dat ik my
goed kan redden. Meer verlang ik niet van
het leven."
„Dat is inderdaad bescheiden," antwoordde
de handelaar. „Ik kan my ook redden,
zoolang ik in betrekking ben. Maar als ik
nu myn betrekking verlies, wat dan? Dan
openbaart zich de stumperachtigheid, waar
mede men behept is, en dat verdriet my,
brengt my dikwyis tot wanhoop."
„Ik kan Dubois geen ongelyk geven,"
mengde zich nu de schilder in het gesprek
der beide anderen, „want ik beweeg mij op
hetzelfde koord. En ook met jou, Hendrik,
is het, ondanks je ideale opvatting van het
leven, niet anders gesteld. Als wij b:id>n
door een ongelukkig toeval verhinderd worden
ons talent uit te oefenen, byvoorbeeld door
een langdurige ziekte, zyn wy er slecht
aan toe."
„Hm, ja, dat is in zeker opzicht waar,"
antwoordde de schryver. „Maar ook, wanneer
ik met je instemde, wat wordt daardoor be
reikt? Niets. Wy biyven toch dezelfden. Ons
geheele gesprek is een stryd om 'e keizers
baard. Wy moeten ods in onzen toestand
weten te schikken."
„Helaas wordt door on3 gesprek niets
veranderd," antwoordde de handelaar. „Ik
beweerde ook maar, dat men zonder geld een
treurige rol in de wereld speelt, wat je
vroeger ontkendet, maar nu indirect erkennen
moet. Hoe is het byvoorbeeld met je roman,
dien August en ik uitstekend vonden, terwyl
geen boekhandelaar hem wil koopen? Waaraan
ligt dat? Eenvoudig hieraan, dat je een arme
duivel bent en op het honorarium wacht.
Indien je daarentegen flink reclame kondet
maken, waartoe wederom geld, alleen geld
noodig is, of wanneer je een geldman waart,
dan zou de zaak anders staan: je zoudt je
werk spoedig aan den man brengen; in het
eerste geval, omdat een zoo hoog geprezen
roman interessant moet zyn, in het andere
geval, omdat men aanneemt, dat je het
honorarium volstrekt niet noodig hebt en
louter voor pleizior scbreeft. De wereld is nu
eenmaal zoo: van den armen drommel ver
wacht zy niets, van den ryken man alles."
De schilder had, terwyl de handelaar sprak,
door eenige keeron met het hoofd te knikken,
zyn instemming te kennon gegeven.
„Ik moet je evenwel opmerken, Emil,"
zeide de schryver, „dat de meeston myner
collega's van huis uit arm geweest zyD, totdat
het hun gelukt was, naam te maken en
„Dan bezitten zy öf een buitengewoon
talent öf zy hebben krachtige voorspraak en
invloedryke relaties. Dat alles kan men zich
echter ook verschaffen, als men geld heeft."
„Dubois heeft volkomen gelyk," merkte de
schilder op; „zonder geld, voorspraak en
relaties is men mets en brengt het tot mets.
Kortom, men is een stakkerd en heeft alleen
het niet zeer aangename vooruitzicht, een
nog armer stakkerd te worden."
Hendrik Holm was sedert eenige minuten
nadenkend geworden en staarde als een
droomer voor zich uit, terwyl zyn beide
vrienden het gesprek voortzetten.
„Ha," riep de handelaar met een bitteren
lach, „dat zyn mooie gedachten, die dan by
iemand opkomen. Als ik wist, dat dit voor
uitzicht by my verwezenlykt werd, ik joeg
my dit jaar nog een kogel door het hoofd."
„Maar dan heb je niet veel tyd te verliezen
en moet je je haasten," antwoordde Scholz
spottend, „want met twintig minuten is het
jaar ten einde. En een heldendaad ia zulk
een zelfmoord ook niet, want er behoort
altyd meer moed toe om te leven dan om
te sterven."
„Och wat, heldendaad of lafhartigheid?"
riep Dubois verdrietig. „Wat raakt den doode
het nageslacht? Wat baat iemand voor
't overige al dit werken en streven, wüt het
geheele leven, als men toch geen kans heeft,
ooit fortuin to kunnen maken!? Neen, liever
verlaat ik dit leven dan het groot aantal
stumperds met één te vermeerderen! Dat is
myn laatste woord in deze zaak!" Daarmede
stootte by het voor hem staande, half ge
vulde punchglas zoo heftig op de tafel, dat
de voet van het glas brak en de inhoud over
de tafel vloeide.
„Nu, nu, niet zoo wild, jonge leeuw!" zeide
de schryver lachend, die door de laatste
woorden van den opgewonden vriend en door
het rinkelen van het glas uit zyn droomorilen
opgeschrikt was. „Je nectar heeft je melan
cholisch gestemd. Maar als je nu toch zoo
wanhopig bent, waarom zet je dan je spel
niet op één kaart en stelt je overtuiging op
de proef? Als je meening juist is, dan heb
ik een plan, om je op do beenen te helpen l
„En dat is?" riep de schilder nieuwsgierig.
„Laat je idee hooren, Holml Waarin be
staat hot?" voegde Dubois er met een spot*
tendén glimlach aan toe.
„Eenvoudig hierin, dat één van ons zich
voor ryk uitgeeft en zich houdt, alsof hy
het ware."
„Onzin 1" riep Scholz teleurgesteld en
eenigszin8 verdrietig.
„Maar met welk doel?" vroeg de handelaar
nieuwsgierig.
(Wordt vervolgd.)