N°. 11083
Maandag 13 April.
A0.1896
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
FeuiHQton.
HET CONTRACT.
LEIBSCH
BA&BIAB.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10.
Franco per post. i j „1.40.
Afzonderlijke Hommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIÉN:
Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Wy lezen in Het Nieuws van den Dag het
volgende en verwijzen voor hetgeen, waarop
het betrekkiQg heeft, naar een vorig Oferzicht:
Aan deAmsterdam8che vrouw en-
Onder bovecstaanden titel wijdde Mevr. C.
v. A. eenige goeds woorden aan de dames
in het belang van haarzelven en hare dienst
boden. "Wat echter het verstrekken van
oprechte getuigen betreft, dit zal, evenals het
gedragboekje, wel steeds tot de vrome wenschen
blijven behoeren, om de eenvoudige reden,
dat, geeft eene huisvrouw getuigen van hare
dienstbode naar volle waarheid, zonder ver
zachting, h6tzJJ mondeling, hetzij schriftelijk,
dit vaak door de getuigennemende dame wordt
medegedeeld aan do dienstbode, en het gevolg
hiervan is, dat in den overblijvenden tijd van
het kwartaal de huisvrouw vaak blootstaat
aan plagerijen en dwarsdrijverijen der ver
trekkende dienstbode, welke den toestand
nog ondraaglijker maken.
M. i. ware het meest doeltreffend middel
dit: neem geen dienstbode, die niet minstens
één vol jaar in denzelfden dienst heeft door
gebracht. Mevr. L.-S.
De Manufacturier1 vakblad voor manufac
turen en aanverwante artikelen, geeft in een
der jongste nummers eenige denkbeelden
over adverteer®n. Onder meer leest
men daarin:
Zy, die de meeste vruchten van het adver-
teeren hebben geplukt, zjjn diegenen geweest,
welke in het adverteeren hebben volhard. Zy
adverteeren niet voor de grap. Met het hardste
penseel toekenen zy reclames op de hardste
Bteen en al wat zy deden, deden zy op boop
van winst. Nogon en Dogentig percent van
degenen, die mot succes hebben geadverteerd,
zijn zy geweest, die met adverteeren vol
hielden.
De man, die ïn Januari adverteert, maar
het in Februari verzuimt, ziet zich genood
zaakt, om in Maart des te meer te advertee
ren, om de leemten aan te vullen, die zijne
dwaasheid in Februari heeft veroorzaakt, en
toch zou hjj veel beter gedaan hebben, als
hy èn in Januari, èn in Februari èn in Maart
geregeld had geadverteerd. Er zyn goederen,
die slechts geduronde enkele maanden met
vrucht kunnen worden geadverteerd, en toch
moet het adverteeren van zoodanige goederen
ook buitentyds niet geheel worden nagelaten
maar zou dan kunnen gereduceerd worden
tot een kleineren omvang (als toevoeging by
aüdere artikeleD, die dan weder méér gaan),
om weder op grootere schaal te worden voort
gezet, als do eigenlyke tyd voor het adver
teeren van dergelyke goederen is gekomen.
Het adverteeren is geen zaak van weelde,
maar een winstgevende praktyk; doch het
zal nooit winstgevend zyn, tenzij men er
mede handele, zooals men gewoon is zyne
zaken uit te oefenen, met het oog om natuur
lijk daaruit voordeel te trekken.
In de volharding van het adverteeren ligt
de vrucht en in diezelfde volharding ligt de
kracht er van. Handelszaken kunnen onder
broken worden en ook zelfs het adverteeren
kan onderbroken worden, zonder dat nog
daarom het handeldrijvend huis eenige schade
lydt; maar de geroutineerde man van zaken
is, als het op winst aankomt, niet tevreden
met het minimum, doch zou gaarne het maxi
mum willen hebben. Als hy zyn uitgaven
vermindert, dan doet hy dit ook geiykeiyk
in alles.
Met adverteeren houdt hy vol. Moge hy
ook al wat minder adverteeren, hy adverteert
toch.
Hy verzuimt nooit het middel, dat hy by
de hand beeft, om zyn naam en zyn zaak
by het publiek bekend te maken en bekend
te doon blyven. Hy adverteert, ook al is bet
daarvoor niet het juiste seizoen, opdat het
publiek reeds moge voorbereid zyn, als het
juiste seizoen is gekomen. Hy is onuitputte-
lyk in het adverteeren, en daarin ligt juist zyn
winst.
„Maar", zegt misschien een der lezers, „ik
heb geen succes met adverteeren", en het
antwoord is: „Omdat ge öf niet goed geadver
teerd hebt öf te vroeg er mede geëindigd zyt."
En hy, die zegt: „Ik behoef niet te advertee
ren". miskent zyn tyd en wordt vroeg of
laat door zyne wèl-adverteerende concurren
ten overvleugeld. Adverteeren in couranten,
die voor uwe zaken het meest geschikt zyn
en de boste resultaten kunnen opleveren,
geeft op den duur altijd succes; hot is boven
dien een eisch des tyds, waaraan men zich
niet kan, niet mag onttrekken, wanneer men
een open oog heeft voor zyne belangen.
In het Christelijk Schoolblad komt nogmaals
de ongeiykheid in rechten ter
sprake, die aan de openbare school van Ryks-
wege 25 pet. der Lokaalkosten ver
goedt, en de vrye school deze kosten geheel
zelf laat betalen.
Vergunne men ons dit citaat:
„Het begrip rechtsgelijkheid is zoo bepaald,
zoo absoluut, dat ontegenzeglijk wat ons
nu als rechtsgelykheid geschonken
is, niets anders is dan eene getemperde
rechtsongeiykh eid.
Of is eene rechtsgelykheid, die ton deele
is, wel wat anders dan rechtsongeiykheid?
Is er rechtsgelykheid, als in dezelfde be
hoeften niet op gelyke wyze wordt voorzien?
De beantwoording dezer vragen zal wel
uiterst gemakkeiyk vallen. En de schoone
leuze eener geprezen rechtsgelykheid wordt
ep droevige wyze en, geiyk wy zullen aan-
toonen, zonder noodzakelykheid tot een valsche
vlag gemaakt, die eene lading van rechts
ongelykheid dekken moet.
Wy hebben daarby volstrekt niet hot oog
gevestigd op de omstandigheid, dat de plaat-
selyke gemeenten de openbare scholen voor
een groot deel bekostigen en de byzondere
scholen laten toezien. Wy denken aan hot
Ryk. De toekenning van rechtsgelykheid
heet daarin te bestaan, dat het Ryk zoowel
de gemeentebesturen als de schoolbesturen
gelykelyk, dus naar enzolf lon maatstaf,
subsidieert. Di9 besturen z.<j« alle te zamen
schoolbesturen. Als zoodanig treden zy by
het Ryk op. De kosten van het onderwys
zyn by de wet aangeduid, doch het Ryk
neemt die geenszins all6 of zelfs ten deele
geheel voor zyne rekening. Aan beide cate
gorieën van schoolbesturen zegt hGt Ryk
eene Ryksbydrage toe. Höt gaat daarby
uit van de kwalyk te loochenen omstandig
heid, dat er om de jeugd te onderwyzen
onderwyzer3 en schoollokalen moeten zyn.
Maar zie, als het nu de vaststelling van de
grondslagen geldt, waarop de toekenning
der Ryksbydrage zal plaats hebbeD, dan
wordt de rechtsgelykheid op stuitende wyze
miskend. Het Ryk zal op gelyke wyze
voor de onderwyzers de gewenschte bydrage
uitkeeren, maar wat de onmisbare school
lokalen betreft, opent het zyne hand voor de
besturen der openbare scholen, om ze voor
die der byzondere gesloten te houden.
Art. 45 bepaalt: „Door het Ryk wordt
over elk dienstjaar aaa de gemeente eene
bydrage verleend:
lo. voor de onderwyzers, volgens denzelfden
maatstaf, als in art. 54bis aan de besturen
der byzondere lagere scholen;
2o vy f en twintig ten honderd
van de kosten wegens het stichten,
verbouwen of aankoopen van
schoollokalen, voor zooverre die niet
komen ten laste van anderen of op andere
wyze worden gevonden."
Dat is de rechtsongelykheid. Het
Ryk helpt de leerlingen der openbare scholen
onder «lak komen; die der byzondere laat het
op straat staan.
En deze rechtsongelykheid wordt van jaar
tot jaar bestendigd.
Kan zulks uit eenige overweging van nood
zakelijkheid of onvermydelykheid gebillijkt
worden? Is het inderdaad onmogolyk, dat
de Overheid in dezen haren landskinderen
gelykelyk recht laat wedervaren?
Verre van dien.
Als maar aan art. 54bis, achter de eerste
alinea, eene alinea wordt tusschengevoegd,
houdende, dat aan do besturen der byzondere
lagere scholen, in de eerste alinea bedoeld,
eene bijdrage verleend wordt van
v y f en twintig ten honderd van
do wettelyk getaxeerde (of wil
menkadastrale) huurwaarde van de
schoollokalen, waarin het onder
wys gegeven wordt,
dan is de rechtsgelykheid, wat het Ryk
betreft, geene leuze meer, maar zy is werke-
lykheid geworden. En de toepasseiykheid van
zulk eone bepaling kan door niemand be
twyfeld worden, terwyl hare billykheid ieder
in het oog springt."
Geiyk men weet, zegt De Standaardstuitte
het denkbeeld destyds af op de bedenking,
dat de Regeering verplicht kon worden, geld
uit te geven voor ongebruikte localiteit, 't zy
als de vrije school de openbare ontvolkte, 't zy_
als de vrye school, uit wat hoofde ook,
gesloten werd.
Dat dit bezwaar op allerlei manier te onder
vangen ware geweest, is duidelyk. Men kon
deze localiteits-8ubsidie ook voor de openbare
school hebben laten vallen. Men kon het
subsidie, dat voor de onderwyzers wordt
uitgekeerd, met zooveel procent verhoogd
hebben, dat het bedrag zeker aantal procenten
voor de localiteit insloot. Men kon ook doen,
wat nu het Christ. Schoolblad voorstelt, en
25 pCt. der getaxeerde huurwaarde aan de
vrye school uitkeeren. Z9lfs geven we gaarne
toe, dat dit laatste iets voor heeft.
Nog altoos echter blijft het betalen per
kind, ineens af, ons verkiesiyk voorkomen.
Wil men echter nu reeds, bij deze oecono-
mie der wet, voorziening schaffen, dan is
zeker het middel, dat het Christ. Schoolblad
aanpryst, het eenvoudigst; ook al is het
dubbel betalen er niet geheel door uit
gesloten.
Afwisselende inspanning der
krachten van lichaam en geest
zoo lezen we in Het Nieuws van den Dag
wordt tegenwoordig byna algemeen als de
ware methode by de opleiding van de jeugd
beschouwd. Maar
„Wat ons de wyzen als waarheid verkonden,
„Straks komt een wyzer, die 't wegredeneert."
Dat doet hier een hooggeleerde specialiteit
in zenuwziekten, prof. Eulenburg, te Beriyn.
Hy schreef in Die Gartenlaube een artikel over
„zenuwachtigheid en overlading op school",
waarin hy de genoemde methode veroordeelt
„als een by leeken vorgeeflyke, maar daarom
niet minder verderflyke pbysiologischo dwa
ling" en hy beroept zich daarby op de nieuwste
onderzoekingen, vooral die van den pbysioloog
Mosso, te Turyn, welke dat ontwyfolbaar be
wezen hebben.
„Lichaamsoefening," zegt hy, „is in geener
lei opzicht te beschouwen als een doelmatige
voorbereiding tot geestesinspanning, nog min
der als een goade verpoozing tusschen de
uren van geestesarbeid. Zy doet veeloer, na
inspanning van den geest, de vermoeidheid
nog toenemen door de inspanning van de
spieren, na die der hersenen.
„Aan den anderen kant zyn ook do spieren
na do inspanning van don geest minder goed
tot werken in staat, zoodat de lichaamsoefe
ningen onder die omstandigheden niet zoo
goed als andors gaan.
„Het is daarom zeer verkeerd, om (zooals ik
in een leerplan vond) een uur voor gymnastiek
te bestemmen aan het eind van een leertyd van
zes uren; maar weinig minder vorkeerd is het,
de leeruren te beginnen met een uur gymnas
tiek of de tu8SChenpoozen aan te vullen met
springen, spiesworpon en dergeiyken.
„Ontspanning, dat is een behartigenswaardig,
onlangs door Kraepelin opnieuw aangetoond,
physiologisch feit, wordt by vermoeidheid van
don geest niet gevonden in lichaamsinspanning,
maar door rust en het opnemen van voedsel.
„Het ia daarom een der eerste en voor
naamste eischen der schoolhygiöne (maar zy
komt daardoor weder in stryd met de by ons
gebruikelyke leerplannen), dat men tot behoud
van de werkkracht en gezondheid der jonge
lieden, bun in ruime mate gelegenheid geeft
tot bevredigen van de aaa hun leeftyd eigen
behoefte aan slaap en voeding."
Uit ons vorig Overzicht is gebleken, dat
De Standaard en De (anti-rev.) Nederlander
vrywel eenstemmig dachten over do beweging,
in de Katholieke pers tegen de benoeming
van den heer Bolland gericht. Het Cen
trumdat in „menig opzicht met hen mee
gaat", teekent daarby het volgende aan:
„Maar het verwyt, dat de Katholieken hier
te lande ons hooger onderwys zouden steunen,
moeten wy beslist afwyzen. Er gaat byna
geen Katholiek student naar onze hoogescho-
len of het is uit nood, zooals ook Katho
lieke ouders hun kinderen uit nood naar
eene openbare lagere school zenden. De anti-
revolutionnairen doen voor een deel insgeiyks,
ook al hebben zy het reeds gebracht tot een
Yrye Universiteit.
„Het schynt ons overigens en juist daarom
een volkomen valsch standpunt, dat men,
omdat ons openbaar onderwys nu eenmaal
berust op rationalistischen grondslag, er zon
der protest in zou moeten berusten, indien
deze richting zoo ver mogelyk wordt doorge
voerd. Misplaatst achten wy dan ook noch
do benosming van een geloovig Protestant,
noch van een geloovig Katholiek aan onze
hoogescholen. Verkeerd zou ook zyn de tac
tiek, om de positie van het Staatsonderwys
zoo slecht mogelyk te helpen maken, ten
einde den nood steeds hooger to doen stygen
en oigen volk tot ontwikkeling van eigen
kracht te nopen. Het doel kan zulk een mid
del niet heiligen.
„Wy onderstellen, dat De Standaard by
nader inzien het gevoelen niet zal handhaven,
dat byv. een christelyke regoering zou gehou
den zyn, eene benoeming te doen als die var
prof. Bolland. Anders zou ook de stok, waar
mede hy de „trouwe secondanten" dezer Re
geering van 1894 wil slaaD, vanzelf in splin
ters breken".
Onze huwelijkswetgeving. - Do
eerw. heer Wynen komt in De Maasbode
met het volgende voorstel voor den dag tot
wegneming der moeiiykheden en onrecht
vaardigheden, voortvloeiende uit art. 136 B. W.
en 449 W. S.
„lo. De Katholieke party moet d9 quaestio
in handen nemen, in hare vergadering be
spreken en drie of vier leden benoemen, die
ze verder uitwerken. Kan men. by de aan
bieding van een wetsontwerp tot geheele
afschaffing der twee artikelen, van één of meer
leden der andere partyen de mede ondertee-
kening verwerven des te boter.
„2o. Op die wyze kan men de opinie der
Kamer polsen, en vooral zal die zich no"
duidelyker verklaren by de discussies over
het ontwerp".
Als er slechts eenige kans tot slager
bestaat, zegt pastoor Wynen, waarom zou
men dan het voorstel niet in stemming laten
brengen? Vreest men verwerping, dan zou
men een amendement kunnen indienen van
ongeveer deze strekking:
X)
Ten allen tyde kruidt de vroolyke genius
der menschhoid, de humor, do ernstige drama's
der geschiedenis met .luimige tusschenspelen.
Terwyl de politieke grootheden op den voor
grond van het wereldtooneel haar gewichtige
rollen spel9n, reppen zich naast en achter
haar allerlei komische snaken, wier lot op
de een of ander zonderlinge manier aan dat
der grooten verbonden is.
Zulk een komische geschiedenis werd ge
durende de troebelen van don Noordschen
oorlog afgespeeld op Mecklenburgschen bodem,
die destyds, evenals ten tyde van Fritz
Reuter, een keur van oorspronkelyke en
sterke karakters voortbracht. De zonderlinge
held, wiens zot martelaarschap niet alleen
in de vluchtige herinnering zyner tydgonooten
leefde, maar ook oen kroniekscbryver uit die
dagen stof leverde, was de heer Engelke Von
Plessen, edelman op het landg09d Barnekau,
in het hertogdom Mecklenburg-Schwerin.
By zyn 8tandgenooten, de Mecklenburgsche
ridderschap, zoowel als by de boeren, heette
hy eenvoudig do „Contract Engelke"; want
de heer Engelke Yon Plessen was een slim
merd van de eerste kracht, die by elke onder
neming op zyn voordeel bedacht was, geen
veen verpachtte en geen os kocht zonder
zich by deze transactie door een schriftelyk
contract behoorlyk zyn voordeel te verzekeren.
Door zyn hartstocht voor schriftelyke over
eenkomsten werd zyn naam in het gansche
land bekend. Als een boer iets als onomstoo-
telijk zeker bekrachtigen wilde, placht hy te
zeggen: „Das is so gewis, als Herrn Engelke
sien Kuntrakt." Het was dus niet vreemd,
dat de landheer van Barnekau „door zyn
finesses, sluwheid en andere goede capaci
teiten" zooals zyn biograaf roerend vertelt
oen man in bonis werd en zyn ridderlyke
buren, die er niet zoo goed voor stonden,
helpen kon, waarby natuurlyk de heer Engelke
nooit verzuimde, het eigen voordeel niet achter
te stellen by de helpende naastenliefde.
Zoo althans was hot, toen de oude Joachim
Yon Bassewitz, oud-overste en Klosterhaupt-
mann van Dobbertin, weduwnaar evenals de
heer Engelke, op het naby Barnekau gelegen
Lütken-WolmstorfF steeds dieper in de schulden
geraakte, en de heer Engelke, om den ouden
vriend voor woekeraars te beschermen, zelfs
een hypotheek van twintig duizend thaler,
een voor dien tyd zeer aanzienlyk bedrag,
op het landgoed van Joachim Yon Bassewitz
nam.
De oude Bassewitz had echter voor de
onderteekening van den schuldbrief nog tot
een kleinigheid moeten besluiten, waarby
evenwel niet zyn toestemming alleen, maar
ook die van zyn eenigen zoon, Johan Detlev
Yon Bassewitz, overste in Zweedschen dienst,
verelscht werd. Niet dan onder een zekere
voorwaarde namelyk was de heer Engelke
te bewegen geweest, de hypothecaire leening
te sluiten.
„Tot wederzydschen waarborg en bevestiging
hunner betrekkingen zal tusschen Barnekau.
en Lütken-WolmstorfF een familieverdrag ge
sloten worden," zoo oügeveer luidde de
afzonderlyke oorkonde, „zoodat de mede-onder-
geteekende heer Engelke Von Plessen zich
verplicht, zyn eenige dochter, jonkvrouw
Dorothea Von Plessen, aan den zoon van
den heer Joachim Von Bassewitz, jonkheer
Johan Detlev Von Bassewitz, tot vrouw te
geven, waartegen laatstgenoemde by eigen
handige onderteekeDing verklaart, genoemde
jonkvrouw Dorothea Yon Plessen op zyn laatst
by haar voleindigd vyf-en-twintigst levensjaar
te zullen trouwen. Op den dag van de
kerkelyke inzegening van het paar echter zal
de bovengenoemde schuld van Joachim Von
Bassewitz als gedelgd en genoemde som van
twintigduizend thaler als huwelyksgift der
bruid beschouwd worden. Mocht evenwel tegen
verwachting één van beide partyen zich aan
dit verdrag willen onttrekken, dan moot de
terugtredende aan de andere party de som
van tienduizend thaler betalen."
Hoe onbaatzuchtig ook deze regeling van
den kant van „Contract-Engelke" scheen,
stak er toch, zooals zoowel de oude als de
jonge Bassewitz inzagen, de bekende sluwe
berekening van den Barnekauer vriend achter,
die hiermede twee vliegen in één klap poogde
te slaan, eenerzyds door zich zeker te nemen
voor het geval de zaken van Bassewitz
misliepen, terwyl hy aan den anderen kant
met vaderiyk beleid zorg droeg, dat zyn
dochtertje Dorothea aan den man kwam.
En vader Engelke had zyn deugdelyke
redenen, om in laatstgenoemde zaak een wei
nig de voorzienigheid te spelen. Hoe begeeriyk
zyn „Dort" ten opzichte van haar huwelyks
gift ook was, zoo weinig aantrekkelyks kon
zy bieden aan hem, die zich by de keuze
zyner vrouw ook door vrouwelyke schoonheid
en lieftalligheid laat leiden; want „Engelken
sin Goldvoss" (goudvos) zoo noemde men
dubbelzinnig in den omtrek jonkvrouw Ples
sen bezat, buiten heur vuurroode haren,
die, als zy gepaard gaan met een scboon9
gestalte en een glad gezicht, zeer aantrekke-
ïyk kunnen zyn, nog twee andore niet zeer
aanbevelenswaardige eigenaardigheden: zy
koek bedonkelyk scheel en was naar het
eenstemmig oordeel van wie haar kenden
twistziek.
Trots dat alles, had de dertigjarige Johan
Detlev Yon Bassewitz, toen hy in 1713 by
het Zweodsche leger in dienst trad, om onder
de vlag van Karei XII tegen Denemarken,
Rusland en de overige bondgenooten in den
Noordschen oorlog te stryden, in den zuren
appel van het familie- en huwelyksverdrag
moeten byten, om zyn vader en daarmede
zichzelven togen de lastige schuldoischers te
vry waren.
Twee jaren waren sedert voorbygegaan,
zonder dat de Zweedsche bruidegom weor iets
van zich had laten hooren, afgezien hiervan,
dat de berichten van het naburige oorlogs-
tooneel de mare naar Barnekau en Lütken-
WolmstorfF brachten, dat Johan Detlev Von
Bassewitz wegens zyn in verschillende veld
slagen bewezen dapperheid tot overste bevor
derd was en de persooniyke gunst van den
Zweedschen krygsheld Karei XII genoot.
Hoe vleiend deze krygsroem van den too-
komstigen schoonzoon voor den heer Engelko
ook was, werd hy nochtans verdrietiger,
naarmate de fatale termyn, namelyk de vyf-
on twintigste verjaardag van jonkvrouw Doro
thea, die op medio Juli van het jaar 1716
viel, meer en meer naderde. Da vurig terug-
gewenschte Johan Detlev scheen door zyn
oorlogslauweren zyn „goudvos" geheel ver
geten te hebben. Op de herhaalde scherpe
vermaningen, die de heer Engelke onder vier
oogon tot zyn vriond Joachim Von Bassewitz
richtte, was deze telkens vreeselyk grof ge
worden en had gemeend, dat zyn Johan
Detlev toch niet „mir nichts dir nichts" kon
deserteoren, om aan jonkvrouw Dorothea het
hof te maken; als de termyn daar was, zou
hy wel van zich laten hooreneen Bassewitz
had nog nooit zyn woord gebroken. Boven
dien was jonkvrouw Dort geen kikvorscb, die
weghipte.
Eindelyk gaf Johan Detlev werkeiyk oon
teoken van leven. De jonge overste schreef
in 't begin van het nieuwe jiar 1716, dathy
gezond on wèl als krygsgevangene te Stral-
sund zat, daar hy den 27sten September van
het vorige jaar by de bestorming dezer
schoone en aanzieniyke Zweedsche vesting,
met ander Zweedsch volk in handon der
Denen gevallen, terwyl Karei XII gelukkig
ontkomen was.
KWordt vervolgd.)