N°. 11078
§eze fCourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
"EP ouLille-fcon.
HET OPONTHOUD.
Dinsdag 7 April. A°. 1898
LEI DSC II
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. i f 1.10.
Franco per post. r, 1.40.
Alzonderlyke Nommors 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN;
Van 1 G regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
„Aan de Amsterdamsche vrouwen" wordt
door mevr. C. v. A. in liet Nieuws van den
Dag het volgende gezegd, dat wg den Leid-
echen vrouwen niet wenschen te onthouden
en het daarom hier laten volgen:
Zoo langzamerhand naakt de tijd weer,
waarop de groote wisseling in het vrouwe-
lgke personeel der huishouding
plaats grüpt. Een ellendige tijd, want met
vrees ontvangt men de nieuwe huisgenoote.
Zou z\j nu eens eene zyn, die tevredenheid
wekt? Eene, die niet alleen over rechten
spreekt, maar die minstens even dikwijls aan
haar plichten denkt? Zoo menigmaal toch
wordt bewaarheid, dat in de wisseling van
het vrouwelijke personeel alle verandering
geen verbetering is. Ea toch moet er zoo
vaak veranderd. De ergerlijke brutaliteit, het
grove plichtsverzuim, waaraan zoovelen onder
het thans dienende geslacht zich schuldig
maken, zijn tekortkomingen, die men niet kan
voorbijzien.
Yalt er nu aan deze klacht van allerwegen
niet iets te veranderen?
Ik geloof van ja, en wel op de volgende
wijze.
Natuurlijk stel ik voorop, dat de meesterosse
zich als zoodanig niets te verwijten heeft en
dus de dienstbode geen gegronde reden tot
klagen kan hebben. Ook richt ik mij niet
tot die vrouwen, die niet boven, maar bene
den haar dienstboden staanof tot dezulken, die
verplicht zijn het stilzwijgen der dienstboden
te koopen door eigen stilzwijgendheid. Alleen
tot vrouwen met een gezond hoofd en een
gezonde ziel en die zijn er nog velen in onze
hoofdstad spreek ik. Viouwen, die weten
welke verplichtingen zij hebben tegenover
hun dienstboden en die verplichtingen vol
brengend op humane wijze, ook van hun
ondergeschikten het volbrengen van hun ver
plichtingen kunnen vorderen.
Aan die vrouwen dan zou ik den raad wil
len geven meer gestreng te zijn in het geven
en nemen van getuigenissen. Vooral het geven
van getuigenis dient mot veel meer ernst en
oprechtheid te geschieden. Waarom het te
verbloemen of te vorkleinen, als een dienst
bode zedeloos is, of brutaal, of oneerlijk?
In het belang van de huisgezinnen niet
alleen, maar ook in het waarachtige belang
van den dienstbaren stand zeiven zou het
zijn, wanneer moer naar waarheid getuige
nis gegeven werd.
Nog doeltreffender zou het echter zijn, indien
den dienstboden een getuigschrift of getuigen-
boekje gegeven werd, zooals dit in sommige
landen vanwege de burgerlijke overheid ge
schiedt. Daarin moesten dan de goede
eigenschappen biet alleen, maar ook de ver
keerde naar waarheid worden neergeschreven.
Het blijvend karakter van ongunstige getui
genissen zou dan degene, die het aanging,
vermoedelijk wel spoedig leeren inzien, dat
zij niet op den goeden weg was. Bovendien
zou onder meer andere voordeelen door
gestrengelijk naar dat boekje of geschrift te
vragen en zonder dit geen dienstbode in het
gezin toe te laten, de beteekenis er van door
haar al zeer spoedig begrepen en op de juiste
waarde gesteld worden. Tegen bodrog zou
gemakkelijk een middel te vinden zijn.
Voor de huismoeders zou het een groot
voordeel zijn to kunnen oordeelen over een
grooter stuk van het verleden der dienstbode.
Want de plaats, die zg' in een gezin, en
vooral in een gezin met kindoren, inneemt,
is er wel oono, die noopt om met de aller
grootste omzichtigheid te werk te gaan. Kon
men door eendrachtige samenwerking, of
althans door samenwerking van velen, ertoe
komen om bovenstaande raadgeving in prac-
tijk te brengen, dan maak ik mij sterk, dat
dit van gunstigen invloed zal zijn op het
gehalte van onze dienstboden en ook op
den vrede in onze gezinnen. Maar dan ook
energiek begonnen, want de ondervinding
heeft het geleerddoor den tijd alleen belooft
de toestand niet beter te worden.
Aan de Arnhcmsche Courant wordt ge
schreven
„Alweder heeft devélocipèdisterij
een slachtoffer gemaakt in den lands-advocaat,
mr. Thorbecke, die ten gevolge van een val
in een der vélocipèdistenscholen (of hoe ze
heeten) den voet en enkel zoodanig bezeerde,
dat hij eenige weken plat te bed moet liggen.
Een verstokt liberaal-conservatief uit onze
vooruitstrevende Hofstad zei, toon hij het
vernam. „Dat zou zijn vader niet overkomen
zijn". Volkomen waar; het kost zelfs eenige
moeite zich den minister Thorbecke als cyclist
voor te stellen. Maar andere tijden, andere
zeden! Wie honderd jaren geledon met de
trekschuit reisde, zou tegenwoordig per spoor
gaan, wie twintig jaren geleden per pedes
apostolorum voortging en den ganschen
Haag op zijn gemak in een klein uur om
wandelde, moet nu wel van kunstmiddelen
gebruik maken, nu do tijd zoo kostbaar en de
afstanden zooveel grooter geworden zjjn. Wat
mij betreft, ik benijd do vélocipèdisten, zelfs
denkende aan hunne gevaren, want ettelijke
mijner stadgonooten zgn al met kneuzingen
en beenbreuken van het wiel getuimeld.
Wanneer 't zoo nog wat doorgaat, krijgen
de instrumentmakers en de Yereeniging-De
Stuers, die de belanghebbenden van kunst
ledematen voorziet, nog de handen vol werk.
Er loopen in de stad een paar kerels met
dergelijke kunstbeenen, die hun, blijkens het
gemak, waarmede zij zich voortbewegen, het
gemis der natuurlijke extremiteiten vergoeden,
maar bovendien hot voordeel medebrengen
van oneindig meer productief te z\jn dan de
beenen, waarmede de mensch pleegt ter
wereld te komen. De kunstledematen worden
namelijk als bedelmateriaal gebezigd, en met
goed succes. In de bedoeling van den maker
dez^r hulpmiddelen heeft het zonder twijfel
gelegen het gebruik daarvan voor den ge
wonen voorbijganger even onmerkbaar te
maken als het bezit van pruik of valsch gebit.
Een van de twee bedelaars, die ik bedoel,
ten minste, loopt op twee beenen, eindigende
in nette houten schoenen en waarvan de
ijzeren tibia, die het been vormen, bestemd
zijn om door de broek aan het oog te worden
onttrokken. Maar dit zou in 't geheel niet
strooken met de belangen van den bedelaar,
die de broek integendeel zoo hoog opgeslagen
draagt, dat men met recht door de beenen
heen kan zien, eene toepassing van Röntgens
stralen, toen niemand er nog aan dacht. De
onderste ledematen van den tweeden lief hebber,
die pas kort de Haagsche straten onveilig
maakt, zyn van een hooger bewerkt organisme,
dat almede door het hoog opstroopen van de
beenbekleeding ob nummos voor de voorbij
gangers wordt ten toon gesteld. Ziet men
dezen vriend in de verte aankomen, dan schijnt
het alsof hij met bloote beenen loopt. Nabij
gekomen, ziet men dat hier alweder kunst
de natuur is te gemoet gekomen. Ik vind
dergelijke vertooningen, niet alleen omdat ik
hot bedelen haat, walglijk en zou der vereeni-
ging of den particulieren, die er hun werk
van maken beenlooze of armlooze heden van
kunstledematen te voorzien, wel in over
weging geven dat ze eenig toezicht op deze
begenadigden uitoefenden, en ze onverbiddelijk
straften met terugneming (zonder bloedige
operatie, gelukkig) van de beenen of armen,
waarvan gebruik werd gomaakt „ten fine van
bedelarij," zooals de heeren op de stadhuizen
schrijvenen ook wol eens spreken."
Het allernieuwste ontworpen program der
Liberale Unie heeft nogal wat critiek
uitgelokt. Het Vaderlanddaarvan een over
zicht gevend, meent dat deze de ontwerpers
volkomen koud kan laten.
„Zg hebben gestreefd naar pen zoo beknopt
mogelijke aanwijzing van Be wegen, die
moeten worden ingeslagen opelk gebied der
Staatswerkzaamheid. Van voorschrijven van
een bepaalde taak aan een toekomstige Re
geering is daarbij geen sprake. De ontwerpers
willen aan de Regeering zelve de volle keus
laten, welke onderworpen van wetgeving het
eerst aan de orde behooren te komen, maar
zij zouden er met toe kunnon overgaan eenige
Regeoring te steunen, die voor de aangewezen
hervormingen niets gevoelde en niet zou
toonen ernstig werkzaam te willen zijn in
de aangegeven richting. En wat nu de quaestie
betreft, dat geen algemeen beginsel op den
voorgrond is gesteld, waarvan al deze her
vormingen uitgaan, in de kunst om alles op
het veelzijdige gebied der Staatswerkzaamheid
binnen een stelsel van eenige formules samen
te persen, z\jn de ontwerpers misschien niet
zoo ervaren, als sommige publicisten, die
specialiteiten in groote beginselen zijn, maar
tooh ontbreken de beginselen niet zoo geheel,
als men wel zou willen doen gelooven. Men
vergeet eenvoudig weer, dat de algemeene
vergadering van den afgeloopen zomer, het
bestuur de opdracht gevende een program
samen te stellen, tegelgk, op voorstel van
het bestuur, do richting daartoe aangaf in
deze termen: „dat bovenal de sociale vraag
stukken de aandacht vorderen, opdat ook in
de wetgeving do belangen van den arbeid en
den arbeider ten volle tot hun recht komen,
elke bevoorrechting van het kapitaal ophoude
en, in het algemeen, voor zoover de wet
geving invloed uitoefent op de verdeeliog der
maatschappelijke goederen, meer rechtvaardig
heid worde betracht."
„Aan hetgeen de eiscben zgn eener voor
uitstrevende politiek hebben de ontwerpers
gepoogd practi8chen vorm te geven. Dat hun
concept voor verbetering niet vatbaar is, zullen
zij zelf niet beweren, maar z\j hebben recht
te verlangen, dat het worde beschouwd in
het licht der historie, worde getoetst aan het
besluit van de algemeene vergadering der
Unie, dat allen, die zich met de daar uit
gesproken beginselen solidair verklaren, niet
in afbreken van het voorgestelde, maar in
mede-opbouwen kracht zosken."
Eene nabetrachting geeft de Prov.
Groninger Crt. op de rede, de vorige week
door prof. Druckerte Groningen gehouden.
De hoogleeraar stolde de volgende vragen:
Wat werd, sedert het ministerie-Rösll zgn
intrede deed, tot stand gebracht in 's lands
belang? Wat is nog te verwachten van dit
kabinet? Waar moet het in de toekomst
heen? Daaraan had hg, meent het blad, een
vierde kunnen toevoegenIs er menscheiyker-
wgs kans, dat mgn hervormingsprogram in de
eerste tien of twintig jaren in zgne volheid tot
uitvoering kan geraken?
Had de spreker ook deze vraag nog ge
trokken binnen het gebied, dat hg zich had
afgebakend, hg zou wellicht niet zóó krachtig
gehamerd hebben op de ontbinding voorgoed
van de liberale partg, als hg heeft gedaan.
Veel in de rede des heeren Drucker vond
weerklank by de P. G. C., o. a. waar hfi de
dooding der kieswet-Tak ongelukkig noemde
en der R9geering verweet dat zg een tgdperk
van stilstand in wetgeving en hervorming
heeft ingewgd en bestendigd. Het uitstel van
het nieuwe Personeel vindt bfi het blad even
eens toejuiching. En wat het ontwerp-kies-
recht betreft, erkent het Gromngsche blad,
dat daardoor een finale regeling Diet ver
kregen wordt. Maar of dat nu een reden is
om met zooveel beslistheid de scheiding in
de liberale partg te prediken als de hoog
leeraar deed, betwgfelt het blad zeer.
Voorop plaatste hg de regeling van de
administratieve rechtspraak en de afschaffing
der dienstvervanging. Welnu: op deze beide
punten is de „oude" liberale partg homogeen.
En waar hg als taak bg uitnemendheid der
vooruitstrevende partg toekende de verheffing
der arbeiderstoestanden, daar heeft hg in de
aanduiding der maatregelen, die daartoe kun
nen leiden, oen aantal genoemd, die de in
stemming hebben van alle fraction der liberale
partg.
Niet door vaststelling van programma's
voor de eeuwigheid, maar door een werkpro
gram te nemon voor vier jaren, dat hereenigt
in plaats van te scheiden, ziet het blad heil.
De onmogeigkheid daarvan heeft de spreker
niet aangetoond. En als men dan zegt: het
verschil tusschen liberaal en liberaal te willen
wegdoezelen, is niet in 's lands belang! dan
stelt het blad daartegenover dat het nog veel
minder in 's lands belang is, die groote groep
van mannen uit de liberale ge'ederen te
verdrfivon, die met de „vooruitstrevenden"
veel meer punten van aanraking gemeen
hebben dan deze bg andere fractiên kunnen
aantreffen; fraction, die hare geschenken
geenszins om niet komen aandragen en van
wier uitgangspunt de „vooruitstrevenden" door
een afgrond gescheiden zgn.
Aan de Aliddelburgsche Courant wordt van
geachte zyde opgemerkt, dat het verzet tegen
bet in ons land bestaande stelsel van burge
meesters-benoemingen sedert jaren
van denzelfden kant komt en altgd op de
zelfde redenen rust.
Ook de heer Van Kerkwyk, zegt do scbr.,
was er, in den tgd, toen hg meer van zich
hooren liet dan tegenwoordig, sterk in. Het
zgn altgd de kleine, de plattelandsgemeenten,
waarover men spreekt, alsof die zooveel boter
gediend zouden zgn met eene verplichte be-
nosming uit de ingezetenen en de Raadsleden.
De schrgver gelooft, dat er in dat. geval
staaltjes van partgzucht, van machtsmisbruik,
kliekgeest en verwarring zouden voorkomen,
waarmede, vergeleken de tegenwoordig hier
en daar gebeurende dom- en onhandigheden
der „jonge manneD, van buitenaf gezonden,
die op een postje wachten," kinderwerk
zouden zgn.
Als een der 6taaltj9s van de goede werking
van ons stelsel wordt o. m. het volgende
opgemerkt: Toen er t9 Rotterdam indertgd,
na het aftreden van Joost Van Vollenhovon,
een nieuw man komen moest, staande buiton
eenig verband met de op dat tgdstip te Rotter
dam bestaande kringen en klieken, mocht
men het als een gelukkige beschikking be
schouwen, dat de Regeering het in haar
macht had Vening Meinesz, een Amsterdam
mer nog wel, tot hoofd der groote, op hare
zelfstandigheid nagveriga stad aan de Mias
te plaatsen. En omgekeerd, toen eenige jaren
later Amsterdam dringend behoefte had aan
een krachtig bestuurdor, vreemd aan alle
plaatselgk politioke banden, kon aan dien
zelfden Amsterdammer het bestuur over zgno
geboortestad in handen gegeven worden, niet
tegenstaande hem gedurende zgn verbigf aan
do Maas specifiek-Rotterdamsche opvattingen
eigen konden zgn geworden, die in schrille
tegenspraak waren met hetgeen men in de
hoofdstad gewoon was te denken en te doen.
Tot op den huidigen oogenblik is er niemand
te Rotterdam, noch te Amsterdam, die de
benoemingen van Vening Meinesz niet als
eene weldaad voor beide steden beschouwt.
Is het geoorloofd, vraagt het Volksdagblad
dat men, nu de gerechteigke ver-
koopingen der inboedels gewoonigk
mislukken, don patroon aanspreekt, bg wien
de werkman in dienst is, en dien dwingt de
belastingsom van het weekloon van dea
arbeider af te trekken?
De fiscus heeft zegt het blad niet hot
recht om van den patroon te eischen het
geld, dat 09n bg hem in dienst zgnd werkman
3)
De beschuldigde, die deze getuigenis in
geer.en deele tegensprak, hierop gevraagd
zgode, hoe ng het van zich had kunnen ver-
krggen, dergeigke uitdrukkingen omtrent een
oude vrouw te bezigen, wier schuldenaar hg
was en aan wie hg dus eenigszins verplichting
had, antwoordde, dat hg niet ontkennen wilde,
zich ten haren aanzien wat te sterk te hebben
uitgelatenmaar dat hg toch niets meer dan
de waarheid gesproken had, daar de weduwe
M. (zoo heette de vermoorde vrouw) alge
meen genoeg voor een boosaardige, gierige
vrouw bekend stond, die nooit dan uit enkel
winzucht geld borgde en dan nog altgd aan
lieden, geigk hg, beschuldigde, die uit nood
tegen een hoogen interest geld moesten
opnemen.
Do tiende getuige was een oude dagloonster
uit L., di9 voorheen bg de weduwe M. had
schoongemaakt en nu en dan, tot het ver
richten van boodschappen en ander dienstwerk,
bg haar overhuis was geweest. Deze vrouw
verklaarde, dat zg, na het verschrikkeigk
voorval van den moord over de zaak
nadenkende, zich herinnerd had, hoe zg eens,
het mocht een half jaar geledon zgn, mot
den thans gedetineerden veearts Van V. zich
ten huizo der weduwe bevonden had, terwgi
de vrouw des huizes afwezig was, en dat
alstoen Van V.. in gesprek met haar over
den rgkdom van vrouw M., op het kabinet
van deze wgzende, tot haar gezegd had:
„GeertruidI hadden wy den aap eens, die
daar zit, dan mocht vriend Hein de oude
halen." Dat deze uitdrukking haar, getuige,
toenmaals zeer onverschillig, maar naderhand
uiterst opmerkelgk was voorgekomen. Ook
deze verklaringen beantwoordde de beschul
digde met dezelfde woorden als die van de
vorige drie getuigen.
De elfde getuige was de voormalige hospes of
huiswaard van don gevangene, een schoenmaker
binnen A. Deze man had zich in het publiek
zeer onvoorzichtig omtrent Van V. uitgelaten.
Zgn woorden werden het gerecht overgebracht.
Men deed den man ontbieden en hem vrageD,
wat hg ten aanzien van den gevangen
genomen Van V. en betrekkelfik diens lot
wist op te geven. Nu had hg wel gaarne
zich aan het onderzoek onttrokken, maar
vond zich, toen hg tot het afleggen van den
eed verplicht werd, toch genoodzaakt zgn
verklaring uit te brengen. Deze kwam hierop
neder: dat de gevangene, vóór deze zich op
reis begeven had, door hem zeer nadrukkelgk
om de reeds verschuldigde huur- en kost-
penningen aangesproken zynde, hem op die
dringende aanmaning onder anderen gezegd
had, dat hg' zeer zeker gedurende zgn afwezig
heid een aanzienigken stuiver gelds verdienen
zou en dat hy in alle gevallen hem by zgn
terugkomst zou betalen, al moest hy het
geld daartoe van onder den rook der hel
weghalen. Toen deze verklaring den gevangene
voorgehouden werd, wederlegde hg ze enkel
door aan to merken, dat schoone beloften de
gewone uitvlucht van arme schuldenaars zgn.
Tot hiertoe heb ik de bezwaren mede
gedeeld, welke elf getuigen tegen den ge
vangen Van V. inbrachten. Thans zgn wy
tot den twaalfdon getuigen gevorderd, wiens
verklaring ik hier opzetteiyk het laatst ver
melden wilde, omdat zg in dit rechtsgeding,
van den kant des openbaren aanklagers, als
de bevestiging van al dé overige verklaringen
en derhalve als de meest gewichtige in deze
rechtzaak beschouwd werd.
De twaalfde getuige was een Israëlietisch
slachter uit L., een dorp, omtrent drie en
een half uur van het dorp L., waar de moord
gepleegd werd, wiens verklaring hoofdzakelgk
luiddedat Van V. drie dagen vóór den moord
by hem, getuige, wa9 gekomen en gevraagd
had, of hy ni9t eenig geld had liggen; dat
hg, Van V., wanneer hg een paar honderd
gulden kon loskrygeD, daarvoor gaarne
goven wilde al de} verdiensten, welke zgn
praktgk gedurende zes jaren hem in dat L.
zou opbrengen; dat hg, getuige, dit zonderling
voorstel van de hand gewezen en den gevan
gene gevraagd had: „Waarom gaat gy niet
naar den pastoor te D., of naar de weduwe
M., te L.? Die lieden zgn ryk en zullen u
misschien helpen." Waarop de gevangene
hem geantwoord had, dat die pastoor juist
op reis was, en dat de weduwe M. het was,
die hem in de engte dreef, daar hy haar
reeds een goede som schuldig was; terwyi
hy daar ten slotte had bggevoegd: „Het ga,
hoe het wil; ik zeg u, baas Abraham! (zoo
heette de slachter) ik moet geholpen worden."
Dat Van V. daarna was vertrokken, maar
hem, getuige, des ochtends vóór den moord
wederom ontmoet was en er toen ze9r pein
zend en bedrukt had uitgezien, evenals iemand,
die met oen zwaar ontwerp rondliep; dat hg,
den ongelukkige in dien toestand ziende, hem
gevraagd had, waarover hy zoo mocht my-
meren, waarop deze met een benauwden
zucht was uitgebarsten en gezegd had„Dat
weet God, Die alles weet."
Dit had hy op een zóó wanhopigen toon
uitgedrukt, dat hg, getuige, op het angst
wekkend vermoeden was gekomen, dat de
ongelukkige een opzet tot zelfmoord smeedde;
dat, geen uur na deze ontmoeting, Van V.
hem andermaal ontmoet was, maar er toen
veel opgeruimder had uitgezien, waarom hg,
getuige, tot hem gezegd had: „Wel, dokter!
gy schynt nu wat vrooiyker te zgn?" en dat
toen de gevangene hem zeer koeltjes tot
bescheid had gegeven„Watvrooiyk of niet,
ik vaar toch voor den duivell" welk ge
zegde hem, getuige, na het verschrikkeigk
voorval voor den geest komende, hem een
onwillekeurige yzing had aangejaagd, zoodat
hem sinds dat oogenblik de gansche ontmoe
ting met den beschuldigde als lood op het hart
gewogen had. Op de merkwaardige getuigenis
van dezen man werd door den beschuldigde
alleen aangemerkt, dat, wat zgn aangehaalde
uitdrukkingen betrof, hy zich niet juist herin
neren kon, wat hg op dien of dien tgd ge
sproken had, maar dat hg zeer wel wist,
toenmaals zeer angstvallig en zwaarmoedig
geweest te zgn, welke neerslachtigheid by
hem uit een oogonblikkelyke verlegenheid
was geboren. Eg moest echter belgden, dat,
toen hg do laatste maal den slachter ont
moet was, hg juist een oogenblik te voren
zich een roes gedronken had tot verstrooiing,
waaraan hy gevolglyk de oorzaak van zgn
onbezonnen uitdrukking toeschreef, aan welk?
de getuige een zoo kwade uitlegging ge-
gevon had.
Zoo legden twaalf getuigen, allen lieden
van bekende trouw en onbesproken braaf
heid, die noch onderling tot elkander, nocb
rechtstreeks tot den gevangene in een ver
dachte betrekking konden staan, hun onder
scheidene verklaringen af; verklaringen, welke
met de hiervoren opgegeven geschiedenis
van de bewuste akte in verband beschouwd,
een samenhang van feiten opleverden, die
den beschuldigde in het afschuweiykst licht
stelde. Het publiek ministerie bg het gerechts
hof, voor welks vierschaar deze zaak gebrach'
werd, vond althans geen zwarigheid, om op
grond van al de omstandigheden den be
schuldigde Jan Willem Van V. „te houden
voor schuldig aan opzetteiyken, in koelen
bloede beganen moord, gegrond in het oog
merk tot het plegen van diefstal, welk§
laatste, met vergezelling van wraak begonnen
zonder dat zulks evenwel van den wil des
daders had afgehangen, slechts ten deele
uitgevoerd gebleven was."
Opmerkelijk was het, dat van de twaat
getuigen, die tegen hem waren opgetreden
de beschuldigde juist de zes eerste, van wie»
eenstemmig getuigenis zoo onberekenbaar vee»,
afhing, „volmondig", doch de overige „slecht!
in kleinigheden" tegensprak.
(Wordt vervolgd.)
ÉSt DAGBLAD.