N°. 11070
Donderdag 26 Maart.
A0.1896
i f 1.10.
feze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit iioinmer bestaat uit TWEE
Bladen.
Leiden, 25 Maart
Feuilleton.
De Pruisische Luitenant.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco por post
Afzonderlijke Nommers
0.05.
PRIJS DER AT>v KH'I'HN'I"! hiTT?
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad
Officieel© Kennisgevingeii.
De Bargemeeeter eu Wet-houdere van Leiden doen
te weton, dat door den Baad dier gemeente, in zrjno
Vergadering van den 30aten Januari 1896, i© vaat-
geatold de volgendo verordening:
RAADSBESLUIT,
houdende wijziging van het Raadebesluit van den
l7den Mei 1888, regelend© de heffing van eene bo-
laating voor plaataou op de onderecboidene markton
of eldera te Leiden, goedgekeurd bp Konisklgk be-
Bluit van den 16don Juni 1888, No. 21, gewijzigd bg
Raadsbesluit van den lfiden Maart 1894, goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van 4 Mei 1894, No. 48.
De Raad der gemeente Leiden
Gezien de artt. 237 en 257 der wet van den 29sten
Juni 1851 (Staatsblad No. 85);
Heeft boslotenx
Art. 8 van het Raadsbesluit van don 17den Mei
1888, regelende de heffing van eeno belasting voor
plaatsen op de ondereoheidene markten of e'ders t-
Leiden, goedgekeurd bg Koninklijk berin?- v*n dev
ICden Juni 1888, No. 21, gewijzigd bg Raadsbeslui'
van den 15den Maart 1894, goedgtkourd bg Koninklijk
besluit van 4 Mei 1894, No. 43, te wijzigen ala volgt:
Art. 3. De belasting bedraagt:
o. voor een paard, rund, graskalf, gemest
Of vet varkonƒ0.20
b. voor oon vet kalf, veulen of e*el 0.10
c. voor oen nuchter kalf, ongemest varken
Of eokaap0.06
d. voor eon lam, bok, geit, bigge of hond B 0.021
O- T.?:den, ter openbare Raadsvergadering
Ya uen 80s en '*uuari 1896.
D© Burgemeester,
F. WAS.
De Seoretaris,
E. KIST.
Zijnde do heffing van deze belasting goedgekourd
bg Koninklijk besluit van den 9don Maart 1*>96
No. 24, tot 31 Dooember 1897, waarbij tuvena
is aangehaald de verordening, regelende de invor
dering dier bel&etmg van den 17deu Mei 1888
(Gomeeuteblad No. C).
En is hiervan afkondiging geschied waar het be
hoort den 24sten Maart 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
F. WAS, Burgemeester.
E. KIST, Seoretaris.
Burgemeester en "Wethouders dor gemoonte Zeg
waard breDgen ter openbare kennis, dat hot door do
Gedeputeerde Staten dor provincie Zuid-Holland bij
hun besluit van den 16den Maart 1896 No. 19 goed
gekeurd kohier van don hoofdelijkou oj-elag dioust
1896, tot een bedrag van f 2516, in afschrift gedarmdo
den tijd van vijf maanden, eindigende den 21steD
Augustus 1896, op de Secretarie der gemeente voor
een ieder tor lezing is nedergelcgd. alsmede hot
kohier van de belasting op de honden, waarvan bet
bedrag ƒ154 bedraagt.
Door Burgemeester en Wethouders van Zegwaard
is tevens ter openbare kenDis gebracht, dat door
JA00BU8 ROS, wonende aldaar, vergunning is ge
vraagd tot den verkoop van sterken drank in bet
k.oin in bot tot herberg of golagkamer dienendo
gedeelte van het huis, staande aan de Noordoostzgde
can het gehuoht Den Hoorn, gemorkt No. 127.
fiodennamiddag te twee uren aanvaardde
de nieuwbenoemde hoogleeraar in de genees
kundige faculteit aan de universiteit alhier,
prof. dr. W. Koster Gzn., zyn ambt met het
houdou van een oratie in het groot-audito
rium der academie over „de empiristische en
nativistische verklaringen in de physiologie
der zintuigen".
Spreker begon met de verklaring, dat hy,
hoewol door de wet op het H. O. daartoe
niet verplicht, geen uitzondering op zyn
voorgangers heeft willen maken en dus een
openbare redo wil uitspreken, omdat daardoor
de gelegenheid wordt aangeboden om z\jn
meening uit te spreken over verschillende
strijdvragen in de wetenschap, om kort te
gaan tot het afleggen eener wetenschappelijke
geloofsbelijdenis.
Daartoe scheen de bespreking der twee
theorieën, op het gebied der Physiologie, nog
steeds scherp tegenover elkander staande, de
nativistische en de empiristisch-) verklaring
der functiën onzer zintuigen, 't beste geschikt.
De laatste theorie, door Helmholtz tot zijn
dood verdedigd, die nog °ele aanhangers telt,
al heeft zij in den laatstee tijd terrein ver
Ioren, vat de gewaarwordingen, die we door
onze zintuigen va" de buitenwereld ontvan
gen, op als taekens. die tot bewustzijn
doordringen en waaruit ons ^etotand de ver
houdingen in onze omgeving tracht op te
maken. Volgens deze methode beeft het pas-
gehoren kind wel gewaarwording van licht
oo kleur, gevoel vau warmte en kou, hoort
den klank der moederlijke stem, enz., maar
door langdurige ervaring leert het verstand
daaruit een voorstelling vormen omtrent
ligging en grootte, afstand en aantal der om
ringende voorwerpen. Die theorie moet daar
voor aannemen, dat die indrukken een locaal
teeken hebben. Voorts nemen de empiristen
aan, dat het individu bewust of onbewust,
do hoegrootheid voelt of leert gevoelen van
den zenuwstroom, die door den wil wordt
uitgezonden wanneer bepaalde spieren of
spiergroepen zich samentrekken. Daaruit i3
dan do ontwikkeling te verklaren van ver
schillende voorstellingen bijv. van kracht en
weerstand, en wordt duidelijk de harmonie
tusschen do voorstellingen omtrent de ruimte
van gezichtszintuig, tastapparaten en onze
willekeurige bewegingen.
De nativistische theorie neemt niet alleen
de aanwezigheid b(j do geboorte aan van ge
waarwordingen als zoodanig, maar ook van
voorstellingen omtrent afstand en grootte, enz.
Haar voorstander is vooral Hering. De voor
stelling der ruimte wordt opgevat als een
gewaarwording als die van licht, kleur. Het
oogenpaar is een dubbelorgaan, met juiste
functies dadelijk na de geboorte; i. e. w. alles
is van den beginne aanwezig zooals dit het
geheele leven zal zijn. Deze theorie moet aan
nemen, gelijk ze dan ook do6t, anatomische
vei bindingen tusschen de inner vatie der
spieren en tusschen de centripetaal geleidende
zenuwen van beide oogen, en moet verder
toegeven, dat tusschen de localisaties door
het gezichtsorgaan en die door de tastindruk-
ken verkregen, een aangeboren samenhang
noodzakelijk moet worden aangenomen
Na deze uiteenzetting van den inhoud der
beide theorieën ging spr. tot waardeering
daarvan over. Die der nativisten schynt
eenvoudig, steekhoudend, op directe waar
neming gegrond. Ze wordt gesteund door
waarneming bij dieren gedaan, byv. door het
feit, dat een pasgeboren hoentje, met de
resten der eierschaal nog aan zyn dons, be
hendig naar een insect pikt en zyn doel met
juistheid bereikt o. m. d. voorbeeldenvoorts
door waarneming bij pasgeboren kinderen, die
een kaarslicht met beide oogen volgen en
voor den juisten afstand convergeeren en
wellicht accommodeoren. Voorts schijnt de
hypothese bevestigd te worden door proeven
van Donders en Adamück op pasgeboren kin
deren en de interessante onderzoekingen van
Engelmann over de electrische stroomen in
het ééne oog, wanneer het andere aan de
inwerking van licht wordt blootgesteld.
Toch schijnt weer het standpnnt der empi
risten feitelyk hooger te zyn, al zijn hun
verklaringen minder eenvoudig, wanneer de
bezwaren van Helmholtz tegen de opvatting
van Hering in de weegschaal worden gelegd.
De eerste meent, dat wat wy van den anato-
miscben bouw en de structuur der zenuw-
substantie, i. e. w. van ris zenuwen in 't alge
meen weten, beslist tegen de nativistische
theorie pleit; dat wij den vasten bodem der
Anatomie en dor Algeraeene Physiologie niet
mogen verlaten. Helmholtz meent dan ook,
dat er van een aangeboren zyn der gecom
bineerde innervaties geen sprake is, terwyl
Hering boweert, dat de aangeboren toestand
gewijzigd moge kunnen worden, maar dade
lijk terugkeert, wanneer de zintuigen onder
de gewone condities funtionnoeren.
Spr. helde er in den laatsten tyd moer toe
over om zich by de nativisten aan te sluiten.
Resultaten van eigen onderzoek hadden hem
daartoe gedrongen. Ook do verschynselen der
Micropie begonnen in bot voordeel der nati
vistische theorie te pleiten. Verschillende
prooven op dat gebied schenen haar te be
vestigen.
Een merkwaardig verschynsel, dat spr.
toevallig leerde kennen, komt hom echter
tot nu toe geheel onvereenigbaar voor met
de nativistische theorie. Het ia nl. dit, dat
het plaatsen voor beide oogen van glazen
prisma's van 15°, met de basis naar buiten
gekeerd, na eenige inspanning de omgeving
enkelvoudig doet zion; neemt men ze na 2
of 3 uren weer weg, dan vindt men niet dat
de binnenste rechte oogspieren byzonder ver
moeid zijn, zoodat een latente insufficiëntie
der convergentie bestaat, doch men bemerkt
nu tot zijn groote verrassing, dat een mani
feste strabismus convergens is opgetreden.
Dit scheelzien houdt lang aan en verdwijnt
eerst geheel na twaalf uren Spr. stelde een
onderzoek in, hoe de relatieve accommodatie
breedte zich tydens dit scheelzien vernield.
Het bleek dat de geheele accommodatiebreedte
aanmerkelijk naar de zyde der sterkere con
vergentie verschoven was; hoe dit te rymen
met het aangeboren verband tusschen accom
modatie en convergentie? Daardoor is spreker
tocb niet geheel tot empirist bekeerd. Kan
't niet zyn dat beide theorieon recht hebben
van bestaan? Dat een en ander toont spr.
nacier door voorbeelden aan.
Is dat nu een reden om mot Du Bois-
Reymood vertwijfelend uit te roepen: „we
weten bet niet en we zullen het niet weten"
Zeker daar zijn voor ons nog ontelbaar vele
raadselen; kracht en materie zyn op't oogen-
blik in baar wezen geheel onverstaanbaar
maar wat tot nog toe werd aangevoerd voor
de bewering, dat we hier nimmer zullen ken
nen, heeft niet den vorm van een deugdeiyk
bewys. Ostwald wees er op, dat het uitgangs
punt van Du Bois-Reymond een hypothese
is, en indien deze onhoudbaar blijkt, dan
wordt zyn geheele beschouwing waardeloos.
Hy valt die hypothese aan en in de plaats
van het: geen stof zonder kracht, geen kracht
zonder stof, stelt hy zonder aarzelen de uit
spraak: 't is alles energie.
Na over Ostwalds voordracht het een en
ander te hebben gezegd, en die te hebben
getoetst, vat spr. zyn overwegingen samen,
on zegt: op het gebied der Physiologie der
zintuigen en daarmede op het veld der
Psychologie stuiten we nog op zeer vele
vragen, wier beantwoording voorloopig niet
mogelijk is; zullen wy met. mannelyke ge
laten bei'l het ignoramus uitspreken, als een
beginsel der wysbeid, het ignorabimus van
Du Bois-Reymond wyzen we met beslistheid
terug.
Heeft de wetenschap veel ons gegeven,
heeft zy nog veel te arbeiden, wy moeten
voortgaan met bouwmaterialen te verzamelen,
bet maken van een plan voor het paleis onzer
kennis moeten wy overlaten aan hen, die na
ons komen zullen. En by al onze moeiten en
gevaren, denken wy aan dat woord:
Toch vooruit steeds streven we, en staren,
Als Columbus 't hoofd omhoog gericht,
Reizen we op de wentelende baren,
In 't geloof, dat ginds 63n wereld ligt.
Na een woord allereerst tot de studenten
in de natuurwetenschappen, hoog idealistisch
getint, tot Curatoren, Professoren en Privaat
docenten, Studenten in do geneeskunde, de
heeron Professoren Talma en Snellen van
Utrecht, zyn leermeesters, eindigt spf. met
een woord tot haar, met wie hy binnenkort
in den echt zal worden verbonden en zegt:
And you, my dearest friend, who consented
to be my companion through life, when my
soul was still lost in the dark night of doubt,
I cannot better express to you the contents
of this speech then with these few words:
Give unto Caesar the things which are
[Caesar's;
And unto God the things that are God.
De rede, met groote aandacht aangehoord,
verschynt by de firma Brill.
Het dividend der Leidsche Broodfabriek
is over het afgeloopen boekjaar vastgesteld
op 20 pCt.
Het ons gezonden bericht over de lezing
van mevr. E. Selmer, voorkomende in ons
nummer van Woensdag 25 Maart, schynt niet
meer te zyn dan eene „geestigheid."
Naar ons uit betere bron wordt medege
deeld, werd bovengenoemde lezing door een
vry talryk publiek met belangstelling gevolgd.
Na afloop sprak prof. Gunning de spreekster
eenige waardeerende woorden toe. Van de
gelegenheid tot debat werd helaas geen ge
bruik gemaakt. Velen dor aanwezige dames
voldeden aan het verzoek hunne handteeke-
ning te plaatsen onder de monsterpetitie aan
de regeeringen aller Staten, door de „Woman
Good Templars Society" op touw gezet, ten
ei ide deze maatregelen te doen nemen ter
bestrijding van opium en alcohol.
Ook wordt ons door den heer E. L. Nauta
als h. t. prasses van hot coll. theol. „Chry-
sostomus" namens het bestuur daarvan mede
gedeeld dat „Chrysostomus" niets met de
L. S. G.-O.-V. heeft te maken.
Onze vroegere stadgenoot, van wien in
het in ons vorig nommer vermeld muzkk-
verslag dor „Greifswalder Zeitung" wordt
melding gemaakt, is niet de heer B., maar
de heer Coenraad V. Bos.
Het heeft vry lang geduurd eer de
Regeering een opvolger van prof. Land als
hoogleeraar in de wysbegeerte, logica,
mQtaphysica en zielkunde aan de Leidsche
hoogeschool heeft gevonden. Haar keuze is
ten slotte gevallen, zooals wy reeds aan de
Staats-Crt. ontleenden, op den heer G. J. P. J.
Bolland, leeraar aan het gymnasium „Willem
III", te Batavia.
De beer Bolland, op het oogenblik met
verlof hier te lande, was leeraar der Eugelsche
taal en letterkunde aan de afdeeling hoogere
burgerschool van genoemd gymnasium, doch
heeft steeds met groote voorliefde de wys
begeerte beoefend. Do vruchten van zyn
arbeid publiceerde hy soms in brochures,
soms in Indische dagbladen en in den laatsten
tyd in verschillende maandschriften, o. a.
.Dageraad", „Nieuwe Gids" en „Tweemaan-
deiyksch Tydschnft." Met groote voorliefde
beweegt de heer Bolland zich op het terrein
der theologische critiek. en in zyn studiën
over den Pentateuch en het Evangelie van
Johannes heeft hy zich doen kennen als een
tegenstander van den op openbaring berus
tenden godsdienst.
Behalve geschriften van wysgeerigen aard,
verscheen van den heer Bolland ook: „Notes
and gleanings, an explanatory list of names and
titles realing the English institutions." Hblad
Men scbryft uit Alfen aan den R[jn aan
de ,N. R. C.":
Eenige invloedryke ingezetenen zullen zich
eerstdaags wederom wenden tot H. M. de
Koningin, met verzoek de algemeen besproken
verordening op de schoolgeldhefflng te ver
nietigen, wat reeds twee malen is geschied.
De gelegenheid daartoe doet zich thans voor,
omdat in de jongste Raadsvergadering eene
wyziging in de verordening op de invordering
is aangenomen. Op grond van art. 235 2de
lid der gemeentewet moet de verordening thans
opnieuw door H. M. de Koningin worJen
goedgekeurd en volgens datzelfde wetsartikel
mag geen belasting geheven worden voordat
de koninklijke goedkeuring andermaal is ver
kregen.
Het stembureau, dat op Donderdag 2
April a. s. zal zitting houden ten Raadhuize
te Oegstgeest, voor de verkiezing van een
hoofcingeland en hoofdingeland-plaatsvervanger
voor het Hoogheemraadschap van Rynland,
bestaat uit den heer E. Groen, voorzitter, en
de heeren G. Lu .oo en J. C. Spaargaren,
leden.
Beroepen is by de Geref. gemeente to
Hazerswoude ds. T. Noordowier, te Meppel.
i)
Door den hoofdingang van den tuin van
Waldhof reed een élégante Yictoriawagen. Hy
maakte halt voor de groote trap van het
middengebouw. E9n naar de Parysche mode
gekleede vrouw stapte er uit. In 't Fransch
riep zy den koetsier toe, baar koffer naar
de logeerkamer te laten brengen en dan naar
huis to ryden.
„Morgennamiddag om vyf uren zyt ge
weer hior, om my af te halen. Vele groeten
aan monsieur Heill"
Zy scheen geen antwoord te verwachten,
sprong vlug en élégant de trap op en trad
het hui8 binnen. M?n zag, dat zy bier bekend
was. Esd haar tegemoet komend dienstmeisje
gaf zy strooien hoed en parasol en vroeg in
*t Duitsch: „Ge hebt my zeker nog niet
verwacht
„Neen, madame I Mevrouw meende, dat
madame eerst tegen den middag zou komen."
„Waar is myn zuster?'"
„Mevrouw ziet toe, of alles voor de inkwar
tiering in orde is."
„Zeg haar, dat ik in de woonkamer ben."
Het dienstmeisje boog, madame Heil ging
In de groote kamer der benedenverdieping,
zette zich in een venstemis en keek achteloos
in den tuin. Zy was een piquant-mooie vrouw
▼an ongeveer vyf en dertig jaren, blond, met
fonkelende oogen, die, ondanks hun blauw-
gryze kleur, veel vuur verraadden, met een
zeer schoone en wèlverzorgde tint, iet of
wat corpulem, maar noch styf noch fleg
matiek. Integendeel 1 Ieder, die madame Heil
in haar élégant zomortoilet zag, hoe levendig
en nog altijd voornaam zy zich bewoog,
kreeg den indruk: dat is nu eens een mooie
blondine.
Nu verscheen mevrouw Richter, haar zuster.
De familiegelykenis was met te miskennen.
Maar by mevrouw Richter scheen alles, niet
tegenstaande haar bruine oogen, weeker, lief
lijker, zachter.
Zy was trouwens minstens tien jaar jonger
dan haar zuster, wat kleiüer en had niet
zulke volle vormen. Evenals madame Heil
vertoonde zy groote levendigheid in uitdruk
king en beweging en een onberispelyken
smaak voor toiletten. Daarentegen ontbrak
haar het eenigszins aan het tooneel herin
nerende piquante, dat haar zuster zoo inte
ressant deed voorkomen. Beidon snelden naar
elkander toe en kusten elkaar.
„Hoe lief van je, Amélie, dat je nu al komt l
Ik daDk je."
„Moest ik dan niet zoo spoedig hier komen,
als my maar eenigszins mogeiyk was? Je
brief klonk zoo angstig, alsof oen bakvischje
van de kostschool hem geschreven had. En
dat alles om een Pruisischen luitenanti Weet
je wel, Gusje, dat het my een groote over
winning kostte, te komen 1 Je kent myn
afkeer van alles, wat Duitsch is. Maar die
Pruisische luitenants, met hun zot voorkomen,
hun holle phrasen en hun eenzydig beperkten
gezichtskring, haat ik als den dood. Indien
ik niet de noodzakeiykheid, jo vandaag en
morgen ter zyde te staan, ingezien had, was
ik stellig niet gekomen."
„Das te meer dank ik je, dat je gekomen
bont. Maar zie je, het kan niet anders. Ook
als ik myn man telegrapbeeren wilde, kon
by toch niet vóór vier of vyf dagen terug
zyn. Ook weet ik niet, op welke poeszta hy
nu ronddoolt. En om een inkwartiering van
één dag een geheelen paardenhandel af te
breken, zou hy waarschynlyk toch niet ge
daan hebben, afgezien nog hiervan, dat de
reis van Pesth naar hier en dan misschien
weer terug toch geen kleinigheid is. Ala
onbestorven weduwe alleen den luitenant te
ontvangen, paste naar myn meening niet.
Daartoe ben ik werkelyk nog te jong."
„Ja, ja. Dat alles zie ik in. Maar ik begryp
niet, waarom jy je niet voor de inkwartiering
gevrywaard hebt. Yerwys haar naar het
logement van Weinheim en betaal de vast
gestelde vergoeding l"
„Dat wilde ik ook, maar het ging niet.
De inkwartiering werd gistermorgen eerst
aangezegd, en wel op zóó groote schaal, dat
in Weinheim niet één vry plekje over is. In
het kleine logement worden 17 officieren
gehuisvest. Ik moet een officier enl2ulanen
met 14 paarden herbergen."
„En hoe komt dat? Wy zyn immers nog
niet in den tyd der manoeuvres?"
„Onze cavalerie wordt tegenwoordig meer
malen eensklaps gealarmeerd, om verkennings
tochten aan de grens te ondernemen. Men kan
daarvoor geen lange toebereidselen maken."
„Hoe kan jy „onze cavalerie" zeggen? Ik
begryp niet, dat jy je niet schaamt, die Prui
sische indringers „onze cavalerie" te noemen.
Ben je soms niet even goed als ik een ge
boren Fran$aise? Was Waldhof niet eeuwen
lang Fransch grondgebied, even goed als myn
Chateau Moran?"
„Zeker, zeker, Amélie 1 Maar bedenk toch
ook, hoe verschillend ons leven zich ontwik
kelde. Jy waart elf jaar, toen de oorlog begoD,
en bebt destyds reeds alles begrepen. Ik was
pas een jaar oud, en my bleef niet do ge
ringste herinnering van dien tyd. Jy bent
op een Parysche kostschool opgevoed, ik op
een te München. Vader heeft my met opzet
niet in haat tegen Duitschland laten opgroeien,
want het was van den beginne af zyn voor
nemen, jou het landgoed Moran, toen het
door de grensregeling by Frankryk bleef, en
my het by het Dieuwe Duitsche ryk gekomen
landgoed Waldhof te vermaken. Ik ben dus
niet verantwoordeiyk voor myn opvatting,
maar vader."
„Dat was ook zyn eenige, evenwel een
zeer groote fout."
Mevrouw Richter hoorde de laatste opmer
king niet, maar ging voort: „Bovendien heeft
jouw man destyds voor Frankryk geopteerd
en is dus Franschman gebleven. Maar de
myne is Duitscher, want myn schoonvader
was gedwongen voor Duitschland te opteeren,
anders had hy moeten emigreeren en dan
zou hy zyn praktyk en daarmede zyn kost
winning verloren hebben. Myn man moest
zelfs by een Duitsch cavalerieregiment als
éénjarige dienen. Is het dus niet natuuriyk,
dat ik van „onze cavalerie" sproek?"
„Natuurlyk neen I Ik vind hot onnatuur-
ïyk, afschuwelyk. Maar je bent nu eenmaal
niet te bekeeren. Ook wil ik my niet moei
ergeren. Wanneer komt het monster?"
„De inkwartiering is tegen drie uren
'8 namiddags aangekondigd."
„Dan kunnen wy toch nog gezellig samen
dineereD. Ik heb honger. Wanneer denk je
to eten?"
„Om één uur. Wil je niet vooraf een
broodje eten?"
„Een kop bouilloD of cacao ia voldoende,
als je dat by de hand hebt."
Mevrouw Richter verliet de kamer, om
haar zustor een ontbyt te bezorgen. Deze
koek weer het venster uit. Heur gedachten
bielden zich bezig met de aanstaande inkwar
tiering.
„Ik haat ze, die Duitsche officierent Ik
zou my wel op man voor man willen wreken
voor de beleediging, welke mij die één aan
gedaan heeft. Dat was ook een ulaan, die
trotsche, domme kwast 1"
Ja, een ulaan was het geweest, echter
geen trotsche, domme kwast, maar een
eeriyke, eenvoudige man, die haar, het toen
achttienjarig meisje, een weinig het hof go-
maakt had, anders niets. Zy echter werd op
hem verliefd en zou hem direct hand en hart
gegeven hebben. Hy evenwel deed geen aan
zoek en by een geschikte gelegenheid zeide
hy eens: „Ik zal nimmer een meisje trouwen,
dat niet dóór en dóór Duitsch gevoelt en er
trotsch op is, de vrouw van een Duitsche-
officier te worden."
^Wordt vervolgd.)