N°. 11070 Donderdag 26 Maart. A0.1896 i f 1.10. feze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. Dit iioinmer bestaat uit TWEE Bladen. Leiden, 25 Maart Feuilleton. De Pruisische Luitenant. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco por post Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER AT>v KH'I'HN'I"! hiTT? Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad Officieel© Kennisgevingeii. De Bargemeeeter eu Wet-houdere van Leiden doen te weton, dat door den Baad dier gemeente, in zrjno Vergadering van den 30aten Januari 1896, i© vaat- geatold de volgendo verordening: RAADSBESLUIT, houdende wijziging van het Raadebesluit van den l7den Mei 1888, regelend© de heffing van eene bo- laating voor plaataou op de onderecboidene markton of eldera te Leiden, goedgekeurd bp Konisklgk be- Bluit van den 16don Juni 1888, No. 21, gewijzigd bg Raadsbesluit van den lfiden Maart 1894, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 4 Mei 1894, No. 48. De Raad der gemeente Leiden Gezien de artt. 237 en 257 der wet van den 29sten Juni 1851 (Staatsblad No. 85); Heeft boslotenx Art. 8 van het Raadsbesluit van don 17den Mei 1888, regelende de heffing van eeno belasting voor plaatsen op de ondereoheidene markten of e'ders t- Leiden, goedgekeurd bg Koninklijk berin?- v*n dev ICden Juni 1888, No. 21, gewijzigd bg Raadsbeslui' van den 15den Maart 1894, goedgtkourd bg Koninklijk besluit van 4 Mei 1894, No. 43, te wijzigen ala volgt: Art. 3. De belasting bedraagt: o. voor een paard, rund, graskalf, gemest Of vet varkonƒ0.20 b. voor oon vet kalf, veulen of e*el 0.10 c. voor oen nuchter kalf, ongemest varken Of eokaap0.06 d. voor eon lam, bok, geit, bigge of hond B 0.021 O- T.?:den, ter openbare Raadsvergadering Ya uen 80s en '*uuari 1896. D© Burgemeester, F. WAS. De Seoretaris, E. KIST. Zijnde do heffing van deze belasting goedgekourd bg Koninklijk besluit van den 9don Maart 1*>96 No. 24, tot 31 Dooember 1897, waarbij tuvena is aangehaald de verordening, regelende de invor dering dier bel&etmg van den 17deu Mei 1888 (Gomeeuteblad No. C). En is hiervan afkondiging geschied waar het be hoort den 24sten Maart 1896. Burgemeester en Wethouders voornoemd, F. WAS, Burgemeester. E. KIST, Seoretaris. Burgemeester en "Wethouders dor gemoonte Zeg waard breDgen ter openbare kennis, dat hot door do Gedeputeerde Staten dor provincie Zuid-Holland bij hun besluit van den 16den Maart 1896 No. 19 goed gekeurd kohier van don hoofdelijkou oj-elag dioust 1896, tot een bedrag van f 2516, in afschrift gedarmdo den tijd van vijf maanden, eindigende den 21steD Augustus 1896, op de Secretarie der gemeente voor een ieder tor lezing is nedergelcgd. alsmede hot kohier van de belasting op de honden, waarvan bet bedrag ƒ154 bedraagt. Door Burgemeester en Wethouders van Zegwaard is tevens ter openbare kenDis gebracht, dat door JA00BU8 ROS, wonende aldaar, vergunning is ge vraagd tot den verkoop van sterken drank in bet k.oin in bot tot herberg of golagkamer dienendo gedeelte van het huis, staande aan de Noordoostzgde can het gehuoht Den Hoorn, gemorkt No. 127. fiodennamiddag te twee uren aanvaardde de nieuwbenoemde hoogleeraar in de genees kundige faculteit aan de universiteit alhier, prof. dr. W. Koster Gzn., zyn ambt met het houdou van een oratie in het groot-audito rium der academie over „de empiristische en nativistische verklaringen in de physiologie der zintuigen". Spreker begon met de verklaring, dat hy, hoewol door de wet op het H. O. daartoe niet verplicht, geen uitzondering op zyn voorgangers heeft willen maken en dus een openbare redo wil uitspreken, omdat daardoor de gelegenheid wordt aangeboden om z\jn meening uit te spreken over verschillende strijdvragen in de wetenschap, om kort te gaan tot het afleggen eener wetenschappelijke geloofsbelijdenis. Daartoe scheen de bespreking der twee theorieën, op het gebied der Physiologie, nog steeds scherp tegenover elkander staande, de nativistische en de empiristisch-) verklaring der functiën onzer zintuigen, 't beste geschikt. De laatste theorie, door Helmholtz tot zijn dood verdedigd, die nog °ele aanhangers telt, al heeft zij in den laatstee tijd terrein ver Ioren, vat de gewaarwordingen, die we door onze zintuigen va" de buitenwereld ontvan gen, op als taekens. die tot bewustzijn doordringen en waaruit ons ^etotand de ver houdingen in onze omgeving tracht op te maken. Volgens deze methode beeft het pas- gehoren kind wel gewaarwording van licht oo kleur, gevoel vau warmte en kou, hoort den klank der moederlijke stem, enz., maar door langdurige ervaring leert het verstand daaruit een voorstelling vormen omtrent ligging en grootte, afstand en aantal der om ringende voorwerpen. Die theorie moet daar voor aannemen, dat die indrukken een locaal teeken hebben. Voorts nemen de empiristen aan, dat het individu bewust of onbewust, do hoegrootheid voelt of leert gevoelen van den zenuwstroom, die door den wil wordt uitgezonden wanneer bepaalde spieren of spiergroepen zich samentrekken. Daaruit i3 dan do ontwikkeling te verklaren van ver schillende voorstellingen bijv. van kracht en weerstand, en wordt duidelijk de harmonie tusschen do voorstellingen omtrent de ruimte van gezichtszintuig, tastapparaten en onze willekeurige bewegingen. De nativistische theorie neemt niet alleen de aanwezigheid b(j do geboorte aan van ge waarwordingen als zoodanig, maar ook van voorstellingen omtrent afstand en grootte, enz. Haar voorstander is vooral Hering. De voor stelling der ruimte wordt opgevat als een gewaarwording als die van licht, kleur. Het oogenpaar is een dubbelorgaan, met juiste functies dadelijk na de geboorte; i. e. w. alles is van den beginne aanwezig zooals dit het geheele leven zal zijn. Deze theorie moet aan nemen, gelijk ze dan ook do6t, anatomische vei bindingen tusschen de inner vatie der spieren en tusschen de centripetaal geleidende zenuwen van beide oogen, en moet verder toegeven, dat tusschen de localisaties door het gezichtsorgaan en die door de tastindruk- ken verkregen, een aangeboren samenhang noodzakelijk moet worden aangenomen Na deze uiteenzetting van den inhoud der beide theorieën ging spr. tot waardeering daarvan over. Die der nativisten schynt eenvoudig, steekhoudend, op directe waar neming gegrond. Ze wordt gesteund door waarneming bij dieren gedaan, byv. door het feit, dat een pasgeboren hoentje, met de resten der eierschaal nog aan zyn dons, be hendig naar een insect pikt en zyn doel met juistheid bereikt o. m. d. voorbeeldenvoorts door waarneming bij pasgeboren kinderen, die een kaarslicht met beide oogen volgen en voor den juisten afstand convergeeren en wellicht accommodeoren. Voorts schijnt de hypothese bevestigd te worden door proeven van Donders en Adamück op pasgeboren kin deren en de interessante onderzoekingen van Engelmann over de electrische stroomen in het ééne oog, wanneer het andere aan de inwerking van licht wordt blootgesteld. Toch schijnt weer het standpnnt der empi risten feitelyk hooger te zyn, al zijn hun verklaringen minder eenvoudig, wanneer de bezwaren van Helmholtz tegen de opvatting van Hering in de weegschaal worden gelegd. De eerste meent, dat wat wy van den anato- miscben bouw en de structuur der zenuw- substantie, i. e. w. van ris zenuwen in 't alge meen weten, beslist tegen de nativistische theorie pleit; dat wij den vasten bodem der Anatomie en dor Algeraeene Physiologie niet mogen verlaten. Helmholtz meent dan ook, dat er van een aangeboren zyn der gecom bineerde innervaties geen sprake is, terwyl Hering boweert, dat de aangeboren toestand gewijzigd moge kunnen worden, maar dade lijk terugkeert, wanneer de zintuigen onder de gewone condities funtionnoeren. Spr. helde er in den laatsten tyd moer toe over om zich by de nativisten aan te sluiten. Resultaten van eigen onderzoek hadden hem daartoe gedrongen. Ook do verschynselen der Micropie begonnen in bot voordeel der nati vistische theorie te pleiten. Verschillende prooven op dat gebied schenen haar te be vestigen. Een merkwaardig verschynsel, dat spr. toevallig leerde kennen, komt hom echter tot nu toe geheel onvereenigbaar voor met de nativistische theorie. Het ia nl. dit, dat het plaatsen voor beide oogen van glazen prisma's van 15°, met de basis naar buiten gekeerd, na eenige inspanning de omgeving enkelvoudig doet zion; neemt men ze na 2 of 3 uren weer weg, dan vindt men niet dat de binnenste rechte oogspieren byzonder ver moeid zijn, zoodat een latente insufficiëntie der convergentie bestaat, doch men bemerkt nu tot zijn groote verrassing, dat een mani feste strabismus convergens is opgetreden. Dit scheelzien houdt lang aan en verdwijnt eerst geheel na twaalf uren Spr. stelde een onderzoek in, hoe de relatieve accommodatie breedte zich tydens dit scheelzien vernield. Het bleek dat de geheele accommodatiebreedte aanmerkelijk naar de zyde der sterkere con vergentie verschoven was; hoe dit te rymen met het aangeboren verband tusschen accom modatie en convergentie? Daardoor is spreker tocb niet geheel tot empirist bekeerd. Kan 't niet zyn dat beide theorieon recht hebben van bestaan? Dat een en ander toont spr. nacier door voorbeelden aan. Is dat nu een reden om mot Du Bois- Reymood vertwijfelend uit te roepen: „we weten bet niet en we zullen het niet weten" Zeker daar zijn voor ons nog ontelbaar vele raadselen; kracht en materie zyn op't oogen- blik in baar wezen geheel onverstaanbaar maar wat tot nog toe werd aangevoerd voor de bewering, dat we hier nimmer zullen ken nen, heeft niet den vorm van een deugdeiyk bewys. Ostwald wees er op, dat het uitgangs punt van Du Bois-Reymond een hypothese is, en indien deze onhoudbaar blijkt, dan wordt zyn geheele beschouwing waardeloos. Hy valt die hypothese aan en in de plaats van het: geen stof zonder kracht, geen kracht zonder stof, stelt hy zonder aarzelen de uit spraak: 't is alles energie. Na over Ostwalds voordracht het een en ander te hebben gezegd, en die te hebben getoetst, vat spr. zyn overwegingen samen, on zegt: op het gebied der Physiologie der zintuigen en daarmede op het veld der Psychologie stuiten we nog op zeer vele vragen, wier beantwoording voorloopig niet mogelijk is; zullen wy met. mannelyke ge laten bei'l het ignoramus uitspreken, als een beginsel der wysbeid, het ignorabimus van Du Bois-Reymond wyzen we met beslistheid terug. Heeft de wetenschap veel ons gegeven, heeft zy nog veel te arbeiden, wy moeten voortgaan met bouwmaterialen te verzamelen, bet maken van een plan voor het paleis onzer kennis moeten wy overlaten aan hen, die na ons komen zullen. En by al onze moeiten en gevaren, denken wy aan dat woord: Toch vooruit steeds streven we, en staren, Als Columbus 't hoofd omhoog gericht, Reizen we op de wentelende baren, In 't geloof, dat ginds 63n wereld ligt. Na een woord allereerst tot de studenten in de natuurwetenschappen, hoog idealistisch getint, tot Curatoren, Professoren en Privaat docenten, Studenten in do geneeskunde, de heeron Professoren Talma en Snellen van Utrecht, zyn leermeesters, eindigt spf. met een woord tot haar, met wie hy binnenkort in den echt zal worden verbonden en zegt: And you, my dearest friend, who consented to be my companion through life, when my soul was still lost in the dark night of doubt, I cannot better express to you the contents of this speech then with these few words: Give unto Caesar the things which are [Caesar's; And unto God the things that are God. De rede, met groote aandacht aangehoord, verschynt by de firma Brill. Het dividend der Leidsche Broodfabriek is over het afgeloopen boekjaar vastgesteld op 20 pCt. Het ons gezonden bericht over de lezing van mevr. E. Selmer, voorkomende in ons nummer van Woensdag 25 Maart, schynt niet meer te zyn dan eene „geestigheid." Naar ons uit betere bron wordt medege deeld, werd bovengenoemde lezing door een vry talryk publiek met belangstelling gevolgd. Na afloop sprak prof. Gunning de spreekster eenige waardeerende woorden toe. Van de gelegenheid tot debat werd helaas geen ge bruik gemaakt. Velen dor aanwezige dames voldeden aan het verzoek hunne handteeke- ning te plaatsen onder de monsterpetitie aan de regeeringen aller Staten, door de „Woman Good Templars Society" op touw gezet, ten ei ide deze maatregelen te doen nemen ter bestrijding van opium en alcohol. Ook wordt ons door den heer E. L. Nauta als h. t. prasses van hot coll. theol. „Chry- sostomus" namens het bestuur daarvan mede gedeeld dat „Chrysostomus" niets met de L. S. G.-O.-V. heeft te maken. Onze vroegere stadgenoot, van wien in het in ons vorig nommer vermeld muzkk- verslag dor „Greifswalder Zeitung" wordt melding gemaakt, is niet de heer B., maar de heer Coenraad V. Bos. Het heeft vry lang geduurd eer de Regeering een opvolger van prof. Land als hoogleeraar in de wysbegeerte, logica, mQtaphysica en zielkunde aan de Leidsche hoogeschool heeft gevonden. Haar keuze is ten slotte gevallen, zooals wy reeds aan de Staats-Crt. ontleenden, op den heer G. J. P. J. Bolland, leeraar aan het gymnasium „Willem III", te Batavia. De beer Bolland, op het oogenblik met verlof hier te lande, was leeraar der Eugelsche taal en letterkunde aan de afdeeling hoogere burgerschool van genoemd gymnasium, doch heeft steeds met groote voorliefde de wys begeerte beoefend. Do vruchten van zyn arbeid publiceerde hy soms in brochures, soms in Indische dagbladen en in den laatsten tyd in verschillende maandschriften, o. a. .Dageraad", „Nieuwe Gids" en „Tweemaan- deiyksch Tydschnft." Met groote voorliefde beweegt de heer Bolland zich op het terrein der theologische critiek. en in zyn studiën over den Pentateuch en het Evangelie van Johannes heeft hy zich doen kennen als een tegenstander van den op openbaring berus tenden godsdienst. Behalve geschriften van wysgeerigen aard, verscheen van den heer Bolland ook: „Notes and gleanings, an explanatory list of names and titles realing the English institutions." Hblad Men scbryft uit Alfen aan den R[jn aan de ,N. R. C.": Eenige invloedryke ingezetenen zullen zich eerstdaags wederom wenden tot H. M. de Koningin, met verzoek de algemeen besproken verordening op de schoolgeldhefflng te ver nietigen, wat reeds twee malen is geschied. De gelegenheid daartoe doet zich thans voor, omdat in de jongste Raadsvergadering eene wyziging in de verordening op de invordering is aangenomen. Op grond van art. 235 2de lid der gemeentewet moet de verordening thans opnieuw door H. M. de Koningin worJen goedgekeurd en volgens datzelfde wetsartikel mag geen belasting geheven worden voordat de koninklijke goedkeuring andermaal is ver kregen. Het stembureau, dat op Donderdag 2 April a. s. zal zitting houden ten Raadhuize te Oegstgeest, voor de verkiezing van een hoofcingeland en hoofdingeland-plaatsvervanger voor het Hoogheemraadschap van Rynland, bestaat uit den heer E. Groen, voorzitter, en de heeren G. Lu .oo en J. C. Spaargaren, leden. Beroepen is by de Geref. gemeente to Hazerswoude ds. T. Noordowier, te Meppel. i) Door den hoofdingang van den tuin van Waldhof reed een élégante Yictoriawagen. Hy maakte halt voor de groote trap van het middengebouw. E9n naar de Parysche mode gekleede vrouw stapte er uit. In 't Fransch riep zy den koetsier toe, baar koffer naar de logeerkamer te laten brengen en dan naar huis to ryden. „Morgennamiddag om vyf uren zyt ge weer hior, om my af te halen. Vele groeten aan monsieur Heill" Zy scheen geen antwoord te verwachten, sprong vlug en élégant de trap op en trad het hui8 binnen. M?n zag, dat zy bier bekend was. Esd haar tegemoet komend dienstmeisje gaf zy strooien hoed en parasol en vroeg in *t Duitsch: „Ge hebt my zeker nog niet verwacht „Neen, madame I Mevrouw meende, dat madame eerst tegen den middag zou komen." „Waar is myn zuster?'" „Mevrouw ziet toe, of alles voor de inkwar tiering in orde is." „Zeg haar, dat ik in de woonkamer ben." Het dienstmeisje boog, madame Heil ging In de groote kamer der benedenverdieping, zette zich in een venstemis en keek achteloos in den tuin. Zy was een piquant-mooie vrouw ▼an ongeveer vyf en dertig jaren, blond, met fonkelende oogen, die, ondanks hun blauw- gryze kleur, veel vuur verraadden, met een zeer schoone en wèlverzorgde tint, iet of wat corpulem, maar noch styf noch fleg matiek. Integendeel 1 Ieder, die madame Heil in haar élégant zomortoilet zag, hoe levendig en nog altijd voornaam zy zich bewoog, kreeg den indruk: dat is nu eens een mooie blondine. Nu verscheen mevrouw Richter, haar zuster. De familiegelykenis was met te miskennen. Maar by mevrouw Richter scheen alles, niet tegenstaande haar bruine oogen, weeker, lief lijker, zachter. Zy was trouwens minstens tien jaar jonger dan haar zuster, wat kleiüer en had niet zulke volle vormen. Evenals madame Heil vertoonde zy groote levendigheid in uitdruk king en beweging en een onberispelyken smaak voor toiletten. Daarentegen ontbrak haar het eenigszins aan het tooneel herin nerende piquante, dat haar zuster zoo inte ressant deed voorkomen. Beidon snelden naar elkander toe en kusten elkaar. „Hoe lief van je, Amélie, dat je nu al komt l Ik daDk je." „Moest ik dan niet zoo spoedig hier komen, als my maar eenigszins mogeiyk was? Je brief klonk zoo angstig, alsof oen bakvischje van de kostschool hem geschreven had. En dat alles om een Pruisischen luitenanti Weet je wel, Gusje, dat het my een groote over winning kostte, te komen 1 Je kent myn afkeer van alles, wat Duitsch is. Maar die Pruisische luitenants, met hun zot voorkomen, hun holle phrasen en hun eenzydig beperkten gezichtskring, haat ik als den dood. Indien ik niet de noodzakeiykheid, jo vandaag en morgen ter zyde te staan, ingezien had, was ik stellig niet gekomen." „Das te meer dank ik je, dat je gekomen bont. Maar zie je, het kan niet anders. Ook als ik myn man telegrapbeeren wilde, kon by toch niet vóór vier of vyf dagen terug zyn. Ook weet ik niet, op welke poeszta hy nu ronddoolt. En om een inkwartiering van één dag een geheelen paardenhandel af te breken, zou hy waarschynlyk toch niet ge daan hebben, afgezien nog hiervan, dat de reis van Pesth naar hier en dan misschien weer terug toch geen kleinigheid is. Ala onbestorven weduwe alleen den luitenant te ontvangen, paste naar myn meening niet. Daartoe ben ik werkelyk nog te jong." „Ja, ja. Dat alles zie ik in. Maar ik begryp niet, waarom jy je niet voor de inkwartiering gevrywaard hebt. Yerwys haar naar het logement van Weinheim en betaal de vast gestelde vergoeding l" „Dat wilde ik ook, maar het ging niet. De inkwartiering werd gistermorgen eerst aangezegd, en wel op zóó groote schaal, dat in Weinheim niet één vry plekje over is. In het kleine logement worden 17 officieren gehuisvest. Ik moet een officier enl2ulanen met 14 paarden herbergen." „En hoe komt dat? Wy zyn immers nog niet in den tyd der manoeuvres?" „Onze cavalerie wordt tegenwoordig meer malen eensklaps gealarmeerd, om verkennings tochten aan de grens te ondernemen. Men kan daarvoor geen lange toebereidselen maken." „Hoe kan jy „onze cavalerie" zeggen? Ik begryp niet, dat jy je niet schaamt, die Prui sische indringers „onze cavalerie" te noemen. Ben je soms niet even goed als ik een ge boren Fran$aise? Was Waldhof niet eeuwen lang Fransch grondgebied, even goed als myn Chateau Moran?" „Zeker, zeker, Amélie 1 Maar bedenk toch ook, hoe verschillend ons leven zich ontwik kelde. Jy waart elf jaar, toen de oorlog begoD, en bebt destyds reeds alles begrepen. Ik was pas een jaar oud, en my bleef niet do ge ringste herinnering van dien tyd. Jy bent op een Parysche kostschool opgevoed, ik op een te München. Vader heeft my met opzet niet in haat tegen Duitschland laten opgroeien, want het was van den beginne af zyn voor nemen, jou het landgoed Moran, toen het door de grensregeling by Frankryk bleef, en my het by het Dieuwe Duitsche ryk gekomen landgoed Waldhof te vermaken. Ik ben dus niet verantwoordeiyk voor myn opvatting, maar vader." „Dat was ook zyn eenige, evenwel een zeer groote fout." Mevrouw Richter hoorde de laatste opmer king niet, maar ging voort: „Bovendien heeft jouw man destyds voor Frankryk geopteerd en is dus Franschman gebleven. Maar de myne is Duitscher, want myn schoonvader was gedwongen voor Duitschland te opteeren, anders had hy moeten emigreeren en dan zou hy zyn praktyk en daarmede zyn kost winning verloren hebben. Myn man moest zelfs by een Duitsch cavalerieregiment als éénjarige dienen. Is het dus niet natuuriyk, dat ik van „onze cavalerie" sproek?" „Natuurlyk neen I Ik vind hot onnatuur- ïyk, afschuwelyk. Maar je bent nu eenmaal niet te bekeeren. Ook wil ik my niet moei ergeren. Wanneer komt het monster?" „De inkwartiering is tegen drie uren '8 namiddags aangekondigd." „Dan kunnen wy toch nog gezellig samen dineereD. Ik heb honger. Wanneer denk je to eten?" „Om één uur. Wil je niet vooraf een broodje eten?" „Een kop bouilloD of cacao ia voldoende, als je dat by de hand hebt." Mevrouw Richter verliet de kamer, om haar zustor een ontbyt te bezorgen. Deze koek weer het venster uit. Heur gedachten bielden zich bezig met de aanstaande inkwar tiering. „Ik haat ze, die Duitsche officierent Ik zou my wel op man voor man willen wreken voor de beleediging, welke mij die één aan gedaan heeft. Dat was ook een ulaan, die trotsche, domme kwast 1" Ja, een ulaan was het geweest, echter geen trotsche, domme kwast, maar een eeriyke, eenvoudige man, die haar, het toen achttienjarig meisje, een weinig het hof go- maakt had, anders niets. Zy echter werd op hem verliefd en zou hem direct hand en hart gegeven hebben. Hy evenwel deed geen aan zoek en by een geschikte gelegenheid zeide hy eens: „Ik zal nimmer een meisje trouwen, dat niet dóór en dóór Duitsch gevoelt en er trotsch op is, de vrouw van een Duitsche- officier te worden." ^Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1