N°. 11067
Maandag 33 Maart.
A0.1896
geze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <Eon- en feestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton,
liet visioen van Marcus Suaiuson.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Loiden per 3 maanden.
Franco per postt
Afzondorlyke Nommers
PRIJS DER AD VERTENTIEN
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
worr.c f 0.05 berekend.
Over het gevaar van stof als oor
zaak van ziekten schrijft dr. H. Pink
hof het volgende in Zonneschijnhet geïl
lustreerd populair orgaan voor verzekering,
weldadigheid en hygiëne:
Hot schijnt niet mogelijk te zün, de bar-
"baarsche gewoonte, om zjjn karpetten in de
open lucht uit te kloppen, te onderdrukken.
Ze moeten toch uitgeklopt worden, on als de
politie verordening de schooljongens wil be
hoeden voor het inademen van bacteriën en
opgedroogde modder, treft dat lot de winkel
juffrouwen, die naar haar betrekking gaan,
en op een andere klok moeten de longen
van andere voorbijgangers het ontgelden. Het
zou eigenlijk noodig zjjn, dat voor iedere
straat een tijd bepaald werd, waarop men
gewoon ia, weinig voorbijgangers te hebben;
en vooral, dat de kleeden uit woningen, waar
de geneesheer vreest, dat het stof ziektekie
men bevat, volstrekt niet op de straat mochten
geklopt worden. Maar het kloppen op straat
ia nog heilig, vergeleken bij het kloppen op
binnenplaatsen, zooals dat in eenige groote
steden in het buitenland plaats heeft. Voor
den wandelaar te Berlijn is het zeer aange
naam, dat hy zich niet telkens, zooals hier,
plotseling omgeven ziet door een mufnokende,
in de oogen stekende wolk van stof, maar
al de ongerechtigheid wordt uitgeklopt in
den „Hof", een vierkante ruimte van 10 bij
10 M., aan alle zijden omgeven door gebouwen
van 20 en meer meters hoogte. Hier nu
geschiedt hot kloppen voor 40 en 60 woningen,
zoodat de atmosfeer er hoelwat orger bezoe
deld wordt dan in onze straten, waar ten
minste de wind vrijen toegang heeft. In
afwachting van strenge politie maatregelen
is het zaak, dat men in z\jn huis zoo weinig
mogelijk dingen bezilte, die uitgeklopt moeten
•worden. "Weinig vloerkleeden, maar zeildoek,
linoleum, parket of ledor. Lederen of rieten
stoelen. Gladde gordynon, liefst van een stof,
die afgosponst kan worden. En dit alles in
de eerste plaats op de slaapkamers, die, al
hoopt men het niet, toch vaak als zieken
kamers dienst moeten doen.
Want het gevaar van het stof is met denk
baeldig. Allerlei stoffen, van ziekten afkomstig,
drogen op en zyn onder het stof gemengd.
Zoo zal de longtering doorgaans wel niet ont
staan door inademing van opgedroogde stoffen,
die van teringlijders afkomstig zijn, maarzij
kan ongetwyfeld op dio wijze ontstaan. Dat
leeren zoowel proef- als waarnemingen.
In de Pruisische rijksinrichtingen gaat men
van de veronderstelling uit, dat de inademing
van zulke stoffen zeer schadelijk is, en in
die veronderstelling worden die stoffen zorg
vuldig opgevangen en ontsmet, en eveneons
do vertrekken zoodanig gereinigd, dat zich
geen stof verspreidt. Vóórdat nu die maat
regelen waren ingevoerd, bedroeg in do Prui
sische gevangenis de sterfte aan tuberculose
1.18 tot 1.74 per 100 gevangenen. Thans zijn
die cijfers gedaald tot 0.81 1.01. Ook in de
Pruisische krankzinnigengestichten en onder
het personeel van verplegers en verpleeg
sters heeft men denzelfden vooruitgang waar
genomen, terwjjl in Beieren, waar die maat
regelen niet zijn toegepast, de teringsterfte
op dezelfde hoogte is gebleven.
In het algemeen moest men er sterk op
aandringen, dat niemand, die hoest, de stoffen,
die h\j door het hoesten verwijdert, eenvoudig
op den grond laat terecht komen. Hier te
lande bestaat die leelyke en zooals we gezien
hebben ongezonde gewoonte gelukkig niet in
dezelfdo mate als in sommige andere landen,
zooals Amerika en Frankrijk. Het schijnt aan
de republieken te liggen. De gezondheids
commissie van Nieuw-York heeft een rapport
uitgebracht, waarin de wensch wordt uitge
drukt, dat op openbare plaatsen duidelijk
worde aangeplakt, dat men den grond niet
op die wijze behoort te bezoedolen en dat
tevens door het plaatsen van bakken op
pleinen en aan stations gelegenheid worde
gegeven, aan hoest- of schraapprikkel te
voldoen. Vooral behooren volgens het. rapport
de beambten der luchtspoorwegen er op te
letten, dat de reizigers Dalaten de onder
gelegen straten en het publiek, dat zich daar
beweegt, met hun „expectoraties" te treffen 1
Ook te Parijs is een verbod in die richting
aangeplakt op de tramwagens, omnibussen
en stoombooten, op last van den gezondheids
raad. Het laatste congres tot hot bestudeeren
der tuberculose heeft, op voorstel van den
veearts Nocard, in een motie do meening
uitgesproken, dat zulk een verbod ook op
alle scholen moest worden aangoplakt. Één
arrond.-schoolopziener hoeft in een korte en
flinke circulaire aan alle hoofden van scholen
er op gewezen, hoe gevaarlijk en oDgepast de
gewoonte is, die door de zooeven gemelde
motie wordt bestreden, en hen uitgenoodigd,
een doelmatige waarschuwing in de scholen
aan te plakken.
„Behalve bet lichamelijk voordeel", zoo
besluit hij, „dat uit dien maatregel kan voort
vloeien, kan hü niet anders dan den eerbied
van het kind voor de school verhoogen."
Onder den titel „Gelijke monniken, gelijke
kappen" wordt in Het Nieuws van den Dag
een pleidooi gehouden tegen de verplichte
invoering van vak j, do v r \j e en orde
oefeningen der gymnastiek, een
leervak, dat in 1889 wel niet by overrom
peling, maar dan toch bi) verrassing onder
de verplichte vakken der lagere school is
opgenomen en dat daar wezenlyk niet thuis
behoort. De weldaad kwam ongevraagd van
boven, de gymnasten juichten, omdat ze van
den halven maatregel iets goed verwachtten,
en zelfs vakmannen schenen tevreden. Begrij
pen ze dan niet, dat de gymnastiek alleen
eon leervak kan en mag z\jn voor toekomstige
gymnastiekmeesters? vraagt de schryver.
Zonder goede leiding on goede lokalen heeft
gymnastiek geen waarde, ja, kan zelfs gevaar
lijk worden voor de gezondheid.
Goed of in het geheel niet, dat geldt in
het bijzonder voor de gymnastiek.
Werd reeds, toen tegen het einde van 1892
bleek dat er gebrek was aan onderwijzers,
en nog meer aan onderwijzers bevoegd tot
het geven van onderwijs in vak jbesloten,
de verplichting tot invoering van dit leervak
op to heffen tot 1 Januari 1897, thans zal
hot vak j in 't vervolg, behoudens enkele
uitzonderingen, voor de openbare scholen ver
plichtend zijn, voor de bijzondere scholen r iet.
Yan harte wenscht de schrijver de bijzon
dere school met dit voorloopig succes geluk,
omdat hy het vak j alleen onder bijzonder
gunstige omstandigheden kan achten te zyn
in het belang van het kind, en omdat hy
onderstelt, dat bij verplichte invoering die
gunstige omstandigheden maar zelden aan
wezig zullen zijn. De meeste gemeentebestu
ren hebben groote moeite, om de kosten van
't onderwas te dragen; ze zullen dus niet
bereid worden bevonden, om zich groote
finantiöele opofferingen voor het vak j te ge
troosten, en tevreden zyn, als er maar wat
wordt gegymnastiseerd, ho9 dan ook.
By eene slordige invoering der vrfje- en
orde-oefeningen en daarvoor bestaat vesl
gevaar, als 't vak bij de min gunstige finan
tiöele omstandigheden der gemeenten toch tot
de verplichte blyft behooren benadeelt
men de gezondheid der kiuderon. Kan de
Regeering er niet voor instaan, dat dit vak
buiten gevaar voor de leerlingen wordt ge
geven, dan dient er, dunkt mi), minstens te
worden gezorgd, dat de ouders het recht
hebben, hunne kinderen te doen vrijstellen
van doze „weldaad".
Tot de verplichte invoering zou men eerst
dan kunnen besluiten, als er is gezorgd:
lo. Voor een schoolarts, zonder wiens goed
keuring geen kind aan de oefeningen mag
deelnemen.
2o. Voor een ruim, flink verlicht en behoor
lijk verwarmd en gevontileerd lokaal, dat door
dagelyk3che reiniging zooveel mogelijk stof
vrij wordt gehouden.
3o. Voor bevoogde onderwijzers. Kan aan
deze drie voorwaarden niet worden voldaan,
dan is de verplichte invoering van het leer
vak niet raadzaam. En de schrijver hoopt, dat
ook de vrienden van het bijzonder onderwys
zullen willen medewerken, om het vak j,
ook voor de openbare scholen, te doen
verhuizen van de verplichte naar de niet ver
plichte vakkon.
Gelijke monniken, gelijke kappen 1
„Ons Blaadje" zegt De Tijd is de
titel van oen nieuw verschenen kinder-
courantje, onder redactie van mevr. Nellie
Van Kol en A. A J. Bogaerts, onderwijzor
te Gerit. Eerstgenoemde is aan onze lezers
genoegzaam bekend als een der meest ge-
emancipeerde dames en strijdbaar propagan
diste voor de socialistische theorieën, terwyl
de heer Bogaerts by hot laatste optreden van
Robin in „Stroucken" te Amsterdam ons in
zyu ideeën over godsdienst en opvoedkunde
een kijkje heeft vergund, dat ons het recht
geeft hem te beschouwen ais een waardig
partner van zijn vrouwelijke mede-redacUice.
Waarom wordt nu dit blaadje uitgegeven?
Wel zegt mevr. Van Kol
Er worden wel eens boeken on
couranten en kinderblaadjes geschreven om er
gold moe te verdienen, en dat is bil ijk, wai t
sobryvors moeten óók leven. Maar wy, die
Ons Blaadje uitgeven, hebben elk een beroep,
dat ons het noodige opbrengt om van te
leven. Ons Blaadje schrijven wü vol in onzen
vrijen tyd, alléén om het pleizier iets voor u
te doen. Indien wy het u niet voor niets
geven, dan is dit, omdat de drukker toch
betaald moet wordendie moet er van levon
en wij zelf kunnen dat toch niet bekostigen.
Wy hebben niets te geven dan een gedeelte
van onzen tyd en onze krachtenen dat doen
wy gaarne. Want, kinderen, wü hebben u
lief. Wy hebben u genoog lief om to wen-
schen dat gij goede, verstandige, gelukkige
menschen wordt en daartoe te doen wat in
ons vermogen staat."
Het zal wel overbodig zyn, er nog na
drukkelijk op te wyzen, dat aai* een Bla-adje
met bovengenoemde redactie niet slechts door
katholieko, maar door alle christelijke ouders
mocht bet ding hun worden aangeboden
onverbiddelijk de deur dient gewezen.
Hetzelfde blad, De Tijd, schrijft:
By de bestaande en te verwachten vaca
ture voor professorale zetels aan
onze (Am8terdamscbe) universiteit,
meenen wij er op te moeten wijzen dat wy,
als bet op de benoeming van hoogloeraren
aankomt, tegenover Duitscbland meer en m9er
in een ongunstigen toestand geraken.
De Tijd erkent verder, dat nu en dan buiten
landers zuilen moeton benoemd worden, daar
bier de s'of niet voorhanden is om de hoog-
lecraar8zetols van vier volslagen universiteiten
te bezetteD. Mo9t men echter daartoe uit
sluitend op Duitschland het oog vestigen?
Het blad zet vootr3 uiloen, dat voor een
Duitsch geleerde, die in zyn vaderland een
grooto toekomst meent te hebben, onze hoogo-
scholen slechts weinig aantrekkelijkheid be
zitten. De hulpmiddelen voor zuiver weten
schappelijke studie staan hier ver ten achter
bij die in Duitscbland. Den jongen monschen,
die bierheen komen, wordt, zoo zü mannen
van gezag en beteekenis werden, in hun
vaderland na eenige j.tren een hoogloeraars-
zetel aangeboden; in het tegenovergestelde
geval blijven wi) hen tot hun 70ste jaar be
houden.
Daarbij komt nog, dat hot buitonland be
roemde Nederlanders tot zich trekt en zoo
komt het, dat leerstoelen aan onze universi
teiten op den duur door grootheden van den
tweeden of derden rang zullen zijn ingenomen,
en wü onder wetenschappelijk opzicht meer
en meer by Duitschland zullen achter raken.
Om hierin verbetering te brengen, zou De
Tijd het reeds vroeger door dat blad aan
gegeven middel willen zien toegepast: in
krimping van het aantal onzer universiteiten
en uitbreiding van het getal privaat-docenten.
Daarom geeft men den jongen geleerden ge
legenheid zicb, na boëindiging hunner gewone
vakstudiën, tot het boogleeraaraambt voor te
bereiden, en don hoogleeraar om zich in zyn
weten chap steeds verder te ontwikkelen en
te bekwamen. Om otn en ander te bereikerf
moest echter allereerst d9 wet op het Hooger
Onderwys geheel gewijzigd word6n.
In D} Bakkerscourant komt het volgende
stukje voor:
„In een zeer verontrustend artikeltji van
Het Centrum wordt zeer geheimzinnig mede
gedeeld, dat een molenaar aanbieding ODt-
vangen had van Chineesche aarde van die
of die firma.
Het Gentrum durft den naam van die aan
biedende firma niet noemen, bang als het is,
met den strafrechter in aanraking te komen.
Ons antwoord kan kort zijn.
Chineesche aarde kan voor meelvervalsching
geen surrogaat zün, omdat 't in een verhou
ding van 1 of 2 pet. gebruikt, g6en winst
aanbrengt; 10 pet. nemende, zal het meel
niet te gebruiken zün door zyn loodig zwaar-
moedigen aard.
De groote meelfabrikanten ontkennon, ooit
eene aanbieding van wie ook ontvangen te
hebben.
Er moet dus mystificatie in het spel zün.
Laat Het Gentrum ons maar don naam van
de aanbiedende firma bekend maken, dan
zullen wy dien wel publiceeren."
Uit het bovenstaande blykt, zegt Ret Gen
trumdat de mogelükbeid der vervalaching
van meel met Chineesche aarde ook in bak
kerskringen niet zoo geheel onbekend is. Het
is dus zeker minstens heel waarschünlük, dat
dit surrogaat door oene firma aan een mole
naar kan worden aangeboden, al zou de oolüko
Bakkerscourant misschien kunnen beweren,
dat die aanbieding geschiedde voor iets anders
dan voor het vervalschen van meel.
Dat „groote meelfabrikanten" ontkennen,
ooit zulk een aanbieding te hebben ontvan
gen, is zeer wel mogelyk. Zelfs willen wy
wel aannemen, dat zü stokstüf zullen vol
houden, nooit iets anders dan de zuiverste
tarwebloem af te leveren, Iedere huidige
bakkery-oridernemer, ook al heeft hij zyn
vak-opleiding genoten aan een timmermans-
schaafbank of op een kantoorkruk, zal boven
dien even manmoedig beweren, dat hü zün
baaltje8meel tot in de ziel kan doorgronden.
Laat ons echter ernstig zün. Indmn 1 of 2
pCt. Chineesche aarde geen voordeel geefr,
en het bakmeel bü 10 pCt. „zwaarmoedig"
wordt, dan ligt er toch tusschen die 2 en die
10 pCt. nogal eenige tusschenruimte, binnen
welke er stellig een aardig voordeeltje te
behalen valt, al wordt het baksel dan ook
slechts half „zwaarmoedig".
Ons scbrüven heeft niets anders ten doel,
dan om het publiek aan te manen tot voor
zichtigheid en ook, waar dit mogelyk is, tot
een scherp toezicht van overheidswege op het
moei. De Bakkerscourant zal wel goedvinden,
dat wü haar dank zeggen voor do wüzo,
waarop zü de wenschelykheid van een on
ander heeft helpen aantoonen.
8)
Maurice was niet alleen gekomen om de
ooleediging züns vaders uit te wistchen en
Lingley te verzekeren, dat hy er niets van
go weten had, maar hy wilde he ai ook byataan,
zooveel mogelijk, in zyn nood. En dan, als
alles was afgepraat, had hü hem om de hand
van zün dochter Madge willen vragen. Hy
begreep nu echter, dat hü met geen aan
bieding van geld behoefde voor den dag te
komen; dat zeide het bleeko gelaat met de
vast op elkaar gesloten lippen hem duidelyk
genoeg; toch wilde hü niet heengaan eer hü
de hoofdreden van zyn bezoek had mede
gedeeld.
„Gaarne had ik u in andere stemming
aangetroffen, mynheer Langlsy," begon hij;
„ik kan nu slechts hopen, dat gü door den
tüd een beter idee van my zult krygen, maar
ik wil niet van bier gaan eer ik u heb mede
gedeeld mag ik, Madge?"
Als eenig antwoord snikte het meisje
onophoudelijk door en haar zwügen als e.n
toestemming opvattend, vervolgde Maurice:
„Als kinderen waren Madge en ik reeds
bijna altyd samen; toen hadden we elkaar
reeds lief en dat gevoel is nooit veranderd,
h03wal wü in vele jaren niets van elkaar
zogen of hoorden; slechts de dood, ik spreek
hier natuurlük van müzelf, kan daar een
inde aan maken."
Madge was opgestaan en de armen om haars
vaders hals strengelend, zeido zü:
„Hü spreekt ook uit myn naam, vadertj-?."
Langley's strak gelaat onderging -geen
verandering; in deze omstandigheden was de
verrassing hem niet aangenaam.
„Gy hoort het, mynheer Langley, wy hebban
elkaar hartelyk lief; geef mü Madges hand
en vergeld kwaad met goed."
„En wat zegt uw vader wel van dit
prachtige plan?"
Swamsoii hoorde de vraag en deed al ziin
best om een antwoord te geven, doch hoö
wüder hü zyn mond opende, boa minder
mogelyk het hem was een enkel geluid voort
te brengen.
Maurice zweeg ook, niet wetend wat te
autwoordon.
„Het is maar goed ook, dat ge hierop
zwygt, want natuurlük verlangt uw vader
dat ge het rükste meisje neemt, dat ge
krijgen kunt; alles is voor hem handel, tot
het geluk van zyn eenig kind toe. En ik heb
niets te bieden en laat ik u ééns en voor al
zeggen, dat ik myn dochter liever dood en
in haar graf zie dan getrouwd met een
Swdinson." Als geeselslagen kwamen de
woorden neer en ze zwiepten ook om de
ooren van Swainson Senior.
Maurice begon te begrijpen, dat alle vaders
gelyk waren en dat hy niet veel verschil
vond tusschen zyn ouden heer en dien van
Madge.
„Uw vooroordeel jegens mü is zeer
onredeiyk, münheer; als het myn vader was,
tot wien gü spraakt, kondet ge my met niet
meer minachting bejegenen, maar ge schünt
te vergeten, dat ik zyn zoon ben. Wat heb
ik u ooit in den weg gelegd, om mü zoo te
behandelen? Daarbü spreekt go als een tiran
over uw dochter."
„Een tiran 1" herhaalde Langley; „wat mü
betreft, moogt ge dat deDken, maar dan zou
müu dochter niet zoo liefdevol myn bescher
ming vragen."
„Spreek gü voor mü, Madge," zeide
Maurice.
Het meisje bleef echter roerloos met haar
wang tegen die haars vaders rusten.
„G.j ziet," zeide Langley triomfaotelyk, „dat
myn kinderen niet van de Swainsonsche klei
gemaakt zün."
Madge, spreek dan tochl"
„Ja, Madge! spreek en kies tusschen uw
vader en den zoon van Swainson."
Doch Madge volhardde in haar zwijgen;
van haar gezichtje zag men niets en haar
lichaam schokte zenuwachtig.
Maurice nam zün hoed en verliet het ver
trek het dichtslaan der huisdeur deed Madge
plotseliDg opschrikken. Met een sprong was
zü bü de deur, met uitgestrekte armen riep
zü: „Kom terug, Maurice, want ik heb u lief 1"
Geen antwoord volgde en met een flauwen
gil zeeg zü ineen. Swainson was tot in zün
hard, koud hart geroerd; hü wilde dadelyk
zün zoon opzoeken en met hem spreken en
Madge wilde hü ook helpen.
Toen bü dit besluit had genomen, ont
waakte hy, verbaasd zich te bed te bevinden,
en dat nog wel in zün eigen kamer.
VII.
Zóó geheel onder den indruk was Swainson
nog van het gebeurde, dat hü rondkeek of
hü de geestverschüning niet in het vertrek
zag. Doch er was niemand dan hüzelf. De
morgen brak aan, het grauwe, vale daglicht
scheen naar binnen, Swainson ging rechtop
in bed zitten en staarde om zich heen; toen
kneep hü zich eerst in den rechter- en daarna
in den linkerarm, om zichzelf te overtuigen,
dat hü het was en dat hü zich in zün eigen
kamer bevond.
Er was geen twyfel aan; alles was nog
juist zooals hü het den vorigen avond ge
laten had.
Hü gevoelde dat de gebeurtenissen uit zyn
leven, alles wat hü dien nacht weder had
doorleefd, een onuitwischbaren indruk op hem
hadden achtergelaten. Hü besloot op te staan
aan Blapen was nu toch geen denken meer.
„Ik ga van avond een vriend te Peckham
bezoeken, Jane," zeide hü, toen bü eindeiyk
zich gereedmaakte om zich naar zün kantoor
te begeven; „dus het zal waarschünlük
laat zün eer ik thuis kom."
Swainson had hot hoofd, vol plannenhy
dacht er zelfs geen oogenblik over om te
onderzoeken of zün visioenen wel waarheid
bevatten. Hü was even zeker van Maurices
bezoek aan Langley, alsof hy er zelf getuige
van was geweest.
In het voorbügaan bestelde hy in een
winkel, dicht by London Briige, een kalkoen,
een half dozyn kippen, een bam, oen kaas
en een kreeit, om zoo spoedig mogelyk aan
Langley's adres te worden verzonden. Daarna
begaf hy zich naar zijn pakhuis in Tooley-
Street; nieuwsgierig bleef hy er aan den over
kant eenige oogenblikken voor staan ky'ken.
Dit was het pakhuis, dat op de puinhoopen
van het oude was gebouwd, dat in den nacht
van zyn huwelyk was verbrand. Verscheidene
versieringen waren aan den gevel aangebracht,
doch dezelfde groote letters gaven nog altyd
te lezen:
„Swainson en Co., Lederfabrikanten."
Swainson was dien dag byzonder goed go
mut8t; dit merkte ieder op; altyd achte.
zün rug natuurlük. Om zes uren werd hof
pakhuis dien avond gesloten in plaats vaA
zooals anders om acht en ieder bediende kreeg
behalve een vriendeiyk woord, een zilverstuk
Het was een koude, gure avond en SwainsoD
zette den kraag van züo jas op en bega»
zich onder de voetgangers. Hü bekeek d
wereld en de menschen door een nieuwe
bril en het was verbazend zoo geheel ander
als hy nu alles beschouwde. De moesten dei
wandelaars om hom heen hadden geen be-»
nüdbaar lot: een moeiiyk leven van veel
arbeid, betaald met karig loon, iederen dag
gelyk aan den anderen.
Het sloeg zeven uren, den tyd, dien hy
had bepaald voor het bezoek aan Langley.
„Koetsier 1" riep hü in de richting der
stationneorendo rytuigen, „weet gü Pockhjm?"
„Ja, mynheer, daar werd ik geboren."
„En weet gü Harbour-Street?"
„Ook, mtjnheei."
(Vervolg vierde pagina.)