N°. 11060 Zaterdag 14 Maart. A0. 1896 <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dit nonuner bestaat uit TWEE Bladen. Eerste Blad. van de grens tus- gemecnte Leiden Verandering sclien de eenerzijds en de gemeenten Leiderdorp, Oeeslgeest en Zoeterwoude anderzijds. IEIDSCH DAHBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER AD VERTEN TLËN Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17 j. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeron bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Het voorloopig verslag der afdeelingen van de Tweede Kamer over bovengenoemd wets ontwerp is thans verschenen en luidt als volgt Het afdeelingsonaerzoek heeft aanleiding geven tot de volgende opmerkingen en be schouwingen. Algemeene beschouwingen. 1. Eenige leden gaven hunne verwon dering te kennen, dat de waging van ge meentelyke grenzen op zoo krachtige wijze door de Regeering wordt ter hand genomen. Zy achtten het oogenblik voor de behandeling dezer zaak met elukkig gekozen. Naar hunne meening behoort eene regeling der gemeente- financiën daaraan vooraf te gaan. Op bladz. 2 der Memorie van Antwoord op h t Voor loopig Verslag betreffende het wetsontwerp tot grensuitbreiding van Amsterdam, zegt de Minister: „Zonder op de nieuwe regeling van hot gemeentelijk belastingstelsel vooruit te loopen, raag toch door den ondergeteekende niet worden verzwegen, dat by het onhiliyk vindt, dat uitwonenden, die geregeld ter uit voering van een beroep in eene gemeente vertoeven en aldaar te dien einde winkels, kantoren of andere localiteiten ter hunner beschikking hebben, er desniettemin niets in de persoonlijke lasten, bedoeld by artikel 240, 2de en 4de lid der Gemeentewet, bedragen." Het billijk beginsel, dat hier wordt voorge Btaan, had huns inziens tot uitstel moeten leidon tot het zjjne toepassing bad gevonden, ook omdat daardoor vele moeilijkheden, die zich thans by grensveranderingen voordoen, zouden zyn voorkomen. Enkelo leden verklaarden zelfs, dat zy, hoewel geen bezwaar hebbende tegen de by dit wetsontwerp voorgedragen grensregeling, daaraan niettemin hunne stem zouden ont houden, ten einde te trachten de Regeering langs dien weg te noodzaken tot regeling der gemeente-financiën over te gaan, waarnaar ten plattenen re, vooral in Friesland, reeds zoo geruimen tyd verlangend wordt uitgezien. Vele andere leden waren van eene tegenover gestelde meening. Huns inziens verdient het waardeering, dat de grensuitbreiding van zich ontwikkelende steden door de Regeering krachtig wordt bevorderd. De Regeeriög be hoort, meenden zy, in het algemeen zonder uitstel te regelen wat regeling vereisebt, en dat nu voor sommige grootero gemeenten grensverandering dringend noodzakelyk is, scheen niet voor betwisting vatbaar. Het gaat niet aan met de regeling eener zaak te wachten, omdat zy in een of anoer opzicht met eene ar.dere in verband staat; zulk uitstel zou leiden tot niets doen. Bovendien kan in d verband ook ty de regeling der andere zaak voorzien worden. Vry algemeen kwam men everigens op tegen het standpunt van hen, die alleen met het doel om op de Regeering dwang uit te oefenen in de richting van het door hen voorgestane denkbeeld, zich verzotten wiiuen togen deze wetsvoor Jracht, ofschoon zy daar tegen op zichzelf geen bezwaar handen. 2. Tegen dit wetsontwerp werd in de eerste plaats door verschillende leden eene bedenking geopperd van formeelen aard. Zy kwam hierop neer, dat de voordracht der Regeering, voor zooveel de grensregeling tus schen Lei-Jen en Oogstgeest betreft, aanmer- kelyk afwykt van het voorstel van Gedep. Staten van ZuiJ-HolUnd en verder gaat dan het door dezen voor Leiden ontworpen uitbrei dingsplan. Werd die afwyking uit een praciisch oogpunt afgokenrd, aangezien tocb Gea. Staten in dezen als de meest bevoegde beoordeelaars moeten worden beschouwd, sommige leden achtten haar bovenairn niet gtoorloofd en strydig met de wet, waar in een te Lei Jen door tegenstanders van het wetsontwerp op.eroepen tyeenkorast is er met nadruk op gewezen - de gemeenteraad van Oeg&tgeest en de commissie uit de ingezetenen dier gemeente omtrent de aangebrachte wyziging De Commissie van Rapporteurs merkt bierbij op, dat het afdeelingsonderzoek van dit wetsont werp heeft plaats gehad vóór de openbare behan deling van het wetsontwerp betreffende de grens uitbreiding van Amsterdam. niet zyn gehoord. De artikelen 129 132 eer gemeentewet, zoo werd betoogd, schryven den weg voor, die by de voorbereiding van wetsontwerpen als dit mo9t worden gevolgd. Zoo behoort volgens de artikelen 131 en 132 het ontwerp eener vereeniging of splitsing van gemeenten in elk der betrokken ge meenten aan het oordeel van den Raad en van eene commissie uit de ingezetenen onder worpen en het gevoelen dier beide lichamen schiiftelyk aan Gedeputeerde Staten uitge bracht en door hen met hun advies aan bet Dc-partement van Binnenlandsche Zaken inge zonden te worden. Aan het niet inaebtremen dezer bepalingen, die geenszins de regeling van bloote formaliteiten b^oog r, doch waar omtrent door mr. Heemskerk in zyne „Praktyk onzer Grondwet" wropgemerkt, dat zy biyk dragen van groote zorg des wetgevers voor de voorbereiding van wetsontwerpen tot het vereenigen en splitsen van gemeenten", verbindt artikel 128 der gemeentewet het verbod, om tot zoodanige vereeüiging of splitsing over te gaan. Waar zy nu in dit geval ten aanzien van het gewyzigd uitbreidingsplan der Regeering niet zyn nageleefd, meenden de leden, hier aan het woord, zich op dien grond tegen de behandeling der wetsvoordracht te moeten verzetten. Bov.na rande bedenkingen werden door le andere leden niet gedeeld. Het practisch bezwaar werd bestreden met de opmerking, dat de strekking der wyziging zeer "?mak- ktlyk is te overzien en dat de noodzakelyk- heid daarvan in de Memorie van Toelichting uidelyk is aangetoond en juist na de vast- st-lling van het advies van Gedeputeerde Staten nog meer overtuigend is gebleken. Ook kon niet worden toegegeven, dat de R-geering de bevoegdheid zou missen, een haar door Gedeputeerde Staten aanpeboden plan van grensregeling zonder het inwinnen van nader advies te wyzigen. Gewezen werd hierby op de omstandigheid, dat ook in «en regel de Raad van State niet nader wordt gehoord omtrent wijzigingen, die wetsont werpen, waaromtrent hy reeds heeft geadvi seerd, alsnog van Regeeringswege ondergaan, ofschoon toch krachtens artikel 75 der Grond wet alle voorstellen van wet aan het oordeel van genoemd college moeten worden onder worpen. Sommige leden wilden echter de opmerking niet terughouden, dat de bevoegdheid derRegee ring, waarvan hier sprake is, hare grenzen heefr, en niet in dien zin is op te vatten, dat buiten de by de wet aangewezen adviseerende lichamen om, ingrypende veranderingen mogen worden aangebracht, die het voorstel van Gedeputeerde Staten zyn oorspronkeiyk karakter geheel of grootendeels zouden doen verhezen. Hier betreft het echter slechts eene quaestie van meer of minder, en hoe ver de Regeering daarby mag gaan, valt, meenden zy, moeiiyk te beslissen. Ook moest, verklaarden eenige leden, uit hunne bestryding der anderzyds geopperde bedenkingen niet worden afgeleid, dat de wijze van handelen der Regeering hunne volle goaokouring wegdroeg. Al was liet can ook ni t bepaald noodig, verkieslyk ware het huns inziens in elk geval wel geweest, on trent het gewyzigd plan het gevoelen in te winnen van den gemeenteraad van Oegstgeest en van de commissie uit de ingezetenea. 3. Ook tegen de zaak zelve werden ver schillende bezwaren ingebracht. Naar het oordeel van sommige leden, volgen de wetsvoordrachten tot verlegging van ge- meenteiyke grenzen elkander zoo snel op en nemen de voorgedragen uitbreidingsplannen zulke groote verhou ingen aan, dat ornstig behoort te worden overwogen, of men, op dien weg voortgaande en de door stedelyke be sturen ten deze kenbaar gemaakte wenscben te gereedeiyk inwilligende, niet wellicht gesteld zal worden voor consequer.tiën vqn zeer verre strekking, waardoor menige plattelandsge meente in haar bestaan ernstig zal worden beJreigd. Ook wederom by dit wetsontwerp wordt eene annexatie op groote schaal voor gesteld, die voor de betrokken dorpsgemeenten hoogst onbillyk werd geacht. De gemeenten L iderdorp, Oeg-tgeest en Zoeterwoude hebben getoond, dat zy ook naar uitbreiding en ontwik keling streven en nu gaat het niet ann, dat de grootere gemeente Leiden, als de steike, die den zwakke overweldigt, dezen groei komt stui'en. Dit scheen te minder gerechtvaardigd, omdat men de voorgestelde grensuitbreidiDg, met uitzondering van de to vo gmg aan Leiden van den Stationsweg en h-.t station, waartegen wellicht gcon bezwaar zou be staan volkomen ongemotiv erd achtte. Gewezen werd hierby o. a. op de verlegging der grens op het gebied van Oegstgeest, tot aan de Poelwetering, in stryd met het voor stel van Gedeputeerde Staten. Ook aan deze wetsvoordracht, zoo werd be toogd, ligt het beginsel ten grondslag, „dat eene gei eente, die zich uitbreidt, het terrein dier uitbreiding op haar eigen staatsrechtelyk territoir behoort te vinden." (Memoie van Toe lichting betreffende de grensregeling van Amsterdam). Voor de toepassing van dit be ginsel pleiten, volgens den Minister, de natuur- ïyke bezwaren, die verbonden zyn aan de „administratieve splitsing van eene aaneenge- bouwde en feitelyk óén organisch geheel vor mende stad", waardoor de ontwikkeling dier stad wordt belemmerd. Met bet oog op het „algemeen belang, hetwelk ook in de toekomst voor het geheele land er in gelegen is, dat do steden zich krachtig ontwikkelen," iMemorie van Antwoord, Stuk No. 25) aebt de Reg-ering het in praktyk brengen van het beginsel niet alleen een plaatseiyk belang, doch ook een algemeen landsbelang. Met dit standpunt nu konden de bestry- ders der voordracht zich niet vereenigen. De stelling, waarvan de Minister uitgaat, werd onjuist geacht, (zie het Voorloopig Verslag, Stuk No. 25). Gesteld echter ty ware juist, dan nog ryst de vraag, of er bier termen bestonden voor hare toepassing. Ook dit werd ontkend; de voorgedragen grensverandering werd dus, van beiderlei standpunt beschouwd, noch in het belang van Leiden, noch dien tengevolge in het algemeen belang, noodig of zelfs wenscheiyk geacht. De grensverandering is niet noodig voor Leiden, zelfs by aanvaarding van 's Ministers beginsel omtrent de uitbreiding der gemeen ten op eigen staatsrechteiyk territoir. Dat beginsel toch had slechts üAn in de voorge dragen regeling toepassing moeten vinden, wanneer de bebouwde wyken, die het annexa tieplan omvat, geacht moesten worden feite lyk deel uit te maken dier gemeente en wanneer voorts vaststond, dat Leiden, om zich verder te kunnen uitbreiden, behoefte heeft aan het terrein buiten hare grenzen. Noch het een noch het ander is echter het geval. Vooreerst bestaat er geen reden om in stryd met den bestaanden toestand aan te nemen, dat de bebouwde terreinen langs de grenzen van Leider, eene uitbreiding vormen van die gemeente. Volgens den Minister zyn de 7348 personen, die het te annexeeren ge bied bewonen, feitelyk Leidenaren. Op een groot deel hunner is die qualificatie echter zeer zeker niet van toepassing Ongeveer 2000 hebben er van ouder tot ouder gewoond en mogen dus in geen enkel opzicht gerekend worden tot de bevolking van Leiaen. En wat degenen betreft, die er zioh in de laatste jaren gevestigd hebben, ook zy zyn niet op goede gronden als inwoners dier gemeente te beschouwen, al bekleeden sommigen hunner betrekkingen aldaar. Vun administratieve sp itsing eener feitelyk één geheol vormende stad en van de daaraan volgens den Minister verbonden bezwaren, is, meende men, dan ook geen sprake. Het is waar, dat eenige Leid8che inrichtingen buiten de gemeente ge vestigd zyn, doch men wenschte er op te wyzen, dat daartoe door den Minister ten onrechte gerekend worden oe Ambachtsschool en de Rykswerkinrichting voor Vrouwen. Eerst genoemde is geen gemeentelyke, doch eone particuliere inrichting, die slechts door de gemeente wordt gesuosidiöerd. Zy is ook niet voor do opleiding uitsluitend voor Leidenaren bestemd. De Rykswerkinrichting voor Vrouwen is, zooals de naam reeds aanduidt, eene Rijks- inrichting, die niet, op grond dat het bestuur te Leiden zetelt, tot Leidache inrichting kan worden gestempeld. Eenige leden gaven hierby hunne verwon dering te kennen dat de Leidsche gemeen teraad, die er zooveel prys op stelt, dat do gemeentelijke inrichtingen zich binnen de ge meente bevinden, nog voor korten tyd een onder Oegstgeest gelegen landgoed heeft aan gekocht, met test-mining tot krankzinnigen ge&ti- ht, hetwelk ook t-y totstandkoming der voorgedragen grensregeling buiten het stedeiyk gebied zA liggen. Anderen voegden hieraan toe, dat dit laatste nifet alleen het geval zal zyn met dat krankzinnigengesticht, doch ook met de zwemschool en de aschbelt. Op dien grond achtten zy het wetsontwerp niet geheel in overeenstemming met het beginsel, het welk er aan ten grondslag ligt Overigens meende men dat, al komt de voorgedragen grensregeling tot stand, toch waarschynJyk binnenkort langs de nieuw grens wederom gebouwd zal worden, en dus dergelyke toestanden zullen intreden, als die waaraan de Regeering door deze annexatie een einde wil maken. Gelyk hierboven werd opgemerkt, moet in de tweede plaats vaststaan, dat de gemeente Leiden voor hare uitbreiding behoefte heeft aan terrein buiten hare tegenwoordige grenzen. Ook dit kon niet worden toegegeven. Tegen over 's Ministers betoog, in de Memorie van Toelichting, dat de bevolking van Leiden zich in de iaatste tientallen jaren krachtig heeft itgebreid en de gemeente met haar uiterst beperkt gebied moest woekeren om aan steeds toenemende moeilykheden het hoofd te bieden, stelde men de bevolkingscyfers in de jaren 1880 en 1894, respectievelyk 41241 en 44339, die voorzeker niet wyzen op een sterke ver meerdering van het getal inwoners gedurende dat tyjsverloop. Doch ook al ware de toene ming grooter geweest, dan zou toch uitbrei ding van het gemeenteiyk grondgebied on- noodig zyn, aangezien er een tyd is geweest, dat de gemeente binnen de bestaande grenzen het dubbel van de tegenwoordige bevolking bevatte. De Minister erkent trouwens zelf, dat er aan geschikte woningen voor meer- gegoeden binnen Leiden geen gebrek is. Echter zou voor nieuwe academische ge bouwen en voor inrichtingen van openbaar nut, als een abattoir, binnen de gemeente geen terrein meer beschikbaar zyn. Daarge laten dat academische gebouwen, als Ryks- inrichtingen, hier buiten beschouwing kunnen biyven, wees men er op, dat het Ruïneplein daarvoor nog genoeg ruimte biedt, waarvan echter door de Regeering geen party wordt getrokken. Voor een abattoir zou ook nog wel plaats te vinden zyn Daarvoor ware by v. het teirein der algemeeDe begraafplaats te gebruiken, waarop, voor zooveel bekend is, nooit iemand begraven is, of wel het terrein der gemeente-boomkweekery. Is derhalve op bovonstaande gronden de uitbreiding niet noodig voor Leiden, men achtte haar zelfs niet in het belang van die gemeente. By deze annexatie zyn de omstan digheden geheel anders dan by de grensrege ling tusschen Amsterdam en Nieuwer-Amstel. Het te annexeeren terrein is te groot in ver houding tot het gebied, hetwelk de gemeente Leiden thans beslaat. Terwyi dit laatste slechts ruim 198 H.A. bedraagt, zal daaraan niet minder dan 250 H.A wordon toegevoegd. Wanneer de gemeente op dat uitgestrekte gebied straatwegen aanleggen, bruggen maken, sloten dempen, voor gasverlichting en rioleering zurgen moet, dan is voor haar in die uit breiding voor de toekomst zelfs een ernstig gevaar gelegen. Die werken toch zullen hooge uitgaven vorderen; eene aanmerkelyke ver zwaring der gemeentelyke lasten zal niet kunnen uitbiyven. Dit zal niet bevorderiyk zyn aan de vestiging binnen do gemeente en dus een nadeeligen invloed uitoefenen op hare ontwikkeling. Zelfs is het te vreezen, dat velen van hen, die, om aan de stedelyke las'en te ontkomen, aan de grens van L iden zyn gaan wonen, doch door de voorgestelde annexatie Leidsche ingezetenen zullen worden, zich naar elders zullen begeven. Voor de tegenwoordige ingezetenen zal daarJoor de belastingdruk nog zwaarder worden. Nu is het zeer wel mogelyk, dat de uitvoering van genoemde werken, met het oog op de daar aan verbonden gewichtige financiëele bezwaren, achterwege blyven of althans aanmerkelyke vertraging ondervinden zal; doch dan wilde men er toch op wyzen, dat het betoog in het Gemeenteverslag (bladz. 7 van het Rap port), volgens hetwelk door dien aanleg de annexatie aan het by Leiden te trekken ge bied ten goede zal komen en het wonen aldaar in vele opzichten zal veraangenamen veel van zyne waarde vc-rliest. Is de uitbreiding noch noodig noch wen- scheiyk voor de gemeente Leiden, dan ver dient zy ook in het algemeen belang geen aanbeveling. Dat, gelyk de Minister opmerkt, het geheele land belang heeft by eene krachtige ontwik keling der steden, werd toegegeven, voor zoo ver die ontwikkeling het gevolg is van eigen krachtsinspanning, van de vestiging van han delsinrichtingen, de oprichting van fabrieken enz., doch werd ontkend voor zoove-1 eene stad zich, gelyk hier het geval zou zyn, een voudig ontwikkelt Goor personeel van buiten te trekken, zoodat de bevolking der stad ver meerdert, doch die van het platteland ver mindert. Immers, bet algemeen belang is by den bloei ook van het platteland betrokken. Hot kan dus nooit daardoor gebaat worden, dat de belangen van plattelandsgemeenten door inkrimping van hun gronJgebied en zie lental aan de belangen van steden worden opg offerd. Waar het platteland in de laatste jaren reeds een zoo groot deel van zyn finan ciëele kracht heeft verloren en de financiëele toestand dientengevolge op sommige plaatsen zelfs zorgwekkend is, behoort de wetgever zich te onthouden van maatregelen, wtlke dien toestand nog ongunstiger zouden maken. De vermeerdering der stedelingen door toe voeging van plattelandsbewoners, leidt boven dien tot eene opeenhooping van bevolking, en kan ook daarom voor het land een nadeel, zoo al geen gevaar opleveren. Dat dit ook het gevoelen is van den ge meenteraad van Leiden, biykt uit zyn adres in zake de oprichting van een Ethnographisch Museum. Daarin toch leost men o. a.: „Nu vooral in den laatsten tyd zich meer en meer het bodonkeiyk verschynsel voordoet, dat de groote steden zich op kolossale wyze uitbrei den tegenover eene ontvolking van kleinere plaatsen, wat voorzeker niet door het algemeen Ryksbelang wordt gevorderd, is" enz. In het gemeenteverslag (Rapport bladz. 13) komt ongeveer hetzelfde betoog voor. De Minister verdedigt zyne voordracht voorts nog uit een billykheidsoogpunt. De bewoners van het te annexeeren gebied genieten de voordooien der stad, en derhalve zou de biiiykbeid eiachen, dat zy ook bydragen in de stedelyke lasten. Vooreerst werd hiertegen opgemerkt, dat Leiden door die meerdere inkomsten weinig zal worden gebaat, waar, gelyk gezegd, zy zich aanzieniyke uitgaven zal moeten ge troosten voor den aanlog van werken op het aan te hechten terrein. Afgezien hiervan echter werd het argument ook op zichzelf gewraakt, 's Ministers betoog kan ook gericht worden tegen de bewoners der niet aan Leiden toe te voegen gedeelten der drie landelyke gemeenten, alsmede tegen die van de gemeenten Voorschoten, de beide Katwyken, Warmond, enz. Men verlieze voorts niet uit het oog, dat de grensbewoners Leidens winkelstand geen gering voordeel aanbrengen en dus weder- keerig het hunne bydragen tot verhooging van de welvaart der gemeente. De som, die volgens het gemeenteverslag van Leiden van 1894, het onderwys der omwonende leerlingen in dat jaar aan do gemeente hoeft gekost, is zeker niet gering (zie bladz. 31 en volg. van het Rapport.) Doch men vorgete niet, dat Leiden de onder- wysinrichtingen in haar midden heeft, een voorrecht, waarvan de omliggende gemeenten verstoken zyn, torwyi toch ook door de ouders der in die gemeenten wonende leer lingen wordt bygedragen in de Ryksbelas- tingen, waaruit de scholen worden gesub- si ieerd. De berekening der hierbe Joelde kosten werd bovendien niet volkomen juist geacht. Voor elke school wordt berekend hoeveel ieder leerling kost, en vervolgens naar dien maat staf, hoeveel de gezamenlijke kosten voor de omwonende leerlingen bedragen. Hierby wordt echter, naar men meende, over het hoofd gezien, dat, wanneer die leerlingen de school niet bezochten, de onderwijskosten niet met het aldus voor hen berekend bedrag zouden verminderen en dus elk Leidsch leerling per hoofd meer zou kosten. Wat het gebruik van duinwater betreft, wordt er in het gemeenteverslag (R-tpport bladz. 11) op gewezen, dat de omwonenden niet hebben by te dragen in de by het ver- leenen der concessie aan de Duinwatermaat- schappy toegezegde garantie van 5 pet. van het aanlegkapitaal. De levering van water in de buitengemeenten, zoo werd hiertegen aangevoerd, doet de inkomsten der Maatschappy stygen en komt dus uit dien hoofde ook aar. de gemeente Leiden, als garantie, langs indirecteri weg ten goede. Dit indirecte voordoe! is zelfs omgp-et in eeno directe bat^, waar sedert eenige jaren de Maatschappy eene jaarlyksche winst maakt boven pet. van het aanlegkapitaal en de gemeente Leiden van dit meerdere de helft ontvangt. Met betrekking tot het gebruik van gas uit de 8tednlyke gasfabriek wordt opgemerkt, dat de buiten Leidon wonende gebruikers niet hebben behoeven by te dragen in de kosten van rente en aflossing van de voor die fabriek opgenomen kapitalen en geen risico dragen voor de in de fabriek belegde kapitalen, voor het geval zy byv. door toe passing van het electrisch licht minder winst gevend mocht worden. Eene billyke vergoeding voor die voordeelen ware echter, naar men meende, hierin te vinden, dat voor de omwonenden de prys v n het gas iets hooger werd gesteld, gelyk nu reeds de aanleg der buizen van af de hoofd- mis door hen moet worden bekostigd. Om de hier genoemde redenen achtte men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1