MENGELWERK. kostbaarste uren voor een jongmensch als ze goed worden gebruikt, worden doorgebracht met een of ander boek en veelal met porno- graphische lectuur. Dit laatste geschiedt, omdat de politie ambtenaren op de hoogte moeten zijn van alles, wat er op dit gebied, verschijnt. Waar ztjn echter vraagt het blad de boeken en schrifturen, de leeraren, die als tegengif dienen en het jonge mensch moeten brengen op de hoogte, waarop hij moet staan, wil hü de moeilijke, veelomvattende betrekking, die hem wacht, met eere vervullen? „Waar alle onderzoek naar bekwaamheid ontbreekt, aldus vervolgt het blad, en alle wetenschap verre blijft van ons polilie-kader, baart het geen verwondering, dat op dat ge bied elke uil zich een valk geloolt. Is niet in 't land der blinden één-oog koning? In 't openbaar te pareoren met burnou's en degens en in de bureaux met een brutaal gezicht, een iuwen mond en zinnelijke lectuur, is geheel iets aoders dan verloren uren zich ten nutte te maken door eigen studie, opdat die uren niet verloren zijn en voor bevorde ring een degelijken grondslag gelegd en een recht geschapen worden. Van overheidswege bestaat een jammerlijk tekort ten aanzien van d6 opleiding ook der hoogere politie beambten. Deze waarheid rond weg te erkennen, ontslaat echter niet en niemand van den plicht, in dat tekort per soonlijk op de meest doeltreffende wijze te voorzien. Veeleer wijst het op de noodzake lijkheid, om het gemis tot een minimum te beperken. Daarom zy de richting, waarin te Rotterdam en te Amsterdam thans in bescheiden mate wordt gestuurd, aanbevolen als voorshands de eenige, die de gemeente politie een kader kan verschaffen, dat op de hoogte is van zijn taak en dat zich zyner roeping bewust blijft." Het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gra- venhage zegt dat de te hervatten beraadsla ging over het Personeel een belangryk karakter zal dragen, omdat, afgescheiden van de quaestie van het Personeel zelf, het vraagstuk der nadere regeling van de ge- meente-financiën zeker ook krachtig op den voorgrond zal treden. In de verklaring der Regeering, dat de defi nitieve vaststelling der wetsvoordrachten voor de bedoelde regeling eerst kan geschieden, wanneer de grondslagen der nieuwe wet op het Personeel zyn gelegd, uit het Dagbl. de bedoeling eenige pressie te oefenen op de Tweede Kamer, in 't belang der aanneming van het ontwerp. Het blad hoopt dat de leden der Tweede Kamer zich niet zullen laten voeren van den gooden weg, op welken het Personeel alleroerst en allermeest naar zijn eigen inhoud wordt beoordeeld. De hervorming van het Person eel mag niet tot eiken prijs worden doorgezet. Nog altyd staat het Dagbl. de mee- ninp- wnrvr ffat {*0 r-n, .~0 uw ujüL<itt..uo j\uo >jp net Personeel, door niet ingrijpende verande ringen, zeer goed ware te bestendigen, als m9n er toch niet in slaagt om door de nieuwe wyze van heffing den middenstand compen satie te verzekeren voor den druk van directe belastingen. Doch nu de Rogeering zelve zulk een nauw verband legttusschen 't Personeel, gelyk zy het wil wfizigen, en de hervorming der gemeente-financiën, kan, meent het blad, van een eindbeslissing over het Personeel geen sprake zyn, voordat de Tweede Kamer weet, wat het Kabinet met de gemeente- financiën voor heeft. Voor zooveel het Dagbl. kon nagaan, werd de opinie over het nieuwe personeel niet gun stiger in de periode van dieper nadenken, welke door de schorsing van de discussie er over werd goopond. De verhooging van het recht op 't ver erfde tusschen echtgenooten zonder kinderen van 6.52 pet. tot 8 pet., berust, meent het blad, op een miskenning van de innigheid van den band, die door het huweiyk geboren wordt. Ook het heffen in de rechte lyn vindt het blad afkeurenswaardig. In 't algemeen zou het Dagbl. de Regis- tratiewet in haar geheel willen gehand haafd zien, daar zy nog een der beste belas tingwetten is. De registratierechten, gelyk did thans worden geheven, zyn niet drukkend. Met levendige voldoening nam het blad kennis van den wenk, in de afdeelingen aan de Regeering gegeven, om de vergoeding voor het verlies op het personeel te zoeken in de uitbreiding of verhooging van het tarief van invoerrechten. Eindigen we dit overzicht met het volgende stuk van don heor J. A. Van der Kloes in de Dclftsche Courant. "Waarom we het opnemen, behoeven we zeker niet te verklaren. Twee zaken geven my aanleiding om eene kleine plaats te vragenten eerste de korte mededeeling in een uwer laatste nos. betreffende de vergadering op 1 dezer in „De Prins" gehouden met het doel om op te komen tegen de opheffing der gemeenten Vrfienban (en Hof-v. Delft) en ten tweede een paar onlangs in myne handen gekomen nos. van de Nieuwe Delftsche Courant van Juni 1881, waarin een opstel, getiteld „De opheffing der gemeente Vryenban." Ik heb die vergadering bygewoond en dat opstel met aandacht gelezen en in beide niets dan klinkende argumenten vernomen tegen de zaak. Ik zou er nu ook wel eens eenige voor willen hooren. Wat myzelf betreft, als ik met eenige guldens meer belasting per jaar eenig open baar belang kan bevorderen, dan zou ik de laatste zyn om my daartegen te verzetten. De gemeentebelangen van Viyenban, zoowel als die van Delft, laten my tot op zekere hoogte koud, in zoover althans, dat ik my niet geroepen gevoel eenig persoonlyk aan deel te nemen in zaken, het gemeenteiyk beheer betreffende. Ik heb zelf te lang het tooneel van den gemeenteiyksn dienst be treden en zoowel vóór als achter de scher men verkeerd, om niet te weten hoe daar, naast het openbaar belang, persooniyke be langen, persoonlyke voor- en tegeningenomen- heden in hooge mate zich doen gelden en meen iets beters te doen te hebben dan my met eenige gemeente politiek in te laten. Maar dit neemt niet weg, dat ik gaarne van den kant van Delft eens zou willen hooren wat er vóór de zaak te zeggen is. Wat ik tot dusver af en toe van het Delftsche ge meentebestuur heb kunnen bemerken, kwam in hoofdzaak neer op: „Als je niet..., dan zal ik jebyv. van de waterleiding laten afsnyden en je geen gas meer verstrekken of je huis trachten onbruikbaar te maken door voortdurende opbooging van den weg voor je deur met puin en modder." Maar dit zyn voor my en mynsgelyken geen beweegredenen om met genoegen by te dragen in de geldverk wistingen, waarvan wy nu dertien jaren lang getuigen zyn ge weest. Delft is op dit punt waarlyk een merk waardige stad. Nog nooit heb ik ergens eene openbare afkeuring gelezen over de 1 tot 1J/2 ton gouds, die te veel voor de drinkwater leiding is betaald, een werk, in concessie ge geven op een oogenblik, toen elkeen kon weten dat een stedelyke waterleiding zelfs in veel kleinere plaatsen dan Delft eenrentabele zaak is, daarna op een koopje aangelegd, door de gemeente met grove winst van den conces8ionnaris overgenomen en toen met groote kosten verbeterd. Nog nooit heb ik ergens een openbare af keuring gelezen van de demping van de Oost- singelgracht, die niemand voordeel opgeleverd heefc dan den aannemer van het provinciale werk, die er zoo schandelyk mede omge sprongen heeft, dat meer dan dertig menschen Het vergaan der „San-Salvador." Uit het Engelsch van A. H. Henderson. I. Een koude en mistige avond. De gaslan- tarens in do Londenscbe dokken trachten tevergeefs hunne gele stralen tot het water te doen doordringen. In een der westelykste dokken ligt een kleine driemastschoener, alleen voor een ervaren oog zichtbaar. Het is, om een zee term te gebruiken, „een oud cavalje" en hoe wol ongetwyfeld van Noordschen bouw, draagt zy toch al3 woonplaats van den reeder den naam „Majorca" op haar spiegel. Op den romp was geen spoor van verf meer te bekennenhet koper was op verschillende plaatsen gescheurd en afgerukt, en een ver van schoon boegbeeld versierde den voor steven. Er waren dezen avond slechts twee mannen aan boord, by elkaar gezeten in de kleine kombuis, die nauwelyks ruimte genoeg voor hen beiden aanbood, doch het was het eenige warme hoekje aan boord. Een van hen was de wachtsman van den wal, een oude, verweerde en vergrfisde zee man, met een ruigon ringbaard en borstelige wenkbrauwen. Hy droog een ouden zeejekker en had een bonten muts op het hoofd, die hy het onnoodig scheen te vinden om af te zetten, waarscbynlyk met de flauwe bewust heid, dat eens wachtsmans plichten zaken be treffen, die gewoonlyk ver van het kombuis vuur verwyderd zyn. Zyn makker was de kok van de schoener, een mager, akelig ventje, met een ontevreden uitdrukking op zyn ongeschoren gelaat. Hy had geen jas aan en zyn hemdsmouwen opgerold tot boven den elleboog, terwyi een vuile, vette muts zyn ongekamde haren ge- deelteiyk bedekte. Hy was nu gedurende het laatste halfjaar kok geweest op de „San- Salvador", en daarby de eenige Engelschman onder de equipage. De kombuis, in welke zy gezeten waren, was een ongezellig, vuil hok en grootendeels ingenomen door de kombuis. Zy werd flauwtjes verlicht door een olielamp, die zich meer door walm dan door lichtgevend vermogen onder scheidde. Niet dat dit den aanwezigen iets hinderde voor hen was in de kombuis warmte, ge- gevaar hebben geloopen in de modder te verdrinken, zonder dat er van gemeentewege een enkele stap is gedaan in het belang der openbare veiligheid. Nog altfid door blijft men aan het ophoogen van het terrein, nu met aarde, die met groote kosten van het andere eind van de stad wordt aangevoerd. Kan iemand my zeggen waarom of dat terrein zoo hoog moet zfin en waarom niet voor afwate ring er van wordt gezorgd? Is dit soms enkel om de aanliggende, tot de gemeente Vryen ban behoorende panden in waarde te doen verminderen Roekeloos heeft men indertyd het onderwfis aan de meisjesschool bedorven en 't waren nog wel z. g. „liberalen", die het deden. Een goede byzondere school, naar aanleiding daar van opgericht en door belanghebbende ouders met groote geldelyke opofferingen een tyd lang in stand gehouden, werd stelselmatig tegengewerkt en heeft moeten ten onder gaan. Het scbynt nooit iemand in te vallen eens aanmerking te maken op het beheer der gemeente-werken. Onlangs liep ik met een bevriend steenfabrikant door de Anna-straat. „Nu," zei hy, „hier is nog eens kans om geld te verdienen;" en om uw goeden naam te verspelen, voegde ik er by. Men lette eens op die nieuwe straat en zy is de eenige niet en men zal my begrypen I Doch ik zal met dit alles en nog veel meer genoegen nemen als men my overtuigen kan dat met de aanhechting van een deel der aangrenzende gemeenten by Dalft eenig openbaar belang betrokken is. Van Alexander van Macedonië en zyne voorgangers af tot Napoleon I en in oDzen tyd het perfide Albion, Rusland en den burgervader van Delft toe hebben de heer- schers altyd hetzelfde liedje gezongen „Das Vaterland muss grosser sein," doch tot dus ver valt het nog te bewyzen dat iemand er wèl by voer als zy hun zin kregen. Is het dus by de heerschende macht daarom alleen te doen, dan zullen de Delve- naars wèl doen met er zelf hunne stem tegen te verheffen. zelligheid en rumgrog, terwyl buiten niets te vindon was als mist, koude en dorst. „Ik wou dat ik al afgemonsterd was," gromde de kok, nadenkend aan een oud stompje pfip zuigend. „Wat bedool je?" vroeg zyn metgezel. „Wel, heb je 't nog met gehoord? We krygen een passagier mee, en dat nog wel een vrouw." „Waar gaan jullie heen „Ik ben een boon als ik 't weet, waar- schyDiyk naar het een of ander gat, daar ergers in Spanje." Beiden zwegen een oogenblik en de wachts man stond op, om een blik buiten de deur te werpen. Mist, mist, nog eens mist. Huiverend sloot hy de deur en zette zich weder by bet vuur. „Jullie zult daar nooit komen", zeide hy opeens, met een geheimzinnige uitdrukking op hot gezicht. „Waar Diet?" schreenwde de kok, van zyn zetel opspringende en met open mond zyn metgezel aanstarende, terwyi deze met een droefgeestig gezicht wat heet water by zyn rum schonk. II. „Komaan", zeide de oude, na een langen, verfrisschenden dronk, „ik mag je wellyden, kameraad, en daarom zal ik je eens wat vertellen." Na zich een nieuwe pfip gestopt te hebben, stak hy van wal. „Het is ongeveer veertig jaren geleden, dat oude Peter Johnson en zyne schoener, de „Nelly", zeer bekend waren, hier op de Theems. Het was een aardig scheepje, en oude Peter hield van haar meer dan van iets ter wereld. Hy praatte tegen haar alsof zy hem verstaan kon en als hy er over aan 't zwetsen raakte, dan wist niemand waar hy de leugens vandaan haalde. Oude Peter was een flinke, stevige, oude zeebonk met twee lange bakkebaarden en een arm by den elleboog afgezet. Zoolang hy binnen was, lag hy altyd in dit dok, op dezelfde plaats, waar wy nu liggen." De wachtsman zweeg een oogenblik, ter wyl hy zich een nieuwen drankvoorraad ge reedmaakte. „Ik herinner het my nog, alsof het gisteren was. Als ik het wel heb, was het September maand, en er stond een stevige bries uit het zuidwesten, terwyl het soms zoo hard regende, dat je iü een oogenblik een balie vol regenwater had. We hadden dien avond met een paar maats tot een uur of twaalf zitten boomen in „De stad Hamburg" en toen wy net op ons geraak zaten, kwam een man binnenloopen, met de boodschap dat er in dit dok brand was. Nou, je begrypt, wy er dadeiyk heen en jawel, hoor, daar was de „Nelly" aan 't branden als een lucifersdoos. Heere, heere, wat loeiden die vlammen; 't was makkelyk te zien, dat er niets aan te redden was. De dokmeester had dat ook gauw genoeg in de gaten en daarom gaf hy last, de trossen te kappen en toen brachten we met behulp van lange staken, de „Nelly" in het midden van het bassin. Daar opeens, toen we net klaar waren, komt oude Peter, die dien avond aan 't^pas- sagieren geweest was. Hij zwaaide met zy'n armen, en vloeken, vloeken dat by deed wel, ik ben ook geen Zondagsschoolmeester," voegde hy er zedig by, „maar dat was toch wel een beetje te bar." Zyn kameraad deed een goedkeurend ge brom hooren, als kon by zich die positie best indenken. „Kapitein Peter waggelt naar den dokmeester en bidt en smeekt hem zfin schip te redden, hoewel iedereen zag dat het onmogelyk was; toen ineens keert hy zich om en met een machtigen sprong stond hy op den bak van de „Nelly." Ik heb nooit zoo'n sprong gezien en zal dat wel niet meer doen ook. Zooals ik je zeide, 't is me alsof het giste ren gebeurd is. Wy stonden allen stil te staren naar het brandende schip en ouden Peter, die als een gek op en neer stond te dansen. Een oogenblik later klom hy op de reeliDg en wy dachten dat hy in het water zou springen om zich te redden. Doch hy schudde zyn vuist tegen ons en schreeuwde: „Vloek over jullie en over dat oude dok. Vloek over elk schip, dat op de plaats van myne arme „Nelly" komt te liggen, vloek o°er Wy konden zfin laatste woorden niet meer hooren, want met een geweld als van een donderslag vloog de arme schoener uit elkaar en Peter Johnson was verdwenen. En het raarste van alles is, dat zyn lyk nooit gevonden is en dat na dien tyd er geen schip hier geweest is, of 't is op zyn volgende reis vergaan." De kok vloog verschrikt op, doch met een beteokenisvollen blik wenkte de wachtsman hem om weder te gaan zitten. „Toen het pas gebeurd en de scheepvaart een tydlang erg slapjes was, hielden ze dit plaatsje open; doch er kwam een nieuwe dokmeester, een jonge branie van een kerel, die nergens aan geloofde. Op een goeden morgen komt or een Noor- weegsche houtjoeker, een brik, en deze kwam hier te liggen, en bleef tot ze leeg was. Toen vertrok ze naar de Tyne, om een lading kolen te halen, maar ze is er nooit gekomen; doch op de hoogte van Gravesend in den grond geloopen door een Fransche stoomboot. Ik zeg, dat het een soort van moord is, een schip in dezen hoek te meren. De laat ste maal nog was het een mooie, kleine bark met een kapitein, die pas getrouwd was, en z(jn jong vrouwtje by hem aan boord. Zy is de eenige die gered is, toen zy in het Kanaal werden aangevaren door oen Cunard-Liner. 't Was mooi helder weer en de oude zorg vuldig genoeg; niemand, die het begreep, be halve zy, die van den vloek van ouden Peter Johnson afwisten." Het verhaal was uit en met een soort van ernstige afwachting zat de verteller den kok aan te staren. „Oef," huiverde deze, „ik wou dat je je snater maar gehouden hadt. Ik geloof, dat ik van avond nog maar weg moet wezen." IH. Het was een week later. De tweeling- schroefboot „Orange" bewoog zich kalm en statig door de kalme wateren van het Kanaal. Het was avond en de mist was eenigszins opgeklaard, doch de telegraaf op de brug stond nog steeds op „half speed ahead." De tweede en vierde officier hadden de wacht, de eerste te loevert op en de jongste aan iy, ieder kalm op zyn post en trachtende den mist te doorboren. By de fluit stond een kwartier meester, en geregeld elke minuut dreunde een aangehouden toon door de lucht. Het was een vervelende wacht, niets te zien of te hooren dan het eentonige geklots van hot water tegen den romp en elk halfuur het slaan der glazen en het onmiddeliyk daarop volgende lang uitgerekte „Alllles wel-11" van den uitkyk in het kraaiennest. Het was dus den tweeden officier Harold Graham niet kwaiyk te nemen, dat soms zyn gedachten afdwaalden naar huis, naar lieve verwanten en kennissen. Het scheen hem reeds een eeuw geleden, dat by afscheid genomen had van Eva Sau- maurer, dat de oude schoener „San-Salvador," met haar kostbaren last, het dierbaarste wat hy op aarde bezat, den Theems afzakte om het ruime sop te zoeken. Het was slechts zes dagen geleden. Nog zag hy voor zich het mooie, aardige figuurtje, zich over het hek van den spiegel buigende, en hem met haar zakdoek een laatst vaarwel toewuivende. Zyne gedachten dwaalden meer en meer af en met een eigenaardig genot dacht hy zich de geheele geschiedenis nog eens in. Zy was de dochter van een Spaanschen vader en een Engelsche moeder, die beiden overleden waren in een der ongezonde dis tricten van Zuid Afrika, waarheen zy zich begeven hadden, om fortuin te maken, een doel, dat zy nooit bereikten. Eva was vry wel hulpbehoevend achterge bleven en verplicht hulp te zoeken by haar Spaansche bloedverwanten. Dezen hadden voor haar den overtocht van Kaapstad betaald als passagieres 2de klasse, en dan zou zy van uit Londen de reis ver volgen, met den „San-Salvador" die in eigen dom behoorde aan een barer bloedverwanten. Het was de „Orange", die haar overbracht; van Kaapstad, en na een voorspoedige rejs drukte zy den 2den officier de hand met ee.n eigenaardige uitdrukking in haar oogeD, die spraken van nieuwe vreugde en nieuwe hoop, waarmede- zy de toekomst tegemoet zag, en to9n- hy nogmaals afscheid van haar nam op het dek der „San-Salvador", was het met de wederzydsche belofte, dat hy na de volgende reis haar zou komen halen als zyn vrouw. IV. Over zulke zaken denkt Harold Graham, terwyl hy onophoudelijk de brug van dsn grooten schoener op en neer loopt. Maar de mist wordt woer dikker en met geweld zefc hy alle gedachten opzy, om al zyn opmerk zaamheid op schip en weer te vestigen. Hy begeeft zich naar de spreekbuis, die uit mondt in de hut van den kapitein, en rap porteert: „Kapitein, het begint weer dikker te worden." „All right, ik kom dadeiyk." Een oogenblik later voegt de kapitein zich by hem op de brug en het commando weer klinkt: „slow ahead." De telegraaf rinkelten met haast onmerkbare vaart giydt dat groote stoomschip door het water. Te loevert op staan de beide mannen, ieder voor zich met gespannen aandacht luisterende naar 't geluid van een naderend vaartuig. „De barometer begint te dalen," zegt de kapitein; „wy zullen wel spoedig een beetje wind krygen en dan zal 't wel wat opklaren." „Braddon," riep hy tot den vierden officier, die aan iy stond, „wees zoo goed en kyk eens even wat de barometer doet." Nauwelyks was deze vlug de trap der brug afgestegen, of plotseling klonk de bel der telegraaf en onmiddeliyk rinkelde het uit de machinekamer terug. Men hoorde plotseling het steunend aanzetten der machine. Een oogenblik stonden beide mannen als aan den grond genageld, en toen was Graham met één sprong aan de zyde van den onbe schaamde, die gewaagd had de telegraaf aan te raken. Doch plotseling waggelde hy achteruit. Aan de telegraaf stond een zware, breeds gestalte met lange bakkebaarden. Hy had met de rechterhand het handel der telegraaf vast en de linkerarm scheen tot de helft afgezet. Zyn gelaat was ïykkleurig en zyn oogen schitterden met duivelachtigen glans. De kapitein vloog Graham voorbij en met een woedeoden vuistslag wilde hy het onbeschofte individu neerslaan. Doch hetzelfde oogenblik uitte hy een kreet van pyn, zyn hand zwaaide door do yle lucht en trof met volle kracht de punt van de telegraaf-lamp. Vóór een van beiden nog tyd gehad had, het „full speed" vau den onbekende weder in „zucht aan vooruit" te veranderen, klonk do stem van den uitkyk: „Schip recht vooruit. Hy is vlak onderden boeg. De zin werd nooit volemdigd. Met een ont zettend gekraak sneed de scherpe stoven der boot met volle kracht door een of anderen scheepsromp. Een vreeseiyke schok, de machines dadeiyk gestopt, het commandeeren der officieren, en vooral het dreunend af blazen van den stoom vervulden hot geheel met ontzettende ver warring. Graham stond op de brug met een reddings boei in de hand, gereed dien den eerste, dien hy zag dryven, toe te werpen. Doch, groote Hemel, wat was dat? Hy sprong op de reeling en tuurde scherp in het water. Was dat het spel zyner verbeelding of zag hy daar zachtjes het gezicht van Eva Saumaurer voorbydryven? Met een sprong was hy van de brug in het water, den red dingsboei stevig in de rechterhand geklemd. De oorzaak der aanvaring bleef steeds een geheim. De „Orange" en de „San-Salvador" hadden beide de by de wet voorgeschreven geluidseinen doen hooren, doch beide ver klaarden geen geluid vernomen te hebben. Dit is zeker, dat als de stoomboot zacht- aan was blyven doorstoomen, de aanvaring öf minder erg ware geweest of misschien geheel voorkomen geworden. De kapitein en de tweede officier verklaarden, dat zy nooit te voren den persoon, die de telegraaf van „zacht aan" op „volle kracht vooruit" bracht, aan boord gezien hadden. Het was werkelijk Eva, die Graham gezien had. Hy mocht het genoegen smaken haar te reddenzy was de eenige overlevende van de ongelukkige equipage der „San-Salvador.", Kort daarop werd het dok, van waar de schoener vertrokken was, verbouwd en gs* heel veranderd, en na dien tyd scheen d» geest van den ouden Peter Johnson tot rusk gebracht te zyn, ten minste de oude wachta* man voegde nu by zfin verhaal altyd^ dat de „San-Salvador" het laatste schip was> dat door den vloek van den ouden kapitein verging. Zoek hare drie katjes!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 6