N». 11037
Maandag 17 Februari.
A .1896
<§eze (Courant wordt 'dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
LEIDSCH
MCIBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden por 3 maanden. 1.10.
Franco per post1-40.
Afzonaerlyke Nornmers 0.05.
PBUS DEE ADVERTENTIEN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grooter»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Onder het hoofd Een heuglyk bericht
schrijft de heer G. A. Hulsebos in Eet Nieuws
van den Dag:
Plotseling werden we dezer dagen verrast
door het bericht, dat de Italiaansche Regeering
"besloten had tot de overgave van het stoffelijk
overschot van Prins "Willem George
F r e d e r i k, broeder van Koning Willem I,
anet het kleine, doch schoone monument, in
de eerste jiren dezer eeuw op kosten der
familie van den Prins gemaakt door den
beroemden Italiaanschen kunstenaar Canova.
Zoo hebben dan de op initiatief van Hare
Majesteit onze geö3rbiedigde Koningin-Regentes
gevoerde onderhandelingen eindelijk tot den
gewenschten uitslag geleid.
Alle rechtgeaarde Nederlanders zullen H. M.
er hartelijk dankbaar voor zyn, dat door Haar
getoond is, hoezeer de eer van den Nederland-
schen naam Haar ter harte gaat.
Het was toch in strijd met de eer en de
waardigheid van ons volk, dat een zijner
uitnemendste zonen als vergeten scheen, na
het voorwerp van de innigste liefde, bewonde
ring en vereering van zijne land- en tydge-
nooten geweest te zijn.
Eene schitterende figuur, voorwaar, is
Willem George Frederik in onze geschiedenis!
In hem scheen, wat er edels en verhevens
in zijne doorluchtige voorzaten geweest was,
herleefd 1
Op negentienjirigen leeftijd gordde hij het
zwaard aan tot verdediging van den vaderland-
schen bodem en verrichtte in de jaren 1793
en 1794 daden van beleid en moed, die nimmer
behooren vergeten te worden.
Het zien op deze heldhaftige en beminnelijke
jongelingsgestalte, die zich op den somberen
achtergrond van het tooneel, dat. Europa toen
te aanschouwen taf, zoo heerlijk alteekent,
doet weldadig en versterkend aan.
Mochten er weer eens donkere dagen voor
on3 dierbaar vaderland aanbreken, dan worde
ook deze Oranjeheid aan het opkomend geslacht
als een voorbeeld van vaderlandslievende zelf
opoffering voor oogen gesteld!
Moest hij den 18den Januari 1796 met het
vorstelijk gezin den vaderlandscben bodem ver
laten, reeds 3poedig was hy in Duitschland
bezig eene strijdmacht op de been te brengen,
om het vaderland van den Franschen over-
heerscher te verlossen.
Reeds had hij 8000 man bijeen, toen hij door
den Koning van Pruisen gedwongen werd, van
zijne onderneming af te zien.
Met roem heeft h\) zich daarna overdekt
als generaal in Oostenrijkscben dienst.
Nauwelijks klinkt het geloofeiyk, dat de
Keizer van Oostenrijk aan niemand beter dan
aan hem, een vier-en-twintigjarig jongeling,
het opperbevel wist toe te vertrouwen over
zijne strijdmacht in Italië, die geroepen was,
aan de zegevierende Franschen het hoofd te
bieden.
Daar werd de Prins, nog geen volle vyf en
twintig jaar oud, door hevige koortsen aan
getast en stierf den 6den Januari 1799 ts
Padua. Den 13den September 1793 had de
Prins in een gevecht tegen de Franschen bij
Werwick in de Zuidelijke Nederlanden, waar
hij met 5000 man vyf uur lang den strijd
legen 30,000 man volhield, een kogel in den
rechterschouder gekregen, die eene wonde
veroorzaakte, welke, blijkens onderzoek, inge
steld na zfin dood, nooit geheel genezen
is. Naaste aanleiding tot zijn dood schijnt
echter het bezoeken van zijne zieke soldaten
geweest te zijD, onder wie kwaadaardige
koortsen heerschten.
De Prins was toch een trouw vriend van
zijne soldaten, die hij gowooniyk met den
naam van kameraad aansprak.
Hy was de lieveling van zijne ouders, broe
der en zuster, die door het verlies van hun
nen Frederik, zooals hjj gewoonlyk genoemd
werd, in onuitsprekelfiken rouw gedompeld
werden. En niet minder was de smart van de
edele en bevallige Engelsche Koningsdochter,
wier naam door hem nog met stervende lip
pen gefluisterd werd.
De eerste mannen van Europa erkenden
zijne buitengewone verdiensten en noemden
zijn verlies onherstelbaar.
Geen enkele ^smet kleeft er op het karakter
en het leven van den edelen Prins, wiens
stoffelijk overschot weldra in vaderlandschen
bodem zal rusten.
Moge het Nederlandsche volk nu toonen,
dat het zfiDen Frederik wel uit het oog ver
loren, maar niet vergeten had!
Moge, nu zijn beeld weer voor het oog van
het Nederlandsche volk verrijst, de band tus-
schen Oranje en Nederland opnieuw versterkt
en bevestigd worden l
In Eet Centrum lezen we: Negen nota
ris e e d. De bewoners der residentie werden
plotseling verrast door een drom van 9 nieuwe
notarissen, wier bsnoeming in de Staatscourant
voo'kwam, allen voor dezelfde standplaats:
's Gravenhage.
In het geheele arrondissement van dien
naam kunnen hoogstens 66 titularissen wor
den benoemd, terwijl er tot dusver 55 plaatsen
bezet waren. Van die 55 resideerden er 22
te '8-Grav6nbage, zoodat het getal dezer laat-
sten nu eensklaps tot 31 is vermeerderd en
er in het geheele arrondissement nog slechte
2 aan het maximum ontbreken
Bedriegen wy od? niet, dan is zulk een
aanstelling van notarissen en bloc tot dus
ver Dooit voorgekomen, zoodat er ditmaal
al zeer bijzondere oorzaken voor moeten be
staan.
Wellicht is het niet gewaagd te onder
stellen, dat do Regeering voornemens is, een
opruiming te houden onder de beschikbare,
zeer overvloedige en steeds solhciteerende
candidaten, totdat overa 1de wettelijke maxima
zijn bereikt.
Op die wijze kunnen er alleen in het
arrondissement Amsterdam nog 22 benoemd
worden.
In Olympia, weekblad, gewijd aan de be
langen der lichamelijke opvoeding van de jeugd
en het volk, komt een artikel voor over „De
toekomst van vak jde bekende vrye-
en orde-oefeningen op onze lagere
scholen. Do schrijver, de heer L. D. Labbertó,
herinnert, dat in den loop van dit jaar over
de toekomst van dit vak moet worden beslist.
Hy erkent dat het te zeer on bekwamen tyde
in de wet is vastgelegd. Zoowel de Vertegen
woordiging als haar adviseurs en adressanten
hebben zich geen rekenschap gegeven van
de moeiiykheid der invoering. De vraag is
evenwel, wat men er nu mede sal moeten
aanvangen. In de Kamers schfint men niet
ongenegen, het vak weer van de lyst der
schoolwerkzaamheden te schrappen. Dit echter
zou de heer Labberté niet kunnen biliyken.
Er zyn thans reeds ongeveer 12000 personen
geëxamineerd, van welke 9000 gediplomeerd.
De kosten dezer examens kan men voor het
Rfik op f 80,000 en voor de geëxamiueerden
op f 240,000 schatten. Het zou verkeerd zyD,
meent do schryver, al dat geld en al die
moeite vergeefs te doen zyn. Daarom, al
staat het vast dat de verplichte invoering
ook in 1896 niet kar geschieden, zou het
't best zyn, indien bet artikel gehandhaafd
bleef, maar er by koninkiyk besluit een stelsel
van dispensatie werd toegepast, in dier voege,
dat de vrye- en orde oefeningen alleen ver
plichtend werden gesteld op scholen, die
daarvoor lokalen of speelplaatsen bezitten,
terwyi by den bouw van nieuwe scholen de
mogelykheid der invoering telkens kan worden
uitgebreid.
Nieuw Leven geeft onder het opschrift „Dat
wordt bedeDkeiyk" te lezen:
„In zyn Heraut beantwoordt niemand min
der dan dr. Kuyper zelf de vraag, of een
kerk een legaat of erfenis mag aan
nemen, indien te bewyzen valt, dat die gelden
verkregen zyn door schandeiyk of oneeriyk
bedryf, als zeeroovery, woekor, afpersing, enz.
In navolging van Voetius, zegt Kuyper, dat
een kerk zulk geld stellig niet aannemen
mag. Maar dan voegt hy er by, dat hot weer
w e 1 mag, als de personen, die vroeger „in
zulke zonden leefden," er berouw over kregen
en naar vermogen het vroegere onrecht goed
maakten. „Anders," voegt Voetius er aan toe
en Kuyper óók: „anders zouden de keiken
nooit van de vorsten en grooten der aarde
schenkingen mogen aannemen, daar wel
niemand staande zal houden, dat al hunne
bezittingen wettig on eeriyk ver
kregen zy n." Moet deze laatste uitval
iets byzonders beteekenen? Dr. Kuyper is
niet gewoon zonder bedoeling dergelyke uit
vallen te doen. Wat zit er dan achter?"
Met instemming wordt do oprichting vaa
een Nederlandschen Boerenbond
door Het Huisgezin vernomen.
Het blad acht hot meer dan tyd, dat onze
zwaar gedrukte landbouwers eens
de handen in elkaar slaan.
„Tot dusver heeft de boer zich te veel
laten leiden door mannen, die het onge-
twyfeld uitstekend met den landbouwer voor
hadden, maar die, zelf geen boeren of grond
bezitters zynde, toch de ware belangen v; n
den boerenstand niet naar behooren begrepen.
Wy bedoelen de landbouwmaatschappyen met
haar besturen van deftige groote heeren, m t
haar kostbare landbouwtentoonstellingen en
dikwyis luidruchtige landbouwfeesten, wier
vermakeiykheden in den laatsten tyd soms
een bittere ironie leverden op de ellende,
waarmee zoovele landbouwers te worstelen
hadden.
„Wy willen het goede, dat de landbouw
maatschappyen kunnen tot stand gebracht
hebben, volstrekt niet onderschatten. Maar
wy gelooven toch niet te veel te zeggen, als
wy verklaren, dat de boer behoefte heeft aan
vereenigingen, op een andere leest geschoeid.
„Wat hy noodig heeft is een Bond van
echte, wezeniyke boeren, die de belangen van
den landbouw bevordert, niet als een aardige
liefhebbery, maar ze behartigt als eene
levenszaak."
Het Handelsblad wraakt het In de ver
gadering tegen de annexatie, te Nieuwer-
Amstel gehouden, geuite beweren, dat het
aanhangig wetsontwerp betreffende de grens
regeling is ingediend om het met schulden
beladen Amsterdam te gemoet te komen, door
een aantal nieuwe belastingschuldigen tot
Amsterdammers te maken en dat men, na
de ongunstige beslissing over de forensen-
quaestie, althans een deel der uitwonenden te
pakken wil krygen.
„Als de tegenstanders geen krachtiger argu
menten hebben, staat hun zaak al heel zwak",
meent hot Hbl. „Het is immers volstrekt
niet zeker, dat de toevoeging van het stedelyk
deel van Nieuwer-Amstel voor Amsterdam
geldeiyk voordeelig zal zyn. Het is
zeer de vraag of de hoogere uitgaven voor
politie, rioleering, onderwys, geneeskundige
armverzorging, enz. wel zullen worden goed
gemaakt door de ruimere opbrengst der be
lastingen. Het tegendeel is vaak beweerd.
De nieuwe grensregeling steunt dan ook op
geheel andere gronden, inderdaad van algemeen
belang, zooals in het antwoord der Regeering
klaar is uiteengezet.
„Even ongeldig is het forensen-argument.
Wy herinneren dat de eerste stappen om een
betere grensregeling te krygen, stappen, door
de besturen van beide gemeenten in onder
ling overleg gedaan, reeds dagteekenen
van 1876, toen er nog geen sprake was van
de forensen-quaestie. Het thans aanhangige
wetsontwerp is reeds het derde, dat by de
Staten-Generaal is ingediend. Het is derhalve
geheel bezyden de waarheid, dat met het oog
op de forensen een ontwerp over de grens
regeling aanhangig is gemaakt."
Naar aanleiding dezer Amsterdamsche
annexatie merkt het Utrechtsch Dagblad op,
dat de groote steden, hier te lande gelyk
elders, in een periode van zóó weelderigen
groei zyn, dat haar grenzen haar te klein
worden en allerlei misstanden het gevolg zyn
van de feiteiyke uitbreiding der stad buiten
datgene, wat haar rechtens toekomt. Het blad
betoogt dat die misstanden, behalve to A r,ster
dam, ook voorkomen te Utrecht, te L iden
en spoedig ook te 's-Gravenhage.
Dat er nog leden in de Kamer waren, die
aan de ontworpen regeling vyandig bleken,
is, "zogt het blad, natuuriyk en het vestigt
er voorts de byzondere aandacht op, dat, naar
de minister verklaart, de meest wenscheiyke
wyze van behandeling der grensuitbreiding is
haar te doen intreden alvorens eenig bezwaar
is ondervonden, en ook vooral omdat ZExc.
uitdrukkeiyk verzekert dat de wetgever zich
te eerder kan laten leiden door algemeene
overwegingen omtrent de eischen eener ge
zonde en krachtige ontwikkeling des lands,
door beginselen, die niet enkel één ontwerp
gelden, maar ook elders toepassing moeten
vinden.
Zullen de voortreffelyke, uitdrukkeiyk van
algemeene toepassing verklaarde argumenten
der Memorie van Antwoord indruk maken?
vraagt het blad. En zyn antwoord is: In de
Nieuwer-Amstelsche quaestie vermoedeiyk wel 1
De Memorie van Antwoord wordt ook be
sproken door het Weekblad voor Nieuwer-
Amstel en daar genoemd: een treurig stuk,
treurig, omdat over een aangelegenheid, waarby
zoovele duizenden het grootste belang heb
ben, met zulk een groote oppervlakkigheid
wordt heengegleden. Argumenten, die hout
snyden, vindt men er niet in. Alleen alge
meenheden, In groote woorden den volke
verkondigd.
De maatregel, onlangs door den nieuwen
hoofdcommissaris van politie te Amsterdam
genomen, om eenige eischen te stellen
aan hen, die als surnumerair by de politie
willen worden aangesteld vóór zy in aan
merking komen voor de betrekking van
inspecteur ook te Rotterdam geldt dit
systeem wordt door De Politiegids van
harte toegejuicht. Tot dusver weid, naar 't
blad doet uitkomen, daarvoor niets gedaan,
en 't is dan ook met de opleiding en vorming
van ons politiekader allerdroevigst gesteld.
De wetenschappelyke kennis, voor zoover
aanwezig by de in-dienst-trediDg, ziet zich
weinig en alleen in de richting der practyk
vermeerderd. En was de mars ledig, de lessen
om haar te vullen blyven achterwege. Dit
echter is het ergste nog niet, want dèt is
hierin gelegen: dat het jonge kader zelf niet
voelt wat 't ontbreekt.
De inspecteurs en onder-inspecteurs ver
meien zich in een algeheele zorgeloosheid
ten aanzien hunner vorming en ontwikkeling.
Aanschouw hun boekenkast,hun „bibliotheek",
hun gewone lectuur, let op hetgeen ztyzelf
konden offeren ten bate hunner kennis, wat
zy zich konden getroosten, om zich eenige
meerdere bekwaamheid eigen te maken, dan
voor het gareel van den dienst strikt nood*
zakoiyk is en verwonder u dan nog over
hetgeen hun ontbreekt, om 't recht te hebben
zich ais een keur van beambten te presen
teeren.
De uren in bureaux en wachtlokalen, de
Verhaal uit Labrador.
i)
i.
Het was in den herfst van het j*ar 1842,
toen kapitein Thompson, een oude Labrador-
en Groenlandvaarder, met zyn schip „Eiiis"
huiswaarts stevende. Met een kostbaren buit
aan robben vellen, traan en walrustanden be
laden, bevond het bchip zich ongeveer drie
honderd zeemyien ten westen van Noord-
Labrador op den oceaan.
Sedert tien dagen bad er een zware mist
gebeerscht en had er een stevige westen
wind gewaaid. Nu echter waren de zee rustig
en het weer helder geworden, zoodat men
wyd in 't rond kon zien.
Des voormiddags tegen negen uren riep de
man op den uitkyk: „Halloh!"
„"Wat is er?" vroeg de kapitein.
„Een vaartuig in het zuiden!"
„Ik zie er geen."
„Nu, sir, het is ook geen zeil! Het schynt
een kleine boot van Groenland of Labrador
te zyn."
„Alle drommels, hoe kan die zoo ver in
zee verdwaald zya?"
De kapitein en zyn eerste stuurman inspec
teerden met hun verrekykers den zuidelyken
horizon en vonden weldra het vaartuig. Het
wa3 een kajak, een van de lichte, kleine
Eskimo-booteü, die van baleinen en aan elkan
der genaaiae robbenvellen vervaardigd wor
den. Zulk een kajak is zoo licht, dat een
man hem zonder veel moeite op den schouder
nemen en wegdragen kan.
Er was een Eskimo in, die evenwel inéén
gedoken en als 't ware levenloos daar neer
zat. De smalle kajak kon nochtans niet ken
teren, omdat de eenige roeiriem met breede
schepvlakken aan beide einden dwars over
de boot bevestigd was.
„De arme duivel schynt dood te zyn,"
meende te stuurman.
Na een half uur kwam het schip dicht by
den kaj*k. Zulk een Eskimo-boot is van
boven ook met robbenvellen dichtgenaaid,
waarin zich slechts een klein rond gat be
vindt, waaruit de opvarende met het boveniyf
uitsteekt. Snoert hy door middel van een
riem dit elastische vellendek vast om zyn,
in pelskleeren gestoken lyf, dan wordt zyn
kajak gebeel waterdicht en geen golf kan
binnen komen.
Tot verbazing van den kapitein en de
bemanning begon de dood gewaande Eskimo
zich te verroeren. Hy bewoog zyn riem ten
teeken, dat hy leefde en om hulp vroeg.
„Voorwaarts, zet de boot uit!" beval de
kapitein, „en haalt den armen kerel er in."
Dit bevel werd spoedig opgevolgd. Het
schip werd by gedraaid en eeo boot in zee
gelaten. Men haalde den kajak met den half-
dooden Eskimo naar zich toe en heesch eerst
hem en daarop zyn vaartuig aan dek.
Onder een zorgvuldige behandeling kreeg
de jonge man by was misschien pas twintig
jaar na eenige uren weer wat kracht. Hy
zeide in vreemdklinkend, maar toch zeer goed
verstaanbaar Engelsch, dat hy Tutti heette
en tot een stam behoorde, die dicht by de
HerDhuttersmissie Nain aan een bocht der
noordelyke Labradorkusten woonde. Hy was
een gedoopte Christenook zyn voorvaderen,
zoo ver hy kon terugdenken, waren Christenen
geweest.
Naar Eskimobegrippen was Tuki misschien
een echt knappe en aangename jongen. Hy
was evenwel geen vyf voet lang, had een
platten dikken, neus, listige, kleine oogjes,
styve, lange haren, een breeden mond en een
laag schuin oploopend voorhoofd, zooals alle
Eskimo's; voor 't overige zag hy er zeer
goedhartig en wakker uit. Biykbaar had hy
een voortreffeiyk karakter.
Hoe was het gekomen, dat hy, de bekwame
kajak8cbipper, zoo ver van de kust in zee
verdwaald was? Dat was een treurige ge
schiedenis l Hy had, zooals hy zeide, robben
op de klippen willen vangen. Hevige stroo
mingen en een stevige westenwind hadden
hem steeds verder van de kust afgedreven.
In den lang aanhoudenden, dikken, zwaren
mist was het hem op 't laatst niet meer
mogelyk geweest, zich te oriënteeren. Tien
dagen lang had hy rondgedobberd. Ten
slotte, van honger, dorst en vermoeidheid
geheel en al uitgeput, had hy gedacht, dat
hy ellendig moest omkomen. Hy had het
geen dag langer kunnen uithouden.
Wat nu te doen? Hem naar Nam te brengen,
ging niet aan. Het schip „Eliaa" zou daar
mede te veel tyd hebben verloren. Er werd
besloten, hem en zyn kajak naar Leith, de
Schotsche vaderlandsch© haven van den
„Ellas," mede te nemen. Later zou er zich
misschien een gelegenheid aanbieden, om naar
Labrador terug te keeren.
Tuki moest daarmede tevreden zyn. Lang
zamerhand kreeg hy zyn gewoon goed humeur
terug en werd de lieveling der bemanning.
Het schip kwam behouden te Leith aan.
Hier wekte de Eskimo met zyn kajak veel
opzien en belangstelling. De speculatie maakte
zich van hem meester. Men organiseerde een
grooten roeiwedstryd in de haven van Leith,
waar juist ook eenige oorlogsschepen ankerden.
Twaalf kranige marine-matrozen met een
snelvarende boot en Tuki met zyn kajak
zouden zich meten.
Vruchteloos waren de pogingen der twaalf
matrozen. Zy werden door den Eskimo ge-
makkeiyk overwonnen.
Zoo ook by andere gelegenheden. Er
kwamen leden van roeivereenigiDgen met
hunne lichte renbooten, om het kunstwerk
te probeeren. Tevergeefs. Tuki overwon
telkens.
Amzienlyke geldprijzen vielen hem ten
deel. Van de entrée, die de ondernemers
hieven, kreeg hy goede procenten. Bovendien
werd hy door voorname en ryke liefhebbers
van den roeisport met ryke geschenken
bedacht.
Zoo gebeurde het, dat het vermeende
ongeluk in een voor hem ongekend geluk
verkeerde.
De couranten brachten artikelen over hem
en over wat hy presteerde. Hy werd zoo
beroemd, dat zyn beeltenis in een gtïllustreerd
tijdschrift verscheen. De plaat stelde hem in
zyn kajik zittend voor. Destyds echter was
de houtsneekunst nog niet tot dio volmaakt
heid gestegen als thans. De plaat viel zeer
slecht uit Tuki gelykt daarop meer op een
aangekleeden zeehond dan op een fatsoen-
lyken en verstandigen Eskimo. Maar toch
was het een groote eer voor hem.
Byna negen maanden vertoefde Tuki in
Schotland. Toon was er gelegenheid voor
hem, naar Labrador teiug te keeren. Een
schip van Leith zou ter robbenvangst uit
zeilen en ook de bocht, waaraan Nain ligt,
bezoeken, om ruilhandel te dry ven met de
daar wonende visschers en Eskimo's.
Op dit vaartuig bezorgden eenigen zyner
beschermers Tuki een plaatsje. Vele kisten
en balen met nuttige voorwerpen van allerlei
aard liet by aan boord brengen, onder anderen
ook een mooie nieuwe zeilboot, verder jacht
geweren en munitie. Hyzelf droeg zyn
gewone kostuum niet meer, maar was
gekleed als een ryke Schot. Zyn Eskimo
kostuum en zyn kajak schonk hy uit dank
baarheid aan een ethnographisch museum.
Het schip vertrok en bereikte behouden
Labrador. Te Nain had men Tuki natuuriyk
dood gewaand, en hy was betreurd door zyn
ouders, broeders, zusters en vrienden. Des
te grooter was de verwondering en de vreugde,
toen hy zoo onverwacht weer terugkwam,
en dat nog wel met zooveel mooie dingen.
Hy was nu ongetwyfeld de rykste Eskimo
in Labrador, te meer, wyl hy ook nog eon
aardig sommetje aan contanten bezat.
Wordt vervolgd.)